HAN GORTER L."
De soliste van de
duinpan
DE INDIANEN LEERDEN HET
SCALPEREN VAN BLANKEN
TANTE PATENT EN DE SOF
Nt
PANDA EN DE PECHVOGEL
Fa. B. ENGELENBERG
Ons vervolgverhaal
23 u. afgesproken plaats
l 37>
Kort verhaal
door
Maria Storm
Bibberbed
19
DONDERDAG 24 MEI 1962
Iter-
of
OFFICIëLE VERKOOP SIKKENS LAKKEN
LINNEN EN CRÊPE PLAKBAND
ff
1 De kilometerteller van de voorste
wagen wees ruim 20 km. aan. Ploe-
5 ger voerde die snelheid langzaam rp
5 tot ruim 25.
E De Weg Was eenzaam. Niemand
E passeerde hen en nergens was een
levend wezen te ontdekken. Veenkamp
1 had het portierraam opengedraaid.
De omgeving was bebost met hier en
5 daar een villa, half tussen de bomen
verscholen. Voor de meeste huizen
brandde een licht, maar er waren er
5 ook die helemaal in het donker lagen
of waar alleen door de reten van de
5= gordijnen een zwak lichtstraaltje
zichtbaar was. Geruisloos gleden de
wagens over de weg.
Opeens greep de hand van de re-
li chercheur naar de arm van Ploeger.
1 Ik hoor iets, fluisterde hij.
Daar ergens, opzij van de weg, moet
2 een auto zijn. Ik hoor een motor
I lopen.
1 Ploeger reed nog een eindje door
en parkeerde de wagen op de berm.
Hij had even de stadslichten aange-
draaid, maar onmiddellijk weer ge-
2 doofd. Voor Koopman was dat het to-
ken, dat hij ging stoppen. Toen zij
I uitstapten stond de andere wagen al
vlak achter hen.
1 Heb jij ook wat gehoord? vroeg
Ploeger, toen Koopman uit de auto
E stapte. Neen, niets. Ik had trou-
wens al mijn aandacht bij het stuur
nodig. Ik kon nauwelijks de weg on-
derscheiden.
Ik heb duidelijk een auto ge
il hoord herhaalde Veenkamp. Het
1 moet een eindje terug zijn en dan
een behoorlijk eind van de weg af.
Laten we in ieder geval maar
eens gaan kijken, besloot Ploeger.
De drie mannen liepen achter el-
kaar over de zachte berm terug.
Voorop liep de hoofdinspecteur, dan
volgde Koopman en daarachter kwam
Veenkamp. Het was doodstil. Hier
1 moet het ongeveer zijn, fluisterde de
H rechercheur, toen ze een twintig me-
2 ter hadden gelopen.
2 Ik meen, dat het nog meer terug
was, antwoordde Ploeger. Toen je
2 waarschuwde ben ik nogal een eindje
1 doorgereden om Koopman gelegen-
heid te geven op tijd te stoppen. Bo-
vendien is hier geen zijweg.
2 Wacht eens, ging hij verder.
2 Daar komt wat. Hij had een smal zi.i-
S weggetje ontdekt, dat op de andere
weg uitkwam, maar alleen zichtbaar
2 was door een kleine onderbreking van
het dicht opgaande kreupelhout. De
S drie mannen stonden nu aan het be-
5 gin van het pad en tuurden nieuws-
gierig in de verte. Nergens was een
2 licht te zien. Ook het geluid van een
1 motor, dat Veenkamp gehoord had,
was nu verstomd.
Koopman knielde op de grond en
2 liet zijn zaklantaarn, die hij met zijn
jas afschermde op het mulle zand
schijnen.
2 Hier zijn inderdaad sporen van
2 autobanden, fluisterde hij. Iemand
die een wagen hier in moet rijden,
moet de weg wel heel goed kennen,
1 want er blijft aan weerskanten bijna
2 geen ruimte over.
