11 H r'Ti i t 11 n i f rfejfcj imfaaigg'iii n mimi SIGNALEN Het verdriet zonder-reden, bron van de poëzie oA. <t?t lans grpl*gb! $ot UfeMtf BOEKEN OVER VERRE EN NABIJE LANDEN ZATERDAG 17 MAART 1962 Erbij PAGINA TWEE toolbberflroijb/bcrjargtt tywlanflfoftarb gtfljgrti! oofe faltwn al btetibfarb/ Voc lang bat quatb/bat enft« mmmmz Jos. de Klerk Zamglust en muziekdruk in onze Gouden Eeuw DAT HAARLEM een Dorado geworden is van de 'orgelkunst, is in verband te brengen met het wijze inzicht dat de vroede vaderen toonden ten tijde van de alteratie door niet alleen het orgelbezit in het bèheer te houden toen de Grote Kerk aan de hervormden werd afgestaan, maar ook door als van ouds een organist in stadsdienst aan te stellen, die, al zou het dan tegen de zin zijn van de kerkgemeenschap, de Haarlemse bevolking ih haar geheel zou laten genieten van het orgelspel buiten de kerkdienst om. De laatste organist van de katholieke tijd. Floris van Adrichem, had direct na de gewelddadige gebeurte nissen van lo78 de wijk genomen naar het Rijnland en wist een nieuw bestaan op te bouwen, uiteindelijk als gevierd domorganist te Mainz. Wat zou er nu te Haarlem gebeuren? De hervormden wilden van geen orgelspel in haar diensten weten en het heeft nog zeventig jaar geduurd eer in de St. Bavo het psalmgezang met orgelspel werd begeleid. Wij moeten de oorzaak ,van deze tegenzin om geen sterkere uitdrukking te gebruiken zien in de herinnering aan de plechtige liturgische handelingen in de oude kerkgemeenschap, waarmee de uiterste sober heid der nieuwe ordonantie het grootst denkbare contrast vormde. De orgelklank was dus erg verdacht. Maar zo orthodox oordeelde de vroedschap niet. Vier maanden na het ingebruiknemen vag de Grote» Kerk keken de kerkgangers vreemd op, toen na het beëindigen van de dienst als van ouds het orgel weer bespeeld werd. Het was een proefneming, die duurde van januari tot mei, en wel met de dubbele bedoeling de reactie ervan waar te nemen en de capaciteiten van de jonge organist Philips Jansz. van Velsen te testen. Na een half jaar onder breking werd op advies van de wethouders Jan van Zuren (de bewoner van het Oude Raadhuis op de hoek van de Smedestraat) en Jan Gael, de benoeming van Ph. J. van Velsen een feit. Zijn dienstorder luidde: te spelen „naer (na) alle nredicatiën ende avontgebeden". Het jaar daarop werd hij ook aangesteld tot ldoksteller en beierman. OF DEZE ORGELBESPELINGEN nu tegenstand ondervonden, blijkt niet. Over de organist zijn betrekkelijk weinig gegevens; composities van hem zijn niet bekend. Wij weten alleen, dat hij getrouwd was met een zuster van de vader van zijn opvolger Cornelis Helmbreecker een oud-Haarlemse familie waaraan nog de Helmbreeckerssteeg herinnert dat hij een zoon had die organist te Leiden werd en dat hij katholiek was, wat in de eerste tijd der zegevierende Hervorming lang geen uitzondering onder de organisten was. Op zijn 63ste jaar kreeg hij in zijn neef Cornelis Helmbreecker een assistent en toen Van Velsen in 1625 overleed werd deze zijn opvolger. Van de eerste organist na de alteratie kan op zijn minst gezegd worden, dat hij in de kritieke overgangsjaren de liefde voor het orgelspel bij een deel der bevolking wakker gehouden heeft en bij de tegenstanders de mening over wat zij wel eens noemden „duyvels windt", ge leidelijk verzacht heeft, aldus dat hij deel gehad heeft aan het proces, dat hen van verstokte anti-orgelgezinden eenmaal tot de meest geestdriftige