SCHRIJVERS THÜIS^
Mulischeen goed boek
behoeft geen plank
Adriaan Roland Holst:
boeken uit-Bergen
Annie Schmidt: ik hou
niet van mooie dingen
Van Vriesland: 9000 boeken,
ik kan er niet één missen
Simon Carmiggelt: ik ben
verzot op mooi papier
I
1
PAGINA DRIE
ZATERDAG
MAART 1962
- mi
DE TENDENS om auteurs achter hun werk vandaan te
halen en hen via pers, radio, televisie, boekenmarkten,
lezingen enzovoorts in de arena van het liefhebbende publiek
te voeren is nog nooit zo groot geweest. De in het maat
schappelijk bestel sterkst onderbetaalde kunstenaars blijken
een onevenredig grote belangstelling van het publiek te
genieten. De schrijfster Tony van der Horst is namens het
eeriyk nieuwsgierige publiek nu eens gaan kijken in de
kamers van vijf auteurs, omdat over hun „keukens al genoeg
geschreven is! Zij is gewoon gaan kijken wat er zoal staat,
wat voor een atmosfeer er is. heeft een beetje gepraat met
de mensen zelf. Op deze pagina vertelt zjj haar indrukken
van de vertrekken waarin het werk van deze kunstenaars
ontstaat: de werkplaats in het geboortehuis van het boek.
TERWIJL IK OP de stoep
wachtte tot hij open zou doen,
had ik het uitzicht op de kleine
beeldengroep tegenover het
huis waarin Harry Mulisch
een paar kamers bewoont.
Drie stenen meisjes aan de
voet van de trap, die naar het
restaurant voert, dat aan het
water vlakbij Amsterdams
Leidseplein is gelegen. Drie
nimfen die uit het schemer-
groene water van de Leidse-
kade opduiken, en onberoerd
door het stadsrumoer hun
stenen droom staan te dromen.
Dit was mijn eerste indruk
toen ik de drempel van
Mulisch huis betrad. De twee
de was heel wat minder poë
tisch, want naar mate ik de
trap beklom, steeg in mij het
vreemde verlangen naar een
stoffer en vuilnisblik. De tre
den namelijk, die naar Mulisch
apartementen leiden, leken
met al het stof der aarde te
zijn bedekt.
De ruimte waarin Harry Mu
lisch leeft en werkt is een
vierkant vertrek met een bij
zonder grote werktafel, een
divanbed met een zwarte sprei,
;en paar fauteuils, wat boe
kenplanken tegen de muren
(van boekenkasten is nauwe
lijks sprake) en een klein
rond tafeltje, beladen met
boeken, tdschriften, foto's en
overvolle asbakken. Door zijn
wanordelijkheid heeft de ka
mer een slordige pretentie,
ook het uitzicht (hij bewoont
de achterkant van het huis)
sluit zich daarbij aan. Het lin
ker raam kijkt uit op Hirsch,
het rechter raam op de ge
vangenis. Naast de schoor
steen is een portret: een ern
stig kindergezicht boven een
donker bontkraagje; twee
lichte, onkinderlijke, en een
beetje treurige ogen kijken
vanonder de rand van een
rond vilthoedje uit. Wat de
ogen betreft lijkt Harry Mu
lisch nog veel op deze kleine
jongen die hij is geweest.
AAN DE ANDERE KANT
van de schoorsteen, op een
hoge plank, staan twee boe
ken. Het is waarschijnlijk de
bedoeling dat je er niet bij
kan komen, daar je op het bed
zou moeten stappen om er met
een lange arm naar te kun
nen reiken. Op het ene lees ik:
„De Vrouw", op het andere:
„De Man", en daaronder:
„Verplaatsbare afbeeldingen
van het menselijk lichaam".
Het staat met sierlijke krul
letters op de kaft gedrukt,
met als illustratie de in kleu
ren weergegeven maagholten
van deze twee mensen, die
met een lang vergeten opvat
ting van het mannelijk en
vrouwelijk schoon zijn afge
beeld.
