Rendez-vous met het verleden PETERTJE'S AVONTUUR Minder wegongelukken door méér kleuren... Interessante theorie van een kleurenexpert GEZONDHEIDSZORG VOOR DE „TIENERS" LAAT TE WENSEN Panda en de reis van kapitein Robbeklopper Polle en 0 DOOR CLEMENS LAAR Twintig percent der onderzochte scholieren naar huisarts verwezen 15 Ons vervolgverhaal VRIJDAG 2 3 MAART 1962 9. Alsjeblieft Sabeltjezegt Polle, „je tanden zijn weg, tenminste het stuk dat te lang was, en ik moet zeggen: zo staat het je beter!" „Je mond kan nu ook dicht, en dat lijkt me een heerlijk gevoel! Je bent nu bijna een knappe kerel geworden, en minder te poetsen heb je nu ook!" Sabeltje moet. er eens breeduit van lachen! „Hoera!", zegt hij, „jullie zijn de beste! Nu hoef ik niet altijd meer havermout te eten ook; wat heerlijk!" OOOOOOOOOCOOOOOOOOOOC 80) Ja, alles was juist en goed. Ik was geen soldaat, ten minste niet een, zoals het militairisme van onze dagen zich die wenste, en nu hoefde ik het niet langer te zijn. Ik hoefde niet meer te huichelen, het was niet meer nodig mij nog langer iets wijs te maken en op een stoffig toneel een absurde rol te spelen. Heldere lucht, een heerlijke hemel en de adem en de geur der paarden zouden om mij heen zijn en... Ik hoorde de stem van Bim: „Ben je bang. Bom? Misschien een heel klein beetje angst voor de toe komst?" Ik trok haar hand, die met zachte druk op mijn oogleden lag, naar mijn lippen toe. Waar zou ik bang voor zijn. Alles was immers in orde en duidelijk en goed. Alles wat in mijn leven zo verward was, was eindelijk tot een verrukkelijke, overweldigende klaarheid gekomen. „Misschien wordt het nog heel moeilijk voor je, Bom!" Misschien, maar was dat wel juist? Mijn toelage was geëindigd, daar ik uit de actieve dienst gegaan was, maar oom Quappe had mij iets geschreven over een on dersteuning van vijfduizend mark in eens, die hij wat een duistere uit drukking was dat! misschien mo gelijk zou kunnen maken en al had ik ook begrepen, dat het daarbij ging om de sluitpost uit die onbekende bron, ik zou het toch geaccepteerd hebben. Met het overschot van óe prijs der leger-rennen was het juist voldoende voor het eerste begin op de Veulenhof. „Nee, Bim, ik ben niet bang, maar erg blij." Zo zaten we toen: een ge lukkig paar op een zalige zomer avond, die verder geen woorden no dig hadden. Rittinghaus had aanvan kelijk niet willen begrijpen en mis schien ook niet kunnen begrijpen dat ik niet, zoals hij het uitdrukte, in eens heel in het groot beginnen wilde." Het ergste vond hij nog, dat ook Bim met een glimlachende vanzelfspre kendheid, mijn mening deelde. Wij wil den niet hebben dat hij ons een villa cadeau deed aan de Wannsee, noch een aan de Chiemsee, noch een aan de Franse Riviera en helemaal niet in Italië. Wij wilden ook geen rente, wij wilden geen landgoed van tiendui zend morgen met een herenhuis er middenin, zo groot als een keizerpfalz en een leger bedienden. Wij wilden een huisje en onze wereld, wij wilden ons leven en wilden daar zelf vorm aan kunnen geven. Wij wilden de Veulen hof. Wij tweeën en dan. na gepaste tijd, Bam, en dan Herzeloïde en Fenris en nog twee goede Oostpruisische mer ries,- honden... In het begin was het tamelijk vaag geweest. Merkwaardi gerwijze had Bim een helderder en nuchterder, ja, men zou kunnen zeg gen, volwassener voorstelling van sommige dingen dan ik. Aan mijn eigen klein voorbeeld on dervond ik, in welk een verschrikke lijk grote mate een omvangrijk deel van ons volk, namelijk alles wat tot het leger behoorde, volkomen geschei den van het eigenlijke leven, een merkwaardig broeikasleven leidde Tienduizenden, honderdduizenden mensen, die zich voor leidende perso nen