2 U blijft hier en wij gaan verder,
1 fluisterde Ploeger de rechercheur in
1 het oor. Als er onraad is zal ik u
door een lichtsignaal, desnoods door
2 een schot waarschuwen. Alleen in dat
1 geval komt u ons te hulp. Houdt uw
5 revolver klaar. Ziet of hoort u niets
dan blijft u hier op ons wachten.
2 In orde, inspecteur.
1 Ploeger en Koopman slopen verder.
5 Het pad liep door het bos en maakte
2 even verder een wijde bocht. Ben
Ël huis was er echter niet te zien. Nau-
2 welijks waren zij de bocht gepasseerd
of de weg draaide scherp naar linKS
1 en ging nu dieper het bos in. Even
later hoorden zij op korte afstand een
deur opengaan en stemmen. Beide
2 mannen bleven staan. De deur werd
2 weer gesloten en even was het ttil.
Toen hoorden zij duidelijk voetstap-
1 pen in het grint. Zij konden geen hand
2 voor ogen zien. Toch moest de late
j§ wandelaar vrij dicht bij zijn, want nu
2 hoorden zij zacht kuchen.
2 Een vrouw! fluisterde Koopman.
2 De voetstappen hielden op, het por-
tier van een auto werd open gedaan
1 en klapte weer dicht.
5 Ze smeerde hem
1 Hindert niet. Zoek dekking. Ze
komt hier langs, fluisterde Ploeger.
1 Op dat ogenblik startte de motor en
2 flitsten de koplampen aan. De beide
2 mannen hadden nauwelijks meer ge-
legenheid in het kreupelhout weg te
duiken toen de wagen hen rakelings 2
passeerde. 5
Hè, hè, dat was net op tijd, E
zuchtte Koopman. Als ze nu onze 2
wagen maar niet in de gaten krijgt.
Afwachten, fluisterde Ploeger I
terug.
Het geluid van de auto stierf lang-
zaam weg. De beide mannen bleven
nog een poosje doodstil op hun plaats
zitten, maar toen ze niets meer hoor- e
den, kwamen ze te voorschijn en slo- e
pen verder. Kort daarop bereikten zij
een open plek. Duidelijk konden zij e
aan het eind hiervan de omtrekken e
van een grote villa onderscheiden. Er
straalde nergens licht uit.
Met een wijde boog slopen ze om
het huis heen. Ook aan de achterkant e
bleef het donker.
Zullen we er wat dichter naar
toe gaan? fluisterde Koopman.
Niet doen. Denk om het grint, e
Ze kunnen iedere voetstap horen.
Hoe komen we er dan achter
wat er daar binnen gebeurt? Even
was het stil. Ploeger scheen na te
denken of hij dat risico wel of niet
zou nemen. i
Blijf jij hier, besloot hij. Ik
ga terug om informaties te nemen en
eventueel hulp te halen. Ik kom zo e
gauw mogelijk terug. Verberg je zo
goed mogelijk want die auto kan *e-
rug komen. Hou het huis in de gaten.
Tot straks.
Meteen was hij al in de duisternis
verdwenen. Hij nam dezelfde weg,
die zij straks ook gelopen hadden en
verhaastte zijn pas toen hij het zand-
pad had bereikt. Aan de ingang vond
hij Veenkamp.
Nog wat gezien? vroeg hij.
Ja. Er is een auto gepasseerd,
inspecteur. Voor zover ik kon zien zat e
er een vrouw achter het stuur. E
Dezelfde als uit het restaurant? 1
Kon ik niet onderscheiden. Zij
had het dashboardlicht aan en daar-
door kon ik een glimp van haar zien. E
Zodra zij op de weg was deed ze het
grote licht uit en reed op haar par- 1
keerlampen verder.
Welke kant ging ze uit?
De richting van de weg Wouden-
berg-Zeist, waar wij vandaan geko-
men zijn.
Ze heeft onze wagen dus met j
gezien?
Onmogelijk.
Mooi zo. Wij hebben het huis ge-
vonden. Ik ga nu eerst mijn licht hier j
en daar opsteken en zo mogelijk wat j
hulp halen. j
Denkt u, dat het een gewapende
bende is, inspecteur?