Terwijl Mulisch half lig
gend op het bed met len siga
ret losjes tussen zijn lippen
tegenover mij zit en met ironi
sche beleefdheid het gesprek
gaande houdt, gesticulerend
met zijn handen, en soms zoe
kend naar woorden om zich
zo duidelijk mogelijk uit te
drukken, kijk ik rond. Naar de
werktafel, vol beschreven en
getypte vellen papier, en zorg
vuldig ingebonden manuscrip
ten, met een foto van Dosto-
jevski erboven, en een ouder
wetse leunstoel met verscho
ten, roodpluche ervoor; naar
de zwarte sprei, naar de ge
havende fauteuils, naar het
gascomfoortje en de asbakken
die nooit geleegd schijnen te
worden, naar Hirsch en naar
de gevangenis. Om iets te zeg
gen en van deze vreemde sfeer
los te komen, vertel ik hem
dat hij de enige schrijver is
bij wie ik geen boekenkasten
heb gezien. „Een goed boek
behoeft geen plank", ant
woordt Mulisch.
TOEN IK A. ROLAND HOLST opbelde om een af
spraak te maken zei hij onder andere: Het bezit van
mijn boeken is zo'n bezit geworden, dat tJe mij al Wen
afvraag hoe ik ze uit inplaats van opberg. Hetzelfde
ogenblik dat ik zijn huis aan de Nesdijk in Bergen b -
trad, werd mij de oorzaak van deze verzuchting duide
lijk. Er was in dit kleine, eenvoudige landhuis nauwelijks
meer plaats voor „de prins onzèr dichtersdie door zijn
boeken langzaam maar zeker wordt ingekapseld. Niet
alleen de boekenkasten, maar bijna alle meubelen m zijn
kamer zijn door deze sympathieke indringers geannexeerd.
Ze liggen op stoelen, op de bank en op de divan, een grote
tafel is er onder bedolven en op de vloer, gedeeltelijk
voor het oog verborgen, staan hele stapels
HIER BLIJFT HET nog lang niet bij, want ook de
slaapkamer, de badkamer, de logeerkamer en zelfs het
toilet zijn ermee overladen. Roland Holst lacht een beetje
cynisch. „Ik begon boeken te lezen en te verzamelen om
mijn gedachten en mijn leven te ordenen, maar het is ge
ëindigd in een chaos". Hij zit in de oude Windsorstoel
naast zijn ronde tafel, waar hij al zo'n dertig jaar zijn
vaste plaats heeft. Op deze stoel en aan deze tafel dicht
hij, eet, schrijft, droomt, leest hij, drinkt hij thee, (een
dagelijks ritueel waar hij de tijd voor neemt), praat, rookt
en zwijgt hij, is hij gastheer. De tafel heeft er haar eigen
bestaan door gekregen. Zij ademt en leeft door de sche-
met bloemen, het opengeslagen boek, de blocnote met het
potlood ernaast
DE DEUREN naar de tuin staan open. De deuren die
„open staan op de nachthet bekende beeld uit zijn
gedichten. Het is geen mooie tuin in de zin van goed ver
zorgd, maar een kleine wildernis vol onkruid en woeste
struiken. Zonder paden of bloemen behalve het smalle
pad dat naar de huisdeur leidt en met hoog, wuivend
riet, dat boven de ramen uitgroeit. „Sommige mensen ver
dwijnen in het niet, ik in het riet," mompelt Roland Holst
met humorrimpeltjes aan weerszijden van zijn ogen.
