ZEEBADEN
Hoe de dichter Jan Fred. Helmers
in „het" Haarlemmerhout
weidse aanblazingen onderging
VOGELS IN HET
OPEN VELD
Wekelijks toegevoegd aan alle edities van
1 «Iff
m mÊÊa
GEZONDHEIDSBADEN,
MAAR NIET
VOOR IEDEREEN
m
f
r
Tn'T MIDDEN E4N DEN IIoUT,DAAR MEN INAcNT DYZONDEJtE IaANEN KAN ZIEN.
■W
-
•V.;v
W •- VI -
i
y%&4
V V
V' -
ipswil
HET IS NU ALWEER een dertig jaar
geleden, dat we door een verdienstelijk
neerlandicus, wiens naam hier niet ter
zake doet, aan de Haarlemse student
Hildebrand werden voorgesteld, die
sedert tot onze beste vrienden is blijven
behoren. En hoewel hij zichzelf „een
eerzuil hechter dan metaal" heeft ge
sticht, doet het ons toch ook goed, dat er
voor onze intimus in zijn vaderstad thans
zon fraai monument is opgericht, vooral
ook omdat dit gedenkteken een plaats
heeft gekregen in de hem zo dierbare,
Haarlemmer Hout. We bewaren name
lijk de aangenaamste herinneringen aan
een wandeling, die we in gezelschap van
onze vriend en een even beminnelijk stu
dent in de medicijnen op zekere zondag
door genoemde Hout mochten maken.
Zelfs de omstandigheid, dat zijn neef
Nurks, die hij zelf als een onaangenaam
mens placht te betitelen, ons daarbij ver
gezelde, vermocht ons de genoegens van
ons uitstapje niet te vergallen, hetgeen
wat zeggen wil.
Jan Frederik Helmers
Hildebrand, die over een welversneden
pen beschikte, heeft later onze belevenis
sen op die gedenkwaardige zondag aan
het papier toevertrouwd, waarbij hij merk
waardig genoeg verzuimde van ons deel
nemen aan het uitstapje gewag te maken,
en zijn derhalve enigermate onvolledig op
stel door de druk tot gemeengoed van
het lezend publiek gemaakt. Omstreeks de
zelfde tijd maakten we ook kennis met een
achtenswaardig Amsterdams makelaar, de
heer J. F. Helmers, die met onze boe
zemvriend een zekere voorliefde voor wan
delingen in de Haarlemmer Hout gemeen
bleek te hebben, en die zijn indrukken
eveneens, zij het in dichtvorm, te boek
gesteld had. Daar niets hun geliefde Hout
betreffende, de burgers van de goede stad
Haarlem onverschillig kan laten, en het
dichtstuk van onze Amsterdamse kennis
niet zo voor iedere belangstellende toegan
kelijk is als de prozaschets van hun stad
genoot, menen we hun geen ondienst te
bewijzen door hen met de dichter en zijn
pennevrucht enigszins nader bekend te
maken.
J
JAN FREDERIK HELMERS (1767-1813)
meende reeds op jeugdige leeftijd wat men
in die dagen een „waarachtige genie voor
de dichtkunst" noemde, in zich te bespeu
ren, en hij legde zich op de ontwikkeling
daarvan met zoveel ijver toe, dat zijn tijd
genoten hem reeds omstreeks 1790 tot de
grootste dichters van het ogenblik reken
den. Als vurig patriot voelde hij zich
vooral aangetrokken tot onderwerpen, die
betrekking hadden op het groots verleden
van zijn vaderland, dat Jiij in talrijke ge
dichten idealiseert en verheerlijkt. Zijn af
keer van het vernederende Franse juk
stak Helmers daarbij niet onder stoelen
of banken, zodat hij bij de Franse bezetter
nu juist niet als persona grata te boek
stond. Men zal dan ook licht begrijpen,
dat zijn werken, waarvan het epos in zes
zangen „De Hollandsche Natie" (1812) het
bekendste is, de censuur niet zonder kleer
scheuren passeerden. De Franse autoritei
ten begonnen de dichter langzamerhand
als een zo gevaarlijk sujet te beschouwen,
dat zij besloten hem te arresteren en naar
Frankrijk over te brengen. Toen de ge
rechtsdienaren echter op 26 februari 1813
met een bevel tot inhechtenisneming zijn
woning betraden, was de leider van het
poëtisch verzet de vorige nacht overleden
Na Helmers dood gaf een drietal kunst
vrienden zijn „Nagelaten Gedichten"
(1814) uit. Men vindt daarin het dichtstuk
„Het Haarlemmer Hout", waarop we in
onze inleiding zinspeelden.
