Vakantieganger is gauw tevreden over het weer Meesterwerken uit Helft: de tapijten 11 bloemlezin 9 r m Bij een herwaardering ran de klassieken der deteetive'litieratuur ZATERDAG 21 JULI 1962 Erbij PAGINA DRIE ZOALS WIJ IN HAARLEM deze zomer zoveel Halzen weer „thuis" heb ben, zo houdt ook Delft schouw over zijn meesterwerken: handschriften, schilderijen, grafiek, zilver, aardewerk en tapijten. Net als Haarlem kon ook Delft een oude en vertrouwde behuizing aanbieden: het Prinsenhof. Daardoor be ving mij een even feestelijke ontroering bij het betreden van deze tentoonstel ling als van die van Frans Hals. En mijn verwachtingen werden geenszins be schaamd. Er valt heel veel te genieten. Wat feestelijk is het gehéél van bijvoor beeld de zaal, waar drie Pieter de Hoo- ghen, de prachtige Man met helm van Fabritius èn een heel groot wandtapijt hangen, hoe harmoniëren de kleuren en opgaande lijnen van twee machtige vaas stellen op renaissancekasten aan weers zijden met de vele masten en vlaggen van Spaanse en Hollandse schepen op het tapijt. Zelfs het schoorsteenvalletje zingt zijn zuiver partijtje mee in deze svmfonie van grijzen, blauwen en rose- oranje's. Men heeft dan geen ogen ge noeg om alles nader te bekijken, de gloed der roden in de kostuums van de Delftenaren, die Pieter de Hoogh in hun, hier nogal donkere, voorname interieurs schilderde, de sierlijke en geestige teke ning van het aardewerk op de kasten en in de vitrines bij de ramen en de combi natie van voluten, bloemen en dieren, die het tapijt omlijst. Wat een wonder toch eigenlijk, dat wij ernstige, stoere Hollanders daarvoor zoveel gevoel en vaardigheid ontwikkelden. Hoeveel in vloed China ook had, wat het aardewerk betreft, de verwerking werd toch een Detail van de rand van het tafel kleed met Tobias en de engel. eigen, Nederlandse aangelegenheid. Van de decoratieve omlijstingen der tapijten kan men dit minder zeggen, vermoede lijk hebben de Vlaamse wevers, die zich te Delft vestigden, daarvan patronen meegebracht. HET GENOEMDE TAPIJT, de Slag bij Bergen op Zoom, is lang niet 't mooiste der 15 tapijten, hier tentoongesteld en dus alle te Delft vervaardigd. Voor mij spande het tafelkleed met de Geschiedenis van Tobias de kroon. Het Rijksmuseum heeft drie tapijten van dezelfde wever: Frangois Spierings, die in 1592 van Antwerpen naar Delft kwam. Zijn vrouw was een Delftse, hij werd de beste tapijtwever, die Hol land gehad heeft. Van zijn tapijten te Am sterdam kende ik al zijn fraaie kleuren: gelen, groenen, blauwen, tegen roden, die een bijzonder rijk gamma omvatten. Maar het Tobiaskleed komt uit Stockholm en het is bekend, dat de grote collectie wand tapijten, waarvan de koning van Zweden er wel vier en een sjabrak heeft willen afstaan, bijzonder fris van kleur bleef. In het Tobiaskleed uit 1626 overheerst een diep rose, de achtergrond van de recht hoek, waarin het ovaal met de hoofdvoor stelling: de Verloving van Tobias en Sa rah geplaatst is. Het medaillon zelf is blauw, het fond van de brede buitenste rand met vazen, festoenen en kleine recht hoeken met voorstellingen van Tobias en de engel, die hem niet alleen hielp een vrouw te vinden, maar ook zijn blinde va der te genezen (zie het apocriefe bijbel boek Tobias) is van een prachtig diep ci troengeel. Ook de tekening is van hoge kwaliteit, van een fijnheid, die aan de le vendigheid niets afdeed. Werkelijk, dit ta pijt alleen is een gang naar Delft waard! (Verhoog dan uw genot door van te voren „Verborgenheden van het oude Delft" door de conservator van het Prinsenhof, dr. An ne Berendsen, dit jaar als