Eigenlijk vertoont zijn kamer veel gelijkenis met de
tuin Zij is. ook een soort kleine wildernis, want veel
ruimte om te lopen is er door de jaren niet in over ge
bleven. Een wonderlijke kamer, door drie spiegels weer
kaatst. Een die op de bank staat, zodat je er nog net naast
(Vervolg zie pagina 4)
yv I
ER ZIJN OPVALLEND veel
witte vlinders in de tuin van
Annie Schmidt. Of het lang
werpige bloemperk midden in
het gazon daar de schuld van
is, of de schrijfster zelf, die
zich heel blond, en heel bruin
en vooral heel zorgeloos op dit
wijde stuk grond in Rodenrijs
beweegt, weet ik niet; maar
ze dansten en fladderden er
bij tientallen rond toen zij er
mij ontving. Vanuit een ge
makkelijke stoel had ik het
uitzicht op een jong, hoog
appelboompje en op Annie
Schmidt, die een sigaret aan
stak en thee inschonk. „Eerst
even hier, straks gaan we naar
binnen", zei ze. „Stel je er
niets van voor, want ik hou
niet van mooie dingen. Niet
van mooie boekenkasten, niet
van mooie meubelen, (ik kies
altijd de verkeerde kleuren en
de verkeerde stoffen en merk
dat pas later, als het allemaal
staat en hangt) en niet van
mooie kleren. Maar dat komt
misschien omdat ik zo ver
schrikkelijk slordig ben
HAAR GEVOEL voor humor
is aan alles wat Annie Schmidt
doet en zegt te merken, en
niemand anders dan zij zou
de geestelijke moeder van „De
familie Doorsnee", „Het schaap
Veronica", „Pension Homme
les" of „Jip en Janneke"
kunnen zijn, om er maar een
paar te noemen. Ik had het
huis vlug gevonden en toen ik
er was bond de tuinman juist
met een feestelijke gebaar de
bruidssluier naast de voor
deur op. Het hoorde volko
men bij dit grote, open, lichte
huis, waarin Annie Schmidt
met man en kind woont. Na
de thee in de bevlinderde
tuin, zijn we naar binnen ge
gaan. Door de ruime zitka
mer met de open haard, de
keurige boekenkast (van haar
man), het geweldige raam, dat
bijna een hele muur beslaat,
en de blauwgrijs geverfde
piano naast de rozenrose Bie
dermeier stoel, liepen we
naar haar eigen kamer. Hier
ook een groot raam, een
kleine (minder keurige boe
kenkast Annie Schmidt's
bibliotheek is helaas in de
oorlog verbrand een lang
soort werkblad op metalen
poten tegen de muur, waarop
een televisietoestel en een
schrijfmachine broederlijk
naast elkaar staan, een paar
stoelen, een tafeltje en een
rustbank.
HET IS EEN EENVOUDIG
vertrek, maar door het raam
kan ik een groot stuk hemel
zien met een vlucht rond
cirkelende duiven die bij
iedere bocht uiteen waaieren,
en achter de populierenheg
aan het eind van de tuin is
het hooiland met de gele op
pers tussen het groen van het
land en het blauw van de
lucht. Dit uitzicht dat als een
reusachtig, Hollands schil
derij in de omlijsting van
haar kamer staat en er door
zijn wisseling van licht en
kleur een bepaalde sfeer aan
geeft, is van een wijdheid en
een rust, die de schrijfster wel
hard nodig heeft naast haar
drukke, enerverende en veel
zijdige werk.
Toen Annie Schmidt mij uit
liet hing de bruidssluier zorg
zaam opgebonden tegen de
muur en was de tuinman al
bezig bij de Oostindische kers.
HET IS EEN VOORNAAM, hoog, wat jongste, een soort dartele benjamin.
verwaarloosd huis aan de Weesperzijde te VAN VRIESLAND schenkt ons een bor-
Amsterdam. Als ik voor de imposante rel in en brengt de kruik weer zorgzaam
deur wacht „voel" ik de Amstel: de eigen- terug naar de ijskast naast zijn bed in
aardige, melancholieke sfeer van een ri- de aangrenzende slaapkamer. ..Ik heb een
vier die door een stad stroomt, met ban- hekel aan een lauwe borrel". „Hoeveel
ken en oude bomen langs zijn oevers, en boeken heb je eigenlijk"? informeer ik.
