Crisis in het volkslied
DE CRITICUS
EN DE
PLANTENTUIN
IN HET HEMELSBREED TEKEN DER VLAAMS-HOLLANDSE GEMINI
Wekelijks toegevoegd aan alle edities van
Haarlems Dagblad Oprechte Haarletnsehe Courant
en IJ mui der Courant
G - dat zijn „Grenzen, barrières voor koeien en boter,
maar niet voor boeken", leert ons het „Speels A.B.C.
der Nederlanden", samengesteld door Gerrit Borgers,
Karei Jonckheere, Chr. Leeflang en Aldert Witte, vor
mend het team dat in opdracht van de „Vereeniging
ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels" en
haar „Commissie voor Collectieve Propaganda van het
Nederlandse boek" het kostelijke premieboek ont
wierp, vergaarde, keurde en op de goede gronden
van velerlei platen en teksten bezegelde, om in woord
en beeld Noord en Zuid nog eens te verenigen, hech
ter te binden, ter gelegenheid van deze zevenentwin
tigste Boekenweek. G, - dat is Gent en 's-Gravenhage,
O is Adriaan van Ostade en Paul van Ostaijen, R is
Rubens en Rembrandt, T is Tiendaagse Veldtocht die
ons scheidde en Teirlinck, meester Teirlinek, die ons
verbond, A is Antwerpen en Amsterdam,en zo
gaan de letters van ons gemeenschappelijk alfabet,
van de taal van de eendere Nederlandse Stam heen
en weer in dit Vlaams-Nederlandse, Zuid-Noordelijke
kijk- en leesboek, elk woord een echo van zichzelf,
elke plaat een spiegelbeeld van zichzelf, - want er is
in de politieke tweeheid van deze landen een eenheid
van cultuur, van historische oorsprong, van taal, en taal
is hoe dan ook gemeenschap, verstandhouding,
bloedverwantschap.
(wil
- -
WE WèTEN HET NU en we moéten
het ook weten: dat deze zevenentwintig
ste Boekenweek heel welbewust wil
staan „in het teken van het Nederlandse
en Vlaamse Boek", bewuster dan vorige
jaren, zonder daarmee familieziek te
worden. We weten wat ons temidden
van onze taalgemeenschap meer bindt
dan iets anders: datgene wat ons scheidt,
datgene waarin we elkander aanvullen.
Laten we het hart en hoofd noemen,
bloedwarmte en bedachtzaamheid, on
middellijkheid en voorbehoud, al hebben
vooral de naoorlogse jaren de van elkan
der wat vervreemde broeders naar elkaar
doen toegroeien. „Onze litteratuur is an
ders", kon August Vermeylen nog schrij
ven, en hij bedoelde daarmee wel: ze is
„een dadelijker, spontaner gevoelsuiting"
dan de Nederlandse, dichter bij de bron
nen van het leven, minder belemmerd
door invloeden van een Calvinistische
gestrengheid en de geestelijke gesteld
heid van een bourgeoisie, welke „zich
in de loop der eeuwen heeft ontwikkeld
tot een voornaamheid, die eist dat men
zich gestadig in acht neemt". Hij had ge
lijk, „de Gust": bezuiden de grote ri
vieren en hoe Vlaamser hoe voelbaar
der klopt het bloed sneller en driftiger,
is de aandrift spontaner, de levensdrift
feller, alsof er nog iets van de Middel
eeuwen meesprak in de directe aan
doeningen van het gevoel.
