£enle TE LAND, TER ZEE EN IN DE LUCHT EEN ESSAY MET BINNENPRETJES DOOR PROF. DR. MAARTJE DRAAK Hana ZATERDAG 3 MAART 1962 Erbij PAGINA TWK Science fiction in de Middeleeuwen FICTION - hetzij Science fiction of geen Science fiction, hetzij in de Middeleeuwen of in de moderne tijd staat en valt met het verhaal. Ik houd van vei halen en ik zoek ze over de hele aardbodem. in boeken, of als u wilt: in mijn armstoel. (Een mij volkomen bevredigend citaat vond ik eens in een Exlibris: My library shelves are the avenues of time). Ik houd van verhalen en ik verbeeld me zelfs een verhalenkenner te zijn. Daarom houd ik hier allereerst een pleidooi voor de geboren verteller, voor de auteur die zijn stof van de eerste zin af in zijn grèèp houdt, en die geen woord te veel of te weinig gebruikt. Nederlanders hebben zo ongeveer vanaf de zeventiende eeuw iets tegen ver- halen-puór. Een verhaal zonder meer verachten ze een beetje: het moet „een boodschap uitdragen of „symbolisch bedoeld" zijn, of worden „gered" door een uitzonderlijk taalgebruik. Verhalen om het plezier van het vertellen zélf worden niet voor litteratuur, of voor vól aangezien. En toch op jacht naar verhalen moet men een omnivore lezer zijn: ze schuilen overal en verstoppen zich in de gekste categorieën. Een verhaal dat een kenner waarderen kan, moet gaaf en geslaagd zijn in welk genre dan ook. Dit is eigenlijk hetzelfde voor schrift als de goede grondregel voor de fijnproever: die heeft liever een voor treffelijk flensje dan een mislukte Crêpe Suzette. IK BEWONDER HOGELIJK verhalen waarin de verteller zijn stof grijpt vanaf de eerste zin. Wat denkt u van: „De eerste schok sneed de rakit aan de zijkant open met een geweldige blik opener. De mannen werden de ruimte ingegooid als een dozijn wriemelende zilvervisjes. Ze werden verspreid in een donkere zee, en 't schip in een mil- lioen brokstukken ging door: een meteorenzwerm op zoek naar een ver loren zon." (Ray Bradbury; begin van „Kaleidos cope" uit „The Illustrated Man".) 1 Of het begin van het eerste verhaal uit „City", door Clifford D. Simak: „Gropa Stevens zat in een tuinstoel, keek naar de grasmaaimachine die aan 't werk, voelde de warme zonneschijn in z'n botten dringen. De maaimachine bereikte 't eind van 't grasveld, klokte tegen zichzelf als een vergenoegde kip, maakte een mooi bochtje en rolde langs een volgende strook. De zalwaar 't maaisel in ging begon uit te staan. Plotseling hield de machine stil en klikte opgewonden. Een vak in de zij kant sprong open en een kraanachtige arm reikte naar buiten. Grijpende stalen vingers visten rond in 't gras, kwamen triomfantelijk omhoog met een stevig vastgepakte steen, lieten de steen in een klein bakje vallen, verdwenen weer in 't vak. De maaimachine klokte, begon weer te zoemen, vervolgde z'n weg. Gropa bromde er wantrouwig tegen. „Op een goeie dag," zei-ie tegen zich zelf, „begaat dat verdraaide ding 's een vergissing, en dan krijgt 't een zenuw instorting." BIJZONDER VIRTUOOS vind ik ook om een verhaal te beginnen met: „De stad wachtte twintig duizend jaren", of „De regen bleef vallen." Met dergelijke zinnen heeft de auteur je betoverd je möèt weten wat er verder komt om te peilen wat er aan vooraf kan zijn gedaan. „De regen bleef vallen, 't Was een harde regen, een onafgebroken regen, een zwetende en stomende regen; 't was motregen, een klets bui, een fontein; een striemen van je ogen, een zuiging aan je enkels Een auteur die zö durft te beginnen (de laatste voorbeelden zijn weer van Ray Bradbury), kan nauwelijks meer ontspo ren. Hij zuigt je mee in zijn verhaal werkelijkheid, en je accepteert dat een bemanning van een verongelukt