Vakantieganger is gauw
tevreden over het weer
Meesterwerken uit Helft: de tapijten
11
bloemlezin
9
r
m
Bij een herwaardering
ran de klassieken der
deteetive'litieratuur
ZATERDAG 21 JULI 1962
Erbij
PAGINA DRIE
ZOALS WIJ IN HAARLEM deze
zomer zoveel Halzen weer „thuis" heb
ben, zo houdt ook Delft schouw over
zijn meesterwerken: handschriften,
schilderijen, grafiek, zilver, aardewerk
en tapijten. Net als Haarlem kon ook
Delft een oude en vertrouwde behuizing
aanbieden: het Prinsenhof. Daardoor be
ving mij een even feestelijke ontroering
bij het betreden van deze tentoonstel
ling als van die van Frans Hals. En mijn
verwachtingen werden geenszins be
schaamd. Er valt heel veel te genieten.
Wat feestelijk is het gehéél van bijvoor
beeld de zaal, waar drie Pieter de Hoo-
ghen, de prachtige Man met helm van
Fabritius èn een heel groot wandtapijt
hangen, hoe harmoniëren de kleuren en
opgaande lijnen van twee machtige vaas
stellen op renaissancekasten aan weers
zijden met de vele masten en vlaggen
van Spaanse en Hollandse schepen op
het tapijt. Zelfs het schoorsteenvalletje
zingt zijn zuiver partijtje mee in deze
svmfonie van grijzen, blauwen en rose-
oranje's. Men heeft dan geen ogen ge
noeg om alles nader te bekijken, de
gloed der roden in de kostuums van de
Delftenaren, die Pieter de Hoogh in hun,
hier nogal donkere, voorname interieurs
schilderde, de sierlijke en geestige teke
ning van het aardewerk op de kasten en
in de vitrines bij de ramen en de combi
natie van voluten, bloemen en dieren,
die het tapijt omlijst. Wat een wonder
toch eigenlijk, dat wij ernstige, stoere
Hollanders daarvoor zoveel gevoel en
vaardigheid ontwikkelden. Hoeveel in
vloed China ook had, wat het aardewerk
betreft, de verwerking werd toch een
Detail van de rand van het tafel
kleed met Tobias en de engel.
eigen, Nederlandse aangelegenheid. Van
de decoratieve omlijstingen der tapijten
kan men dit minder zeggen, vermoede
lijk hebben de Vlaamse wevers, die zich
te Delft vestigden, daarvan patronen
meegebracht.
HET GENOEMDE TAPIJT, de Slag bij
Bergen op Zoom, is lang niet 't mooiste der
15 tapijten, hier tentoongesteld en dus alle
te Delft vervaardigd. Voor mij spande het
tafelkleed met de Geschiedenis van Tobias
de kroon. Het Rijksmuseum heeft drie
tapijten van dezelfde wever: Frangois
Spierings, die in 1592 van Antwerpen naar
Delft kwam. Zijn vrouw was een Delftse,
hij werd de beste tapijtwever, die Hol
land gehad heeft. Van zijn tapijten te Am
sterdam kende ik al zijn fraaie kleuren:
gelen, groenen, blauwen, tegen roden, die
een bijzonder rijk gamma omvatten. Maar
het Tobiaskleed komt uit Stockholm en het
is bekend, dat de grote collectie wand
tapijten, waarvan de koning van Zweden
er wel vier en een sjabrak heeft willen
afstaan, bijzonder fris van kleur bleef. In
het Tobiaskleed uit 1626 overheerst een
diep rose, de achtergrond van de recht
hoek, waarin het ovaal met de hoofdvoor
stelling: de Verloving van Tobias en Sa
rah geplaatst is. Het medaillon zelf is
blauw, het fond van de brede buitenste
rand met vazen, festoenen en kleine recht
hoeken met voorstellingen van Tobias en
de engel, die hem niet alleen hielp een
vrouw te vinden, maar ook zijn blinde va
der te genezen (zie het apocriefe bijbel
boek Tobias) is van een prachtig diep ci
troengeel. Ook de tekening is van hoge
kwaliteit, van een fijnheid, die aan de le
vendigheid niets afdeed. Werkelijk, dit ta
pijt alleen is een gang naar Delft waard!