Die kans bestaat. We moeten op
alles voorbereid zijn en hebben nu j
nog tijd om maatregelen te nemen, i
U blijft hier. De adjunct-inspecteur is" j
in de buurt van het huis. Als ik straks
terug kom zien we wel weer verder.
Ploeger liep naar zijn wagen, start- j
te en reed langzaam weg. Ongeveer i
een kilometer verder stopte hij voor
een villa waar buiten licht brandde.
Hij liep op de voordeur toe. Luid
klonk de bel door de vestibule. Even
later werd er binnen een licht aan
gedraaid. Hij zag door het raamoje
naast de deur een oude heer naar vo
ren komen. Hij droeg een kamerjas
en had een sigaar in zijn mond. Hij
keek zijn late bezoeker wat verbaasd
aan toen hij de deur had open ge
daan.
Neemt u mij niet kwalijk, ver
ontschuldigde Ploeger zich, terwijl hij
beleefd zijn hoed afnam. Ik oen
wat verdwaald en wilde graag een
paar inlichtingen van u hebben voor
dat ik helemaal in deze rimboe ver
dwijn.
De oude heer lachte.
Nou antwoordde hij. Rimboe
is wel wat sterk uitgedrukt. U bent
zeker nooit in de Oost geweest. Een
zaam is het hier wel. Waar moet u
naar toe?
Ik moet naar Soest. Ik reed op
de hoofdweg Woudenberg-Zeist en
meende, dat er een binnenweg was.
Ik zag echter niets en ben toen de
eerste de beste zijweg maar ingesla
gen. Hoe verder ik kom, hoe meer ik
ga twijfelen of ik de juiste weg heb.
Dit weggetje lijkt me meer een par
ticulier eigendom toe dan een ver
keersweg.
Neen, dat is het met. U bent vel
op de goede weg, maar ik geloof,
dat u vlugger over Zeist had kunnen
gaan. U had trouwens nog veel beter
van Woudenberg via Amersfoort kun
nen rijden. Dan was u allang thuis
geweest.
(Wordt vervolgd)
OP EEN OCHTEND midden in de zo
mer werd ik heel vroeg wakker. De ra
men stonden wijd open, de gordijnen hin
gen stil en gaven een zachtgele glans aan
het licht in de slaapkamer. Ik draaide
me ep mijn rug, vouwde mijn handen on
der mijn hoofd en bleef een tijdlang lig
gen luisteren of ik de vogels kon horen in
het park dat op flinke afstand van ons
huis in de duinen is aangelegd. Ik hoor
de niets anders dan een rustig ruisende
zee. Zuidenwind betekende geluid van
kwetterende vogels, oostenwind geen ge
luid van de zeekant. Ik snoof eens diep.
Het was de vorige dag warm geweest en
ik zou de zee dus zeker moeten horen als
de wind daar vandaan kwam. Geen zilt
zuchtje stroomde mijn neusgaten binnen,
's Zomers waait het zelden uit het noor
den.
Overtuigd dat ik geen angst hoefde te
hebben voor een wind die de kilte van de
nacht nog in zijn vleugels droeg, besloot
ik een ochtendwandeling te gaan maken.
Vlug en vrijwel geluidloos liet ik me uit
bed glijden, schoot in een lange broek en
losse trui, nam mijn schoenen in de hand
en klom voorzichtig over de vensterbank
heen naar buiten. Behoedzaam de braam
struiken vermijdend liep ik naar het bete
gelde voorpad en trok daar op m'n gemak
mijn schoenen aan.
De lucht bleek toch koeler dan ik in bed
vermoed had, dus stapte ik stevig voort,
de weg op naar zee. Boven aan de duin
rand gekomen, zag ik het strand breed
en vast in de diepte voor mij liggen. Het
was verlaten. Hier en daar stonden rijen
badstoelen samengeschoven aan de voet
van de duinen en lagen helgekleurde roei
bootjes lui met hun buik omhoog in het
zand. Enkele strandvogels pikten bij de
vloedlijn wat voedsel tussen de schelpen
weg.