ruimte schip zich heen probeert te werken door een wildernis op Venus onder een regen die „mensenhanden deed samen trekken tot de handen van gerimpelde apen", en dat slechts één van hen een red dend onderdak bereiken zal. DIT IS VERTELVIRTUOSITEIT van de 20ste eeuw en we zijn wel heel ver verwijderd van: „Het is op een donkere winteravond van het jaar 1672 dat wij den belangstellenden lezer binnenleiden in het warme doch slechtverlichte studeer vertrek van Maar.een Ierse ver teller van ca. 700 na Chr. durft al zijn verhaal te beginnen met dezelfde greep (ik citeer in de vertaling van A. Roland Holst): „Het waren vijftig kwatrijnen, die de vrouw uit ongekende landen zong op den vloer van het huis van Bran, den zoon van Febal, toen er in het vorste lijk huis vele koningen stonden, die niet wisten vanwaar de vrouw gekomen was, daar de bolwerken gesloten waren. Dit is de aanvang van het verhaal. Eens op een dag dwaalde Bran in de nabuur schap van zijn veste alleen, toen hij achter zich muziek hoorde. Zoo vaak hij om zag, was het steeds weer achter hem, dat de muziek bleef (Begin van „De Zeetocht van Bran, zoon van Febal", onderdeel van „Het Elysisch Verlangen", Maastricht 1928.) Dit is een even fascinerend soort begin als bij Bradbury, en even „modern" van techniek. Dit nu kan geheel toevallig zijn, maar ik vraag me wel eens af of er niet mèèr achter zou kunnen zitten. En daar om wil ik u een probleem voorleggen, zoals ik het vandaag zie. De hedendaagse Sciencefiction is bij zonder vaak als een reisverhaal opge bouwd: öf een reis in de wereldruimte, öf een reis in de tijd. Feitelijk is het na tuurlijk een mengse' van beide reizen, map- de 20ste-eeuw schrijvers concen treren Zich öf on 't ene, óf op 't andere aspect, en mijns inziens komf dat omdat z de continuïteit van de twee 't ruim- tetijd-continuum voor ons niet helder kunnen maken: ze hebben met hun vier dimensies evenveel moeite als de bol met zijn drie in het vroegere meesterwerk „Platland" dat de ouderen onder ons zich zeker nog zullen herinneren. INDIEN ECHTER de complexe tijd- paradoxen waarop sommige auteurs ons vergasten ik noemde bijv. „The Door into Summer" van Rob. A. Heinlein, en „Far Centaurus" van A. E. van Vogt, of „The End of Eternity" van Isaac Asimov op waarheid berusten, zodat de mogelijk heid bestaat dat iemand naar onze eeuw terugkeert om de schilderijen te schil deren waarover hij driehonderd jaar later zijn dissertatie heeft geschreven (tussen haakjes: de tijdmachines zijn tegenwoor dig veel praktischer en minder ver moeiend een soort liften dan het bromfietsachtige ding waarover Wells schreef!), of dat Leonardo da Vinei een in een tijd-experiment bekneld geraakte Amerikaanse geleerde was Leo Vin cent, of dat Columbus om dezelfde reden „terugwilde" naar de Verenigde Staten (ik constateer terloops dat het altijd gaat om Amerikanen) ik herhaal: als die complexe tijdparadoxen kloppen, dan kan 't zijn dat de Science fiction-auteurs gegevens krijgen van thans onder ons le vende toekomstigen. verscheidene malen de planeet omcirke lend (er staat in de tekst: „Ze roei(d)en 't eiland rond en telkens...."). Het wezen dat in een strijdwagen over de oceaan reed, was ongetwijfeld een piloot in een ruimtevaartuig van een on bekend en daarom opvallende type; de mededelingen kwamen langs de tele communicatie. Op de van aardse maat staven afwijkende, veel langer dan ge woon lijkende tijd, bent u waarschijnlijk zelf al opmerkzaam geworden. Toch komt het mij voor dat in de be- oordelings-mogelijkheld van het gehele relaas de draad het doorslaggevende mo tief vormt, en deze draad maakt dan even eens de bewijskracht uit voor