(Verhoog dan uw genot door van te voren
„Verborgenheden van het oude Delft" door
de conservator van het Prinsenhof, dr. An
ne Berendsen, dit jaar als Phoenixpocket
verschenen, te lezen). Men voelt het merk
der twee D's met het rode schildje van
Brussel ertussen, dat Spierings telkens nog
toevoegt aan z'n weversmerk en aan de
H(olland) D(elft) met het zwart-witte wa
penschild van zijn Hollandse woonplaats,
als een volkomen gerechtvaardigde verwij
zing naar de stad en standing van zijn
leerjaren.
ER ZIJN OP DE tentoonstelling nog vier
andere tapijten van Spierings: de reeds
Middenstuk van het tafelkleed met
Tobias en de engel, uit het bezit
van de koning van Zweden.
genoemde slag bij Bergen op Zoom, gele
verd in 1595, één van een serie van 7 ta
pijten, waarvan de andere te Middelburg
werden geweven men zie het verschil
aldaar, wanneer men eens de gerestaureer
de Abdij bezoekt een ruim vier meter
hoog en 2'/« m. breed tapijt van 1602 uit
Milaan met een voorstelling, die nog niet
werd geïdentificeerd (in 1955, tentoonstel
ling Triomf van het Manierisme nog „Or
lando Furioso" nu uit de serie Gerusalem-
me liberata, beide dichtwerken van Tor-
quato Tasso, genoemd), de „Overgave van
Carthago" uit een Scipio-serie van Karei
van Mander II, dat de Bank voor Handel
en Scheepvaart te Rotterdam het hare
mag noemen en een sjabrak met wapen
en monogram van koning Gustaaf Adolf
II van Zweden en „Anno 1621". Toen het
geleverd werd, stond het bedrijf waarschijn
lijk reeds onder leiding van Soierines'
zoon Aert, maar zijn signatuur AS. die de
catalogus vermeldt, heb ik niet kunnen
vinden. Het is wel een zeldzaam gezicht,
het paard met een kap over het hoofd,
een borst- en een rugstuk vol van orna
ment van bonte bloemen en trofeeën on
diep karmijnrode grond. Alle vijf smukken
vertonen dezelfde nuances van kp-mü" van
zacht rose tot paars, die de „herkennings
melodie" van deze werkplaats zijn.
MAAR DELFT HEEFT nog meer be
langrijke tapijten te tonen, boeiend uit es
thetisch en uit historisch oogpunt: dat met
het ontzet van Leiden, dat de traditie van
een bezoek aan de Lakenhal iedere derde
oktober heeft geschapen, dat met de slag
bij Nieuwpoort, veel te weinig bekend in
Nederland en nu zoveel beter te zien dan
in het Jubelparkmuseum te Brussel, waar
het te hoog hangt, geweven in de werk
plaats van Maximiliaan van der Gucht,
die ook „ons" Jachttafereel met het kas
teel Oud-Haarlem weefde. Het Frans Hals
museum leende het daarom uit aan het
Prinsenhof.
Dezelfde zoon van „onze" Karei van
Mander, die de Scipio-serie tekende, ont
wierp ook hot tapijt „Darijs cn P "vri ies
van de koning van Zweden. Misschien
werd het in Van Mander's (II) eigen ate
lier geweven. Van zijn hand kan ook zijn
de tekening van het tapijt met „Scipio's
Grootmoedigheid" (is dat werkelijk de
voorstelling?) uit Haarlem's particulier be
zit, maar het zal na de débacle van' zijn
weverij zijn geweven, dus waarschijnlijk
bij Maximiliaan van der Gucht. Ook van
het ontwerp van het tapijt „De Beren
jacht" („Beer" mannelijk zwijn) weten
we de oorsprong, het berust op een teke
ning van David Vinckboons, maar merk
waardig is de ruiter rechts, die een veel
vroeger kostuum draagt dan dat van de
ruiter links en van de op de rug geziene
jager te voet. Zij dragen de slanke versie
uit het begin van de 17de eeuw van het
Spaanse kostuum. Maakte Vinckboons ge
bruik van een oudere tekening? Bij de
linkse figuren ziet men nog een benade
ring van de kleurstellingen van Spie
rings.