DE VOORTVARENDE en baanbrekende
uitgeefster mevrouw A. Manteau heeft het
in haar gulle bijdrage tot de „Boeken
korf" het aan de Boekenweek gewijde
feestnummer van het huisorgaan van de
„Bijenkorf" uitstekend geformuleerd:
„De ietwat nuchtere en begripsmatige Ne
derlanders en de geestdriftiger en gevoels
matiger Vlaming vullen elkaar op voor
beeldige wijze aan." En Karei Jonckheere
schrijft, als reizend Vlaams-adellijk am
bassadeur aan de Noordnederlandse Let
terkundige Hof, in datzelfde nummer ^.Ne
derland en Vlaanderen begrijpen elkaar,
ze moeten alleen nog wat meer voelen voor
elkaar." En ook: „wat we voorstellen,
naar aanleiding van deze doorbrekende
boekenweek, is dat we elkaar kultureel
met de voornaam beginnen toe te spre
ken." Welnu, Karei, niemand behoeft je
meer aan je woord te houden, want je gaf
het al en je hièld het al: „dag Hollander"
antwoord je de vriend die je met een „dag
Vlaming" begroette en zo staat daar
dan een Gemini een Vlaamse Hollander,
een Hollandse Vlaming die het tegen de
In „Speels ABC der Nederlanden" is de
letter E Elckerlyc en Elsschot geworden.
Deze foto van Aart Klein geeft een beeld
van het oude Antwerpen, waar Elsschots
Het Dwaallicht" is gesitueerd.
HET WAREN ER schrijft Anton van
Duinkerken in zijn inleiding tot „De Muze
en de zeventien provinciën" (de Boeken
week-uitgave voor de jongeren) geen ze
ventien, die Karei I in 1543 verenigde, het
waren er zelfs al méér, die de Bourgondi
sche Maria van haar Stoute Karei-vader
erfde; maar meer of minder, er zat (en
er zit) poëzie in, van het zuidelijkste zoete
tot het noordelijkste stroeve, en Van Duin
kerken heeft uit deze gewestelijke rijkdom
men datgene bijeengelezen (wie trouwens
is er zo bélezen als hij!) wat in geen gang
bare bloemlezingfleur, en nog nooit zo zin
vol. bijeen heeft gestaan. Wat een voor
treffelijk boekwerk, en wat moeten de
ouderen zich haasten om weer jong met
de jongeren door zeventien landen te zwer
ven. van tijd tot tijd, van gedicht tot ge
dicht, van verre tot heinde! Met het uniek
uitgevoerde „Speelse A.B.C. der Nederlan
den" is dat een typografische schoonheids
prestatie, die de boekhandeldrempels van
Zuid en Noord zal doen uithollen zoals alle
pockets samen niet vermochten.
Illustratie van Metten Koornstra bij ..Een
schot in de luchtvan Anton Koolhaas.
(Geschenk Boekenweek)
Grenzen zijn barrières voor koeien en
boter maar niet voor boeken" is het veel
zeggende bovenschrift van deze foto in
„Speels ABC der Nederlanden", de (op een
bon uit het Boekenweekgeschenk voor
f 2,50 verkrijgbare) bijzondere uitgave van
de Commissie voor de Collectieve Propa
ganda van het Nederlandse Boek (C.P.N.B.)
ter gelegenheid van de Vlaams-Nederland
se Boekenweek. In deze uitgave wordt
onder elke letter van het alfabet op speelse
wijze het Vlaamse en het Nederlandse
thuis gebracht in karakteristieke facetten
van deze samenlevingen. Zo onder de A:
Amsterdam en Antwerpen. De keuze
wordt beheerst door een speelse willekeur
en leidde in sommige gevallen tot ver
rukkelijke tegenstellingen zoals onder de
C: de Camera Obscura en Carnaval. Haar
lem is trouwens rijk vertegenwoordigd
in dit Speelse Alfabet: een tekst uit de
Camera van Hildebrand, een foto van de
fonteinbak van het Hildebrandmonument
(met een „onthullend" tekstje van foto
graaf Klein), Bomans schitterende artikel
„Agge maar leut het" over Carnaval, „De
vrolijke drinker" van Frans Hals, een zeer
geslaagde kleurenfoto van de Haarlemse
fotograaf C. de Boer van een miniatuur
uit het Gentse atelier van de „Meester
van de Hortulus Animae" (Bisschoppelijk
Museum, Haarlem), een kerkinterieur
van Saenredam en „Rustende reizigers"
van Adriaan van Ostade. Onder de letter
U is „Uitwisseling van minder vriende
lijke uitlatingen tussen noord en zuid"
ondergebracht met één heel mooie van
onze Haarlemse Lodewijk van Deyssel:
„Ik ben de vriend der Vlamingen, periode
1830—1885, niet. Ju, ju, wat een grof volk
je. Het is ongelooflijk, welk een hoeveel
heid riemen papier die lieden hebben vol
geschreven om te laten zien, dat zij, let
terkundig, bij Holland horen. Muren van
boekdelen hebben zij uitgegeven, zij heb
ben een vesting van papier gebouwd om
hun nationaliteit tegen Waalse en Franse
invloed te beveiligen. Er is eenvoudig niet
door te komen. Wie in deze vesting een
mens wil zoeken, raakt beklemd en stikt
bij het doorworstelen van de vier, vijf
meter dikke papperige papieren muren."