DE ZEE WAS kalm en lag lichtgroen
te deinen. Een smalle, sneeuwwitte bran
ding krulde langs het schone zand. Een
frisse glimlach op een jong gezicht. Ik
liep Vlug het pad af naar beneden. Het
laatste deel in een korte gedwongen draf.
Tot pal aan zee liep ik en daar keerde
ik mijn schreden naar het zuiden. Onder
het lopen raapte ik stukken drijfhout en
flarden wier op en gooide ze in het wa-
Toen mijn voeten me al veel verder
meegenomen hadden dan mijn hoofd wil
de gaan, veranderde plotseling de kleur
Op het dezer dagen in Parijs geopende
zestiende „internationale Congres der
Esthetiek" is deze „ontspanningsfau
teuil" te bewonderen, die niet slechts
in alle posities tussen horizontaal en
vertical verstelbaar is, maar bovendien
een ingebouwde vibrator heeft, die eijn
gebruiker doet trillen als een espen
blad. Al dat gebibber moet volgens de
uitvinder een Franse medicus
bijzonder heilzaam zijn ter stimulering
van de bloedsomloop bij vermoeidheid
en andere „normale uitputtingsver
schijnselen". Men kan bovendien trillen
bij twee verschillende toerentallen
van het zand en voelde ik warmte op mijn
linkerwang. Ik draaide naar het oosten en
keek recht in de zon. Me van de zee af
wendend ging ik nu de zon tegemoet. Er
was geen pad omhoog, dus werkte ik me
met handen en voeten tegen het steile
duin op en ging boven, enigszins buiten
adem, in een zachte holte tussen het helm
zitten. De zonnewarmte drong weldadig
door mijn kleren heen. Mijn handen, die
naast me op het zand rustten, koesterden
zich als hagedissen. Uit de duinen steeg
een geur op van honing en kruiden. Het
beloofde die dag warm te worden.
LANGZAAM STOND ik op, sloeg mijn
kleren af en begon naar beneden te lopen,
de duinen in. Ik wilde langs een omweg
naar huis gaan en onderweg een boeket
duinviooltjes plukken. Er waren er zoveel
dat ze de heuvels en dalen met een
zachtblauw waas bedekten. Waar mijn
voeten ook traden vertrapte ik ze. Al buk
kend en plukkend naderde ik de omgeving
van het dorp, toen ik plotseling muziek
meende te horen. Of waren het vogels?
Ik strekte mijn rug en keek om me
heen, maar zag niets. Wel hoorde ik nu
duidelijk een reeks hoge, vrolijke fluitto
nen die van achter een duintje, niet ver
van de plek waar ik stond, naar me toe
dwarrelden. Ze klonken zo helder en lok
kend dat ik snel in de richting liep waar
ze vandaan kwamen. Ik beklom het duin
tje en toen ik er bovenop was, zag ik
schuin tegenover me, halverwege een hel
ling, een dikke oude vrouw zitten op een
open plek tussen een warrig meidoorn
bosje en een vlierboom, zwaar beladen
met bessen. Zè droeg een ouderwetse tri
cot hemd dat haar vlezige hals en armen
naakt liet en daaroverheen een witkatoe
nen opbollende onderrok die tot aan haar
blote voeten reikte. Naast haar op het
zand lagen een paar zwarte schoenen en
een dofgrijze mantel. Het hoofd met de
magere haarknoet licht achterovergebo
gen, de slappe armen geheven, de dikke
vingers beurtelings op en neer bewegend,
blies ze met dunne gespitste lippen een
simpel deuntje op een ranke houten fluit
Op korte afstand van haar voeten, die
deerniswekkend vervormd uit het witte
zand omhoogstaken, zat een klein konijn
midden in een plek preutse blauwe viool
tjes onbeweeglijk naar haar te kijken.
