Van een hond, die graag een zeehond wilde zijn
IJ J1 ftl SJ1 u Jki
IJ
i P$M
n
Wrede
karikatuur van
Washington
meest
bijzondere
schaap
van Texel
I fè
l
ZATERDAG 21 JULI 1962
Erbij
PAGINA VIER
- fen
Ina Hennink
Italiaanse vertaling van
Nederlands bisschoppelijk
schrijven gewraakt
ER WAS EENS EEN hond met lange
oren en korte poten. Hij heette Prins. De
deftige Setter aan de overkant zei, dat hij
een vuilnisbakken hond was en dat het
daarom bespottelijk was om Prins te he
ten Daar werd Prins altijd heel boos om.
Hij kwam niet uit een vuilnisbak. Hij had
een echte moeder gehad met korte poten
en korte oren en een vader met lange po
ten en lange oren. De Setter echter bleef
volhouden, dat hij géén ras had. Hij hóór
de bij die gekke korte beentjes (de Setter
zei altijd bénen inplaats van poten) niet zul
ke bespottelijk lange oren te hebben.
De Setter was jaloers, omdat hij lang zo
slim niet was als Prins. Prins kon (bijna)
alles verstaan wat de mensen zeiden en
hij was reuze handig in het bedenken van
plannetjes. De Setter, die vaak verveeld
voor het raam zat, zag Prins nogal eens
voorbij gaan om een van zijn busritjes
of auto-tochtjes te maken en dan vroeg
hij zichzelf weieens af: Hoe verzint hij
het. Want de Setter zou niet durven.
Prins wel. Die was al zo vaak hele
maal voor niets het land doorgetrokken,
dat hij meer van aardrijkskunde af wist
dan zijn baas of bazinnetje. Hij wist dat
in Utrecht de grote Domtoren staat, hij
was al ontelbare malen onder de poort
doorgelopen. Soms rustte hij daar even
uit, maar het waaide er meestal erg. De
Dam met het paleis in Amsterdam kon
hij wel uittekenen (als hij had kunnen
tekenen) evenals de Coolsingel in Rotter
dam. Soms stapte hij met mijnheer Meyer
de buurman het groothandelsgebouw in.
Het kon meneer Meyer niets schelen of
Prins naar zijn zakengesprekken luister
de. Hij vertelde toch niemand wat hij
had gehoord. Ook meneer Tukker, die
handelsreiziger was en vaak hele dagen
wegbleef, vond het nooit erg, wanneer
Prins met hem meereisde. De hele buurt
wist nu eenmaal, dat Prins dol op rei
zen was en de mensen hadden daar ple
zier in. Zelfs de strenge generaal Winter
van wie het hele leger bang was, stond
oogluikend toe, dat Prins in de dienst
auto sprong en zich daar verborg tot ze
in Den Haag waren. Als ze bij de mili
taire bureaus kwamen deed de generaal
net of hij Prins niet kende, wat wel een
beetje flauw van hem was. Maar het was
ook echt een gek gezicht, dat wiebelende
hondje naast zo'n lange, gewichtige mili
tair. Gelukkig was Prins zelf zo kinder
achtig niet. Hij ging dan meestal in zijn
eentje een paar uur door Den Haag wan
delen. Je moest hem dan zien lopen met
zijn korte poten door de Korte Poten
(straat) De Lange Poten (straat) durfde
hij nooit in, omdat hij dacht, dat daar
alleen maar honden, met lange poten
mochten wandelen. Dat kwam omdat hij
eens één keer, toen hij aan de pui van een
parfumerie-zaak snuffelde, was weggejaagd
Dan niet, dacht hij blijmoedig. Straten ge
noeg. En steden en dorpen ook.
IN DE PLAATS waar Prins woonde,
kon je met auto-bussen een heleboel kan
ten uit. Soms dacht hij: Kom, ik ga eens
naar Arnhem of naar Amersfoort. Hij
kroop dan ergens onder een bank, hij was
klein genoeg. Bij net eindpunt als de hele
bus leeg liep, kwam hij dan te voorschijn.