Het moge door deze opsomming duidelijk
zijn dat het zwaartepunt van de Vlaams-
Nederlandse Boekenweek in Haarlem ligt.
Het boekenbal mag dan wel elders.
EN DAN IS ER HET GESCHENK in
derdaad een geschenk van Anton Koolhaas
aan de Groot-Nederlandse Letteren. „Een
schot in de lucht" noemde hij zijn ver
haal, waarmee hij het erop heeft ge
waagd een nieuwe fase van zijn zeldzaam
schrijverschap binnen te gaan. Hij is zijn
dierenwereld, zijn natuurdomein, trouw
gebleven, maar hij heeft in de causaliteit
van al het levensgebeuren de mens betrok
ken bij het dier, het dier betrokken bij de
Een onaangenaam mens in de
Haarlemmerhout. (Uit „Speels ABC")
Spaanse Brabander van weleer kan opne
men. Goed, Karei, en zo gaan we dan be
noorden en bezuiden de grote rivieren
voort, eenenvijftig boekenweken lang, tot
de volgende „grote", waarop er wat meer
„hart" moge zijn overgewaaid van Zuid
naar Noord en wat meer „hoofd" van
Noord naar Zuid wie weet wat voor won
derlijke bloemkruisingen er in de „letter
lijk" vereende zeventien provinciën nog
zullen bloeien door wederzijds toedoen! Ik
zie onze Bordewijk wel geen roman schrij
ven als jullie Teirlinck, ik zie jullie Boontje
wel niet en nooit varen in de poëziewateren
van Guillaume van der Graft, maar uit het
oude nest van de zeventien provinciën
moeten toch uiteenlopende kinderen wor
den geboren, nietwaar!
UIT VERSLAG en nabetrachtingen van het in het najaar gehouden congres
t an de „Nederlandse vereniging voor de Volkszang verschenen in de Winter-
aflevering van „Neerlands Volksleven", ervaart men de crisis waarin het volkslied
in onze tijd, door aantasting door de „song verkeert en, wat erger is, de toestand
van onzekerheid die erdoor verwekt wordt in de rangen van hen die zich tot
doel gesteld hebben het cultiveren van het goede volkslied te bevorderen. Want
het was duidelijk dat dit congres in het teken van het defensief stond, in het
zich verweren tegen of het capituleren voor de invloeden van de populaire
,.song', het produkt van de amusementsindustrie dat lijnrecht tegenover het
gezonde volkslied staat en, gesteund door de moderne communicatiemiddelen,
een verwarring sticht, die zelfs goedwillende „bevorderaars aan het wankelen
brengt. De kern van het probleem waarin men verstrikt zit, is de voortschrijdende
vervlakking van onze westerse beschaving, die bij tekort aan voldoende re™~
mende tegenkrachten onze volksgemeenschap van zijn eigenheid vervreemdt.
vermijdelijke rock-and-roll rage. die „mo
torische onafhankelijkheidsfurie" van een
zich tussen servet en tafellaken bevinden
de jeugd, maar men late er zich zelf
niet door van de wijs brengen. Pi
Scheffer zag de situatie klaar; zijn woord:
„Houd uw volkslied zuiver" moge de ver
dere koers van de „Nederlandse Vereni
ging voor de Volkszang" bepalen.
