Rendez-vous met het verleden
PETERTJE'S AVONTUUR
Minder wegongelukken door
méér kleuren...
Interessante
theorie van een
kleurenexpert
GEZONDHEIDSZORG VOOR DE
„TIENERS" LAAT TE WENSEN
Panda en de reis van kapitein Robbeklopper
Polle
en
0
DOOR CLEMENS LAAR
Twintig percent der onderzochte
scholieren naar huisarts verwezen
15
Ons vervolgverhaal
VRIJDAG 2 3 MAART 1962
9. Alsjeblieft Sabeltjezegt Polle, „je tanden zijn weg, tenminste het
stuk dat te lang was, en ik moet zeggen: zo staat het je beter!" „Je mond
kan nu ook dicht, en dat lijkt me een heerlijk gevoel! Je bent nu bijna een
knappe kerel geworden, en minder te poetsen heb je nu ook!" Sabeltje
moet. er eens breeduit van lachen! „Hoera!", zegt hij, „jullie zijn de beste!
Nu hoef ik niet altijd meer havermout te eten ook; wat heerlijk!"
OOOOOOOOOCOOOOOOOOOOC
80)
Ja, alles was juist en goed. Ik was
geen soldaat, ten minste niet een,
zoals het militairisme van onze dagen
zich die wenste, en nu hoefde ik het
niet langer te zijn. Ik hoefde niet meer
te huichelen, het was niet meer nodig
mij nog langer iets wijs te maken en
op een stoffig toneel een absurde rol
te spelen. Heldere lucht, een heerlijke
hemel en de adem en de geur der
paarden zouden om mij heen zijn
en... Ik hoorde de stem van Bim:
„Ben je bang. Bom? Misschien een
heel klein beetje angst voor de toe
komst?"
Ik trok haar hand, die met zachte
druk op mijn oogleden lag, naar mijn
lippen toe. Waar zou ik bang voor
zijn. Alles was immers in orde en
duidelijk en goed. Alles wat in mijn
leven zo verward was, was eindelijk
tot een verrukkelijke, overweldigende
klaarheid gekomen.
„Misschien wordt het nog heel
moeilijk voor je, Bom!" Misschien,
maar was dat wel juist? Mijn toelage
was geëindigd, daar ik uit de actieve
dienst gegaan was, maar oom Quappe
had mij iets geschreven over een on
dersteuning van vijfduizend mark in
eens, die hij wat een duistere uit
drukking was dat! misschien mo
gelijk zou kunnen maken en al had ik
ook begrepen, dat het daarbij ging
om de sluitpost uit die onbekende
bron, ik zou het toch geaccepteerd
hebben. Met het overschot van óe
prijs der leger-rennen was het juist
voldoende voor het eerste begin op de
Veulenhof.
„Nee, Bim, ik ben niet bang, maar
erg blij." Zo zaten we toen: een ge
lukkig paar op een zalige zomer
avond, die verder geen woorden no
dig hadden. Rittinghaus had aanvan
kelijk niet willen begrijpen en mis
schien ook niet kunnen begrijpen
dat ik niet, zoals hij het uitdrukte, in
eens heel in het groot beginnen wilde."
Het ergste vond hij nog, dat ook Bim
met een glimlachende vanzelfspre
kendheid, mijn mening deelde. Wij wil
den niet hebben dat hij ons een villa
cadeau deed aan de Wannsee, noch
een aan de Chiemsee, noch een aan
de Franse Riviera en helemaal niet
in Italië. Wij wilden ook geen rente,
wij wilden geen landgoed van tiendui
zend morgen met een herenhuis er
middenin, zo groot als een keizerpfalz
en een leger bedienden. Wij wilden een
huisje en onze wereld, wij wilden ons
leven en wilden daar zelf vorm aan
kunnen geven. Wij wilden de Veulen
hof.
Wij tweeën en dan. na gepaste tijd,
Bam, en dan Herzeloïde en Fenris en
nog twee goede Oostpruisische mer
ries,- honden... In het begin was het
tamelijk vaag geweest. Merkwaardi
gerwijze had Bim een helderder en
nuchterder, ja, men zou kunnen zeg
gen, volwassener voorstelling van
sommige dingen dan ik.