Meestal kon hij dan ongemerkt naar bui
ten slippen. Maar soms veroorzaakte hij
een paniek. Dan riep de chauffeur dat
er „voor die hond nog niet betaald was"
en dan ging hij alle mensen, die hij er
van verdacht de eigenaar te zijn, boos
aankijken omdat ze geen kaartje voor
dat dier genomen hadden. Het dier was
dan gewoonlijk al lang verdwenen als de
chauffeur nog stond te redetwisten. Want
niemand kon geloven, dat er een hond
bestond, die alleen het land doortrok. Hoe
Prins dan ook altijd weer de juiste bus
naar huis wist te vinden, begreep niemand.
Maar thuis kwam hij altijd weer. Joan
en Joanneke, bij wie hij eigenlijk hoorde,
waren dan dolblij als ze hun braverdje
weer aan de keuken-deur hoorden krabbe
len. Ze vroegen hem dan waar hij nu
weer was geweest. Maar Prins gaf nooit
antwoord. Hij zou wel wijzer zijn.
Op een dag kwamen er in het huis van
Prins' (mensen)familie logées. Kennissen
uit Engeland. Hij had er zich ontzaggelijk
op verheugd en gedacht: Nou zullen we
keet hebben jo. Hij rende van links naar
rechts, toen de Engelse auto voor kwam
rijden. Een meisje (met vlechten) was er
ook bij. Enig, dacht Prins. Hij begon meteen
in die vlechten te bijten. Maar toen ge
beurde er iets eigenaardigs. Het meisje
begon te schreeuwen in een andere taal.
Dogk, dogk, riep ze steeds. En een hele
boel meer, dat Prins niet verstaan kon.
Dat was akelig, daar had Prins niet
aan gedacht, dat hij Engels niet begrijpen
kon. Nu zou er van dat keet hebben ook
wel zo veel niet komen.
MAAR DAT VIEL gelukkig nogal mee
Als het mooi weer was mocht Prins mee
naar de plassen om te roeien of te zei
len en dat vond hij verrukkelijk. Een boot
was nóg heerlijker dan een bus. Hij ging
dan voorop staan met zijn oren recht-over-
eind en snuffelde al die heerlijke frisse
lucht in. En hoe meer golven er waren,
hoe liever het hem was. Hij kon ge
woon niet begrijpen dat het Engelse kind
altijd bang was. Hij kon het aan haar ge
zicht zien, al verstond hij het niet. Paars
van de kou zat ze te rillen op de achter
bank. De vader en moeder waren wel
aardig. Die zeiden steeds dat hij een
„good dog" was. Brave hond betekende
dat. Ach ja, zo langzaam aan stak hij wel
een paar woordjes op. Tegen de Setter
schepte hij daar wel een beetje over op.
„Ik ga weer varen met de Engelsen. Doen
jullie niet aan watersport?" De Setter
haalde zijn neus op en antwoordde niet.
Gewoon de kif natuurlijk, dat kon je zó
zien. Soms mocht Prins niet mee met zijn
familie en de Engelse logées. Dan gingen
ze naar musea en zo. Nu, daar vond hij
toch niets a#n. Dan kroop hij nog net zo
lief in de dienst-auto van de generaal. Die
aaide hem de hele weg over de kop en zei:
Prins, wat kiik je treurig vandaag? Nu
ja, allicht keek hij treurig. Hij was ook
veel liever met de boot gegaan. O, als
het kon zou hij zeehond worden. Terwijl
hij op zijn korte poten wat eenzaam door
de Korte Poten liep, dacht hij hierover na.
Een zeehond, dacht hij, was altijd op zee.
Die kon altijd voor op het dek staan en
lekker de frisse lucht inademen. Snuffe
len met zijn neus in de wind. O, het zou
Prins best lijken. Maar hij wist niet,
hoe je zeehond werd. Als hij maar iemand
kende van de marine of zo. Prins kende
alleen maar de generaal van de landmacht
die hem eigenlijk allang begon te verve
len. En dan meneer Tukker en meneer
Meyer, maar daar werd je ook niet veel
wijzer van. Met bóten hadden die niets te
maken. Tenminste.. Prins kon niet weten,
dat hij door meneer Meyer nog eens een
boottocht maken zou.