Jos. de Klerk
mens, en wat er uit deze vermenging van
twee levenssferen voortkwam is een coïnci
dentie van onvermijdelijkheden, die men
met al het koddige en curieuze en lumi
neuze ervan gerust „tragiek" kan noe
men. Ook in vorig werk kwam de mens tus
senbeide, als deus ex machina zou men
kunnen zeggen. Maar hier is er een on
verbrekelijke levensketen geweven tussen
de animale en de humane sfeer, zoals het
in de werkelijkste werkelijkheid van het
leven toegaat: laat er in een samenstel van
krachten één „onbenullig" ding anders ge
beuren dan het zon kunnen gebeuren,
en het hele patroon is een ander patroon,
het hele leven is een ander leven of
een andere dood. Meer wil ik er in dit ge
val niet van zeggen: „Een schot in de
lucht" is een Geschenk en het moet een
gesloten boek blijven tot het opengaat voor
de begunstigden, die ter gelegenheid van
deze zevenentwintigste Boekenweek kun
nen ervaren hoe rijk we zijn met een
schrijver als Koolhaas. Alle stadia, die dit
onheilsthema doorloopt ten gevolge van
een „onnozel" schot in de lucht, dragen
hun eigen karakter en elk is dan ook dien
overeenkomstig door een andere illustra
tor verlucht. Ik noem ze hier, want ze zijn
het noemen waard: Metten Koornstra, An
neke van Ogtrop, Lotte Ruting, Theo Blom,
Peter Vos ze hebben Koolhaas „gescho
ten", en Charles A. Jongejans heeft aan
de buit een typografisch-suggestief aanzien
gegeven.
Voor zover het aan de bemoeienis van de
Commissie voor de Collectieve Propagan
da van het Nederlandse Boek ligt, is deze
Boekenweek al geslaagd vóór ze begon.
Aan de boekenminnaars om zeven boeken-
dagen lang hun boekenliefde metterdaad te
bewijzen.
C. E. Dinaux
HET ECHTE VOLKSLIED is slechts
een der exponenten van deze bedreigde
beschaving. Het is des te kwetsbaarder,
omdat het uiteraard „ouderwets" is
het gaat immers vaak eeuwen mee
en dus niet meer past in een samenleving,
die in haar vluchtige modezucht elke dag
wat anders, wat nieuws, wat vreemds wil.
Ja vooral wat vreemds; dit immers is
een scherm tegen alle vermeende oubak-
kenheid. Spreek niet meer van lied maar
van „song", vertolk een doodgewoon eigen
volkslied in een vreemde taal, bij voor
keur in het Engels, en de menigte trapt
er wel in. Een grappig voorbeeld van die
aard werd op het Congres aan de orde
gesteld, namelijk het door Harry Belafon-
te en Odetta op de televisie gelanceerde
„There is a hole in the bucket", wat ten
slotte niets anders blijkt te zijn dan het
vermakelijke kettingliedje zonder einde
van „domme Lieze" die met haar kapotte
emmer geen raad weet, een liedje in Gro
ningen bekend als „Moar as dy pot nou
in gat in zit" en in de Brabantse Kempen
op gezellige samenkomsten nog wel eens
gezongen wordt, aldus:
En als die emmer nu eens kapot is,
lieve Doris?
Wel dat moet ge daar ne stop in steken,
stomme Lieze.
Maar als die stop nu eens te groot is?
Wel dan moet ge daar een stuk afsnijen.
Maar waarmee zal ik daar een stuk af
snijen?
En zo gaat het tot in het oneindige ver
der, want het draait uit op een dacapo:
„En als die emmer nu eens kapot is..."