aanhangers van het koninklijk instrument zou maken. HELMBREECKER is een bijzondere figuur geweest in de lange rij Haarlemse stadsorganisten. Hij had zijn opleiding genoten bij Jan Pietersz Sweelinck en genoot in het hele land een opmerkelijke faam. Waar nieuwe of herstelde orgels moesten opgenomen worden, onder meer te 's-Gravenhage, Delft, 's-Hertogenbosch. Leiden, Alkmaar, was hij een der keur meesters. Van niet minder belang is het feit dat hij als genodigde op het Muider- slot vertoefde en dat hij in alle kringen der Haarlemse bevolking zeer gezien was. ook onder de predikanten. Ds. Ampzing loofde hem in zijn rijmkroniek aldus: „Ik kan voor al dijn roem, Kornelis, niet verswijgen, Dien gij van dag tot dag staet meer en meer te krijgen. Want so men Hier van dij 't gemein gerucht geloofd, 't Is wonder wat gij ons nog mettertijd beloofd." Het grote orgel was echter in een toe stand van verval geraakt, zodanig dat het een kunstenaar als Helmbreecker en ook 'n stad als Haarlem niet waardig meer was. Tezamen met zijn vriend, de stadsbouw meester Salomon de Bray werd door de organist alles op alles gezet om de vroed schap te bewegen diep in de stadskas te putten om zijn restauratieplannen te ver wezenlijken. De later zo beroemde orgel bouwers uit Amersfoort, de Haagebeers, men tok JjefitVet Trinmpk' beden ken» mUe M«/V ke met fes Tftmmen vtut Mr. IsmPiettr- fitnirt' Het Triumph-Lied van ds. Ampzing, op d e wijze van psalm 68, met de marge-notitie dat het ook gezongen kan worden „op d e volle Musyke met ses stemmen van mr. Jan Pietersoon Sweling". maard meester", dagelijks orgelbespelin gen te doen plaatsvinden, bij voorkeur zongen worden op de volle Musyke met ses stemmen van mr. Jan Pietersz. Swe ling. Men kan zich afvragen of Ampzing hiernaar zou verwezen hebben indien hij de mogelijkheid niet proefondervindelijk ervaren had, namelijk in een zanggezel schap, dat in staat was deze veeleisende muziek te verklanken. EN NU HELMBREECKER, als „Dritte im Bunde". Ter gelegenheid van de ver welkoming van de nieuwe rector, had David Horenbeeck een versje gedicht op de melodie „O nuit, jalouse nuit", die destijds zeer populair was. Dit lied was kennelijk bedoeld om door de leerlingen van de Latijnse school gezongen te wor den. Bovendien had Ampzing op dezelfde wijs ook een tekst vervaardigd, die echter voor vierstemmig koor gezet was, waar schijnlijk door Helmbreecker. Het kost mij moeite te geloven dat deze vierstemmige lieke organist bereid was de psalmen op zetting ook door de knapen, zij het dan het orgel te begeleiden, is in verband ge- met assistentie van docenten of anderen, „des middaghs tenhalf twaelven, wanneer bracht met een anekdote (meegedeeld in kon worden uitgevoerd. Maar geheel on- in de kercke ordinaris oock veel wande- laers sijn." Op dit verzoek werd gunstig beslist. Later vernemen wij, dat deze „ge meentelijke orgelconcerten" plaats vinden des avonds van zes,tot zeven uur. De vierenveertig rekwestranten gooiden ook een balletje op om tijdens de kerk diensten niet alleen na, maar ook vóór de predikatie het orgelspel aan te wenden, ,-De Navorscher", later ook in „Eigen mogelijk is dit toch niet. Haard" en geciteerd door J. W. Enschedé in „Caecilia") die een geval vermeldt van „een konstig orgelspeelder in een der grote steden van Holland", die een verzoek om de canons van Dordt te ondertekenen zou Doch een paar maanden nadien, op nieuwjaarsdag 1629, werd rector Nieu- hebben afgeslagen, maar