In een korte voorzang vernemen we, hoe
de dichter, terwijl hij aan de oevers van
het Spaarne aan zijn vaderland loopt te
peinzen, door een „Hemelgeest" wordt
aangespoord, ,,'t Nederlandsche hart te
ontvonken". Hij is daartoe maar al te
graag bereid en nodigt zijn landgenoten
uit, zijn „stramme zangen" met een gun
stig oor te ontvangen, om vervolgens tot
het dichtstuk zelf, dat ruim 500 regelt telt,
over te gaan.
HELMERS BEGINT met ons zijn on
derwerp „Haarlems Hout" aan te kondi
gen en de keuze daarvan te rechtvaardi
gen: daar hij alleen voor het vaderland
leeft, verkiest hij geen vreemde grond zijn
wierook te brengen. Bovendien, bezongen
Horatius en Poot niet eveneens hun naaste
omgeving? Na het „statig bosch, dat Haar
lems wal omsluit", om inspiratie te heb
ben aangeroepen, „ontsnelt" hij de stad
zijn woonplaats Amsterdam en reeds
bij het naderen van het bos voelt hij zich
„boven 't slijk der aarde" verheven. Noch
tans blijkt het hem aan de rechte bezie
ling te ontbreken, zodat hij zich genood
zaakt ziet, de Natuur om bijstand te sme
ken: „Omzweef mij, blaas mij aan! ont
gloei mij door uw vuur!" Er volgt dan
een beschrijving van de schone omstre
ken van de Spaarnestad, die hij met „Flo
ra's hof" vergelijkt, maar van dichterlijke
natuurbeschrijving vinden we in deze pas
sage overigens geen spoor. Ze heeft in
tegendeel voor een groot deel meer weg
van de inventaris van een bloemisterij op
bescheiden schaal.
Eindelijk betreedt de dichterlijke wan
delaar met de woorden: „Ik stap in 't
eeuwig woud" de Haarlemmer Hout zelf,
waar, in zijn ogen althans, de mens klein
en nietig wordt, hetgeen hem aanleiding
geeft een korte uitweiding over de betrek
kelijkheid van de begrippen groot en klein
in te lassen. Ongelukkig genoeg wil het met
de inspiratie kennelijk maar niet lukken,
waarom de bard er bij de „Zanger, die
zoo schoon eens Maro's veldluit streelde
alsmede bij „Theocritus, die Arethuze's
•vliet/Deed galmen op (zijn) zang", met
enige klem op aandringt, zijn lied nieuw
leven in te blazen. We vrezen echter, dat
Helmers aan dovemans deuren geklopt
heeft, want wie verwacht, nu op een veld
zang of herderskout in de trant van Vir-
gilius of Theocritus onthaald te zullen wor
den, komt bedrogen uit. De dichter brengt
het niet verder dan een conventionele ver
gelijking tussen de vermaken van de stad
en de genoegens van het landleven, die,
zoals zich laat raden, in het voordeel van
de laatste uitvalt. We laten uit deze pas
sage enige regels volgen, niet alleen om
dat ze ons tonen, hoe de dichterlijke ver
beelding van Helmers de Hout van die da
gen zag, maar ook omdat ze een typisch
voorbeeld zijn van de wijze waarop men
toen het pastorale genre beoefende:
„Neen! reiner schouwburg is voor mij
thans Haarlems Hout:
„Daar blaat een lamm'renstoet door
't dik beschaduwd woud!
„De luistervaste hond, der kudde gids
en wachter,
„Vervult des herders plaats, die zingend
volgt van achter'.
„De melkmaagd perst de speen, in
purpren hand gevat;
„De dartle geit doorknaagt het
hagedorenblad;
„Hier graast de moederkoe, verr'
van haar hokkelingen;
„Ginds ziet gij vaarze en pink aan
hare zijde springen,
„Daar 't kalfje d'uijer vat; en 't
volk zet roken op,
„En voert den wagen voort, met
zwaarbeladen top;
„Daar 't kroost van Elve of Eems,
naar Holland afgevaren,
„Den gladden sikkel slaat in 't
goud der korenaren,
„Terwijl het knorrend dier, dat
zich met eikels voedt.