hielden en ook voor leidende men sen doorgingen en vaak genoeg op be langrijke posten in het rijksbestuur te rechtkwamen, leefden het belangrijk ste deel van hun leven in een abso lute, door hen zelf in stand gehouden afgeslotenheid van de rest van de we reld en haar maatstaven, eisen en wetten. Met het beangstigende gevoel, niet eens een fout zelf, doch slechts een symptoon ontdekt te hebben, zag ik niet alleen een stijlfout in de voor gevel van het Duitse huis want, lieve hemel, dat was mij in een dozijn jaren geleden al in Parijs en Ierland overkomen maar ik zag een ern stige scheur in het fundament. Eerste-luitenant Godeysen had niet het flauwste vermoeden van de krach ten en machten en van het werke lijke leven, maar gedurende twee of drie tientallen jaren lang zou ook Zijne Excellentie, de bevelvoerende generaal Kaspar Godeysen, dat even min gehad hebben. En zulke excellenties liepen er met honderden rond en wierpen met de beste bedoelingen en in onberispelij ke persoonlijke onaantastbaarheid hun stem in de weegschaal der beslissin gen. In die dagen werd ik trouwens met. een duizelingwekkende snelheid van mannelijk wezen tot een man omgevormd. Ik kon het rijpingsproces letterlijk aan mijzelf ondervinden en dat was tegelijkertijd verwarrend en verruk kelijk. Op dezelfde manier, dat wist ik, was dat vroeger al eens gebeurd. Ik begon ineens te begrijpen, hoe het leven van de mens niet naar kalen derjaren, maar naar stadia van rijp heid valt in te delen, en hoe bij een man, altijd een vrouw in het spel is. Lena had van de jongen, die ik was, een jongeling gemaakt, en Nicoline bracht mij weer een eind verder en vormde de jongeling tot een jonge, dromer, een naar al wat echt en uit gelezen is tastende man... En bij Bim werd ik nu werkelijk een man. De laatste sporen van ver blinding, dwaze waan, opzettelijke en gedachtenloze leugenachtigheid ver dwenen. Alles om mij heen werd echt en waarachtig, en niet alleen in een droom. Bim, mijn vrouw. Natuurlijk had ik aan het fokken van volbloedpaarden gedacht. Bim had weliswaar met veel aarzeling en meer gewaarschuwd door instinct dan door practische kennis, erin toege stemd. De kabouter had grijnzend ge zegd, dat dit een uitstekend idee was en dat ik des te gauwer verstand zou krijgen naarmate ik sneller fail liet ging en bij die gelegenheid had hij er ook nog plezier in, zo heel ter loops, aan het ij stent je te herinneren, maar dan was er ook nog Queiss, mijn vriend. 't Was merkwaardig, Queiss twijfel de aan alles wat in de herfsttijd van het Duitse keizerrijk voor onaantast baar doorging. Queiss opperde nu en dan meningen, die hij zelf erkende ketterijen noemde. Maar 't was even eens Queiss, die mij op een onbegrij pelijke manier het geloof aan deze wereld waar ik nu eenmaal toe be hoorde, aan mijn vaderland en trou wens aan alle heiligdommen van onze dagen terugschonk. Misschien kwam dat doordat Queiss met een zelfver loochenende overgave, en met een on verbiddelijke moed om waarheid te vinden, de even schitterend als leeg geworden vorm van het soldatendom met levende geest probeerde te vul len. Dat zijn conclusies daarbij vaak zo onverbiddelijk waren, dat zij met al zijn doelstellingen in botsing sche nen te komen verontrustte mij toen wel, maar merkwaardig genoeg leidde dit er niet toe dat ik de lessen en stel lingen van Queiss twijfelachtig vond. Ik was mijn leven lang allesbehalve een intellectueel en al probeerde ik later ook, mijn kennis en dat, wat mij aan intelligentie gegeven is te ver zamelen en in zekere mate te dres seren, het fundamentele inzicht van alle intelligentie was toen mijlenver van mij verwijderd: het inzicht na melijk, dat iedere gedachte