zich wel bereid wenhuysen weer verrast met een zang- zou verklaard hebben deze op het orgel hulde. Andermaal had ds. Ampzing een te spelen indien ze hem, op muziek gezet, tekst geschreven (steeds op het „O nuit voorgelegd werden, omdat dit tot zijn jalouse nuit") die door Helmbreecker als waardoor zowel de „voorsanger als de ambt behoorde, terwijl de ondertekening een tweedelig motet kunstig op muziek werden er bijgeroepen en mochten het luVden die ter kercke sijn te vaster wer- met zijn gemoed zou strijden. Diensvolgens gezet was voor vierstemmig koor; en instrument een aanzienlijke vernieuwing den den t00n 9esteit> ende dies te meer- zou hij uit zijn ambt ontslagen zijn. Dit wanneer ik dit stuk in partituur gezet H 0Y 1 M Ho CDM tf 11/IH m 11 OYtHo I l\ol 1 oofcfo tmlp nof a v*-\ Bof «rawti 1 Knf L»1.U1. »1. 11. 1.W J J_i J doen ondergaan; het kreeg zelfs een ge- der in de c°nst v?n musycke ende wel heel nieuw rugpositief. Pieter Saenredam sm9en de P^men geoeffent." Dat laatste volstaat om het verhaal naar het bekijk, raak ik er van overtuigd dat deze rijk der fabelen te verwijzen, althans ze- muzikale nieuwjaarsgroet door een gerou- op Helmbreecker (door een der bericht- zijn gezongen. li. Ptn. Kiflu». heeft deze aangelegenheid te baai geno- was 'n en men op d*' punt tot «en ker voor zover het betrekking zou hebben tineerd ensemble van volwassenen moet men om het instrument picturaal te ver- akkoord geraakt .is kan ik niet zeggen. - - eeuwigen. In het Haarlems Stadsarchief Indlen ,het gebeurde,, kon het reeds als wordt bovendien een eigenaardige teke- een aanlo"p gelden teveps de Pwlmen ning van Samuel de Bray bewaard, die maar, te begeleiden. Maar daar was men betrekking heeft op deze restauratie. Het ,nog lang met aan toe' hoewel het ho? is een project voor een in steen te hakken langer hoe meer de wens van velen werd' cartouche, bedoeld om de herinnering aan het herstelwerk levendig te houden. Men ziet er onder de jaartallen 1632—1633 de namen van de vroede vaderen die ertoe besloten, verder die der orgelmakers en onderaan deze tekst: Een Heagelij Ic w oni hier in e«nl)mtf t Ut ren. Geeft Heet: DIT BLIJKT UIT een proefneming in 1641 op initiatief vande magistraat, om zonder voorafgaande kennisgeving de psalmzang te begeleiden tijdens de be diening van het H. Avondmaal. Deze „stoutigheid" veroorzaèkte groot protest van de Kerkeraad en voorlopig bleef het bij deze eene keer. En hoewel de knoop in vele plaatsen reeds doorgehakt was ten Het gedenkteken is echter niet tot stand gunste van het orgel en Huygens zijn ver- AU dit omaeidfchi flunf, tij: gt- bro-ken: ;ijj :ij: iey«k ter neer, „op het noodtwendigh versoeck van mr. Corn. Helmbreecker, organist." gekomen. DE KUNSTVAARDIGHEID van Helm breecker stonden nu geen hinderpalen meer in de weg en orgelminnend Haarlem genoot van zijn bespelingen. Er ging zelfs een verzoekschrift naar de vroedschap, ondertekend door vier en veertig „musi- Tekening van Samuel de Bray, „op het ciens ende liefhebbers der selve loffelycke noodtwendige verzoek van mr. Corn. Helm- maard pleidooi in 1641; al gepubliceerd had, duurde het nog tot 1649. en andermaal op aanwijzing van de viroedschap, dat de kerkeraad er zich, hoewel met tegenzin, bij neerlegde. Het feit nu, dat de katho- Ya-f»upfm de van hier, ver hief, foo nopen t faera verkeerem* van fitrmm ooj t ca uJ va ra neer, vin «K m»w ;ij: Gedrukt te Haarlem met het muziekzetma teriaal van de grote Antwerpenaar