De geschiedenis van Karei van Mander
II's leven en bedrijf was ons al uit de
papieren gedaan door mej. dr. van IJssel-
steyn 1). Juist ter ere van deze tentoon
stelling, zo lijkt het wel, vond dr. D. P.
Oosterbaan belangwekkende gegevens over
de wever van het tapijt „Leiden's Ontzei"
Joost Jansz. Lanckaert, die tot voor kort
„bascouter" achter zijn naam had 2). Wij
I-cv den reeds een thesauriersrekening van
Delft van 1575, waaruit blijkt, dat Joost
Jansz. Lanckaert twaalf schellingen ont
ving voor het tonen aan burgemeesters
van een tapijt voorstellende het beleg en
ontzet van Leiden, welk tapijt geschonken
werd aan Günther, graaf van „Zwartsen-
burch". Maar voor het tapijt van de La
kenhal met hetzelfde onderwerp, dat nu
tijdelijk in Delft is, contracteerde Lanc-
clTrrt pas in 1587 met burgemeester en
schepenen van Leiden. Die schepen was
Isaac Claesz van Swanenburgh, een schil
der, die het patroon, dat (dus al tien jaar
r- 'dr-) ra-- cn land'-na.rt in vogelvlucht
van Hans Liefrinck getekend was, herstel
de en misschien ook de rand ervoor ont
wierp.
HOEWEL DE kleuren nogal terugliepen
ziet men hier ook al fraai karmijn, ook
het groen in de landerijen is hier en daar
nog mooi. Men ziet de legering der Spaanse
troepen en de schepen die naderen voor
het ontzet. Een derde tapijt dus. dat een
stuk vaderlandse geschiedenis in beeld
brengt, terwijl de thans bekend geworden
lotgevallen van de wever ons dezelfde pe
riode nog veel nader brengen. Wat toch
is het geval: dr. Oosterbaan vond een
Joost Jansz. Lanckaert in de archieven
van de Hervormde Kerk te Delft en hij
las: basconter d.i. baszanger! Tevens vond
hij de toevoeging „van Enghen" en toen
kon hij opeens twee stukjes in de leg
puzzel inpassen: Joort Jansz zal als bas
zijn aangeworven in het Henegouwse En-
ghien en daar niet alleen zingen maar
ook tapijtweven hebben geleerd.
Toen nl. in 1572 de Oude Kerk door de
Calvinisten voor de r.k. eredienst werd ge
sloten, kwam Joost Jansz zonder werk en
in 1573 zonder inkomsten. Een rekest van
hem en een andere zanger aan het stads
bestuur behelst hun verzoek „seer oitmoe-
delijck".. „te willen gonnen in recompen-
sie van haeren langen getrouwen dienst
zeekere jaerlicxe pensioen".Uit een aan
tekening in margine blijkt, dat het Calvi
nistisch stadsbestuur beslist, dat de gewe
zen Getijdenmeesters aan ieder „zes pon
den van vier grooten" moeten betalen. Nog
driemaal moet zij om hulp vragen, tel
kens krijgt hij zijn s. verzoek toegewezen,
wel krijgt hij telkens minder, maar de
overheid erkent dus de zeer vergaande
verplichtingen, die de r.k. parochie jegens
WANNEER MEN zelf zo eens enkele da
gen of enkele weken tot de groep „va
kantiegangers" kan worden gerekend dan
zal men wellicht al eens de ervaring heb
ben opgedaan anders, minder kritisch, te
genover het „weer" te staan dan wanneer
men thuis zit. In een periode met uitzon
derlijk koud weer zoals de laatste week
van juni en de eerste week van juli
bracht, zal een ieder het er over eens
zijn dat het heel bar was maar in meer
normale gevallen komt het dikwijls voor
dat de thuisblijvende familieleden of ken
nissen de mening zijn toegedaan dat men
het niet treft, op een moment dat de va
kantieganger zelf vindt dat het best mee
valt. De vakantiegangers staan belangrijk
minder kritisch tegenover het vakantie-
weer dan bij voorbeeld vader en moeder
die thuis elke donkere wolk die er over
drijft hoofdschuddend zien voorbij trekken
met een zucht.wat jammer, wat treffen
die kinderen het slecht.