telkens consequent doorgedacht, tenslotte tot haar eigen tegenspraak leidt. Ja, het was verbluffend. De bittere scepticus, de onbarmhartig analytisch denkende Queiss gaf mij, meer dan wie ook, het gevoel dat tenslotte het leven toch niet chaotisch was en dat de dingen om mij heen geenszins toe vallig waren. Hij had naar mijn plan geluisterd, een poosje gezwegen en toen zei hij op zijn precieze en beslis sende manier: „Volbloed, dat is iets prachtigs. Tn alle opzichten. Maar in onze dagen ook in iejler geval een luxe helaas. Zakelijk beschouwd voor de consu ment zo goed als voor de producent. Maar paarden zijn er nodig. Wat denk je van het paardenmateriaal van de Duitse artillerie?" Ik zei toen, dat de artillerie over uitstekend en goed verzorgd paarden materiaal beschikte en dat ook de rui terlijke vorming voor een gemengd wa- pen die idiote term gebruikte ik inderdaad zeer aannemelijk was. Queiss knikte grimmig „Ik dacht wel dat je er ongeveer zo over zou denken. Volgens de inzich ten, die bij ons gelden, klopt het ook. wel. Prachtig paardenmateriaal. Maar alleen voor parades en voor de groots opgezette parades, die wij in zwak zinnige verblinding manoeuvres noe men. De eisen van de komende oor log zullen onze voorraad artilleriepaar- den binnen hoogstens veertien dagen volkomen geruïneerd hebben. Alleen de onmiddellijke tactiek van de artillerie inzet betekent reeds, dat meer dan zestig procent heel in het begin door de directe reactie van de tegenstander uitvalt. En dan. Hij ontwikkelde vervolgens een beeld dat mij diep aangreep, 't Was erg genoeg, maar niet zozeer zijn op vatting van de terecht ontoereikende artillerie-steun voor de Duitse infante- rie-eenheden ontstelde mij zo, doch veeleer de gevoelloze vanzelfsprekend heid, waarmee hij sprak over de ver nietiging. (Wordt vervolgd) qooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooocooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooc 58-59. Maar al waren de negers gaan sla pen, toch zou Petertje niet kunnen ont snappen. Want voor de hut stond een schildwacht, met 'n speer gewapend; die sliep niet, maar hield grimmig de wacht. Petertje begreep maar al te goed dat het geen zin had, te proberen weg te ko men. Hij ging weer zitten en voelde zich erg eenzaam en bang. Slapen kon hij niet; daarvoor was hij veel te ongerust over wat er zou gaan gebeuren met hem. (Van een onzer redacteuren) DE LANGE SOMBERE WINTER met zijn donkere wolkenluchten, zijn kale bomen en zijn trieste, grauwe vel den is ten einde. Spoedig zullen de lentebloemen weer wat kleur in ons leven brengen. Kleuren zijn onmisbaar voor ons psychische welbevinden, dat merkt men zelfs aan heel jonge kinderen. De zuigeling in zijn wieg grijpt met een verrukt gezichtje naar een bonte rammelaar, een rood plastic beest. Maar ook de vrouw in haar huis, de arbeider in zijn UIT DIE BEHOEFTE is, nog niet eens zo lang geleden, de kleurenpsychologie ont staan, een wetenschap die probeert te ana lyseren, hoe de verschillende kleuren 6p ons inwerken en hoe men zich dit ver schijnsel ten nutte kan maken. De basis van deze wetenschap is het onderscheid in warme en koele kleuren. Tot de eerste soort behoren rood, oranje en geel en hun vele mengnuances, tot de tweede blauw, groen en de afleidingen daarvan. De war me kleuren ervaren wij als prettig en op wekkend, de koele als rustgevend. Van daar dan ook, dat vele ziekenzalen e.d. te genwoordig in zachte groene pasteltinten geschilderd worden en dat tal van fa- brieksruimten daarentegen in stimuleren de warme kleurnuances geverfd zijn, het geen de arbeidsvreugde, en dus de pro- duktiviteit ten goede zou komen. Nu zijn, zoals men weet, er eigenlijk maar