Phoenixpocket verschenen, te lezen). Men voelt het merk der twee D's met het rode schildje van Brussel ertussen, dat Spierings telkens nog toevoegt aan z'n weversmerk en aan de H(olland) D(elft) met het zwart-witte wa penschild van zijn Hollandse woonplaats, als een volkomen gerechtvaardigde verwij zing naar de stad en standing van zijn leerjaren. ER ZIJN OP DE tentoonstelling nog vier andere tapijten van Spierings: de reeds Middenstuk van het tafelkleed met Tobias en de engel, uit het bezit van de koning van Zweden. genoemde slag bij Bergen op Zoom, gele verd in 1595, één van een serie van 7 ta pijten, waarvan de andere te Middelburg werden geweven men zie het verschil aldaar, wanneer men eens de gerestaureer de Abdij bezoekt een ruim vier meter hoog en 2'/« m. breed tapijt van 1602 uit Milaan met een voorstelling, die nog niet werd geïdentificeerd (in 1955, tentoonstel ling Triomf van het Manierisme nog „Or lando Furioso" nu uit de serie Gerusalem- me liberata, beide dichtwerken van Tor- quato Tasso, genoemd), de „Overgave van Carthago" uit een Scipio-serie van Karei van Mander II, dat de Bank voor Handel en Scheepvaart te Rotterdam het hare mag noemen en een sjabrak met wapen en monogram van koning Gustaaf Adolf II van Zweden en „Anno 1621". Toen het geleverd werd, stond het bedrijf waarschijn lijk reeds onder leiding van Soierines' zoon Aert, maar zijn signatuur AS. die de catalogus vermeldt, heb ik niet kunnen vinden. Het is wel een zeldzaam gezicht, het paard met een kap over het hoofd, een borst- en een rugstuk vol van orna ment van bonte bloemen en trofeeën on diep karmijnrode grond. Alle vijf smukken vertonen dezelfde nuances van kp-mü" van zacht rose tot paars, die de „herkennings melodie" van deze werkplaats zijn. MAAR DELFT HEEFT nog meer be langrijke tapijten te tonen, boeiend uit es thetisch en uit historisch oogpunt: dat met het ontzet van Leiden, dat de traditie van een bezoek aan de Lakenhal iedere derde oktober heeft geschapen, dat met de slag bij Nieuwpoort, veel te weinig bekend in Nederland en nu zoveel beter te zien dan in het Jubelparkmuseum te Brussel, waar het te hoog hangt, geweven in de werk plaats van Maximiliaan van der Gucht, die ook „ons" Jachttafereel met het kas teel Oud-Haarlem weefde. Het Frans Hals museum leende het daarom uit aan het Prinsenhof. Dezelfde zoon van „onze" Karei van Mander, die de Scipio-serie tekende, ont wierp ook hot tapijt „Darijs cn P "vri ies van de koning van Zweden. Misschien werd het in Van Mander's (II) eigen ate lier geweven. Van zijn hand kan ook zijn de tekening van het tapijt met „Scipio's Grootmoedigheid" (is dat werkelijk de voorstelling?) uit Haarlem's particulier be zit, maar het zal na de débacle van' zijn weverij zijn geweven, dus waarschijnlijk bij Maximiliaan van der Gucht. Ook van het ontwerp van het tapijt „De Beren jacht" („Beer" mannelijk zwijn) weten we de oorsprong, het berust op een teke ning van David Vinckboons, maar merk waardig is de ruiter rechts, die een veel vroeger kostuum draagt dan dat van de ruiter links en van de op de rug geziene jager te voet. Zij dragen de slanke versie uit het begin van de 17de eeuw van het Spaanse kostuum. Maakte Vinckboons ge bruik van een oudere tekening? Bij de linkse figuren ziet men nog een benade ring van de kleurstellingen van Spie rings. De geschiedenis van Karei van Mander II's leven en bedrijf was ons al uit de papieren gedaan door mej. dr. van IJssel- steyn 1). Juist ter ere van deze tentoon stelling, zo lijkt het wel, vond dr. D. P. Oosterbaan belangwekkende gegevens over de wever van het tapijt „Leiden's Ontzei" Joost Jansz. Lanckaert, die tot voor kort „bascouter" achter zijn naam had 2). Wij I-cv den reeds een thesauriersrekening van Delft van 1575, waaruit blijkt, dat Joost Jansz. Lanckaert twaalf schellingen ont ving voor het tonen aan burgemeesters van een tapijt voorstellende het beleg en ontzet van Leiden, welk tapijt geschonken werd aan Günther, graaf van „Zwartsen- burch". Maar voor het tapijt van de La kenhal met hetzelfde onderwerp, dat nu tijdelijk in Delft is, contracteerde Lanc- clTrrt pas in 1587 met burgemeester en schepenen van Leiden. Die schepen was Isaac Claesz van Swanenburgh, een schil der, die het patroon, dat (dus al tien jaar r- 'dr-) ra-- cn land'-na.rt in vogelvlucht van Hans Liefrinck getekend was, herstel de en misschien ook de rand ervoor ont wierp. HOEWEL DE kleuren nogal terugliepen ziet men hier ook al fraai karmijn, ook het groen in de landerijen is hier en daar nog mooi. Men ziet de legering der Spaanse troepen en de schepen die naderen voor het ontzet. Een derde tapijt dus. dat een stuk vaderlandse geschiedenis in beeld brengt, terwijl de thans bekend geworden lotgevallen van de wever ons dezelfde pe riode nog veel nader brengen. Wat toch is het geval: dr. Oosterbaan vond een Joost Jansz. Lanckaert in de archieven van de Hervormde Kerk te Delft en hij las: basconter d.i. baszanger! Tevens vond hij de toevoeging „van Enghen" en toen kon hij opeens twee stukjes in de leg puzzel inpassen: Joort Jansz zal als bas zijn aangeworven in het Henegouwse En- ghien en daar niet alleen zingen maar ook tapijtweven hebben geleerd. Toen nl. in 1572 de Oude Kerk door de Calvinisten voor de r.k. eredienst werd ge sloten, kwam Joost Jansz zonder werk en in 1573 zonder inkomsten. Een rekest van hem en een andere zanger aan het stads bestuur behelst hun verzoek „seer oitmoe- delijck".. „te willen gonnen in recompen- sie van haeren langen getrouwen dienst zeekere jaerlicxe pensioen".Uit een aan tekening in margine blijkt, dat het Calvi nistisch stadsbestuur beslist, dat de gewe zen Getijdenmeesters aan ieder „zes pon den van vier grooten" moeten betalen. Nog driemaal moet zij om hulp vragen, tel kens krijgt hij zijn s. verzoek toegewezen, wel krijgt hij telkens minder, maar de overheid erkent dus de zeer vergaande verplichtingen, die de r.k. parochie jegens WANNEER MEN zelf zo eens enkele da gen of enkele weken tot de groep „va kantiegangers" kan worden gerekend dan zal men wellicht al eens de ervaring heb ben opgedaan anders, minder kritisch, te genover het „weer" te staan dan wanneer men thuis zit. In een periode met uitzon derlijk koud weer zoals de laatste week van juni en de eerste week van juli bracht, zal een ieder het er over eens zijn dat het heel bar was maar in meer normale gevallen komt het dikwijls voor dat de thuisblijvende familieleden of ken nissen de mening zijn toegedaan dat men het niet treft, op een moment dat de va kantieganger zelf vindt dat het best mee valt. De vakantiegangers staan belangrijk minder kritisch tegenover het vakantie- weer dan bij voorbeeld vader en moeder die thuis elke donkere wolk die er over drijft hoofdschuddend zien voorbij trekken met een zucht.wat jammer, wat treffen die kinderen het slecht. IN DE MEESTE DAGBLADEN kan men dagelijks een aantal weerrapporten aan- hem op zich had genomen. Joost Jansz. was sinds 1567 poorter van de stad Delft, of hij tot het protestantisme overging we ten wij niet. Uit het laatste, door zijn een voud ontroerende verzoek blijkt, dat zijn groot gezin ook nog door de pest is be zocht. DEZE BEPROEVINGEN breken Joost