Plantijn gevers met name genoemd), want uit niets blijkt dat hij zou zijn afgedankt. WIJ TREFFEN in 1628 Helmbreecker te same met de rijmlustige geschiedschrij ver van Haarlem ds. Ampzing en met de DS. AMPZING moet het dus in ernst gemeend hebben toen hij rijmde over „de lieve wetenschap van singen". Maar er is nog een aardig staartje aan dit verhaal. De zangpartijen van deze drie begroetin gen zijn gedrukt met de Plantijnse typen conste" met het voorstel om, vermits men breecker, organist", voor een in steen te voorzanger van de Grote Kerk. David van nnvirt Hnrenheerk- het staat er na nu een zo fraai orgel rijk was en „dewyle hakken cartouche, bedoeld om de her- Horenbeeck, en wel ter gelegenheid van de drukkelijk bit vermeid- Gedruckt tot deze Stadt tegenwoordigh is versien van innering aan de orgelrestauratie 1632- - •- - 3 °v vermeLd- Gearucict tot een goed ervaren ende zonderlingh ver- 1633) levendig te houden. V, V, verwelkoming van de nieuwe rector van Haerlem, bij Adriaen Rooman, Ordinaris de Latijnse School in de Jacobijnestraat. stadts- Boeck-drucker inde vergulde Parsze/Met de noten van D.V. Horenbeeck Anno 1629. De aard van dit samentreffen heeft mjj in mjfn vermoeden gesterkt, dat er in die jaren te Haarlem ender de burgerjj ern stig aan kunstige samenzang gedaan werd. Ik was daarbij uitgegaan van de madri galen van Padbrué, die toch wel aan de praktijk zullen getoetst zijn, eer de com ponist ze liet drukken. Maar we maken hier in gezelschap van Helmbreecker en Ampzing kennis met David van Horen beeck, een gangmaker op zanggebied die niet te onderschatten is. Dat Ampzing hem in zjjn rijmkroniek prjjst als „gewel dig musicyn, geschapen om te singen!" zou men nog met een korreltje zout kun nen nemen, doch waar hy niet van rept en wat toch uiterst belangrijk is; deze David van Horenbeeck heeft het aange durfd op eigen kosten het vierde boek van de polyfone Psalmen van Sweelinck (43 nummers in acht stemboeken) uit te geven en daarna nog een herdruk van'het eerste boek (50 psalmen) te bezorgen. Hij was nochtans geen drukker, maar de geestdrift voor deze geniale scheppingen, wekte hem tot buitengewone dingen. Hij kocht namelijk te Leiden van de drukker Raphelingius, een kleinzoon van de be roemde Antwerpse drukker Plantyn, diens muziekzetmateriaal op toen deze zyn zaak ophief. En met de muziektypen, nog af komstig van Plantijn, liet onze hartstoch telijke vereerder van „l'unique Phoenix de notre Pays" zoals hij Sweelinck betitelt, diens werken drukken by Herman Craene- poel in de Korte Begijnestraat. DEZE BELANGSTELLING voor Swee- lincks koorwerken kon slechts 't resultaat zijn van praktische ervaringen, opgedaan in een zangkoor; partituren die aan een vakman een overzicht van alle stemmen mogelijk maken, bestonden niet. Hij moet de composities dus van uitvoeringen ge kend hebben. En dan gaan we Ampzing op zijn woord geloven, waar hij betreffen de Haarlem zegt: „De lieve wetenschap van singen bloeyd hier mede." Verder vind ik nog een andere aanwij zing met Ampzing als getuige. Deze dichtte namelijk een „Triumph-Lied" op Piet Hein's verovering van de Zilvervloot, het- De geestdriftige „voorzanger" hield zijn kostbaar zetmateriaal dus in eigendom en achtte zich niet gebonden aan een en de zelfde drukker. Dit keer was het Rooman, maar meestal was Craenepoel die er ge bruik van maakte. Sterk is mijn vermoe den dat deze laatste ook de drukker was van de beroemde „Nederlandsche Ge- denckclanck" van