de eeuwige cirkeling van meeuwen boven Van Vriesland haalt met een berustend
zich. Toen juffrouw An mij binnenliet gebaar zijn schouders op. „Negenduizend,
kwamen de klanken van Debussy mij te- maar ik kan er niet één van missen".
gemoet. Niet uit de radio, maar uit een Als ik het huis verlaat branden de lan-
echte piano en een echte fluit, achter een tarens langs de Amstel. Een dunne maan-
van de gesloten deuren van de schemerige sikkel hangt tenger gebogen in een
De tijd stond ineens stil, en dat heel lichtblauwe hemel. Een paar duiven
gang.
hoorde helemaal bij dit ouderwetse, ro
mantische huis, bij de oude bomen en de
oude rivier.
LANGS VEEL kronkeltrappen,
strijken in een boom neef. Terwijl ik om de
hoek op de tram sta te wachten schiet
mij onwillekeurig een bekende versregel
van Van Vriesland te binnen: ..Bloemen
over- en landliederen heel de dag.en op
loopjes, bochten en tochtdeuren, bereikten eens weet dat deze bijna zeventigjarige
wij de deur, waarop juffrouw An een rou- dichter, schrijver en essayist ergens al-
tine klopje gaf. Even later betrad ik in tijd een „dartele benjamin" zal blijven.
DE WERKKAMER van Simon Carmig
gelt is heel vroeger een winkeltje geweest.
Dat heeft hij eens in een van zijn dage
lijkse stukjes verteld. Wat voor soort win
keltje het was weet hij niet, wel, dat er
zich daarna een antikwaar in heeft geves
tigd. Waar eens het verschoten trijp en
het bladderend verguldsel hun laatste da
gen sleten, en grootvaders en grootmoe
ders trots voor een appel en een ei werd
verkocht, zit nu de schrijver van „Poes
pas" en honderden en honderden Kronkels
achter een massief houten werktafel, waar
op een witglazen petroleumlamp staat. Het
ruikt er nog wat „oud", van al die lang-
vervlogen curiositeiten waarschijnlijk, en
het belletje, dat eens de komst van een
of andere antiek-minnende klant meldde,
hangt nog aan de post van de winkeldeur,
die nog altijd in de voorgevel van Car-
miggelt's kamer is te vinden.
de ruime, hoge kamer met op het eerste
gezicht niets anders dan boeken, en ra
men die het licht van lucht en water op
vingen. In de erker stond Victor van Vries
land. Achter hem hing een zwarte wolk
met een gouden kartelrand in de raam-
omlijsting. Het had iets van een toepasse
lijke momentopname, want de donkere en
ernstige indruk die Van Vriesland onge
twijfeld maakt, wordt onmiddellijk opgehe
ven door de ironische twinkeling van zijn
ogen achter het zwart en goud van zijn
brilmontuur.
We zitten bij de grote, ijzeren kachel
voor de schoorsteen met de lange spie
gel, de vazen, de kristallen en een rank
geslepen bokaal. Nu zie ik eigenlijk pas
dat er meer in deze kamer is dan alleen
maar boeken. De vloer is gebeitst en
loopt een beetje scheef en wordt in het
midden bedekt door een vierkante Pers.
Vijf melkwitte ballons hangen van het
plafond, en op de kleine tafel naast ^ij
straalt een reusachtige lenteboeket bijna
frivool tussen al die statische boekenwan
den. Verder zijn er tientallen persoonlij
ke herinneringen r het dodenmasker van
de Belgische beeldhouwer Josef Cantré,
een levensgrote kop van Karei van de
Woestijne, de portretten van zijn vrouw,
zoon en dochter, etsen, schilderijen, hout
sneden een onhandige kindertekening.
OP HET INDRUKWEKKENDE, overvol
le bureau liggen verschillende bronzen
legpenningen met opdrachten en vele woor
den van lof. In dit vertrek met de zo
eigen sfeer brengt Victor van Vriesland
het grootste deel van zijn leven door. Al
leen als zijn vrouw of juffrouw An hem
via de huistelefoon aan tafel noodt, ver
laat hij het, om er direct na de maaltijd
weer in tërug te keren. Ook komen er
driemaal per jaar de zeven nestor
schrijvers-dichters bij elkaaf voor een ge
zamenlijk en vriendschappelijk contact: A.