„Met borsteligen snuit den weeken
grond doorwroet!"
Men ziet, dat het persoonlijk element in
deze beschrijving geheel ontbreekt: de
dichter werkt volgens het overoud recept,
dat talloze kunstbroeders vóór hem al tot
onleesbaarwordens toe gebruikt hadden.
De hond is „luistervast", de geit „dartel",
de sikkel „glad", alles geijkte epitheta
waar ontelbare honden, geiten en sikkels
vóór hen al mooi mee waren geweest. De
Duitse hannekemaaiers worden als ,,'t
kroost van Elve of Eems", het varken
als „het knorrend dier, dat zich met eikels
voedt" aangeduid, omdat men het „on-
„Het tachtigjarig pleit herrijst hier
voor mijne oogen.
„Dees boomen zagen in hun jeugd
dien heilgen strijd!
„Hun manbaarheid zag ons van 't
Spaansche juk bevrijd!
„En ach! hun ouderdom ziet ons nu
eenzaam dwalen,
„En hongren naar 't geluk, dat eens
op hen mogt stralen".
DE WANDELAAR vervolgt zijn weg en
ontmoet een „geleigeest", die hem „Ta-
freelen van 't voorheen" toont. Eerst ziet
hij de schimmen der Batavieren, die de
Romeinen hier een verpletterende neder
laag toebrachten, dan „Haarlems helden",
Ripperda en Kenau Hasselaar, die het de
gehate Spanjaarden al even lastig maak
ten. Gelukkig weet hij, na zoveel bloed
vergieten, zijn Muze te overreden ter
afwisseling een schets te geven van „het
Hout, als, op een feestendag. /De steed-
ling, vrij van zorg", er enige ontspanning
komt genieten. Hoewel verre van vlekke
loos, zijn de dan volgende vijftig regels,
(Van onze medische medewerker
HET ZEEWATER is een echt genees
middel dat men gekend en gebruikt heeft
als zodanig sinds de Oudheid, omdat het
rijk aan minerale zouten is. De meest ver
breide manier om het te gebruiken blijft
toch „het uitwendig gebruik": het bad.
Bij de versterkende werking van het zee
water komt inderdaad de levendig maken
de en desinfecterende werking van de zon
en die van de zeelucht, die zuiver, jodium-
houdend en rijk aan ozon is. De zeebaden
zijn voor sommigen een uitstekend genees
middel. De heilzame invloed van een ver
blijf aan zee doet zich een heel jaar lang
gelden wanneer het klimaat en de zee
lucht passen bij het temperament van de
persoon in kwestie, maar men kan ernsti
ge bezwaren hebben tegen het gebruik als
geneesmiddel en het zou onvoorzichtig zijn
die te negeren behalve wegens persoonlij-
'ke geschiktheid of geschiktheid van het
gezin.
ER ZIJN DAARENTEGEN toestanden,
waarvoor de zeelucht en het zeewater
noodlottig zijn, nl. longaandoeningen zoals
pleuritis. De eenvoudige neusverkoudheid
duurt langer aan zee dan in het gebergte
bij voorbeeld. De holte-ontstekingen, de
oorontstekingen kunnen bij herhaling be
zwaren opwekken tegen zeebaden, evenals
sommige huidziekten (eczeem, psoriasis)
en hartkwalen.
Alvorens het besluit te nemen om aan
zee te verblijven en vooral voordat u zee
baden neemt, is het goed een medisch
advies in te winnen. Een vergissing kan
ernstig zijn. Zo het verblijf aan zee ge
nezend werkt kan het ernstige bezwaren
voor iemand die bij voorbeeld een hart
kwaal of een longkwaal heeft, en die zich
verwaarloosde, met zich meebrengen.
EEN ZEEBADEN-KUUR kan een kind
met bloedarmoede of een kind dat aan
Engelse ziekte lijdt veranderen. Willoze,
luie kinderen, die „slecht opschieten", ver
beteren dikwijls opzienbarend na een ver
blijf aan het strand. De zee geeft zeer
opmerkelijke resultaten in de gevallen van
tuberculose van de klieren of van het
been, in gevallen van onvoldoende wer
king van de ademhalingsorganen bij zeke
re vormen van nerveusheid (voor andere
moet men het niet als geneesmiddel ge
bruiken).