Aan mijn eigen klein voorbeeld on
dervond ik, in welk een verschrikke
lijk grote mate een omvangrijk deel
van ons volk, namelijk alles wat tot
het leger behoorde, volkomen geschei
den van het eigenlijke leven, een
merkwaardig broeikasleven leidde
Tienduizenden, honderdduizenden
mensen, die zich voor leidende perso
nen hielden en ook voor leidende men
sen doorgingen en vaak genoeg op be
langrijke posten in het rijksbestuur te
rechtkwamen, leefden het belangrijk
ste deel van hun leven in een abso
lute, door hen zelf in stand gehouden
afgeslotenheid van de rest van de we
reld en haar maatstaven, eisen en
wetten. Met het beangstigende gevoel,
niet eens een fout zelf, doch slechts
een symptoon ontdekt te hebben, zag
ik niet alleen een stijlfout in de voor
gevel van het Duitse huis want,
lieve hemel, dat was mij in een dozijn
jaren geleden al in Parijs en Ierland
overkomen maar ik zag een ern
stige scheur in het fundament.
Eerste-luitenant Godeysen had niet
het flauwste vermoeden van de krach
ten en machten en van het werke
lijke leven, maar gedurende twee of
drie tientallen jaren lang zou ook
Zijne Excellentie, de bevelvoerende
generaal Kaspar Godeysen, dat even
min gehad hebben.
En zulke excellenties liepen er met
honderden rond en wierpen met de
beste bedoelingen en in onberispelij
ke persoonlijke onaantastbaarheid hun
stem in de weegschaal der beslissin
gen. In die dagen werd ik trouwens
met. een duizelingwekkende snelheid
van mannelijk wezen tot een man
omgevormd.
Ik kon het rijpingsproces letterlijk
aan mijzelf ondervinden en dat was
tegelijkertijd verwarrend en verruk
kelijk. Op dezelfde manier, dat wist
ik, was dat vroeger al eens gebeurd.
Ik begon ineens te begrijpen, hoe het
leven van de mens niet naar kalen
derjaren, maar naar stadia van rijp
heid valt in te delen, en hoe bij een
man, altijd een vrouw in het spel is.
Lena had van de jongen, die ik was,
een jongeling gemaakt, en Nicoline
bracht mij weer een eind verder en
vormde de jongeling tot een jonge,
dromer, een naar al wat echt en uit
gelezen is tastende man...
En bij Bim werd ik nu werkelijk
een man. De laatste sporen van ver
blinding, dwaze waan, opzettelijke en
gedachtenloze leugenachtigheid ver
dwenen. Alles om mij heen werd echt
en waarachtig, en niet alleen in een
droom.
Bim, mijn vrouw.
Natuurlijk had ik aan het fokken
van volbloedpaarden gedacht. Bim
had weliswaar met veel aarzeling en
meer gewaarschuwd door instinct dan
door practische kennis, erin toege
stemd. De kabouter had grijnzend ge
zegd, dat dit een uitstekend idee was
en dat ik des te gauwer verstand
zou krijgen naarmate ik sneller fail
liet ging en bij die gelegenheid had
hij er ook nog plezier in, zo heel ter
loops, aan het ij stent je te herinneren,
maar dan was er ook nog Queiss,
mijn vriend.
't Was merkwaardig, Queiss twijfel
de aan alles wat in de herfsttijd van
het Duitse keizerrijk voor onaantast
baar doorging. Queiss opperde nu en
dan meningen, die hij zelf erkende
ketterijen noemde. Maar 't was even
eens Queiss, die mij op een onbegrij
pelijke manier het geloof aan deze
wereld waar ik nu eenmaal toe be
hoorde, aan mijn vaderland en trou
wens aan alle heiligdommen van onze
dagen terugschonk. Misschien kwam
dat doordat Queiss met een zelfver
loochenende overgave, en met een on
verbiddelijke moed om waarheid te
vinden, de even schitterend als leeg
geworden vorm van het soldatendom
met levende geest probeerde te vul
len. Dat zijn conclusies daarbij vaak
zo onverbiddelijk waren, dat zij met
al zijn doelstellingen in botsing sche
nen te komen verontrustte mij toen
wel, maar merkwaardig genoeg leidde
dit er niet toe dat ik de lessen en stel
lingen van Queiss twijfelachtig vond.