Valerius, zonder naam Tristesse est Poésie, toutes les fois que tristesse est sans cause. Xavier Forneret (1809-1884) FORNERET BEHOORT tot de zoge naamde romantieken. Hij was zonder twijfel begaafd, maar verdeed zijn ta lent (en zijn leven) met opzichtige dwaasheden, welke hij zich door zijn rijkdom kon veroorloven. Hij schreef niettemin enige verhalen en een aantal aforismen, die voortreffelijk zijn. André Breton, die tenslotte weet waar hij over spreekt, noemde de vertelling „Le Dia mant de l'Herbe", ronduit een meester werk. Deze schrijver behoorde tot de petits romantiques niet alleen door zijn uitbundige buitensporigheden, door zijn vaak dwaas gezwollen toon, door de buitennissigheid van zijn gedrag, zijn kleding en zijn werk, maar bovenal ook door zijn door en door echte en natuurlijke belangstelling voor het Ver driet. En als al zijn fnedestanders, ook de grote figuren onder hen, legt hij een onverbrekelijk verband tussen smart en dichtkunst. IK HEB wel enig gevoel voor min of meer lachwekkende rijmelaars en ben geen vijand van de schoolmeester of Piet Paaltjens. Een gedicht dat echte hoge poëzie en tegelijkertijd grappig (of platter: lollig) is, ken ik niet en ik betwijfel of zulk een eenheid van tegendelen denkbaar is. LACHEN IS ALTIJD en waar ook een minderwaardige bezigheid. Een Arabisch spreekwoord is mij bij ge bleven sinds ik het in 1911 in Algiers hoorde aanhalen: „L'abondance du rire ruïne le coeur." Ik geloof dat deze for mulering nog te optimistisch is, want niet slechts de overdaad van vrolijk heid. doch ook zeer geringe hoeveelhe den ervan brengen ons terug naar onze laagste staat van ontwikkeling. De lach bederft de liefelijkste gezichten en ont neemt alle waardigheid aan elk wezen dat er zich aan overgeeft. Hij dringt ons tot verdraaiingen van het lichaam en het luidruchtig klappen van de han den op de knieën. Het brengt een goed koop soort namaaktranen te weeg. De lach komt nooit voor als een na tuurlijk verschijnsel. Hij moet met kunstmiddelen gewekt worden. Deze zijn onbetamelijke anecdoten en aanzienlij ke hoeveelheden alcohol. Men lacht ook gul om buurmans' ongeluk. Het is een veelvuldig waargenomen verschijnsel dat de gelaatsvertrekkingen in strijd met de meest aanvankelijke goede smaak, in hoofdzaak, wellicht uitsluitend worden uitgeoefend door primitieve we zens. Bij de werkelijk beschaafden komt hij niet voor, omdat die meer dan ge noeg hebben aan een zeldzame en bij na onmerkbare glimlach FORNERET als een gecultiveerd en bovenal romantisch man kent, waar het de lach betreft, genoegen noch eerbied, alleen verachting. Hij leefde in de af zonderlijke wereld, welke in deze we reld bestond en waarschijnlijk altijd be staan zal, de wereld waarin alleen het leed als een geestelijke waarde erkend wordt. Allen die de onwaarheid van de waarheid (de valse, de aardse) erkend hebben, bezitten geen enkele reden meer tot geluk, laat staan tot hoorbare en zichtbare vrolijkheid. Zij worden ge boren met in zich de kiem van het verdriet en de afschuw van de lelijk heid van alles wat op welke wijze ook op „pret" lijkt. Het verdriet groeit met en in hen op en vereenzelvigt zich met hen tot het allerlaatste ogenblik. Forneret en allen die zich aandach tig met het wonder poëzie hebben be ziggehouden, weten dat het leed, als mogelijkheid waar poëzie uit ontstaan kan, volkomen onafhankelijk is van al le wereldse aangelegenheden. Er be staat een vorm van verdriet, die wij misschien