Ten slotte, degenen die getroffen zijn
door verlamming en in het bijzonder de
kinderen die herstellend zijn van kinder
verlamming bevinden zich heel wel bij een
kuur van zeebaden en zon. Degene die
vermoeid zijn, terneergeslagen, sommige
mensen die herstellend zijn alles hangi
af van de ziekte waarmee men te doen
heeft -j- vinden veel baat bij een kuur
van zeebaden.
,,j.
pitman
HET STRAND IS GOED voor de ge
zondheidstoestand. Men wil profiteren van
zoveel mogelijk zeebaden. Zijn er niet en
kele restricties in het gebruik ervan? Al
lereerst van welke leeftijd tot welke leef
tijd kan men baden? Men kan een kind
van twaalf a vijftien maanden in het wa
ter dompelen mits het niet een te grote
tegenstand toont. Sommige kinderen heb
ben bijna zenuwcrises wanneer men hen
probeert te baden. Men moet niet aan
dringen. Men zou hen meer kwaad dan
goed doen. In elk geval moet het bad
bij kleine kinderen kort zijn. Men moet
ze daarna goed afdrogen en, als het op
het strand koud is, hun doornat badpak
verwisselen met een droog badpak. Het is
goed om ze een beetje te laten rennen
of met de bal te laten spelen om de reac
ties te begunstigen.
Als de zeer kleine kinderen de genoe
gens van baden kunnen smaken, is er geen
leeftijdsgrens, evenmin aan het andere
uiterste van de menselijke cirkelgang, voor
de bejaarde mensen. Alles hangt van hun
gezondheidstoestand af, van de gewoonte
die zij zich hebben kunnen aanmeten om
sport in de buitenlucht te doen; veel fac
toren komen hierbij naar voren. Men kan
mensen van 65 jaar zien baden in koude
tijden en 't bad beter zien verdragen dan
jonge mensen omdat zij er ten alle tijden
aan gewend zijn geweest en elk jaar' sei
zoenen aan zee doorgebracht hadden. De
zelfde onvoorzichtigheid kan noodlottig zijn
voor iemand die het voor de eerste maal
doet. In elk geval moeten bejaarde per
sonen oppassen voor twee zwakke punten:
hun bloedsomloop reageert minder goed
dan bij jongere individuen. De gevaren
voor congesties of verkoudheden zijn toe
genomen. De spijsvertering is langzamer.
Men zal meer tijd tussen de maaltijden
-en het bad moeten laten. Dit bad—zal
kort zijn.
poëtisch" vond in dergelijke gevallen het
kind bij de naam te noemen.
VOORTS LETTE MEN NOG op het
typisch achttiende-eeuwse streven naar
harmonie en evenwicht: de dichter ver
mijdt angstvallig alle uitersten, bewandelt
voortdurend de gulden middenweg. Elk
van de"1 landelijke tafereeltjes die hij ga
deslaat, krijgt zijn deel en wordt in twee,
drie regels getekend, maar geen enkel
ten koste van de andere op de voorgrond
geplaatst. Kenmerkend voor de geest van
de Eeuw der Rede is ook de nadruk
die op de nuttige aspecten van het bui
tenleven valt: landbouw en veeteelt boe
zemen de achttiende-eeuwer belangstelling
in, de schoonheid van natuur en landschap
brengt hij nergens ter sprake.
Ten slotte komt de vaderlandse zanger
in de Spanjaardslaan terecht. Nu weten
wij uiteraard niet, welke aandoeningen
zich van onze lezers bij het wandelen in
die laan meester maken, maar we menen
toch te mogen betwijfelen, of ze die van
Helmers in hevigheid ook maar enigszins
nabijkomen. Men oordele echter zelf:
„Waar is hij, die zijn hart niet voelt
van eerbied slaan,
„Als hij den grond betreedt der
breede Spanjaardslaan?
„Komt, volgt me! ik treê er in, en
voel, bij 't binnentreden,
„Een heiige huivring, die mij boeit
op al mijn schreden!"
Even later roept de dichter uit:
„Ja, in de Spanjaardslaan gevoel ik
mijn bestemming!