DE VROUW was zo geboeid door haar
spel en het konijn dat ze mij niet opmerk
te, maar het dier spitste zijn oren en glip
te weg. Inmiddels had ik de fluitspeelster
herkend en wilde me ook uit de voeten
maken, om haar niet in verlegenheid te
brengen. Maar het was al te laat. Ze
wendde haar hoofd naar mijn kant, liet
de fluit in haar schoot zakken, streek een
losse vale haarvlok van haar voorhoofd
en keek me met een onzekere glimlach
aan. Ik lachte wat verlegen terug. Nu de
klanken van de fluit waren weggestorven
en het ritselend konijn was verdwenen,
leek het onwezenlijk stil in de kleine val
lei.
Ik begon het duin af te dalen, terwijl
de vrouw vlug haar mantel omsloeg en
naar haar schoenen graaide. Toen ik vlak
bij haar was, zat ze met haar dikke, vorm
loze lichaam ver voorovergebogen en
wrong haar voeten in de plompe schoenen.
„Wat speelt u leuk," zei ik, om iets te
zeggen.
Ze hief haar hoofd op en keek me vol
aan. Haar oogleden waren verzakt en la
gen als kleine schermen half over haar
ogen. De ogen zelf waren helder en glan
zend, en toen ik haar oplettend aankeek,
zag ik er Sneeuwwitje in wandelen.
„Gelooft u in sprookjes?" vroeg ze zon
der enige inleiding en haar stem, die me
van achter het postkantoorloket altijd als
te honingzoet en vleierig in de oren had
geklonken, leek hier plotseling zangerig
en kinderlijk.
„Nee, daarvoor droom ik te veel," ant
woordde ik, om haar toch een beetje te
vreden te stellen.
„O*', zei ze, „dus u gelooft in dromen".
„Nee", antwoordde ik weer, „daarvoor
heb ik te veel sprookjes gelezen."
„Ach", zuchtte ze, en om me toch op
een of andere manier tot medeplichtige
te maken, voegde ze er vlug aan toe:
Maar u plukt toch wel viooltjes".
Ik keek naar mijn hand die het wat
onnozele bosje viooltjes omklemd hield.
Ze lieten het hoofd al slap hangen. Dat
gaf me een reden om te verklaren dat
ik vlug naar huis moest om ze in het
water te zetten. Ik groette haar en klom
de helling op.
Op de top gekomen, hoorde ik haar
plotseling mijn naam roepen. Ik keerde
me om. Ze had haar mantel weer afge
worpen en haar schoenen uitgedaan.
Met één hand steunde ze in het zand en
met de andere hief ze de fluit in de
lucht, terwijl ze me toeriep: „U vertelt
toch aan niemand dat u me hier ge
zien heeft, hè?"
Ik schudde van neen.
Toen ik het duin aan de andere kant
afdaalde, klonken me huppelende, hoge
fluittonen achterna.
Advertentie
Doeistraat 59 - Haarlem Tel. 15252
De kolonisten in het oude „wilde wes
ten" van Amerika vreesden niets zozeer
als de mogelijkheid, door Indianen ge
scalpeerd te worden.
In het nieuwe westen is dat anders.
Scalpen zijn tegenwoordig een attractie
die van anderen, natuurlijk! en
het scalperen schijnt bij de schone
kunsten te zijn ingedeeld.
In het Whitney-museum van westerse
kunst te Cody in de Amerikaanse staat
Wyoming is tenminste een tentoonstel
ling geopend van scalpen, die in de da
gen toen het westen nog jong was, door
Indianen van de hoofden van andere
Indianen en van bleekgezichten zijn ge
plukt.
De opening van de tentoonstelling gaf
de directeur van het museum, dr. Ha
rold McCracken, gelegenheid af te reke
nen met allerlei bakerpraatjes over de
niet zo zachtzinnige kunst van het scal
peren. Eén van zijn interessantste me
dedelingen was, dat het scalperen niet
door de Indianen is uitgevonden. Zij
hebben dat afgekeken van de eerste
blanke kolonisten, die blijkbaar niet zul
ke ethische jongens waren als de school
boeken willen doen geloven.
