Passen
dieren
kalmte
vereist
MAART 1962
IN EEN dierentuin bestaan er uit de aard der zaak veel meer
contacten tussen dieren en mensen dan in de vrije natuur. Er
zijn daar niet alleen allerlei bindingen tussen de dierlijke be
woners en het publiek, maar nog veel meer tussen de dieren
en hun oppassers. Die hebben per slot van rekening dagelijks
met elkaar te maken, ja, de eerste zijn van hun verzorger zelfs
geheel afhankelijk. Over weinig zaken nu bestaan bij het over
grote deel van het publiek zoveel misverstanden als over het
werk van deze verzorger, in feite een voor de dierentuin beslist
onmisbare specialist. Het belangrijkste en ook moeilijkste deel
van zijn taak is de voortdurende controle van zijn dieren, ja,
inderdaad, van zijn dieren. Als hij 't niet zo voelt, deugt hij eigen
lijk niet voor zijn taak. Zó vertrouwd moet hij met de bewoners
van zijn afdeling zijn, zó goed moet hij ze kennen, dat alles
wat ongewoon en abnormaal is, onmiddellijk wordt opgemerkt,
of het nu de eerste tekenen zijn van een beginnende ziekte, van
een groeiende ruzie of van een naderende geboorte. Hij kan en
moet zo nodig extra verzorging geven, een dier apart zetten
of zorgen dat de dierenarts wordt gewaarschuwd. Om elke. ook
de kleinste, afwijking te zien, moet hij zijn dieren zeer goed
kennen in hun normale doen en laten, moet hij voortdurend op
ze letten en volkomen op de hoogte zijn van te verwachten ge
boorten of het uitkomen van eieren. En dan moet hij dit allemaal
ook nog dagelijks in zijn schrift bijschrijven ten behoeve van
de stafbespreking, die iedere dag wordt gehouden. Meer dan
normale zorg en oplettendheid wordt gevraagd als dieren, die
elkaar nog niet goed kennen, worden samengebracht. Zo nodig
komen dan ook enige collega's te hulp om samen, ingeval van
een te onstuimige of gevaar opleverende kennismaking, te
kunnen ingrijpen.
De details van het werk liggen in elke afdeling weer anders,
al is de algemene taak, controle der dieren, schoonmaken van de
verblijven en het verstrekken van voedsel en water, overal de
zelfde. Eveneens voor alle afdelingen gelijk is de rust en kalmte
van bewegingen die vereist wordt, omdat alle dieren, van vis
tot olifant, schrikken van plotselinge en onverwachte gebeurte
nissen. Dat grote liefde voor de dieren onontbeerlijk is, behoeft
nauwelijks te worden gezegd. Zeer waarschijnlijk zijn al deze
eigenschappen er de reden van. dat dierenverzorgers in de regel
zulke vriendelijke mensen zijn, die ook hun medemensen met
eenzelfde rust en vertrouwen tegemoettreden.
Toch zijn er, wat betreft de instelling der oppassers tegenover
hun beschermelingen, op de diverse afdelingen grote verschillen.
Het schoonmaken van een volière met kleine vogels is iets
volkomen anders dan het uitmesten van de olifantenstal of een
perk met wisenten. Ook de verhouding tot de dieren is geheel
afwijkend. Bij de vogels dient er alleen voor te worden gezorgd,
dat het werk op de gebruikelijke tijd en wijze gebeurt, opdat
ze niet te veel worden gestoord. De olifanten worden veiligheids
halve meestal eerst naar het buitenperk gestuurd 'vja de zware
deur, die alleen met flinke Tieha£rftSkracnt"'ïs'!te openen. En de
wisentstier wordt met een flinke hap voer gepaaid, hefgeen zijn
directe belangstelling voor de zijn gebied bet^eflepcjLe, figuur
hoe bekend die ook voor hem is lang genoeg afleidt om het
perk weer op orde te brengen.