tastbaar mogen noemen en die wij leren kennen bij het verlies van een geliefd wezen, bij een zware tegen slag of teleurstelling. Maar hoe hevig ook in den aanvang, deze aandoening gaat voorbij, omdat alle menselijke ge voelens onderworpen zijn aan een pro ces van afsterving en vernieuwing: de ontroostbare weduwe bestijgt na één, twee jaar weer de huwelijkskoets. Maar een verdriet, zei Forneret, sans cause, kan niet vergeten worden of vergaan. Doordat het geen oorzaak hééft kan er geen oorzaak verdwijnen en het heeft dus verleden, heden noch toekomst. JAN GRESHOFF, journalist en letterkundi ge, is op 15 december 1888 te Nieuw-Helvoet geboren. Hij wordt dus eind volgend jaar vijfenzeventig. Na de h.b.s. te hebben door lopen kwam hij in de journalistiek en was onder meer buitenlands correspondent van De Telegraaf, hoofdredacteur van De Nieuwe Arnhemsche Courant, correspondent te Brus sel van Het Vaderland, Haarlems Dagblad en De Locomotief. Een twintigtal jaren geleden vestigde hij zich in Kaapstad, dat hij boven Curasao verkoos, om een redelijke studie mogelijkheid voor zijn twee zonen te vinden (de ene is er thans een vooraanstaand archi tect, de ander waarnemend hoogleraar in Kaapstad). Hij leidde het maandblad „De gulden Winckel". Van 1936 tot 1940 was hij redacteur van het maandschrift Groot Neder land, sinds 1945 redacteur van het tweemaan delijkse tijdschrift „Standpunte", dat hij met N. P. van Wijk Louw, D. J. Opperman en Elisabeth Eybers (die sinds kort in Amster dam woont) oprichtte in Kaapstad. Hij ver zorgt sinds 1948 de letterkundige kroniek van Het Vaderland. Enkele van zijn voornaamste werken zijn: Gedichten, Latijnse Lente, Men gelstoffen op het gebied der Franse letter kunde, Geschiedenis der Nederlandse Letter kunde, Critische Vlugschriften, De wieken van de molen, Steenen voor brood, Fabrieks geheimen, Voor volwassenen, Volière. Zijn oeuvre is in 1948 in vijf delen verzameld, het jaar waarin hij zijn zestigste verjaardag vierde ter gelegenheid waarvan zijn „Mijn vriend Coster" werd uitgegeven. Bij zijn ze ventigste verjaardag in 1958 werd de dichter, essayist, criticus en journalist om zijn unieke verdiensten gehuldigd, onder andere met een expositie van boeken, brieven en autobiogra fisch materiaal in De Waag in Amsterdam. Een cheque stelde hem toen in staat een reis te maken die hem langs New York voerde, Rome, Lugano. Wenen en Parijs en tenslotte weer naar Kaapstad. Op geregelde tijden neemt hij ;n Amsterdam deel aan het „se niorenconvent": Roland Holst, Bloem, Bes- nard, Van Vriesland, Franeois Pauwels en Hans Keuls. HIJ DIE MET HET verdriet-zonder- reden geboren is, kan uiterlijk een nor maal bestaan leiden. Hij voltooit zijn studies, legt een voorbeeldige loopbaan af, wordt rijk en overladen met eerbe wijzen, is gelukkig getrouwd, zijn kin deren schenken hem alle voldoening welke hij maar wensen kan, hij is ge lijkmatig van humeur, bereid te helpen, kortom hij heeft alles waar een ander de koning te rijk mede zou zijn. Maar hij, de uitverkorene, wordt langzaam uitgehold door de wrede en heerlijke macht welke hijzelf niet noch enige psychiater kan overwinnen: la tristesse sans cause. De valse oorzaak verblindt de omge ving waar het een dichter geldt. Als liefdesongeval of ontevredenheid met de staat van 's werelds zaken hem droef geestig stemmen geldt dit vrij opper vlakkige en voorbijgaande aangelegen heden, welke geen wezenlijke invloed op zijn poëzie uitoefenen en hem