de ware rard van de zgn.Zeetocht van Maelduin. Ir deze tekst vinden wij hetzelfde ge geven. MAELDUIN komt met zijn bemannin gener zijn drie schepen! op een eiland waar vrouwen wonen. Zij genieten daar goede gastvrijheid, maar éénmaal komt de dag waarop zij verder willen. Zij gaan naar hun schepen terwijl hun gastvrouw afwezig is. Deze volgt hen evenwel naar het strand en gooit (ook) een kluwen draad welke aan Maelduin's hand kleven blijft. Op deze wijze wordt Maelduin's schip tot driemaal toe naar land terug getrokken. Tenslotte om vrij te ko men laat men iemand anders het klu wen opvangen, waarna diens hand afge kapt wordt. Ik meen dat aan de duidelijkheid van dit motief niets behoeft te worden toege- Ontmoeting met de toekomst of het verleden? Dan zou 't mèèr zijn dan 't lezen-van- elkaars-boeken, mèèr dus dan litteraire beïnvloeding, dat verschillende schrijvers dezelfde term gebruiken voor de snel- heid-groter-dan-lichtsnelheifl^Öfé' latere ruimtevaartuigen zullen weten te berei ken. t)ie gaan dan „in overdrive" en voor mij persoonlijk klinkt dat als makkelijke en geruststellende procedure. Zo vind ik ook in diverse werken een middel ge bruikt om een tegenstander buiten ge- Vecht te stellen, 't Heet een „neuronic whip", een neuronische zweep, en 't effect is zeer groot hoewel buitengewoon pijn lijk voor 't slachtoffer. Er zouden meer voorbeelden te geven zijn, maar de ten dentie is al duidelijk. Dit zijn echo's van de toekomst. Als echo's zijn ze niet hele maal goed te verstaan (dan verschillen onze auteurs in hun beschrijvingen), en ze stellen de dingen wat al te schema tisch en veel te eenvoudig voor: zoals wij het nu begrijpen kunnen en bevatten. NU EVENWEL ons litteratuur-histori sche probleem voor vandaag. Stel dat zich iets dergelijks heeft voorgedaan bij som mige litteraire genres van het 8ste eeuwse Ierland? Neemt u bijvoorbeeld de zo juist in ver taling geciteerde „Zeetocht van Bran". Bran wordt tot een bezoek uitgenodigd door een vrouw „uit ongekende landen". Hij kiest zee met drie maal negen man. Onderweg heeft hij een ontmoeting met een wezen dat op een strijdwagen over de oceaan rijdt en hij ontvangt van dat wezen mededelingen. Hierna bereiken Bran en de zijnen een eiland vol lachende mensen. Eén van de bemanningsleden wordt daar heen gestuurd en komt niet terug; als men hem terugvinden wil, heeft hij zich bij de lachers „aangepast". Bran nadert het land der vrouwen. De voornaamste vrouw werpt hem een kluwen draad toe dit blijft aan zijn hand kleven: aan die draad trekt zij het schip aan land. Bran, zijn bemanning en de vrouwen vieren feesten; naar de mannen menen, een jaar lang. Dan krijzen ze heimwee en willen terug naar huis. Ze worden gewaarschuwd (onder andere voor het aanraken van de grond van Ierland), maar ze gaan toch terug. Wanneer ze de kust bereiken, wil een daar verzamelde menigte weten wie het is die daar nadert over zee. Bran noemt zijn naam: „Ik ben Bran, zoon van Febal". Hij krijgt ten antwoord: „Wij kennen die niet, maar de Zeetocht van Bran is in onze oude geschiedenissen." Eén van ie bemanning verongelukt, en dan vaart Bran weg, na het vertellen van zijn avon turen. HET KAN WEL NIET anders of dit is het voor de toenmalige stervelingen eenvoudiger opgestelde verslag van een ruimte-vaart en niet van een zeetocht. Ja natuurlijk: Bran bevoer de zee, in een schip; wat anders zouden de Ieren hebben kunnen begrijpen! Dat echter de eilanden hier andere planeten zijn of althans ruimte-stations: hoe zouden wij zonder dat de draad kunnen verklaren die een heel schip binnen kan trekken? Dit feit moet zich zeker ergens buiten de aantrekkingskracht van een