Bij dit bekend zijn spelen vele factoren een rol. De persoon en
het uiterlijk van de oppasser is, vooral bij de hogere dieren,
van grote betekenis, maar daarnaast kan toch ook zijn kleding
van invloed zijn op de reacties van bepaalde dieren. Een af
wijking van het normale kan voor die dieren het herkennen
veel moeilijker en soms misschien wel onmogelijk maken. Ook
bijvoorbeeld de bij schoonmaakwerkzaamheden benodigde
emmer en bezem hebben hun betekenis en worden door het
dier als een onmisbaar onderdeel van de figuur in hun perk of
hok beschouwd. Daarom neemt de oppasser, wanneer hij voor
een andere, niet dagelijks voorkomende, reden in het verblijf
gaat, deze attributen veelal ook mee en doet hij alsof hij ze
gebruikt. Zijn verschijning heeft dan voor de betreffende dieren
niets ongewoons, terwijl het ontbreken van de bij hem „be
horende" artikelen toch minstens een verhoogde belangstelling
ten. gevolge kan hebben. Als die interesse komt van een vol
groeide wisentstier, die het „vreemde" wezen eens komt be
snuffelen, is dat niet zo plezierig; het mocht naar zijn mening
eens onprettig ruiken!
Ook de plaats, waar de oppasser zich bevindt, kan een rol
spelen. De wolven bijvoorbeeld, trekken zich voor de verzorger,
die vóór hun verblijf staat, veelal angstig dreigend zo ver
mogelijk terug. Hij is dan de man, die hun perk, via de buiten
deur, instapt om het de gebruikelijke schoonmaakbeurt te geven,
waarbij hij ze zo nodig met de bezem verjaagt. Maar met groot
enthousiasme komen ze naar deze zelfde man toe als hij binnen
bij hun nachthok verschijnt, want daar is hij de „weldoener",
die de dagelijkse portie voedsel brengt.
Het schoonmaken bestaat niet alleen uit het opruimen van
mest, maar ook uit het met zorg reinigen en zo nodig grondig
met. speciale middelen ontsmetten van etens- en drinkbakken.
Voor een goede gezondheid der dieren is het één even belangrijk
als het ander. Uitsluitend wanneer de oppasser van het kamelen-
veld enige malen per dag zijn gehele woestijntje met kruiwagen,
schop en hark afloopt om alle uitwerpselen uit het zand te
verwijderen, hebben de dieren de meeste kans gezond te blijven.
Gebeurde het niet, dan zou de aanwezigheid van enkele worm
eieren in de mest van één der dieren, de gehele groep in korte
tijd zwaar kunnen besmetten met alle gevolgen van dien.
Dat bedorven voedselresten gevaarlijk zijn, is algemeen bekend,
maar ook besmetting kan via de voerbakken van dier op dier
vergaan. In het kleine zoogdierenverblijf, de zogenaamde
Vossengang, komt al sinds enige jaren geen enkel geval vn
tuberculose meer voor, terwijl er vroeger toch twee tot drie
diefen per jaar aan sterven. Het feit, dat de oppasser zeer
plichtsgetrouw dagelijks de voerbakjes en éénmaal per week
alle verblijven grondig ontsmet, is hieraan zeker niet vreemd
Behalve de dierenverblijven moeten ook de publiekruimten
geregeld worden schoongemaakt; te vaak worden de prulle-
manden genegeerd.