Lanckaerts moed niet: de genoemde reke ning van 1575 bewijst, dat hij zichzelf wist te redden door het beroep van tapijtwever weer op te vatten. Want onder 'het tweede rekest van de baszanger komt mèt zijn handtekening ook het merk voor, dat wij reeds kenden van de latere sfukken, die hij als wever tekende. Daarom staat de identiteit van zanger en wever nu vast. Ik kan het niet laten zijn laatste bede om hulp voor u over te nemen, dr. Oos terbaan schrijft: „Wellicht is er geen tijds document in Delft te vinden, dat in z'n soberheid de lezer meer in de ziel grijpt." („mit zijn gaven" is een eufemistische en verhullende uitdrukking voor „met de pest"). „Geeft in alder ootmoett te kennen mijn Heeren de Burgemeesteren Joost baskon- ter, dat onse Heere mij besocht heft mit zijn gaven in mijn huysgezin ende aan mijn bloet ende mijn heer wel weten, dat ick nu in benaeutheit. Alsoo bidde ick U- liefde mijn eerwerdige oytmoedelijck, dat U wilde believeii mijn te geven ordonnan tie op de rentmeester van de getijden, soo vel als mijn heer dat goet dunckt. Aansiet nu mijn druck. Met ootmoediger herten dat bidde ick Ulieft." Ja, dit briefje van een man, die gods diensttwisten, werkloosheid en de pest on derging, maar het hoofd bood, is aan grijpend, het overbrugt opeens bijna vier honderd jaar! Dra. E. Kalf tl Dr. G T van Yfselstevn .Geschiedenis der tapijtweverijen in de no,ordelijke Nederlanden", Leiden 193S. 2) Delftsche Courant van 17, 24 en 31 maart 19S2 Dr. Oosterbaan deelt mede, dat ook de vroegere archivaris van het kerkarchief, mevr. A. C Boo gaard-Bosch reeds het verband tussen zanger en wever had begrepen, haar dood verhinderde de publicatie van een door haar geschreven artikel. treffen verstrekt door het K.N.M.I. te De Bilt. Vooral in de zomermaanden zijn er duizenden thuisblijvers die dagelijks deze weerrapporten bestuderen om te zien hoe de buren het in Locarno treffen, of Oom Piet en Tante Mien in Spanje nog zo'n hitte beleven en hoe het verder aan de Rivièra, Zweden en Engeland met het weer is gesteld. Deze weerrapporten ge ven een globaal beeld en kunnen soms misleidend zijn. Wanneer Locarno, zoals woensdag 4 juli jl., een maximum van 10 C. noteerde dan is het ook daar alles behalve zomers. De meeste van deze weer rapporten worden opgesteld door de meteo rologische dienst op de vliegvelden in of vlak bij die plaats. Locarno, Den Helder, Vlissingen en De Bilt zijn hierop de wei nige uitzonderingen. IN DE OCHTENDBLADEN hebben de ze weerrapporten betrekking op de weers- toestand van 7 uur 's avonds en de regen val tussen 7 en 19 uur. In de middag en avondbladen wordt de weerstoestand van 's morgens 7 uur gegeven, de hoogste temperatuur van de vorige dag en de neerslag gevallen tussen 7 uur 's morgens van de vorige dag tot 7 uur 's morgens. Het kan gebeuren dat Wenen, Nice en Rome regen melden met 15 mm. neer slag. Deze regen kan 's nachts en 's mor gens vroeg zijn gevallen, maar het is best mogelijk dat de vakantieganger aldaar nauwelijks iets van die regen heeft ge merkt. Een lezer schreef aan de Rivièra te zijn geweest. Heerlijk bruin gebrand, maar Nice had niet meer dan 18 a 20 C. op gegeven. Ook hier blijkt dat de weerrap porten op het vliegveld worden gemaakt dat in het koelere Var-dal ligt waar het bij winden tussen noord en noordoost kou der is dan vlak aan de kust achter de bergrand. Het weer in de omgeving van de plaats is hierdoor vaak gemiddeld iets aangenamer en iets warmer dan het weer- rapport aangeeft. Ook in ons land zijn voor het strandweer de rapporten van Den Helder, IJmuiden, Hoek van Holland en