Overigens kwam het scalperen al in
de oudheid voor. De Scythen uit de tijd
van Herodotus plachten reeds scalpen te
verzamelen als oorlogstrofeeën.
In het oosten van de V.S. kwam het
scalperen in zwang toen kolonisten be
gonnen, premies uit te loven voor scal
pen van Indianen, zoals men thans nog
wel doet voor de koppen Of staarten
van schadelijk gedierte.
De Indianen bleken goede leerlingen
te zijn, die hun blanke meesters weldra
de baas waren. Zij vonden ook een me
thode uit om scalpen te verduurzamen,
zodat deze konden worden bewaard als
bewijzen van de moed en de bekwaam
heid van de bezitter in de strijd.
Een echte scalp was: „een rond stuk
je hoofdhuid met haar met een middel
lijn van ongeveer 7.5 centimeter, geno
men van de kruin".
Hierdoor werd het onmogelijk ge
maakt, dat een krijger bedrog pleegde
door verscheidene scalpen van een en
dezelfde schedel te plukken en dan te
zeggen, dat hij verscheidene vijanden
had gedood.
In de regel namen de Indianen hun
scalpen van dode vijanden. Maar het
kwam ook voor, dat een gevangene le
vend werd gescalpeerd en daarna als
een uitdaging naar zijn stam werd te
ruggestuurd.
Adolph Spohr, een verzamelaar van
materiaal over de prairie-Indianen heeft
bijna 40 jaar nodig gehad om de 25
thans in 't Whitney-museum tentoonge
stelde scalpen bijeen te brengen.
Hij verklaart dat de meeste van zijn
scalpen afkomstig zijn van Indianen die
ze jarenlang als erfstukken van de fa
milie hadden bewaard.
C07YM0HT IWAH ÏTJiTURTS STNMOMt
18 De poes vluchtte blazend en miauwend van
het 'ene vertrek in het andere, terwijl de woeste
Batavier met zijn knots achter het dier aanstoof.
„Vlees.lekker vlees.brulde hij. „Vlees.
bU^Dat "is* geen vlees, dat is mijn lieve Dommel-
tje..." jammerde tante Patent. t _t,
XJ bent een moordenaar, een kannibaal. Zijn
dat de manieren van de Batavieren? Is dit de
dank van een logee? Heb ik u daarvoor onder
dak verleend? Ga terug naar uw Thor en uw
Wodan. Ga naar 't Walhalla en laat miin Dom-
meltje met rust".
Zo huilde en smeekte tante Patent, maar de grote
Sof luisterde totaal niet. Met bloeddorstige ogen
bleef hij de kat achtervolgen die in doodsangst
toevlucht zocht in de klimplant.
20. Meneer Pech en Panda zaten op zolder en luis
terden bedrukt naar het lawaai van tierende uitvin
ders die beneden hun onderlinge meningsverschillen
afhandelden.
„Laten we maar op het dak gaan zitten", sprak de
tot winnaar zuchtend, „misschien kunnen we daar nog
wat rust vinden!"
Hun hoop bleek evenwel ij del te zijn. Nog maar
nauwelijks hadden zij in de dakgoot plaats genomen,
of iemand stak zijn hoofd door het zolderraampje.
„Hé, meneer Pech!" riep hij, „kom van dat dak af.
Ik zal iets laten zien! Een uitvinding, die zo geniaal
is, dat u er vast wel geld in wilt steken!"
„Goed, goed!" onderbrak de heer Pech hem ge
kweld. „Al mijn geld steek ik in uw uitvinding! Maar
laat me dan ook met rust!"
„Al uw geld?" herhaalde de uitvinder verrast, „maar
.eh.moet u niet eerst weten hoe mijn uitvin
ding.
„Nee!" riep meneer Pech. „Ik wil niet eens weten
wat voor uitvinding het eigenlijk is! Pak aan! Geluk
ermee!"
En zo sprekend wierp hij zijn geldzak in de armen
van de verblufte uitvinder..,
t