Het is duidelijk, dat de oppasser wel iets anders heeft te doen
dan de dieren over de neus te aaien: Maar zo tussen al het werk
door is daar toch ook wel eens tijd voor moet er zelfs tijd
zijn voor persoonlijk contact, omdat dit nodig is voor het welzijn
der dieren. De drie slingerapen in het apenhuis zouden zeker
niet allemaal een gelijke portie voedsel krijgen als ze niet ui.t
de hand werden gevoerd. Hierdoor zijn ze bovendien zeer mak
geworden, waarvan dan weer op alle mogelijke manieren een
dankbaar gebruik kan worden gemaakt al was het dan alleen
maar om ze goed te kunnen fotograferen of filmen. Ook tussen
de mensapen en de verzorger bestaat steeds een zeer nauwe
band. In het tehuis voor jonge mensapen is deze verhouding al
heel duidelijk. De oppasser wordt er als een volwassen soort
genoot beschouwd, die in de troep de baas is. Dat gaat gbed
niet aangekeken maar gewoon genegeerd. Zo kan het voorkomen
dat men een oppasser met een voor driekwart volwassen tijger
of poema ziet spelen, wat levensgevaarlijk lijkt. Het wordt wel
gevaarlijk, maar toch om andere redenen dan de meeste mensen
denken. Het roofdier zal, als er niets bijzonders gebeurt, altijd
vriendelijk blijven tegen zijn of haar vrienden', maar desondanks
dreigt er op twee manieren de kans op ongelukken. Allereerst
speelt het roofdier met de mens als met een soortgenoot, doch
die kan dank zij de dikke vacht heel wat meer tanden en klau
wen verdragen dan een mens, zodat verwonding in het vuur
van het spel niet is uitgesloten. Een groter gevaar kan ontstaan
wanneer het dier van iets ongewoons schrikt wat altijd kan
%ebeuren. Dan verliest het zijn normale rust en kan dien
tengevolge onverwacht toebijten of toeslaan en geheel per
ongeluk zijn vriend levensgevaarlijk verwonden. Dit is er de
reden van dat het de oppasser op een bepaald moment (helaas)
moet worden verboden, de kooi van zijn opgroeiend pleegkind
binnen te gaan. Van dat moment af kan de wederzijdse genegen
heid alleen door de tralies worden getoond.
Tegen diezelfde oppasser kunnen andere roofdieren soms grote
agressiviteit tonen, omdat ze bang voor hem zijn. Niét omdat
hij ze slecht zou behandelen, maar omdat het dieren betreft,
die hun angst voor de mens in de dierentuin om de één of andere
reden niet hebben afgelegd. Wanneer zij dan bijvoorbeeld, omdat
hun verblijf dient te worden schoongemaakt, naar een ander
hok moeten overlopen, weigeren ze veelal en trekken zich in
zolang de apen jong zijn al moet hij af en toe duidelijk zijn
overwicht bewijzen maar als de dieren volwassen worden,
is het, speciaal wat de chimpanseemannen betreft, afgelopen.
Ze worden zelfstandig en zelf baas. Met andere volwassen apen
is de verhouding ook vaak gespannen. Ze zijn bang voor de
grote „aap" die hun heerschappij niet erkent. Daar ze niet tegen
hem op kunnen, gaan ze er bij zijn nadering haastig vandoor.
Van een veilige afstand durven ze echter wel te dreigen, zoals
het grote mannetje bij de rhesusapen doet, wanneer hij aan de
overzijde van het zijn rots omringende grachtje de oppasser of
een andere bekende ziet. Hier blijft het doorgaans bij dreigen.
Met de grote bavianen kunnen beter geen risico's worden ge
nomen; er zijn in een dierentuin weinig dieren, die zo gevaarlijk
zijn als ze zouden aanvallen. Vandaar dat geen oppasser bij. de
dagelijkse schoonmaakbeurt bun kboi zal binnengaan, alvorens
de bavianen eerst te hebben buitengesloten. De verblijven be
staan niet voor niets uit een buiten- en een binnenkooi, die door
een afsluitbare klapdeur van elkaar kunnen worden gescheiden.
Het niet bij de dieren binnengaan komt trouwens veel vaker
voor dan de meeste mensen denken zelfs bij dieren, die de
beste vrienden van de oppasser zijn. Als om welke rederf ook
jonge roofdieren niet door hun moeder worden verzorgd, neemt
de oppasser, al of niet met behulp van een zogende hond, haar
taak over. Het resultaat is, dat de opgroeiende tijger, poema of
wat het mag zijn, zowel de verzorgers als mensen in het al
gemeen als goede vrienden gaat zien en behandelen. Worden
ze wat ouder, dan gaan ze verschil maken tussen bekenden
oppassers en andere Artis-mensen die ze vaker zien en
vreemden. De eersten worden vriendelijk begroet en worden
duidelijk uitgenodigd tot aanhalen en spelen, de laatsten worden
de verste hoek terug. En aangezien de schoonmaakbeurt toch
moet worden gegeven, blijft de oppasser slechts één mogelijk
heid: ze opjagen. Hetgeen weer tot gevolg heeft, dat de dieren
nog angstiger worden en speciaal op de „jagende" oppasser zeer
gebeten worden.