HET BEGON ER MEE, dat de Engelse
mensen weer naar huis zouden gaan. De
hele familie ging hen wegbrengen naar
Hoek van Holland. Joan en Joanneke en
ook Prins waren er bij. Prins zat vol
spanning op de achterbank. Tjonge, tjonge.
a. 1 "A-
was.
Mistroostig ging hij liggen, helemaal in
elkaar gerold. Dat noemden ze nu een
dagje uit. Het leek nergens op. Ze tracht
ten hem te troosten met een biskwietje.
Nou, hij at het op, maar landerig. Dan
had hij beter met meneer Tukker mee
kunnen gaan. Die was helemaal naar AI
Midden op het plein ontdekt Prins zijn vriendinnetje met de vlechten.
(Illustratie mej. N. Bagijn)
in. Hupla naar huis. Alsof daar wat aan vroeg was, want meneer Meyer zette zijn
koffer al in de auto. Nog even naar bin
nen, goed zo, nu kon Prins meteen achterin
glippen. Hij ging zo'n beetje onder de
bank liggen. Verborgen achter een kof
fer en een reisdeken. En nu maar afwach
ten of hij de boot van meneer Meyer te
zien zou krijgen.
Ach, de reis duurde lang. Oervervelend
melo. Maar voor die boot, boot, boot, boot, was het de hele weg zo verstopt te zitten
dat zeiden ze toch had hij Almelo laten en je koest te houden. Maar Prins durfde
schieten. Thuis at hij zijn bak honden- niet te voorschijn te komen. Hij was veel
eten niet leeg. Hij zou ze wel laten zien te bang, dat die boot hem dan weer ont-
dat ze met hem geen loopje konden ne- gaan zou. Toen de auto in Hoek van Hol-
men. „Zitten Marilyn en haar vader en land stil stond, kroop hij dan ook nog een
moeder nu nog op de boot, Mammie?" beetje verder onder de reisdeken. Hij
vroeg Joanneke. Hoorde je wel, daar zei hoorde mannen praten. Meneer Meyer
ze het weer: boot. Prins zuchtte maar stapte uit. Prins verroerde zich niet. Wel
eens diep. Het beste zou zijn er maar weer een uur lang moest hij zo onbewegelijk
eens alleen op uit te trekken. Een bus- blijven zitten. Wat heel lang is voor een
ritje te maken. Naar Harderwijk bijvoor- hond.
beeld. Als je bij het busstation stond, kon Toen opeens gebeurde er iets heel won-
je soms horen waar de mensen naar toe
gingen. Daar ging hij dan maar op af.
Want lézen kon hij natuurlijk niet. Prins
lag nog een beetje in zijn mand te mok-
derlijks. De auto werd verder gereden en
daarna was het net of hij de lucht werd
ingehesen. Ja, warempel, hij voelde het.
Het was niet gewoon meer. De auto ging
nu zou hij vast wel iets beleven vandaag, ken, toen opeens meneer Meyer op bezoek hoger en hoger nog. Prins hield het onder
Maar ach, dat viel tegen. Na een lange 'kwam. Hij praatte even met de Vader de reisdeken gewoon niet meer uit. Hij
rit stapten ze op een parkeerplaats uit; van het huis en zei toen, dat hij de vol- wroette met zijn neus om er boven uit te
Prins huppelde vrolijk heen en weer. Nu
zou het gebeuren. Misschien gingen ze wel
allemaal in een boot. O, hij wist heel
goed wat „boot" betekende. Boot, boot,
zeiden ze ook altijd als ze naar de plassen
gingen. En nu hadden ze ook weer steeds:
boot, boot, boot gezegd. Hij kwispelde al
bij voorbaat. Maar een hond heeft altijd
weer teleurstellingen. Je stelt je van alles
voor en er komt niets van terecht. Want
denk niet dat hij een boot te zien kreeg.
Iedereen ging iedereen goeiendag zeggen.