Ik was mijn leven lang allesbehalve
een intellectueel en al probeerde ik
later ook, mijn kennis en dat, wat
mij aan intelligentie gegeven is te ver
zamelen en in zekere mate te dres
seren, het fundamentele inzicht van
alle intelligentie was toen mijlenver
van mij verwijderd: het inzicht na
melijk, dat iedere gedachte telkens
consequent doorgedacht, tenslotte tot
haar eigen tegenspraak leidt.
Ja, het was verbluffend. De bittere
scepticus, de onbarmhartig analytisch
denkende Queiss gaf mij, meer dan
wie ook, het gevoel dat tenslotte het
leven toch niet chaotisch was en dat
de dingen om mij heen geenszins toe
vallig waren. Hij had naar mijn plan
geluisterd, een poosje gezwegen en
toen zei hij op zijn precieze en beslis
sende manier:
„Volbloed, dat is iets prachtigs. Tn
alle opzichten. Maar in onze dagen
ook in iejler geval een luxe helaas.
Zakelijk beschouwd voor de consu
ment zo goed als voor de producent.
Maar paarden zijn er nodig. Wat denk
je van het paardenmateriaal van de
Duitse artillerie?"
Ik zei toen, dat de artillerie over
uitstekend en goed verzorgd paarden
materiaal beschikte en dat ook de rui
terlijke vorming voor een gemengd wa-
pen die idiote term gebruikte ik
inderdaad zeer aannemelijk was.
Queiss knikte grimmig
„Ik dacht wel dat je er ongeveer zo
over zou denken. Volgens de inzich
ten, die bij ons gelden, klopt het ook.
wel. Prachtig paardenmateriaal. Maar
alleen voor parades en voor de groots
opgezette parades, die wij in zwak
zinnige verblinding manoeuvres noe
men. De eisen van de komende oor
log zullen onze voorraad artilleriepaar-
den binnen hoogstens veertien dagen
volkomen geruïneerd hebben. Alleen de
onmiddellijke tactiek van de artillerie
inzet betekent reeds, dat meer dan
zestig procent heel in het begin door
de directe reactie van de tegenstander
uitvalt. En dan.
Hij ontwikkelde vervolgens een
beeld dat mij diep aangreep, 't Was
erg genoeg, maar niet zozeer zijn op
vatting van de terecht ontoereikende
artillerie-steun voor de Duitse infante-
rie-eenheden ontstelde mij zo, doch
veeleer de gevoelloze vanzelfsprekend
heid, waarmee hij sprak over de ver
nietiging.
(Wordt vervolgd)
qooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooocooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooc
58-59. Maar al waren de negers gaan sla
pen, toch zou Petertje niet kunnen ont
snappen. Want voor de hut stond een
schildwacht, met 'n speer gewapend; die
sliep niet, maar hield grimmig de wacht.
Petertje begreep maar al te goed dat
het geen zin had, te proberen weg te ko
men. Hij ging weer zitten en voelde zich
erg eenzaam en bang.
Slapen kon hij niet; daarvoor was hij
veel te ongerust over wat er zou gaan
gebeuren met hem.
(Van een onzer redacteuren)
DE LANGE SOMBERE WINTER met zijn donkere
wolkenluchten, zijn kale bomen en zijn trieste, grauwe vel
den is ten einde. Spoedig zullen de lentebloemen weer
wat kleur in ons leven brengen. Kleuren zijn onmisbaar voor
ons psychische welbevinden, dat merkt men zelfs aan heel
jonge kinderen. De zuigeling in zijn wieg grijpt met een
verrukt gezichtje naar een bonte rammelaar, een rood plastic
beest. Maar ook de vrouw in haar huis, de arbeider in zijn
UIT DIE BEHOEFTE is, nog niet eens
zo lang geleden, de kleurenpsychologie ont
staan, een wetenschap die probeert te ana
lyseren, hoe de verschillende kleuren 6p
ons inwerken en hoe men zich dit ver
schijnsel ten nutte kan maken. De basis
van deze wetenschap is het onderscheid
in warme en koele kleuren. Tot de eerste
soort behoren rood, oranje en geel en hun
vele mengnuances, tot de tweede blauw,
groen en de afleidingen daarvan. De war
me kleuren ervaren wij als prettig en op
wekkend, de koele als rustgevend. Van
daar dan ook, dat vele ziekenzalen e.d. te
genwoordig in zachte groene pasteltinten
geschilderd worden en dat tal van fa-
brieksruimten daarentegen in stimuleren
de warme kleurnuances geverfd zijn, het
geen de arbeidsvreugde, en dus de pro-
duktiviteit ten goede zou komen.