Vlissingen steekhoudend maar niet die van Ypenburg, Schiphol of Leeuwarden daar deze plaatsen niet zelden een ander weer type hebben dan vlak bij zee. WEL WILLEN WIJ er nog even op at tenderen dat om van een vakantie bruin gebrand terug te komen geen hoge tem peraturen nodig zijn, maar wel zon. Zelfs in de hoge bergen waar nog sneeuw ligt en het kwik in de schaduw bij het vries punt schommelt kan men in korte tijd bruin verbrand zijn want dit bruin bran den wordt niet door de warmtestralen van de zon maar door de ultra-violette stralen veroorzaakt. In grote trekken zijn de buitenlandse weerrapporten echter wel een aanwijzing voor het weer in die streek. Zo hebben ze ons onder meer al geleerd dat Scan dinavië nog vrijwel geen zomerweer heeft gehad en dat Spanje en Portugal al enkele weken in een hitte van meer dan 30 C. liggen. Daarbij moet niet vergeten wor den dat bij eenzelfde temperatuur het weer in Midden- en Zuid-Europa meestal veel aangenamer is dan in de landen die aan Noordzee of de Oceaan liggen omdat daar de windsnelheid gemiddeld groter is. Het moet al heel bar zijn voor de vakan tieganger zegt dat hij slecht weer heeft gehad. HET KAN VOOR EEN LEZER interessant zijn, van tijd tot tijd eens te komen tot een herwaardering van zijn littera tuur: een eens hooggeschat werk na geruime tijd weer ter hand te nemen en zich af te vragen in hoeverre de eigen appreciatie door de jaren stabiel is gebleven. Een dergelijke confrontatie kan tot verrassende, soms schokkende uitkom sten leiden: vaak blijkt, door eigen innerlijke evolutie, dan wel ten gevolge van een wisselwerking tussen het subjectief waarde-oordeel en de ontwikkeling van nieuwe algemene normen, een vroeger geliefd boek van zijn glans beroofd, of men kan met alle respect voor de objectieve mérites van een bepaald werk dit nog slechts waarderen als een litterair-historisch curiosum. In bijzondere mate geldt dit wel voor de detectivelitteratuur; geen genre heeft immers in de loop van nauwelijks een halve eeuw zulke wezenlijke ver anderingen ondergaan en zich gegeven zijn karakter van ontspanning- en ontsnappingslectuur, die het, terecht of ten onrechte, voor een groot deel is blijven dragen zo gevoelig getoond voor de schommelingen in de smaak van het lezend publiek. Het ligt voor de hand dat met name de 19de-eeuwse klassieken een dergelijke herwaardering het moeilijkst zullen doorstaan, onderhevig als ook zij zijn geweest aan de senti- menteel-romantische invloeden die zoveel litteratuur van dat tijdvak hebben gereduceerd tot arbeidsterrein voor de litte- rair-historicus, dat wil zeggen: geplaatst buiten de werkelijke belangstelling van de hedendaagse lezer. Echter ook in de na-Holmese periode blijkt menige reputatie moeilijk te hand haven tegenover de snelle ontwikkeling van nieuwe stijlen en technieken en de daarmee gepaard gaande smaakverandering van het publiek. DUIDELIJK TE CONSTATEREN valt dit voor wie een representatieve bloem lezing van korte detectiveverhalen (nog altijd dé vorm waarin gebreken en ver diensten van een detectivestory het scherpst naar voren komen) tot maatstaf neemt, zoals de voortreffelijke bundels Great Short Stories of Detection, Mystery and Horror, destijds door Dorothy Sayers samengesteld en van een instructieve in leiding voorzien, of de recentere, overi gens minder gelukkig toegelichtte verza meling Great Stories of Detection van R. C. Bull. In dergelijke bloemlezingen zijn Poe's The Murders of the Rue Morgue, dan wel The Purloined Letter natuurlijk onvermijdelijk en ze blijken nog altijd vol komen acceptabel, dank zij de koele