drie primaire kleuren, namelijk rood, geel en blauw. Uit deze drie hoofd kleuren zijn volgens een bekende theorie van Young-Helmholtz door vermenging alle andere kleuren te maken. DE MEESTE MENSEN nu kunnen bij daglicht niet minder dan 160 verschillende kleurschakeringen van elkaar onderschei den en op dit onderscheidingsvermogen berust een ander functioneel gebruik van kleuren. Hoe groter het contrast tussen twee „belendende" kleurvlakken, hoe dui delijker wij die twee kleuren van elkaar kunnen onderscheiden. Daarom dan ook worden in fabrieken bepaalde machines of machinedelen die extra-oplettendheid van het bediend personeel vereisen, in een sterk afwijkende kleur geverfd. Door toe passing van zulke „signaalkleuren" kan b.v. het gevaarsrisico voor de arbeiders aanzienlijk verminderd worden. In vele in dustrieën is door middel van functionele kleuren niet alleen de bedrijfsveiligheid vergroot, maar kon ook de bedrijfsgang op vele punten verbeterd worden. Soms moest een gevaarlijk opstapje, waar ieder een over struikelde van een contrastkleur worden voorzien. Een andere keer was het mogelijk de paden tussen de machines die steeds weer bezaaid lagen met rom mel schoon te houden door ze duidelijk te kleuren; het afval stak daarbij dan zo .provocerend" af, dat de arbeiders zelf de boel gingen opruimen! Elders weer bleek het mogelijk, ook de veiligheid op de terreinen rond de fabrie ken te vergroten door toepassing van ge kleurde vlakken en grenslijnen: het in terne transport verliep nu vlotter en de duidelijke markering van los- en laadplaat sen voorkwam veel nodeloos door-elkaar- lopen en-rijden. Maar buiten het hek hield het op! DE VRAAG DRONG zich op, of het ook daarbuiten, op de openbare weg. moge lijk zou zijn met kleuren betere resulta ten te bereiken. Een vraag, die ook de heer G. J. Captijn, kleurenexpert van een grote Amsterdamse verffabrief, lan ge tijd heeft beziggehouden en die hij nu, na vele jaren studie van de verkeerspro blematiek, met een volmondig ja meent te kunnen beantwoorden. „Eigenlijk is het niets nieuws", zegt hij bescheiden, „want al veertienhonderd jaar geleden kenden de Inca's de bewoners van het oude, door de Spanjaarden ver woeste Peruaanse rijk wegen die door verschillend-gekleurde keien in sectoren verdeeld waren. Op een bepaalde kleur werkplaats, de hersenarbeider op zijn kantoor, zij allen haken, bewust of onbewust, naar wat „fleur en kleur". mochten bv. alleen de krijgslieden lopen; de anders getinte weghelft daarnaast was voor het burgerverkeer bestemd". Voortbouwend op dat voorbeeld heeft de heer Captijn nu een „func tioneel kleurengamma voor de weg" ontworpen, dat zijns inziens veel be ter zou voldoen dan onze huidige weg- bebakening met witte strepen en grau we borden. „Als er veel sneeuw valt zoals deze winter in ons eigen land, dan zijn witte zebra's, stopstrepen en voorsoorteerlijnen tussen de grijze modderresten en sneeuwhopen vrijwel niet te onderscheiden", zegt hij. „Maar geel steekt dan nog altijd voldoende duidelijk af". Voor wegaanduidingen gebruiken wij in Nederland al heel lang een bordje met een coontrastkleur b.v. in oranje, dat voor treffelijk voldoet en aantoont dat kleur van groot belang is bij het snel oriënteren. Maar elders worden de steden en buiten wegen veelal omzoomd door ware wouden van verkeersborden met vaak moeilijk te lezen teksten, hetgeen zo verwarrend werkt dat zelfs de beste automobilist er niet wijs uit kan worden. DAAROM IS MEN, b.v. in California, reeds begonnen met „symboolkleuren" zon der tekst. Parkeerverboden worden daar aangegeven door in afwijkende kleuren geschilderde trottoirbanden. Elders in de V.S. zijn, bij wijze van proef, ook