Nu zijn, zoals men weet, er eigenlijk
maar drie primaire kleuren, namelijk
rood, geel en blauw. Uit deze drie hoofd
kleuren zijn volgens een bekende theorie
van Young-Helmholtz door vermenging
alle andere kleuren te maken.
DE MEESTE MENSEN nu kunnen bij
daglicht niet minder dan 160 verschillende
kleurschakeringen van elkaar onderschei
den en op dit onderscheidingsvermogen
berust een ander functioneel gebruik van
kleuren. Hoe groter het contrast tussen
twee „belendende" kleurvlakken, hoe dui
delijker wij die twee kleuren van elkaar
kunnen onderscheiden. Daarom dan ook
worden in fabrieken bepaalde machines of
machinedelen die extra-oplettendheid van
het bediend personeel vereisen, in een
sterk afwijkende kleur geverfd. Door toe
passing van zulke „signaalkleuren" kan
b.v. het gevaarsrisico voor de arbeiders
aanzienlijk verminderd worden. In vele in
dustrieën is door middel van functionele
kleuren niet alleen de bedrijfsveiligheid
vergroot, maar kon ook de bedrijfsgang
op vele punten verbeterd worden. Soms
moest een gevaarlijk opstapje, waar ieder
een over struikelde van een contrastkleur
worden voorzien. Een andere keer was
het mogelijk de paden tussen de machines
die steeds weer bezaaid lagen met rom
mel schoon te houden door ze duidelijk
te kleuren; het afval stak daarbij dan zo
.provocerend" af, dat de arbeiders zelf
de boel gingen opruimen!
Elders weer bleek het mogelijk, ook de
veiligheid op de terreinen rond de fabrie
ken te vergroten door toepassing van ge
kleurde vlakken en grenslijnen: het in
terne transport verliep nu vlotter en de
duidelijke markering van los- en laadplaat
sen voorkwam veel nodeloos door-elkaar-
lopen en-rijden. Maar buiten het hek hield
het op!
DE VRAAG DRONG zich op, of het ook
daarbuiten, op de openbare weg. moge
lijk zou zijn met kleuren betere resulta
ten te bereiken. Een vraag, die ook de
heer G. J. Captijn, kleurenexpert van
een grote Amsterdamse verffabrief, lan
ge tijd heeft beziggehouden en die hij nu,
na vele jaren studie van de verkeerspro
blematiek, met een volmondig ja meent
te kunnen beantwoorden.
„Eigenlijk is het niets nieuws", zegt hij
bescheiden, „want al veertienhonderd jaar
geleden kenden de Inca's de bewoners
van het oude, door de Spanjaarden ver
woeste Peruaanse rijk wegen die door
verschillend-gekleurde keien in sectoren
verdeeld waren. Op een bepaalde kleur
werkplaats, de hersenarbeider op zijn kantoor, zij allen
haken, bewust of onbewust, naar wat „fleur en kleur".
mochten bv. alleen de krijgslieden lopen;
de anders getinte weghelft daarnaast was
voor het burgerverkeer bestemd".
Voortbouwend op dat voorbeeld
heeft de heer Captijn nu een „func
tioneel kleurengamma voor de weg"
ontworpen, dat zijns inziens veel be
ter zou voldoen dan onze huidige weg-
bebakening met witte strepen en grau
we borden. „Als er veel sneeuw valt
zoals deze winter in ons eigen land,
dan zijn witte zebra's, stopstrepen en
voorsoorteerlijnen tussen de grijze
modderresten en sneeuwhopen vrijwel
niet te onderscheiden", zegt hij. „Maar
geel steekt dan nog altijd voldoende
duidelijk af".
Voor wegaanduidingen gebruiken wij in
Nederland al heel lang een bordje met
een coontrastkleur b.v. in oranje, dat voor
treffelijk voldoet en aantoont dat kleur van
groot belang is bij het snel oriënteren.
Maar elders worden de steden en buiten
wegen veelal omzoomd door ware wouden
van verkeersborden met vaak moeilijk te
lezen teksten, hetgeen zo verwarrend werkt
dat zelfs de beste automobilist er niet
wijs uit kan worden.