hemellichaam hebben voorgedaan en deze draad moe' toch wel een zogenaamd life line, of guide line zijn geweest, door Arthur C. Clarke in „Sands of Mars" als volgt omschreven: „two spools of line, for all the world like fishermen's reels", en „his only link with safety that tenuous thread (deze dunne draad) unreeling at his side." Het Eiland-van-de-lachers lijkt mij in ieder geval een planeet. Ik denk dat wij de episode als volgt moeten opvatten: één bemanningslid raakte verloren op een ver kenningsvlucht. Bran bleef vergeefs op hem wachten, met zijn grote vaartuig voegd: ook de tocht van Maelduin is een ruimte-vaart. Wèl dien ik toe te lichten dat het relaas uit edn latere, een technisch vérdere periode moet stammen: de reis is veel uitgebreider (er worden meer dan dertig „eilanden" bezocht), en er zijn drie schepen (dat vermeldde ik zojuist al). We horen hier ook meer bijzonderheden over de „eilanden" oftewel de planeten. Er zijn er verschillende die Maelduin en de zijnen niet durven te naderen of te betreden; deze bergen angstwekkende monsters. Er is bijvoorbeeld een eiland met „mieren" zo groot al veulens. Daar heerste waarschijnlijk nog het tijdperk der Sauriërs en het is, lijkt me, goed dat er van Maelduin geen „inmenging" uitging. U herinnert zich zeker ons moderne time travel verhaal waarin rijke toeristen bij een andersoortige Cook of Lissone een trip konden bespreken om een Brontosaurus te schieten. Letterlijk alles hing er van af of de jager-op-groot-wild zich tot de door de Agency gebaande paden beperkte. Toen één van hen van het pad afraakte en een onvoorziene vlinder doodtrapte, keerde het reisgezelschap naar een sinister verander de en verdraaide uitgangspunt:samen- leving terug! VERDER ONTWAART Maelduin een Eiland-met-reuzenpaarden: de afdruk van hun hoeven was zo groot als het zeil van een schip. Mutatis mutandis acht ik dit gegeven vergelijkbaar met wat John Wyndham vertelt in een der verhalen van zijn bundel „The Seeds of Time"; onze aarde merkt daar te laat om niet te zeg gen nööit dat een meteoorachtige ka nonskogel het ingewikkelde ruimtevaar tuig is geweest van een soort kleine roze kevertjes: de homines sapientes van een ons daardoor onbekend gebleven hemel lichaam. De Zeetocht van Maelduin gewaagt nog van een Eiland-met-een-wonderbeest, een „dier" namelijk waarvan het lijf omdraait in de huid, of de huid omdraait om het lijf, en dat in afwisseling. (U moet mij niet vragen wat dit betekent: ik weet het waarlijk niet.) Hier en daar zijn de „eilan den" echter ook heerlijk: met wViderbare vruchten, met rode besten die dronken maken, met mooie gebouwen, etc. Het ver wondert mij niet dat er veel berichten in zijn die wij „nog niet thuis kunnen brengen"; dat zal later in de toekomst allemaal wel begrijpelijk en duidelijk worden. OP DE EEN OF ANDERE gelukkige wijze komt Maelduin met de zijnen in tegenstelling tot Bran! in zijn eigen tijd in Ierland terug. Sinte Brandaan viel het ook te beurt. Zijn dat voorbeelden van schematizering? Ik heb immers al een soort onmacht gezien in het zich concen treren van de 20ste-eeuwse sciencefiction öf op het reis-aspect, öf alleen op het tijd- aspect. Toch bestaat er nog een derde soort standpunt in de moderne science fiction: n.l. de mogelijkheid van het be reiken van een andere maar contempo raine gelijktijdige wereld, practisch zónder reis, in een contact-overgang die soms plotseling plaatsvindt, gezocht of on gezocht. ,n. Zó laat Jerry Sohl het in „Costigan's Needie" door één van zijn helden uit drukken: „Ik heb 's een verhaal gelezen over gelijk waardige verhalen die tegelijkertijd be- Door de tijd heen varen van planeet naar