Roland Holst, Hans Keuls sr., Jacques
Bloem, Albert Besnard. Frangois Pauwels
en Gr'eshoff, wanneerhij in het land is.
„Een verblekend zevengesternte, de Plei-
aden.. eenvoudiger gezegd: „De Roeters-
straat". zegt Van Vriesland. „Ik ben de
t
m
HIJ ZOU ZO via die deur op straat kun
nen stappen, terwijl men van de straat
zijde letterlijk bij hem met de deur in huis
zou kunnen vallen. Dat oude winkeltje,
alias opslagplaats voor afgedankte goede
ren, is nu de gerieflijke, ordelijke werk
ruimte van de grote schrijver van kleine
stukjes. De mensen-, poezen- en kleine ca
feetjeskenner bij uitstek; de milde, ver
strooide toeschouwer van het leven van al
le dag. Ook bij hem staat de bibliotheek
door het hele huis verspreid, omdat het
allemaal onmogelijk in die ene kamer on
dergebracht kan worden.
„IK LEES veel dezelfde boeken. Het is
een heel avontuur om aan een nieuw boek
te beginnen. Ik heb ook een groot zwak
voor werkjes als: „Hoe slaag ik in het
leven", of „De memoires van een crou
pier in Monte-Carlo" zegt Carmiggelt
met een ondoorgrondelijk gezicht. Ik kijk
naar de boekenkasten, die bijna alle wan
den van zijn kamer bedekken en waarin
de namen Tsjechov en Elsschot veelvuldig
voorkomen. Er zijn tekeningen (illustraties
uit zijn boeken, en een omslag van het
verdwenen maandblad „Mandril") en fo
to's (van vrouw, dochter en zoon) tegen
de planken geprikt, die daardoor iets le
vends en expressiefs aan de strenge boe-
kenrijen geven.
NAAST ZIJN werktafel staat een keurig
kastje met pretentieuze laatjes. Als ik
hem nieuwsgierig vraag wat er in zit ant
woordt Carmiggelt trouwhartig: „Papier.
Onbeschreven, blanke vellen papier. Het is
gewoon een afwijking, maar ik ben gek
op mooi papier. Als ik het zie moet ik
het kopen. Stapels heb ik! Maar ik ge
bruik het nooit; ik zou het niet over mijn
hart kunnen krijgen. Dat daar zit ook vol."
Hij wijst op een kastje tegenover hem,
waarboven een kleurige affiche hangt van
„De vrolijke vrouwtjes van Windsor."
De plaat geeft inderdaad iets vrolijks
aan de kamer, waarin het daglicht ge
dempt wordt door de hoge huizen aan de
overkant, en die opvallend sober gemeubi
leerd is met een tafeltje, een bank, een
fauteuil en een witijzeren stoeltje. Op de
grond, en in een nauwe, schemerige sleuf,
waarin de kamer eindigt, leunen verschei
dene schilderijen en een reproduktie van
Toulouse Lautrec tegen de wand.
ALS IK WEGGA, bemerk ik het portret
van Cor Ruys in een van de boekenkas
ten en als ik de stoep afloop zie ik pas
hoe mooi het oude hekje naast de winkel
deur is. Het sluit de schrijver op een door
zichtige manier van de buitenwereld af,
en in zijn minzame afweer geeft het
een heleboel herinneringen te raden. Er
valt een scheve streep zonlicht dwars
over de nauwe straat. Hij bereikt net
niet het raam van de schrijver en laat
zijn huis in de schaduw. Ernstig en rus
tig en zeer solide staat het daar, midden
in het oude hart van Amsterdam. Maar
met „Carmiggelt" in frivole letters op de
bejaarde deur geschreven.