IN DE MEESTE DAGBLADEN kan men
dagelijks een aantal weerrapporten aan-
hem op zich had genomen. Joost Jansz.
was sinds 1567 poorter van de stad Delft,
of hij tot het protestantisme overging we
ten wij niet. Uit het laatste, door zijn een
voud ontroerende verzoek blijkt, dat zijn
groot gezin ook nog door de pest is be
zocht.
DEZE BEPROEVINGEN breken Joost
Lanckaerts moed niet: de genoemde reke
ning van 1575 bewijst, dat hij zichzelf wist
te redden door het beroep van tapijtwever
weer op te vatten. Want onder 'het tweede
rekest van de baszanger komt mèt zijn
handtekening ook het merk voor, dat wij
reeds kenden van de latere sfukken, die
hij als wever tekende. Daarom staat de
identiteit van zanger en wever nu vast.
Ik kan het niet laten zijn laatste bede
om hulp voor u over te nemen, dr. Oos
terbaan schrijft: „Wellicht is er geen tijds
document in Delft te vinden, dat in z'n
soberheid de lezer meer in de ziel grijpt."
(„mit zijn gaven" is een eufemistische en
verhullende uitdrukking voor „met de
pest").
„Geeft in alder ootmoett te kennen mijn
Heeren de Burgemeesteren Joost baskon-
ter, dat onse Heere mij besocht heft mit
zijn gaven in mijn huysgezin ende aan
mijn bloet ende mijn heer wel weten, dat
ick nu in benaeutheit. Alsoo bidde ick U-
liefde mijn eerwerdige oytmoedelijck, dat
U wilde believeii mijn te geven ordonnan
tie op de rentmeester van de getijden, soo
vel als mijn heer dat goet dunckt. Aansiet
nu mijn druck. Met ootmoediger herten
dat bidde ick Ulieft."
Ja, dit briefje van een man, die gods
diensttwisten, werkloosheid en de pest on
derging, maar het hoofd bood, is aan
grijpend, het overbrugt opeens bijna vier
honderd jaar!
Dra. E. Kalf
tl Dr. G T van Yfselstevn .Geschiedenis der
tapijtweverijen in de no,ordelijke Nederlanden",
Leiden 193S.
2) Delftsche Courant van 17, 24 en 31 maart 19S2
Dr. Oosterbaan deelt mede, dat ook de vroegere
archivaris van het kerkarchief, mevr. A. C Boo
gaard-Bosch reeds het verband tussen zanger en
wever had begrepen, haar dood verhinderde de
publicatie van een door haar geschreven artikel.
treffen verstrekt door het K.N.M.I. te De
Bilt. Vooral in de zomermaanden zijn er
duizenden thuisblijvers die dagelijks deze
weerrapporten bestuderen om te zien hoe
de buren het in Locarno treffen, of Oom
Piet en Tante Mien in Spanje nog zo'n
hitte beleven en hoe het verder aan de
Rivièra, Zweden en Engeland met het
weer is gesteld. Deze weerrapporten ge
ven een globaal beeld en kunnen soms
misleidend zijn. Wanneer Locarno, zoals
woensdag 4 juli jl., een maximum van
10 C. noteerde dan is het ook daar alles
behalve zomers. De meeste van deze weer
rapporten worden opgesteld door de meteo
rologische dienst op de vliegvelden in of
vlak bij die plaats. Locarno, Den Helder,
Vlissingen en De Bilt zijn hierop de wei
nige uitzonderingen.
IN DE OCHTENDBLADEN hebben de
ze weerrapporten betrekking op de weers-
toestand van 7 uur 's avonds en de regen
val tussen 7 en 19 uur. In de middag
en avondbladen wordt de weerstoestand
van 's morgens 7 uur gegeven, de hoogste
temperatuur van de vorige dag en de
neerslag gevallen tussen 7 uur 's morgens
van de vorige dag tot 7 uur 's morgens.
Het kan gebeuren dat Wenen, Nice en
Rome regen melden met 15 mm. neer
slag. Deze regen kan 's nachts en 's mor
gens vroeg zijn gevallen, maar het is best
mogelijk dat de vakantieganger aldaar
nauwelijks iets van die regen heeft ge
merkt.