rede- neertechniek die Poe's zuivere detective verhalen zulk een unieke plaats verleent in zijn oeuvre van voornamelijk gruwel- vertellingen, en die hun schrijver stem pelt tot erfgenaam van dé rationalistische achttiende eeuw, in niet mindere mate dan hij kind was van de romantische negentiende. Bij Poe's 19e-eeuwse navol gers, die rationeel en romantisch element minder strikt gescheiden wisten te hou den, ligt de zaak anders. Anna Katherina Green, de eerste vrouwelijke detective auteur, en haar Engelse collega William Wilkie Collins vertonen een melodrama- tiek die beslist niet meer van onze tijd is. Sterker ongetwijfeld dan hun tijdgenoten, is de hedendaagse lezer zich ervan bewust hoe b.v. Green in een verhaal als The Thief over een jongeman van goeden huize, die brood steelt van de tafel van zijn gastheer, teneinde de „schande" te verhullen van zijn plotseling verval tot ar moede! met theatrale effecten probeert goed te maken wat haar story aan wezen lijk speurelement ontbeert. Collins is bij Buil overigens niet al te slecht vertegen woordigd met The Biter Bit: amusant door de wijze waarop een pedante adspirant- detective rapport uitbrengt van zijn falen, en origineel van ontknoping, daar de speurder die de taak van de adspirant overneemt, de schuldige weet te ontmas keren door eenvoudig allen te elimineren die zijn incapabele voorganger als ver dacht had beschouwd. Wie de roep van de derde in dit klassieke prae-Holmese triumviraat, Emil Gaboriau (de eerste die in 1866 voor de detective de roman vorm hanteerde), wil toetsen aan een short-story als die welke Buil opnam on der de titel Missing!, ziet zich geconfron teerd met een zwak gebouwd verhaal, waarin de ontknoping meer te danken is aan toeval dan aan het speur- en denk werk van de detective een ander overi gens dan de grote speurder uit Gaboriau's romans, Lecoq, die aan het slot van dit verhaal slechts even komt meedelen dat zijn collega een dwaas is geweest! SLUITSTUK EN ONBETWIST hoogte punt van deze vroege, nog zuiver analy tische periode is nog altijd Conan Doyle. Buil heeft met The Adventure of the Sus sex Vampire niet het sterkste verhaal van hem gekozen de lezer met enige routine voorziet de oplossing al spoedig maar wel een merkwaardig, daar de ontknoping hier minder op materiële gegevens dan op psychologisch inzicht is gebaseerd, het geen in deze periode nog uniek moet wor den genoemd. Voor de smaak van de hui dige lezer is het intussen typerend, dat hij van de na-Holmese analytici die verhalen het best weet te waarderen waarin dit psychologisch aspect het sterkst is aange zet. Er gaapt een grote afstand in tijd en in wijze van behandeling tussen b.v. Mary Roberts Rineharts If Only It Were Yester day, een uitmuntende psychologische thril ler een eigenlijk nauwelijks meer een de fectieve, en H. C Bailey's The Yellow Slugs, waarin een verdienstelijk stukje kinderpsychologie wordt gekruist met een brok ouderwets-gedegen denkwerk; er be staat een enorm verschil in opzet en uit werking tussen een Roy Vickers, die, in The Man Who Murdered in Public, vanuit de gezichtshoek van een moordenaar zowel de groei naar en in de misdaad, als de vergelding daarvan tekent, en een Free man Wills Crofts, die in The Level Cros sing een moordenaar-in-spe aan de galg brengt op grond van aanwijzingen, ont staan door de voorbereiding van een moord waarvoor de man op het laatste moment is teruggedeinsd. Deze en soort gelijke verhalen hebben echter gemeend dat ze de aandacht van de lezer primair opeisen voor de erin figurerende mens, onverschillig of deze een anti- dan wel een