DAAROM IS MEN, b.v. in California,
reeds begonnen met „symboolkleuren" zon
der tekst. Parkeerverboden worden daar
aangegeven door in afwijkende kleuren
geschilderde trottoirbanden. Elders in de
V.S. zijn, bij wijze van proef, ook al ge
kleurde lijnen voor voorsorteren, als waar
schuwing voor naderende wegsplitsingen
e.d. aangebracht en met goed gevolg: zul
ke aanwijzingen worden eerder gezien en
nagevolgd dan de gebruikelijke witte mar
kering.
Maar niet alleen de weg, ook de kleur
van de auto zelf is een factor van belang.
Zo'is er duidelijk een toeneming, gecon
stateerd van het percentage ongelukken
met grijze auto's in herfst en wintermaan
den en met groene wagens in de zomer
tijd!
DE HEER CAPTIJN heeft nu het vol
gende schema voor een kleurige wegmar
kering ontworpen, dat hij gaarne in de
Zo bedoel ik '.et, zegt de heer Captijn,
wijzend op een foto van een weg
markering met een oranje-wit „blok-
band"-motiefzoals dat hier en daar
in het buitenland wordt toegepast.
aandacht van de landelijke, regionale
en plaatselijke verkeersautoriteiten aanbe
veelt:
Parkeerplaatsen: oranje. De park eergele
genheden zouden afgezet kunnen worden
met strepen, vakken, ringen in oranje
en 's avonds zou het effect nog verbe
terd kunnen worden door een oranje
licht. Het aangeven van de snelste weg
naar een parkeerplaats kan geschieden
met een oranje pijl op de weg of langs
de lantaarnpalen en gevels. Oranje is
zeer duidelijk en van verre waarneem
baar.
Parkeerverbod: rood. Een parkeerverbod
kan aangegeven worden door stoepran
den of weggedeelten te voorzien van ge
streepte rode vakken. In een tweetal
grote Nederlandse gemeenten wordt
daarmee binnenkort al een proef geno
men.
Oversteekplaatsen: geel. Hel geel is onder
alle omstandigheden, zelfs bij felle zon
duidelijk zichtbaar en moet voor alle
verkeer betekenen: stop totdat de voet
ganger over is. Als we geel afwisselen
met oranje komen we ook de kleuren
blinden te hulp: de contrastwerking
ontgaat hen niet.
Verkeerszuil: geel-oranje. In verscheidene
steden zijn er verkeerszuilen te bewon
deren in alle tinten en variëteiten. Een
heid is te bereiken door de zuilen geel
van lichaam en oranje van kop te schil
deren. Voor- en achterzijde van ver
keersheuvels, verhogingen op de rijweg
van elke aard of trottoirranden bij moei
lijk zichtbare bochten dienen ook in
streep- of blokmotief in geel en oranje
gemerkt te worden.
Snelste weg door de stad. Het wordt in de
grote steden steeds moeilijker de snel
ste route door de stad te vinden. Het
zou de voorkeur verdienen zo'n door
voerende weg door witte of blauwe pij
len op het wegdek of langs lantaarnpa
len aan te gevert.
Bermplanken: oranje. De bermplanken,
normaal wit van kleur, geven meestal
een grijze indruk. Zich opstapelende
modder, verontreinigingen en mist ver-
verzwakken hun zichtbaarheid. Meestal
staan de bermplanken in een groen-grij-
ze omgeving. Daarom zou oranje (de
complementaire kleur van groen) een
beter effect opleveren.
Wegafscheiding en begrenzing. De witte
strepen zijn ingeburgerd voor de afba
kening van twee- of driebaanswegen.
Hier en daar wordt, schoorvoetend, geel
toegepast dat bij avond duidelijker is
dan wit en vooral bij modder en sneeuw
te verkiezen is.
In enige Nederlandse steden gaat men
er momenteel toe over volgens de ge
noemde principes proeven te nemen. Dat
is een belangrijke stap vooruit. Kleur is
niet alleen mooi (of lelijk), zij kan, zo
meent de heer Captijn, het verkeer ver
beteren en zelfs mensenlevens redden.
DE OUDERE JEUGD (van ongeveer 12 tot 20 jaar) is wat de gezondheidszorg
betreft nog een misdeelde groep, zo betoogde dr. S. Santema, directeur-arts van
het bureau van de Utrechtse provinciale raad voor de volksgezondheid, dezer
dagen op een „provinciale gezondheidsdag" in Utrecht. Hij zei dat periodiek
onderzoek van de jeugd die de lagere scholen heeft verlaten, van het grootste
belang is. De oorzaak van het achterblijven van de zorg voor deze groep ligt,
volgens hem, waarschijnlijk in de omstandigheid dat deze jongeren minder spon
tane klachten hebben dan andere leeftijdsgroepen.