planeet. (Illustratie van Gustave Doré.) stemden, en die beide dezelfde ruimte in namen", zei Basher. „Dat was enkele jaren geleden. De idee was dat er een oneindig aantal mogelijke werelden zou den kunnen bestaan en dat je als je wist hóe van de een naar de ander kon springen, en dan op dezelfde plaats maar in een andere mogelijkheid zou zijn." (Bij z'n hoorders wil 't er niet direct in!) Hoe het ook zij: 't is een denkbeeld waar mogelijkheden in zitten, en weer kan ik zeggen dat Ierland in de 8ste a 10de eeuw dergelijke verhalen heeft. Daar zijn de koningen Conn en Cormac die door een mist heen, ongemerkt en zon der overgang, een ander-aards gebied be reiken; daar is Nera die, nadat hij eerst een enigszins luguber avontuur met een gehangene beleefd heeft, door een hol- ingang een andere wereld binnenkomt, er een vrouw trouwt, de koning schatting be taalt, een lamme en een blinde toezicht ziet houden op de koningskroon die op de L dem van een bron rust, en tóch bij het terugkomen in zijn eigen omgeving merkt dat dezelfde maaltijd in dezelfde koningshal nog steeds niet verder gevor derd is dan toen hij,wegging, terwijl hij nota bene als „teken" van het hem waar lijk overkomene zomerbloemen bij zich draagt op 1 november! Daar zijn ten over vloede de verhalen over de „elfenheuvels" en in het verhaal van Fróech (dat we tus sen 700 en 750 kunnen situeren) wordt let- ONZE VRIEND SALOMO, de merel, zingt weer trouw elke morgen en avond zijn hooglied op het randje van de dak kapel. De sneeuwklokjes staan in volle bloei. De mussen zijn aan hun kro- kussenfeest begonnen tenzij geniepige, zwarte draadjes hen ervan hebben af gehouden. Boven de met de dag groener wordende polders bij het Spaarne klinkt de opgewonden roep van vader kievit, die buitelend en met zoevende vlerken boven zijn territorium vliegt. De elzen staan op springen. Aan de binnenduin- kant bloeit hier en daar een hazelaar met dikke, goudgele katjes. Bij Pen- ningsveer laat een doodenkele dotter bloem al iets geels doorschemeren. De kuifleeuweriken op de zandige bouw terreinen aan de buitenkant van de stad hebben het op de een of andere manier verbazend druk. Allemaal voorboden van de lente! En wat deert het dan dat de essen hun streng kruiswijs staande knoppen nog stijf gesloten houden, dof zwart tegen de grijsgroene twijgen? Wat hindert het, dat beuk en eik nog niet aan het werk schijnen te. zijn. Het voorjaar is in aantocht en dat is buiten met de dag duidelijker te zien. HET STRAND LIGT er echter nog ver laten bij. Winters. Met veel aangespoeld hout van de laatste stormen, en ook nog zo het een ander drijvend in zee. Maar er is één moedige sprotvisser met een lange, zwiepende werphengel, die het las- vastgebeten. die onmiddelijk tracht er van door te gaan. Een beste bot misschien, tige drijvende spul heeft willen trotseren. Zeventig, misschien tachtig meter ver heeft hij een tamelijk zwaar stuk lood zee in weten te krijgen met behulp van zijn ve rende hengel. Aan dat lood zit een snoer van nylon met een paar beaasde haken. Hij draait het strak zodra het lood op de bodem ligt en dan wacht hij geduldig, steeds de fijne hengeltop in de gaten hou dend. Wat als die meer of minder heftig in beweging komt, heeft zich een vis Puitaal Kwalpoliepen en jonge kwallen (vergroot). of een tongetje, of een gul alias jonge kabeljauw. „VAST EEN klein botje" zei de henge laar toen er even een tamelijk rukje aan zijn lijn was en daarna wat gezeur van betrekkelijk lichte trillingen. Ietwat mis moedig haalde hij in om zijn haak op nieuw te beazen. En toen kwam de ver rassing. Er spartelde geen gering botje of een ondermaats tongetje aan zijn haak, maar