Een lezer schreef aan de Rivièra te zijn
geweest. Heerlijk bruin gebrand, maar
Nice had niet meer dan 18 a 20 C. op
gegeven. Ook hier blijkt dat de weerrap
porten op het vliegveld worden gemaakt
dat in het koelere Var-dal ligt waar het
bij winden tussen noord en noordoost kou
der is dan vlak aan de kust achter de
bergrand. Het weer in de omgeving van
de plaats is hierdoor vaak gemiddeld iets
aangenamer en iets warmer dan het weer-
rapport aangeeft. Ook in ons land zijn
voor het strandweer de rapporten van Den
Helder, IJmuiden, Hoek van Holland en
Vlissingen steekhoudend maar niet die van
Ypenburg, Schiphol of Leeuwarden daar
deze plaatsen niet zelden een ander weer
type hebben dan vlak bij zee.
WEL WILLEN WIJ er nog even op at
tenderen dat om van een vakantie bruin
gebrand terug te komen geen hoge tem
peraturen nodig zijn, maar wel zon. Zelfs
in de hoge bergen waar nog sneeuw ligt
en het kwik in de schaduw bij het vries
punt schommelt kan men in korte tijd
bruin verbrand zijn want dit bruin bran
den wordt niet door de warmtestralen van
de zon maar door de ultra-violette stralen
veroorzaakt.
In grote trekken zijn de buitenlandse
weerrapporten echter wel een aanwijzing
voor het weer in die streek. Zo hebben
ze ons onder meer al geleerd dat Scan
dinavië nog vrijwel geen zomerweer heeft
gehad en dat Spanje en Portugal al enkele
weken in een hitte van meer dan 30 C.
liggen. Daarbij moet niet vergeten wor
den dat bij eenzelfde temperatuur het
weer in Midden- en Zuid-Europa meestal
veel aangenamer is dan in de landen die
aan Noordzee of de Oceaan liggen omdat
daar de windsnelheid gemiddeld groter is.
Het moet al heel bar zijn voor de vakan
tieganger zegt dat hij slecht weer heeft
gehad.
HET KAN VOOR EEN LEZER interessant zijn, van tijd
tot tijd eens te komen tot een herwaardering van zijn littera
tuur: een eens hooggeschat werk na geruime tijd weer ter
hand te nemen en zich af te vragen in hoeverre de eigen
appreciatie door de jaren stabiel is gebleven. Een dergelijke
confrontatie kan tot verrassende, soms schokkende uitkom
sten leiden: vaak blijkt, door eigen innerlijke evolutie, dan
wel ten gevolge van een wisselwerking tussen het subjectief
waarde-oordeel en de ontwikkeling van nieuwe algemene
normen, een vroeger geliefd boek van zijn glans beroofd,
of men kan met alle respect voor de objectieve mérites
van een bepaald werk dit nog slechts waarderen als een
litterair-historisch curiosum. In bijzondere mate geldt dit wel
voor de detectivelitteratuur; geen genre heeft immers in de
loop van nauwelijks een halve eeuw zulke wezenlijke ver
anderingen ondergaan en zich gegeven zijn karakter van
ontspanning- en ontsnappingslectuur, die het, terecht of ten
onrechte, voor een groot deel is blijven dragen zo gevoelig
getoond voor de schommelingen in de smaak van het lezend
publiek. Het ligt voor de hand dat met name de 19de-eeuwse
klassieken een dergelijke herwaardering het moeilijkst zullen
doorstaan, onderhevig als ook zij zijn geweest aan de senti-
menteel-romantische invloeden die zoveel litteratuur van dat
tijdvak hebben gereduceerd tot arbeidsterrein voor de litte-
rair-historicus, dat wil zeggen: geplaatst buiten de werkelijke
belangstelling van de hedendaagse lezer. Echter ook in de
na-Holmese periode blijkt menige reputatie moeilijk te hand
haven tegenover de snelle ontwikkeling van nieuwe stijlen en
technieken en de daarmee gepaard gaande smaakverandering
van het publiek.
DUIDELIJK TE CONSTATEREN valt
dit voor wie een representatieve bloem
lezing van korte detectiveverhalen (nog
altijd dé vorm waarin gebreken en ver
diensten van een detectivestory het
scherpst naar voren komen) tot maatstaf
neemt, zoals de voortreffelijke bundels
Great Short Stories of Detection, Mystery
and Horror, destijds door Dorothy Sayers
samengesteld en van een instructieve in
leiding voorzien, of de recentere, overi
gens minder gelukkig toegelichtte verza
meling Great Stories of Detection van R.