Een mak dier is, zeker in het voorgaande geval, voor iedereen
heel wat plezieriger, maar de vertrouwdheid met de mens heeft
lang niet altijd voordelen. Een edelhertbok, die door mensen is
grootgebracht en daardoor helemaal tam en vriendelijk is, be
schouwt de mens als een soortgenoot. Dat lijkt wel leuk, maar
de mens is nu eenmaal geen hertebok. En derhalve zal het
voor hem moeilijk zijn, een houding te bepalen wanneer de bok,
eenmaal volwassen, in het najaar plotseling geen andere man
lijke „soortgenoten" in zijn woongebied duldt! Vandaar dat een
edelhertbok, die als jong dier in een onderzoekingsinstituut voor
proeven had gediend en op de Veluwe werd vrijgelaten, zoveel
moeilijkheden heeft gegeven. In plaats van mensen uit de weg
te gaan zijn natuurlijke gedrag viel hij wandelaars, die hij
als soortgenoten-concurrenten zag, juist aan. Om te voorkomen
dat er menselijke slachtoffers zouden vallen, heeft men hem
helaas moeten neerschieten.
Dezelfde verklaring geldt ongetwijfeld voor het gedrag van
een helmkasuaris, die als kuiken in Artis arriveerde en toen als
een hondje achter de oppasser aanliep. Maar thans, volwassen,
is hij de gevaarlijkste onder zijn soortgenoten en door geen
oppasser te benaderen. In hun vaderland, Nieuw-Guinea, staan
de kasuarissen in dezelfde kwade reuk; ook daar vormen de
aanvankelijk als huisdieren gehouden en later vrijgelaten of
ontvluchte exemplaren een gevaar voor de mens. Om dezelfde
redenen is het welhaast onmogelijk, beren opnieuw uit te
zetten in een natuurpark waar ze door de mens zijn uitgeroeid.
Zelfs als de dieren in het wild worden gevangen, is de tijd van
het vervoer, waarbij ze, hoe dan ook, verzorgd moeten, worden,
vaak al voldoende om ze min of meer tam te maken, om ze te
vertrouwd te maken met de mens.
Talloos zijn in Amerikaanse natuurreservaten de ongelukken
met beren, die zo gewend zijn aan met bezoekers geladen auto's,
van waaruit ze grote hoeveelheden versnaperingen worden
toegediend, dat zè er absoluut niet bang meer voor zijn. Tien
tallen mensen zijn ernstig gewond, omdat de dieren (zichzelf)
hebben geleerd, hoe een autoportier moet worden geopend. Er
zijn zelfs slimme exemplaren, die de deur, via het ventilatie-
ruitje, van binnen uit weten open te maken. Het kardinale punt
in al deze gevallen is, dat de dieren minder snel of helemaal
niet voor de mens op de vlucht gaan en levensgevaarlijk worden,
vooral voor kinderen.
Ir. Appelman, de vroegere directeur van diergaarde Blijdorp,
heeft jaren geleden in Indonesië een soortgelijke ervaring op
gedaan. In een bepaald gebied, waar vele gibbons hadden ge
leefd die geheel waren uitgeroeid, heeft hij eens een aantal van
deze, uit een andere streek afkomstige, apen uitgezet. Tijdens
het transport in kisten, werden de fraaie dieren uiteraard goed
verzorgd. Blijkbaar zo goed, dat, toen de gibbons ter plaatse uit
de kisten werd gelaten, ze onder veel misbaar hard achter de
vertrekkende transportauto aanrenden, in plaats van, zoals men
verwachtte, gelukzalig in de bomen te klimmen.
Er zijn in de dierentuin bewoners, waarmee het contact zeer
innig kan zijn, maar er zijn er ook, die door hun aard een
vriendschappelijke verhouding met hun verzorger allerminst op
prijs stellen. Of misschien is het beter te zeggen, dat ze er geen
enkele behoefte aan hebben. Krokodillen en slangen kunnen
behoorlijk oud worden; geen oppasser zal echter kans zien er
in al die jaren troeteldieren van te maken en geen oppasser
zal het in zijn hoofd halen een nijlkrokodil, kaaiman, python,
of wat voor groot reptiel ook, eens even lekker op de kop te
kriebelen. Wél bij papegaaien, want die vinden het, als één van
de weinige uitzonderingen in de vogelwereld, meestal heerlijk.