sympathiek karakter is. Dit blijkt trou wens ook altijd weer het geheim van Ches terton, wiens Father Brown zijn succes meer dankt aan zijn bewogenheid om de medemens dan aan zijn deductief vermo gen. Ligt hier ook de verklaring van het falen van een Simenon, wanneer hij, wiens kracht geheel ligt in psychologie en sfeer tekening, zich waagt aan een typisch ana lytische locked-roommystery, die een té gezochte zelfmoordmethode als weinig ele gante oplossing heeft? EEN EN ANDER wil overigens geens zins zeggen dat er onder de voortzetters van de zuiver analytische tradities niet zou den zijn die de huidige lezer nog altijd aanspreken, louter op grond van de meri tes die aan dit genre inhaerent zijn. Men leze er een Anthony Berkeley op na, die zijn goed beredeneerde The Avenging Chance heeft gebouwd op een uitstekende vondst; een John Dickson Carr, met zijn knap bedachte en uitgewerkte variant op de locked-roommystery in The Incautious Burglar; een Ellery Queen, met zijn scherpzinnige deductie in The Adventure of the Hollow Dragon; een Erie Stanley Gardner, die in The Case of the Irate Wit ness zijn advocaat Perry Mason een inte ressant juridisch duel laat uitvechten; een Julian Symons, in wiens The Grand Natio nal Case een uitstekend stuk denkwerk- dood-eliminatie wordt verricht op grond van de klassieke „motive-means-opportuni- ty"-systematiek. Daartegenover staat, dat een verhaal dat buiten het analytische as pect niets te bieden heeft, toch wel van wat moderner huize moet zijn, wil het nog volledig boeien. De oudere 20-ste-eeuwse classics die elke bloemlezing steeds weer laat opdraven, slaan niet altijd meer aan, hetzij tengevolge van hun wijdlopigheid en starheid var) karakters, dan wel doordat de lezer met een lange „detectivecultuur" achter zich, zoveel routine heeft gekregen dat hij fabel en foefjes te snel doorziet. De avonturen van Leblancs Arsène Lupin vragen teveel begrip en waardering voor fin-de--siècle-menta)iteit en -melodrama- tiek; Robert Barrs The Absent-minded Co terie verraadt zijn geboorte rond 1906 door zijn wijdlopigheid, om nog te zwijgen van een essentiële compositiefout en het onbe vredigende feit dat de speurder door een troep oplichters wordt overtroefd; de ont knoping van R. Austin Freemans The Blue Sequin, hoewel te vroeg doorzien, werkt als een koude douche als much ado ahout. nothing een ongeluk de verklaring blijkt van een vermeend misdrijf. Daar is A. E. W. Masons The Ginger King, waar in het toeval het denkwerk te hulp moet komen; daar zijn Ernest Bramah met The Tragedy at Brookbend Cottage en E. C. Bentley met The Genuine Tabbard, die, in een hang naar originaliteit, uitgaan van een te ingewikkelde en daardoor moeilijk acceptabele misdaadmethode, al moet ge zegd dat vooral de eerste goed berede neerd is. ER LIGGEN NOG vele nuances tussen de hier ter sprake gekomen genres; men zal in de bloemlezingen bovendien tal van jongeren Ontmoeten die een vermelding ten volle waard zijn. Ze blijven echter alle buiten het bestek van een beschouwing die zich bezig houdt met een herwaardering van de klassieken der detectivelitteratuur. Dit geldt in zekere mate ook voor de mo derne Amerikaanse hard-boiledschool, die ofschoon alweer meer dan een kwart eeuw oud voornamelijk de jeugdiger lezer blijkt te boeien. Deze stroming, die uiteraard slechts in recentere bloemlezin gen aan bod komt, is bij Buil overigens niet slecht vertegenwoordigd met Dashiell Hammett (Death Company), Raymond Chandler (Finger Man) en John" Ross Macdonald (Wild Goose Chase)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 15