al ge kleurde lijnen voor voorsorteren, als waar schuwing voor naderende wegsplitsingen e.d. aangebracht en met goed gevolg: zul ke aanwijzingen worden eerder gezien en nagevolgd dan de gebruikelijke witte mar kering. Maar niet alleen de weg, ook de kleur van de auto zelf is een factor van belang. Zo'is er duidelijk een toeneming, gecon stateerd van het percentage ongelukken met grijze auto's in herfst en wintermaan den en met groene wagens in de zomer tijd! DE HEER CAPTIJN heeft nu het vol gende schema voor een kleurige wegmar kering ontworpen, dat hij gaarne in de Zo bedoel ik '.et, zegt de heer Captijn, wijzend op een foto van een weg markering met een oranje-wit „blok- band"-motiefzoals dat hier en daar in het buitenland wordt toegepast. aandacht van de landelijke, regionale en plaatselijke verkeersautoriteiten aanbe veelt: Parkeerplaatsen: oranje. De park eergele genheden zouden afgezet kunnen worden met strepen, vakken, ringen in oranje en 's avonds zou het effect nog verbe terd kunnen worden door een oranje licht. Het aangeven van de snelste weg naar een parkeerplaats kan geschieden met een oranje pijl op de weg of langs de lantaarnpalen en gevels. Oranje is zeer duidelijk en van verre waarneem baar. Parkeerverbod: rood. Een parkeerverbod kan aangegeven worden door stoepran den of weggedeelten te voorzien van ge streepte rode vakken. In een tweetal grote Nederlandse gemeenten wordt daarmee binnenkort al een proef geno men. Oversteekplaatsen: geel. Hel geel is onder alle omstandigheden, zelfs bij felle zon duidelijk zichtbaar en moet voor alle verkeer betekenen: stop totdat de voet ganger over is. Als we geel afwisselen met oranje komen we ook de kleuren blinden te hulp: de contrastwerking ontgaat hen niet. Verkeerszuil: geel-oranje. In verscheidene steden zijn er verkeerszuilen te bewon deren in alle tinten en variëteiten. Een heid is te bereiken door de zuilen geel van lichaam en oranje van kop te schil deren. Voor- en achterzijde van ver keersheuvels, verhogingen op de rijweg van elke aard of trottoirranden bij moei lijk zichtbare bochten dienen ook in streep- of blokmotief in geel en oranje gemerkt te worden. Snelste weg door de stad. Het wordt in de grote steden steeds moeilijker de snel ste route door de stad te vinden. Het zou de voorkeur verdienen zo'n door voerende weg door witte of blauwe pij len op het wegdek of langs lantaarnpa len aan te gevert. Bermplanken: oranje. De bermplanken, normaal wit van kleur, geven meestal een grijze indruk. Zich opstapelende modder, verontreinigingen en mist ver- verzwakken hun zichtbaarheid. Meestal staan de bermplanken in een groen-grij- ze omgeving. Daarom zou oranje (de complementaire kleur van groen) een beter effect opleveren. Wegafscheiding en begrenzing. De witte strepen zijn ingeburgerd voor de afba kening van twee- of driebaanswegen. Hier en daar wordt, schoorvoetend, geel toegepast dat bij avond duidelijker is dan wit en vooral bij modder en sneeuw te verkiezen is. In enige Nederlandse steden gaat men er momenteel toe over volgens de ge noemde principes proeven te nemen. Dat is een belangrijke stap vooruit. Kleur is niet alleen mooi (of lelijk), zij kan, zo meent de heer Captijn, het verkeer ver beteren en zelfs mensenlevens redden. DE OUDERE JEUGD (van ongeveer 12 tot 20 jaar) is wat de gezondheidszorg betreft nog een misdeelde groep, zo betoogde dr. S. Santema, directeur-arts van het bureau van de Utrechtse provinciale raad voor de volksgezondheid, dezer dagen op een „provinciale gezondheidsdag" in Utrecht. Hij zei dat periodiek onderzoek van de jeugd die de lagere scholen heeft verlaten, van het grootste belang is. De oorzaak van het achterblijven