En het nijlpaard geniet kennelijk, wanneer de oppasser hem
in de wijd geopende bek aait.
Waar bij dieren het verlangen naar contact met de mens wel
aanwezig is, blijft, evenals bij de eerder genoemde roofdieren,
zeer grote voorzichtigheid geboden. Dat tonen de hyena's, die
dikwijls de hals uitnodigend tegen het gaas drukken ten einde
er door bekenden eens flink te worden gekrauwd. Ze bedoelen
het op dat moment ongetwijfeld ook vriendelijk, maar hyena's
zijn zeer netveuze, schrikachtige dieren. Heel wat mensen, onder
wie enkelen die heel goed wisten met wat voor dieren ze te
maken hadden, dragen de sporen van het razendsnel toehappen
der hyena's aan de handen.
Goede betrekkingen tussen de dieren en hun verzorgers zijn
in een diel-èntuin 'nuttig en nódig. Voor beide partijen. Het is
voor de oppasser uiteraard plezieriger en gemakkelijker, een
dier te verzorgen waarmee hij op goede voet staat, dan een
exemplaar dat hij beslist niet kan benaderen. Voor een inval
lende oppasser is het soms een hopeloze taak de daarvoor in
aanmerking komende pinguins uit de hand te voeren. Bepaalde
exemplaren willen geen vis van hem, maar uitsluitend van hun
eigen verzorger. Diens vakantietijd levert aanvankelijk dan ook
wel eens moeilijkheden op. Gelukkig is honger een goede mede
werker van de dierenverzorger; zelfs het meest eenkennige
dier zal na verloop van een paar dagen, onder dwang van die
honger, zijn voedsel wel van een „vreemde" accepteren. De
pelikanen, die iedere dag op een vaste tijd en op een vaste
plaats bij het hek van hun perk op de oppasser-met-vis wachten,
kan het daarentegen niét schelen ,wie die oppasser is. Als zij
tegen voertijd maar iemand met een emmer zien, waggelen ze
haastig naar de kant van de vijver, steken deze in slagorde
over om bij het bruggetje ieder hun portie in de grote snavel
geworpen te krijgen.
Moeilijker zijn de dieren, die de aanwezigheid van een andere
dan hun vaste verzorger wel aanvaarden, maar bij hem pro
beren hoe ver ze kunnen gaan. Olifanten zijn er onder meer een
voorbeeld van. De oppasser heeft ze vreemde beeldspraak bij
deze kolossen vrij goed in de hand. Bij een ander willen ze
soms wel eens proberen hun door de vaste verzorger in toom
gehouden en in ieder geval bijtijds opgemerkte nukken bot te
vieren. Dat behoeft helemaal nog niet kwaadaardig bedoeld te
zijn, maar een halfspeelse tik met een slurf of een zacht duwtje
met het lichaam kan net wat te veel zijn voor het naar ver
houding maar tere mensenlichaam. De oppasser krijgt tussen
haakjes soms ook wel hulp van zijn dieren. Olifant Gina bij
voorbeeld staat altijd klaar om een, bij het vullen met water,
uit de emmer gewipte slang met de slurf op zijn plaats te
brengen.
Het werk van de dierenverzorger is een moeilijk vak. En voor
degene, die contact met zijn dieren wenst maar het buiten
zijn schuld niet krijgt, ook wel eens ondankbaar. Doch dit
laatste wordt weer ruimschoots goedgemaakt door het aanzien
van het „weerspannige" dier. Als dat maar in perfecte con
ditie verkeert, mooi glanst, goed eet en op gezette tijden voor
nakomelingen zorgt, is' de oppasser alweer dik tevreden. Want
of het nu gebeurt dank zij goede vriendschap of ondanks een
gewapende vrede, de gezondheid van het dier gaat vóór alles.
(Gegevens ontleend aan het blad „Artis").