Qua gezondheid steekt deze categorie
van de jeugd weliswaar gunstig af bij
andere groepen maar dr. Santema meent
toch dat de snelle lichamelijke en geeste
lijke ontwikkeling na de lagere-schoolleef-
tijd juist een nauwkeurige medische be
geleiding eist, in de vorm var. regelmati
ge controle en medische adviezen. De
meisjes moeten b.v. worden voorbe-
27. Terwijl kapitein Robbeklopper grommend zijn
been zat te masseren, ging dokter Beenzager van boord
en verdween, luchtig met zijn hamer zwaaiend, tussen
het geboomte van het eilandje. „Er is iets vreemds
met die dokter," dacht Panda, hem nastarend. „Hoe
komt hij hier? En bovendien komt hij me héél bekend
voor, nu ik er over nadenk!" En omdat Panda, ondanks
zijn jeugdige leeftijd, een ondernemend iemand was, liep
hij de loopplank af en ging de dokter achterna. „Ik
ga eens een kijkje op dat eilandje nemen," dacht hij,
„dan kom ik vast wel meer te weten!" Dus drong hij
het bosje in en keek oplettend rond. Plotseling hoorde
hij een onbekommerd gezang en luid geplas van water
en toen hij behoedzaam de takken opzij drukte zag hij
Joris, die in een heldere plas tussen de bomen een bad
aan het nemen was. Klaterend pletste het water van een
klein watervalletje op zijn schouders en het was dui
delijk, dat hij veel behagen schepte in zijn reinigende
arbeid. Maar toen hij Panda uit het struikgewas tevoor
schijn zag komen, hield hij verschrikt op, terwijl zijn
blik onwillekeurig naar de kleding dwaalde, die hij
had afgelegd. Aan een knoestige tak hingen niet alleen
de kleren van Joris zelf, maar ook een witte doktersjas
en een doktersspiegel, terwijl bovendien nog tegen een
boom de houten hamer stond, waarmede dokter Been
zager kort tevoren onderzoekend op het been van ka
pitein Robbeklopper had geklopt.
reid op hun toekomstig moederschap. Dr.
Santema sprak in dit verband zelfs van
„pre prenatale zorg".
De gezondheidszorg voor deze jeugd
groep kan voorlopig alleen scholieren De
reiken.
Jongens 'en meisjes die na de lagere
school gaan werken, zijn nog vrijwel „on
grijpbaar". Toch bestaat er, volgens dr.
Santema, een grote behoefte aan de voort
zetting van het geneeskundig onderzoek
na de lagere-schoolperiode.
Welstandspeil en lichaamsgroei
De afdeling sociale hygiëne van het So
ciaal Instituut voor Preventieve Genees
kunde in Leiden heeft enige jaren gele
den een diepgaande studie gemaakt van
de biologische ontwikkeling van de ou
dere jeugd. De lichaamsmaten werden
daarbij in bepaalde formules verwerkt
en deze geven een dieper inzicht in het
groeiproces. Een vergelijking van de indi
viduele ontwikkeling met de gemiddelde
groeicurve kan vaak zeer belangrijk zijn.
Bij het onderzoek in Leiden is onder meer
gebleken, dat welstandsinvloeden in de
groeicurve kunnen worden teruggevonden.
Zo bleken leerlingen van de ambacht
school gedurende hun gehele groeiperiode
gemiddeld enkele centimeters kleiner en
enkele kilogramman lichter te zijn dan
lyceïsten van dezelfde leeftijd. Dat de
gezondheidszorg ook voor de oudere jeugd
niet verwaarloosd mag worden blijkt, vol
gens dr. Santema, bijvoorbeeld uit het
feit dat 15 tot 20 procent van de jongens
en meisjes die door een jeugdarts werden
onderzocht naar hun huisarts werden ver
wezen.
Naar aanleiding van deze bevindingen
meent dr. Santema dat het uitermate be
langrijk is dat men ook de werkende
jongens en meisjes van 12 tot 20 jaar
opwekt zich regelmatig met de huisarts
in verbinding te stellen.
P. i. B. Box 6 Cooerthogen
.1