alleen enige thema's verstrekken. De poëzie, buiten de wereld om en los van het menselijk lot, ontstaat al léén door en uit die staat, zonder oorzaak, zonder verklaring, zonder doel welke men tristesse sans cause noemt. Dat poëzie door zo weinigen gelezen, door nog minder doorleefd wordt is dus te verstaan. De omgang er mede is al leen toegestaan aan de zeer weinige ingewijden in de permanente staat van tristesse sans cause. Het orgel getekend door Pieter Saenredam. van de drukker uitgegeven „tot Haerlem" in 1626, en zulks met de Plantijnse typen van Van Horenbeeck. Dat dit ook het ge- welk moest gezongen worden op de wijze voel is met de eerste druk van Padbrué's van Psalm 68. Hij liet dit lied drukken „Kusjes" (1631) kan veilig aangenomen met de psalmmelodie, maar als kantteke- worden. ning merkte hij aan: dat het ook kon ge- (Vervolg van pagina 1) waarderen en naar onze mening is dit de enig juiste methode van „landbeschrij ving" is het boek even fascinerend als de maatschappij die er in wordt beschre ven. DE BANANENOORLOG, van Karl Heinz Poppe, uit het Duits vertaald door Johan Winkler, is verschenen bij Moussaults' Uit geverij N.V., Amsterdam. Een fel realistische „historische" roman tegen de achtergrond van de korte bur geroorlog die in 1954 in de Middenameri- kaanse staat Guatemala werd gevoerd. Wat uit de verte een burgeroorlog leek en wat door de Verenigde Staten als een burger oorlog werd voorgesteld, was in feite een oorlog van de Amerikaanse United Fruit Company en de grote plantagebezitters te gen het communistisch getinte regime van Jacobo Arbenz Guzman, dat eerst vervan gen werd door een militaire junta en la ter door de dictatuur van Castrillo Ar mas. Het eigenlijke verhaal gaat over en kele vertegenwoordigers van de niets-be- zittende landarbeiders en kleine boeren, die verdrukt en uitgebuit worden en die hoopten op herverdeling van de grond na de nationalisatie van de United Fruit Com pany, wier aandeelhouder Henry Cabot Lodge tevens de Verenigde Staten in de Veiligheidsraad vertegenwoordigde. Inter nationale intrige en nationale tragedie spe len in dit schrijnende boek door elkaar heen. CARNAVAL DER TEGENSTELLINGEN en Palet van Zuid-Amerika, door Wim Horman, uitgegeven door A. W. Sijthoff, Leiden. Dit prachtig uitgevoerde en uitstekend geïllustreerde werk beschrijft het leven in een elftal Latijns-Amerika landen van de zonnige zijde. De schrijver heeft een gron dige voorstudie van het gebied gemaakt voor hij zijn reis begon. De neerslag daar van is wel te merken in zijn boek, dat naar vorm pn inhoud evenwel niet anders is dan een bundel reportages van hoog journalistiek gehalte. SURINAME EN ZIJN BUURLANDEN, Lichtplekken in het oerwoud van Guyana, door dr. G. Kruijer, is verschenen in de Terra-Bibliotheek van J. A. Boom Zn., Meppel. Dit is de derde herziene druk van dit degelijke boek, waarvan de eerste druk verscheen onder redactie van professor dr. R. A. J. van Lier, hoogleraar in de socio logie en de cultuurkunde van Suriname en de Nederlandse Antillen aan de Rijksuni versiteit te Leiden. Het is een handboek voor de drie Guyana's, waarbij zeer veel aandacht wordt besteed aan volkenkunde en de economische ontwikkeling. Vrijwel alle wetenswaardigheden zijn er in samen gevat en waar nodig treft men uitgebrei de verwijzingen aan naar verdere litte ratuur. Het boek bevat vele goede illustra ties, kaarten, grafieken en tabellen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 14