een rolrond visje van om en nabij vijfentwintig centimeter. Zijn lijf was aan de bovenkant zwartgroen gemarmerd, zijn kop was dik en voorzien van een flink formaat bek; en er liepen lange vinnen van voorop zijn rug en onder zijn buik tot aan de staart. En dat buikje mocht er zijn; niet vanwege het vele eten zoals de hengelaar veronderstelde, maar door het feit, dat hij een wijfjes-puitaal had ge vangen. En door haar dikte kondigde zij op haar manier de lente aan. Want zon der twijfel droeg ze jongen met zich mee. De puitaal is namelijk een wonderlijke vis. Hij leeft bij voorkeur aan echte rots kusten, maar hij neemt ook genoegen met onze kunstmatige rotsen van pieren en zeeweringen; en een enkele maal dwaalt hij hiervan een eindje af. In de nawinter brengt het wijfje levende jongen ter we reld. Die zijn enkele centimeters lang en ze beginnen meteen na hun geboorte te zwemmen en te eten. Als zijnde waarde loos kreeg het puitaaltje meteen zijn vrij heid terug. De visser kende hem eigen lijk niet en hij bleek niet te weten, dat 's zomers gevangen puitalen heel lekker zijn als je je maar niets aantrekt van hun gifgroene graten (die overigens met vergif niets te maken hebben). VIA EEN VERSLAG over de vangsten van de afgelopen winter kwam ons ge sprek op de hedendaagse afwezigheid der kwallen. Echte zomerdieren. Ja, maar de zelfde kwallen zijn toch op het ogenblik druk met hun voorjaarsactiviteiten bezig! Zij hebben de vorige nazomer hun be vruchte eitjes bij miljarden in het zeewa ter afgezet en zijn daarna gestorven. Maar uit die eitjes hebben zich microscopische zwemmende larfjes ontwikkeld en een ge deelte hiervan heeft stellig het geluk ge had zich op allerlei vaste voorwerpen te kunnen hechten. Ze zijn er uitgegroeid tot minuscule poliepjes met in de stroom slie rende tentakeltjes en in niets lijkend op hun ouders, de kwallen. GAANDEWEG hebben deze kleine polie pen een hele serie dwarse insnoeringen gekregen. De hierdoor ontstane afdelingen kregen elk aan hun bovenrand een aantal lobjes, gewoonlijk acht. Het onderlinge verband werd losser en losser; en tenslotte begonnen de bovenste partes los te laten en vrij in zee te zweven. Er waren jonge kwallen geboren. Dagelijks komen er nog vele nieuwe bij, glazig doorschijnende kwalletjes van een paar millimeter door snede, met acht onwaarschijnlijk lange „armpjes" als de spaken van een wiel. En die hele kwallenjeugd is nu op het ogen blik razend snel aan het groeien, etend wat ze kan. Na een maand kan zo'n kleine kwal al anderhalve centimeter zijn, na twee maanden vijf centimeter, na drie maanden twintig. En dan komt de tijd waarin weer vele badgasten bang voor hem zullen zijn, de ondankbaarste periode in het kwallenleven. terlijk en uitdrukkelijk gesproken: „Men heette hem welkom alsof het was van een andere wereld dat hij kwam", wanneer Fróech enige tijd in een elfenheuvel heeft vertoefd. Ik acht cjit laatste buitengewoon veelzeggend. DE TRADITIE VAN DE Ierse verhalen houdt soms vol dat men ergens onder dóór moet kruipen om het ander-aardse gebied binnen te gaan (vergelijk de hol-ingang bij Nera). Maar in „Costigan's Needie" is de zaak niet anders, al is de toegang hier de opening onder een ingewikkelde elec- tro-magnetische machine. Misschien is het weer een toekomst echo dat een dergelijke „sprong" slechts in één richting werkt en dat men gevaar loopt niet terug te kunnen. Dat is bijvoor beeld het geval in „Costigan's needie". (Trouwens het daar ontwikkelde electro- magnetische toestel brengt een ander in convenient mee: het laat geen levenloze stoffen door. Niet alleen dus dat men zon der kleren aan de „andere kant" komt, men