VERGETEN DOOR de grote massa,
wordt dit grappige gezelschapsliedje nu
echter als „There is a hole in the bucket"
een „tophit" door miljoenen gesavou
reerd. Tenslotte een vrij onschuldig geval,
waarop de kwalifikatie „roofbouw" nau
welijks past. Maar er een propaganmiddel
in té zien voor het volkslied, lijkt mij toch
een bedenkelijke houding. Gezonder lijkt
het mij de genres gescheiden te houden.
Wijze woorden desbetreffende hoorde men
op het congres van Pi Scheffer, de man
die de teenager-grammofoonplaat in zijn
televisierubriek propageert, en van wie
men dus allicht niet zou verwaeht hebben
een uitspraak als deze: „De schlager is
een stuk lichte muziek van de beroerdste
soort!" En ook deze: „De overgrote
meerderheid van de tophit-producers
pleegt alleen maar roofbouw op het
volkslied, om door het bekende van de
melodie een snel en gemakkelijk succes te
forceren."
HET LIEP WEL heel vreemd, dat de
wankelmoedigen onder de vergaderde be
vorderaars juist vanuit de andere hoek
namelijk uit de mond van Pi Scheffer
als axioma de raad moesten meekrij
gen: „Houd uw volkslied zuiver." Het is
allemaal goed te zeggen, dat men zich
niet nodeloos moet opwinden over de on-
DE LITTERAIRE CRITICI in de Sov
jet-Unie, die stevig de hand houden aan
de culturele politiek van deze communis
tische staat, zijn in de Literatoernaja
Gazeta het mikpunt geweest van een iro
nische fabel.
ER WAS EENS een criticus, aldus
de fabel, die werd aangewezen om toe
zicht te houden op een plantentuin. Tij
dens zijn eerst wandeling door de tuin be
keek hij de verschillende soorten bomen
die er stonden. Er staan teveel buitenland
se bomen hier zei hij en gaf last
ze om te hakken. In een bepaald gedeelte
van de tuin groeiden drie sierlijke pijnbo
men. Nu placht hij, als hij in een litterair
werk iets niet begreep, kwaad te worden
en op te merken dat de schrijver tussen
drie bomen was verdwaald en door de bo
men het bos niet zag. Twee van de pijn
bomen werden omgehakt.
Tussen de bloemperken schreeuwde de
criticus tegen de tuinman: Wat kweek je
hier? Rozen, vergeet-me-nietjes en zelfs
viooltjes? Allemaal attributen van een al
lang ouderwetse romantiek. Ik moet geen
romantiek in een litteraire tuin.
Maar dit is een plantentuin, protesteer
de de tuinman bedeesd.
Je kunt de werkelijkheid niet scheiden
van de litteratuur, antwoordde de criticus
en hij beval, de bloemen uit de grond te
rukken.
In de oranjerie, waar tropische planten
werden gehouden merkte de criticus be
schuldigend op: „Aha, jullie cultiveren het
exotisme. En weten jullie wel dat dit een
schadelijk verschijnsel is in de littera
tuur... Ik bedoel, in een plantentuin?
Toen hem onder het oog werd gebracht
dat de wind schadelijk was voor zulke te
re planten, schreeuwde de criticus: en
daarom willen jullie ze hier een veilig toe
vluchtsoord geven? En hij beval deuren
en ramen open te zetten en alle prachtige
planten gingen dood. Verbitterd vroeg de
criticus: is er dan werkelijk in deze hele
tuin niets dat nuttig zou kunnen zijn voor
het volk?
Toen kwam hij in een klein hoekje, waar
de bewaker een beetje kool voor eigen ge
bruik teelde.
„Ha, dit begrijp ik. Dit is iets van waar
de", zei de criticus eindelijk.
Het wrange slot van de fabel luidt: „Na
dat alle bomen, struiken en bloemen ver
nield waren en de arbeiders de laan uit
gestuurd, was er niets meer over dan
slechts één pijnboom, de criticus en een
beetje kool.
Cartoon van Frits Müller in „Speels ABC".