van de zorg voor deze groep ligt, volgens hem, waarschijnlijk in de omstandigheid dat deze jongeren minder spon tane klachten hebben dan andere leeftijdsgroepen. Qua gezondheid steekt deze categorie van de jeugd weliswaar gunstig af bij andere groepen maar dr. Santema meent toch dat de snelle lichamelijke en geeste lijke ontwikkeling na de lagere-schoolleef- tijd juist een nauwkeurige medische be geleiding eist, in de vorm var. regelmati ge controle en medische adviezen. De meisjes moeten b.v. worden voorbe- 27. Terwijl kapitein Robbeklopper grommend zijn been zat te masseren, ging dokter Beenzager van boord en verdween, luchtig met zijn hamer zwaaiend, tussen het geboomte van het eilandje. „Er is iets vreemds met die dokter," dacht Panda, hem nastarend. „Hoe komt hij hier? En bovendien komt hij me héél bekend voor, nu ik er over nadenk!" En omdat Panda, ondanks zijn jeugdige leeftijd, een ondernemend iemand was, liep hij de loopplank af en ging de dokter achterna. „Ik ga eens een kijkje op dat eilandje nemen," dacht hij, „dan kom ik vast wel meer te weten!" Dus drong hij het bosje in en keek oplettend rond. Plotseling hoorde hij een onbekommerd gezang en luid geplas van water en toen hij behoedzaam de takken opzij drukte zag hij Joris, die in een heldere plas tussen de bomen een bad aan het nemen was. Klaterend pletste het water van een klein watervalletje op zijn schouders en het was dui delijk, dat hij veel behagen schepte in zijn reinigende arbeid. Maar toen hij Panda uit het struikgewas tevoor schijn zag komen, hield hij verschrikt op, terwijl zijn blik onwillekeurig naar de kleding dwaalde, die hij had afgelegd. Aan een knoestige tak hingen niet alleen de kleren van Joris zelf, maar ook een witte doktersjas en een doktersspiegel, terwijl bovendien nog tegen een boom de houten hamer stond, waarmede dokter Been zager kort tevoren onderzoekend op het been van ka pitein Robbeklopper had geklopt. reid op hun toekomstig moederschap. Dr. Santema sprak in dit verband zelfs van „pre prenatale zorg". De gezondheidszorg voor deze jeugd groep kan voorlopig alleen scholieren De reiken. Jongens 'en meisjes die na de lagere school gaan werken, zijn nog vrijwel „on grijpbaar". Toch bestaat er, volgens dr. Santema, een grote behoefte aan de voort zetting van het geneeskundig onderzoek na de lagere-schoolperiode. Welstandspeil en lichaamsgroei De afdeling sociale hygiëne van het So ciaal Instituut voor Preventieve Genees kunde in Leiden heeft enige jaren gele den een diepgaande studie gemaakt van de biologische ontwikkeling van de ou dere jeugd. De lichaamsmaten werden daarbij in bepaalde formules verwerkt en deze geven een dieper inzicht in het groeiproces. Een vergelijking van de indi viduele ontwikkeling met de gemiddelde groeicurve kan vaak zeer belangrijk zijn. Bij het onderzoek in Leiden is onder meer gebleken, dat welstandsinvloeden in de groeicurve kunnen worden teruggevonden. Zo bleken leerlingen van de ambacht school gedurende hun gehele groeiperiode gemiddeld enkele centimeters kleiner en enkele kilogramman lichter te zijn dan lyceïsten van dezelfde leeftijd. Dat de gezondheidszorg ook voor de oudere jeugd niet verwaarloosd mag worden blijkt, vol gens dr. Santema, bijvoorbeeld uit het feit dat 15 tot 20 procent van de jongens en meisjes die door een jeugdarts werden onderzocht naar hun huisarts werden ver wezen. Naar aanleiding van deze bevindingen meent dr. Santema dat het uitermate be langrijk is dat men ook de werkende jongens en meisjes van 12 tot 20 jaar opwekt zich regelmatig met de huisarts in verbinding te stellen. P. i. B. Box 6 Cooerthogen .1

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 15