verliest zelfs de vullingen uit tanden en kiezen.) Indien dit tot geruststelling dienen kan: er zijn óók enkele aanwijzingen dat de terugkomst van de mens bewerkstelligd wordt door toedoen van een wezen uit de andere wereld (aldus onder andere het geval met de wagenmenner van de Ierse held Cüchulain die mijns inziens heel verstandig eerst op onderzoek werd uit gestuurd en die door een anderaards wezen door aanraking bij de schouder werd ge leid), of dat de overgang terug zich spon taan en toevallig voltrekt (zo bij de robot Jenkins in het al eerder aangehaalde boek ..City"), Nu ik het over Jenkins heb vèr-uit de liefste en aantrekkelijkste en wijste uit vele typen robots kan ik niet nalaten te vermelden dat de oude Ierse litteratuur geen verhalen over robots heeft (of moet ik zeggen: bewaard heeft). Was het genre de Ieren te weinig interessant? Te ma- chine-achtig? Maar Heinlein, de auteur van „The Door into Summer", weet dat de toekomstige ingenieurs het er over eens zijn dat vrouwen en machines evenzeer „unpredictable" moeten worden genoemd: je weet nooit van te voren wat ze 't vol gende ogenblik zullen doen. HET VERSCHIJNSEL der contemporai ne- werelden-van-andcre-mogelijkheden moet, naar het mij wil voorkomen, verant woordelijk gesteld worden voor de zo ver schillende beschrijvingen van Mars en de Marsbewoners die we bij onderscheidene auteurs vinden. Niet met elkaar in harmo nie te brengen, doch van een even grote werkelijkheid voor mij zijn wat Mars bewoners betreft de groene, rode, gele en zwarte rassen door Edgar Rice Burroughs (de op een ander terrein onsterfelijke schepper van de Tarzan-figuur) beschre ven, de zeer frêle, onverfijnde wezens van Ray Bradbury (die in een razend om zich heen spreidende epidemie van waterpok ken werden uitgeroeid, zonder weerstand ais zij waren voor de onverhoopt en onver moed overgebrachte bacil door de eerste aardse expeditie), en de hoomslam-achtige Marsmensen die z'ch door splijting verme nigvuldigden in Heinlein's boek „Doublé Star". REST MIJ NOG iets te zeggen over een laatst (litterair) motief: het heimwee van de reiziger-die-niet-terugkan. Ook hier zijn er enkele toekomst-echo's die hoop ver schaffen. Het verhaal „Far Centaurus" van A. E. van Vogt beschrijft de moeilijk heden van een bemanning van drie per sonen die na een reis van vijf eeuwen (een tijdsduur die zij met behulp van „Eternity drug" hebben overleefd) de ontzaglijke af stand van de aarde tot de planeten van Alpha Centauri hebben afgelegd. Een gru welijke teleurstelling is het al dadelijk dat zij geen pioniers blijken te zijn doch zie lige nakomers. In deze vijf eeuwen toch is de aardse technologie zó vooruitgegaan dat de mensen in staat zijn de afstand Zon-Alpha Centauri in luttele uren af te flitsen, het Centauri-systeem wordt door biljoenen bewoond, en door een veranderd metabolisme kunnen de biljoenen de drie niet „luchten", („So we stink", said Blake.) Geïsoleerd door de tijd van hun oude samenleving en eigen generatie, geïsoleerd door een vooroordeel van de niéuwe gene raties, nauwelijks in staat iets te begrij pen van de gangbare wetenschappelijke principes: welk een ellendige situatie! Ge lukkig weet één der drie zich juist genoeg eigen te maken van de „adelelicnander electronische psychologie" dat een terug keer in de tijd mogelijk wordt. Voor zover ik kan nagaan wordt hier gebruik gemaakt van een onverdraagzaamheids-principe van bepaalde vrijgezel-sterren. Zjj stoten af, en "it works in jumps like quantum, each period being four hundred ninety-eight years, seven months and eight days plus a (Vervolg zi" pagrna 3)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 14