C. Bull. In dergelijke bloemlezingen zijn
Poe's The Murders of the Rue Morgue,
dan wel The Purloined Letter natuurlijk
onvermijdelijk en ze blijken nog altijd vol
komen acceptabel, dank zij de koele rede-
neertechniek die Poe's zuivere detective
verhalen zulk een unieke plaats verleent
in zijn oeuvre van voornamelijk gruwel-
vertellingen, en die hun schrijver stem
pelt tot erfgenaam van dé rationalistische
achttiende eeuw, in niet mindere mate
dan hij kind was van de romantische
negentiende. Bij Poe's 19e-eeuwse navol
gers, die rationeel en romantisch element
minder strikt gescheiden wisten te hou
den, ligt de zaak anders. Anna Katherina
Green, de eerste vrouwelijke detective
auteur, en haar Engelse collega William
Wilkie Collins vertonen een melodrama-
tiek die beslist niet meer van onze tijd is.
Sterker ongetwijfeld dan hun tijdgenoten,
is de hedendaagse lezer zich ervan bewust
hoe b.v. Green in een verhaal als The
Thief over een jongeman van goeden
huize, die brood steelt van de tafel van
zijn gastheer, teneinde de „schande" te
verhullen van zijn plotseling verval tot ar
moede! met theatrale effecten probeert
goed te maken wat haar story aan wezen
lijk speurelement ontbeert. Collins is bij
Buil overigens niet al te slecht vertegen
woordigd met The Biter Bit: amusant door
de wijze waarop een pedante adspirant-
detective rapport uitbrengt van zijn falen,
en origineel van ontknoping, daar de
speurder die de taak van de adspirant
overneemt, de schuldige weet te ontmas
keren door eenvoudig allen te elimineren
die zijn incapabele voorganger als ver
dacht had beschouwd. Wie de roep van de
derde in dit klassieke prae-Holmese
triumviraat, Emil Gaboriau (de eerste die
in 1866 voor de detective de roman
vorm hanteerde), wil toetsen aan een
short-story als die welke Buil opnam on
der de titel Missing!, ziet zich geconfron
teerd met een zwak gebouwd verhaal,
waarin de ontknoping meer te danken is
aan toeval dan aan het speur- en denk
werk van de detective een ander overi
gens dan de grote speurder uit Gaboriau's
romans, Lecoq, die aan het slot van dit
verhaal slechts even komt meedelen dat
zijn collega een dwaas is geweest!
SLUITSTUK EN ONBETWIST hoogte
punt van deze vroege, nog zuiver analy
tische periode is nog altijd Conan Doyle.
Buil heeft met The Adventure of the Sus
sex Vampire niet het sterkste verhaal van
hem gekozen de lezer met enige routine
voorziet de oplossing al spoedig maar
wel een merkwaardig, daar de ontknoping
hier minder op materiële gegevens dan op
psychologisch inzicht is gebaseerd, het
geen in deze periode nog uniek moet wor
den genoemd. Voor de smaak van de hui
dige lezer is het intussen typerend, dat hij
van de na-Holmese analytici die verhalen
het best weet te waarderen waarin dit
psychologisch aspect het sterkst is aange
zet. Er gaapt een grote afstand in tijd en
in wijze van behandeling tussen b.v. Mary
Roberts Rineharts If Only It Were Yester
day, een uitmuntende psychologische thril
ler een eigenlijk nauwelijks meer een de
fectieve, en H. C Bailey's The Yellow
Slugs, waarin een verdienstelijk stukje
kinderpsychologie wordt gekruist met een
brok ouderwets-gedegen denkwerk; er be
staat een enorm verschil in opzet en uit
werking tussen een Roy Vickers, die, in
The Man Who Murdered in Public, vanuit
de gezichtshoek van een moordenaar zowel
de groei naar en in de misdaad, als de
vergelding daarvan tekent, en een Free
man Wills Crofts, die in The Level Cros
sing een moordenaar-in-spe aan de galg
brengt op grond van aanwijzingen, ont
staan door de voorbereiding van een
moord waarvoor de man op het laatste
moment is teruggedeinsd. Deze en soort
gelijke verhalen hebben echter gemeend
dat ze de aandacht van de lezer primair
opeisen voor de erin figurerende mens,
onverschillig of deze een anti- dan wel een
sympathiek karakter is. Dit blijkt trou
wens ook altijd weer het geheim van Ches
terton, wiens Father Brown zijn succes
meer dankt aan zijn bewogenheid om de
medemens dan aan zijn deductief vermo
gen. Ligt hier ook de verklaring van het
falen van een Simenon, wanneer hij, wiens
kracht geheel ligt in psychologie en sfeer
tekening, zich waagt aan een typisch ana
lytische locked-roommystery, die een té
gezochte zelfmoordmethode als weinig ele
gante oplossing heeft?