„Geen nietig stadsgedruisch, geen
nare hartbelemming
„Boeit hier mijn' geest aan de aard',
zet aan mijn vlugt hier grens!
„Neen, 'k voel mijn waarde, doel en
aanleg hier als mensch!
„Ik stort me als regter hier in 't
schemerend verleden;
,,'k Dwing Volken,Vorsten, voor mijn
regtbank hier te treden;
„Door niets omsloten, hier, in de
eeuwige natuur,
„Staat voor verdelgde deugd mijn
borst in gloed en vuur!"
En ten slotte nog:
„Gij, die voor Hollands heil nog
voelt uw' boezem slaan!
„Spreekt op, wat voelt uw hart bij
't zien der Spanjaardslaan?
„Rijst niet uw geestkracht? gloeit hier
niet uw denkvermogen?
waarin we horen hoe „Amstels burger
schaar, de drasse stad ontvlugt," een
lentedag in de Hout doorbrengt, stellig de
aantrekkelijkste van het hele dichtstuk.
Ter vergelijking met onze vorige citaten
schrijven we weer enige verzen af:
„Een jongling, op wiens wang de
lenterozen bloeijen,
„Draaft ginds door 't lommer rond,
om 't maagdlijk oog te boeijen!
min in de ogen speelt,
Zijn moedig schuimend ros, op Hol-
steins grond geteeld,
„Wien, als zijn' rijder, 't vuur der
„Doorknabbelt zijn gebit, werpt
schuim in vlokken henen.
„Staat, briescht, doorwoelt den grond,
schiet af en is verdwenen.
„O wat verscheidenheid! ginds dartlen
op den grond,
„Door 't ouderoog bewaakt, drie
lieve kindren rond,
„Die, frisch, als 't uchtendrood, en
vlug, gelijk de winden,
„Alhier hunn' hemel in hun kinder
spelen vinden.
„Aanschouw dit jeugdig paar, dat
zich in 't loof verliest,
„En, arm in arm geklemd, thans
de eenzaamheid verkiest!
„De minnaar toont zijn meisje, in
zoet gepeins verloren,
„Het plekje, waar hij 't eerst zijn
liefde haar deed hooren,
„Waar zij, verwonnen door zijn
teedre minnesmart,
„Hem blozend, sprakeloos, dorst
drukken aan haar hart".
WE GEVEN TOE, dat dit geen poëzie
van allure is, maar toch menen we, dat
Helmers zich wellicht een bescheiden
plaats onder de verdienstelijke figuren van
het tweede plan had kunnen veroveren, als
hij een eenvoudiger genre had beoefend in
plaats van zich voortdurend geroepen te
voelen zijn krachten te beproeven op wat
hij verhevener onderwerpen achtte. Hij
zag de zwakste zijde van zijn talent voor
de sterkste aan, wat hem noodlottig is ge
worden.
Ook hier versmaadt hij de „kopij eerlust
des dagelijkschen levens", en roept zich
zelf met een „weg met dien lagen toon"
tot de orde. Hij smeekt de Dichtkunst hem
een „zang, meer waardig aan (haar) luit"
te schenken, waartoe Haarlems Hout nog
stof te over biedt, te meer daar de dichter
niet schroomt in herhaling te treden. Hij
herinnert zich nu, wat de Hout eigenlijk
onsterfelijk heeft gemaakt: „in zijn lom
mer is de Drukkunst uitgevonden". Als
echte telg van de Eeuw der Verlichting
roemt hij haar als het scherpste wapen
tegen domheid en tyrannie, en eindigt met
de regels:
„Ja, zoo lang wetenschap bij 't
menschdom wordt genoemd,
„Blijft eeuwig Hollands grond, en
Haarlems Hout beroemd!"
J. Montijn jr.
Aan de vele werkjes over vogels, die er
verschijnen, is een nieuw boekje toege
voegd: VOGELS IN HET OPEN VELD
door M. de Jong; Uitgeversmaatschappij
C. J. A. van Dishoeck, Bussum.
Blijkens het voorwoord hoopt de schrij
ver een vogelboekje te hebben geschreven,
waaruit onder meer kinderen kan worden
verteld of voorgelezen. Achtereenvolgens
worden een aantal broedvogels van het
weiland, van moeras en plas en van strand
en duin behandeld, waarna nog een aantal
soorten worden besproken, die in de win
ter verschijnen. In een kort stukje over
elke soort weet de schrijver een groot
aantal bijzonderheden op populaire wijze
te verwerken. Niet altijd slaagt de auteur
er in een levend beeld van de besproken
soort op te roepen.