EEN EN ANDER wil overigens geens
zins zeggen dat er onder de voortzetters
van de zuiver analytische tradities niet zou
den zijn die de huidige lezer nog altijd
aanspreken, louter op grond van de meri
tes die aan dit genre inhaerent zijn. Men
leze er een Anthony Berkeley op na, die
zijn goed beredeneerde The Avenging
Chance heeft gebouwd op een uitstekende
vondst; een John Dickson Carr, met zijn
knap bedachte en uitgewerkte variant op
de locked-roommystery in The Incautious
Burglar; een Ellery Queen, met zijn
scherpzinnige deductie in The Adventure
of the Hollow Dragon; een Erie Stanley
Gardner, die in The Case of the Irate Wit
ness zijn advocaat Perry Mason een inte
ressant juridisch duel laat uitvechten; een
Julian Symons, in wiens The Grand Natio
nal Case een uitstekend stuk denkwerk-
dood-eliminatie wordt verricht op grond van
de klassieke „motive-means-opportuni-
ty"-systematiek. Daartegenover staat, dat
een verhaal dat buiten het analytische as
pect niets te bieden heeft, toch wel van
wat moderner huize moet zijn, wil het nog
volledig boeien. De oudere 20-ste-eeuwse
classics die elke bloemlezing steeds weer
laat opdraven, slaan niet altijd meer aan,
hetzij tengevolge van hun wijdlopigheid en
starheid var) karakters, dan wel doordat
de lezer met een lange „detectivecultuur"
achter zich, zoveel routine heeft gekregen
dat hij fabel en foefjes te snel doorziet.
De avonturen van Leblancs Arsène Lupin
vragen teveel begrip en waardering voor
fin-de--siècle-menta)iteit en -melodrama-
tiek; Robert Barrs The Absent-minded Co
terie verraadt zijn geboorte rond 1906 door
zijn wijdlopigheid, om nog te zwijgen van
een essentiële compositiefout en het onbe
vredigende feit dat de speurder door een
troep oplichters wordt overtroefd; de ont
knoping van R. Austin Freemans The Blue
Sequin, hoewel te vroeg doorzien, werkt
als een koude douche als much ado
ahout. nothing een ongeluk de verklaring
blijkt van een vermeend misdrijf. Daar is
A. E. W. Masons The Ginger King, waar
in het toeval het denkwerk te hulp moet
komen; daar zijn Ernest Bramah met The
Tragedy at Brookbend Cottage en E. C.
Bentley met The Genuine Tabbard, die, in
een hang naar originaliteit, uitgaan van
een te ingewikkelde en daardoor moeilijk
acceptabele misdaadmethode, al moet ge
zegd dat vooral de eerste goed berede
neerd is.
ER LIGGEN NOG vele nuances tussen
de hier ter sprake gekomen genres; men
zal in de bloemlezingen bovendien tal van
jongeren Ontmoeten die een vermelding
ten volle waard zijn. Ze blijven echter alle
buiten het bestek van een beschouwing die
zich bezig houdt met een herwaardering
van de klassieken der detectivelitteratuur.
Dit geldt in zekere mate ook voor de mo
derne Amerikaanse hard-boiledschool, die
ofschoon alweer meer dan een kwart
eeuw oud voornamelijk de jeugdiger
lezer blijkt te boeien. Deze stroming, die
uiteraard slechts in recentere bloemlezin
gen aan bod komt, is bij Buil overigens
niet slecht vertegenwoordigd met Dashiell
Hammett (Death Company), Raymond
Chandler (Finger Man) en John" Ross
Macdonald (Wild Goose Chase)