Het boekje is aantrekkelijk uitgegeven,
geïllustreerd met 15 gekleurde platen naar
dia's van C. Scholtz en een groot aantal
vlotte pentekeningen van de bekende
vogeltekenaar Rein Stuurman.
EEN MASKER MET VIZIER dragen dat
ons in staat stelt op de bodem van het
water vissen te zien, schelpdieren, algen
en rotsen, betekent geen enkele moeite
bij het zwemmen. Met een masker-op dui
ken, alleen om de wonderbaarlijke onder
zeese planten te bewonderen, eist even
min een zeer bijzondere afhankelijkheid
der energie.
Het gaat om heel iets anders als men
indringt tot de diepte van het doorschij
nende water, met een harpoen-geweer in
de hand en een mes in de riem, vastbe
sloten om te jagen op de bewoners van
„de wereld van de stilte". Men bezigt dan
een echte sport: de onderzee-jacht, een
sport die bijzonder vermoeiend is voor
het menselijk wezen, omdat hij die be
oefent buiten zijn natuurlijk element, in
omstandigheden die abnormaal zijn voor
zijn lichaam. De mens is gemaakt om in
de lucht te leven, niet in het water. Het
onderzee-duiken verplicht hem soms ge
durende heel lange tijd z'n adem in te
houden. Hij brengt een vermoeidheid van
de longen met zich mee die toegenomen
is door de abnormale drukverhoudingen
die heersen op de bodem van het water.
De verstandige duiker komt weer aan de
oppervlakte zodra hij de behoefte gevoelt
een teug frisse lucht in te ademen. De
onderzee-jager doet dit niet altijd. Als hij
een interessante prooi achterna zit die hij
eventueel hoopt te doden, gaat hij, met
de mond dicht en met lege longen, verder
met z'n poging tot het niet verstandig
meer is; ernstige narigheden kunnen daar
op volgenonbehaaglijk voelen, duizelingen
narigheden met de bloedsomloop, ja zelfs
het scheuren van een bloedvat. Maar we
zullen het beeld niet overdreven zwart ma
ken. Het merendeel van de onderzee-vis
sers zijn zich bewust van de grenzen van
hun kunnen; zij „gaan er van door" voor
dat ze het werkelijk gevaarlijke punt be
reikt hebben. Zij weten dat ze het gevaar
lopen hun adem te lang in te houden. Zij
moeten ook zo verstandig zijn, rekening
te houden met de lichtste tekenen die on
gerustheid baren: zodra men zich moe
voelt of een rilling krijgt is het verstan
dig naar de oppervlakte te gaan. Erg
jammer, als de achtervolgde prooi er van
gebruik maakt om te ontsnappen. De zee
is vol vissen. Geen enkele is de moeite
waard om onze gezondheid voor te ris
keren, om hem naar de oppervlakte te
brengen.
ZELFS WANNEER hij verstandig wordt
uitgevoerd, vraagt de onderzee jacht bui
tengewone lichamelij ke capaciteitenadem,
uithoudingsvermogen, lenigheid, weer
stand, vastberaden reflexen. Voor u er toe
besluit om de vreugden te smaken van
deze zomersport, hoe boeiend hij ook is,
is het verstandig een medisch advies in
te winnen. Zelfs als men het voorafgaan
de jaar bekend is geweest als „goed voor
de dienst" (d.w.z. de jacht op vissen), is
het verstandig een nieuw bezoek te bren
gen voor u opnieuw gaat jagen op de zee
bewoners in hun verblijf. De stethoscoop
tegen het hart en de longen, het onderzoek
van ademhalingscapaciteiten. Zoveel troe
ven in de hand van de toekomsitge har-
ponier als de dokter „ja" zegt. En als
hij „nee" zegt, laten we dan zo verstan
dig zijn ons tevreden te stellen met het
bewonderen van de heldenfeiten van an
deren. De onderzee-jacht laat slechts de
(Zie vervolg op pagina 2)