..Bye. bye, Prince, good dog", zeiden de
Engelsen tegen hem. En toen moest hij
met zijn baas en bazinnetje de auto weer
gende dag met de boot naar Engeland komen. Wat nijdig omdat het niet vlug
ging. Boot, boot, boot verstond Prins. Hij genoeg ging. Potjandosie, hij moest toch
ging recht-op zitten, rekte zich eens uit weten wat er gebeurde. Vreemd, er zat
en luisterde. „Wat is er Prins?" vroeg het niemand in de auto. Het ding bewoog,
vrouwtje, „Moet je er uit?" Ja, hij moest zonder dat er gestuurd werd. Prins zou
er uit. Maar niet zómaar, gewoon even toch wel erg graag willen weten, hoe dat
naar buiten. Hij moest er écht eens uit. nu mogelijk was. Nieuwsgierig sprong hij
Met een boot. Boot, boot, zei meneer
Meyer. Wacht maar, deze keer zou Prins
zich niet bij de neus laten nemen. Deze
keer zou hij zélf wel zorgen dat hij er
kwam.
DE VOLGENDE MORGEN vroeg sloop
hij het huis al uit. Gelukkig maar dat hij
op de bank en keek door het raampje.
Jawel hoor, hij hing in de lucht met
auto en al. Nog hoger ging het en daar
zweefde hij boven de kade. Hij zag bene
de mensen staan, die toekeken hoe de
auto's met hijskranen naar de boot gehe-
zen werden. Roets, eerst omhoog en dan
weer omlaag. Het ruim in. Arme Prins
Hij zou wel een reisje op een boot mee
maken nu, maar van het water zou hij
niets te zien krijgen. Even maar, toen hij
zo blij door de lucht zweefde zag hij glan
zend, bruisende water. Hij begon al ver
heugd te snuffelen. En een boot lag daar
jongens, een bóót, daar waren de zeil- en
de roeiboten op de plassen niets bij. Prins
likkebaarde ervan. Maar ach, opnieuw
wachtte hem een grote teleurstelling. De
auto daalde weer en werd toen met hond
en al onder in het schip geplaatst. Voor
zekerheid was Prins, toen hij mannenstem
men hoorde, maar gauw weer onder de
reisdeken gekropen. Zo kon niemand hem
zien en wegjagen. Hij zou maar braaf
wachten tot meneer Meyer weer kwam.
i
MAAR MENEER MEYER kwam niet
Uren en urenlang zat Prins eenzaam in
de auto. Hoepla boens, hoepla boens hoor
de hij maar. Hij kreeg een akelig gevoel
in zijn maag. Hoepla boens, hoepla boens.
Bah, wat een geluid. En dat draaide om
hem heen. Zij bleef maar treurig onder
de deken liggen, met alleen het puntje
van zijn neus er onderuit. Eigenlijk, ja
eigenlijk had hij er verschrikkelijk veel
spijt van dat hij met meneer Meyer was
meegegaan. Een ritje gewoon met de bus
naar Harderwijk of zo was misschien wel
zo leuk geweest. Had hij tenminste Har
derwijkers kunnen eten. En dan te den
ken aan die heerlijke bak met water en
melk die thuis op hem te wachten stond.
Hij verging van de dorst. Een dagje uit
van niks was het. Juist toen Prins dacht
dat ze hem voor altijd gevangen zouden
houden, hoorde hij weer mannen praten.
Misschien zou hij nu wel gauw verlost
worden.
En jawel hoor, daar ging hij de lucht
weer in. Met de hijskraan. Wat een hond
al niet kan meemaken. Hij was blij toen
meneer Meyer weer instapte. Die wist
nog steeds niet dat Prins ook was meege
gaan naar Engeland. Ja, want ze waren
in Engeland. Je kon het horen aan de
stemmen van de mensen. Ze knauwden
net of ze aardappels in hun mond had
den. En meneer Meyer zat maar te zin
gen: Het is een lange weg naar Tipperary,
het is een lange weg, o ja
Hemeltje, als ze nu ook nog naar dat
Tipperrerrie moesten, dat blijkbaar zo vér
lag, dan hield Prins het niet meer uit.
Hij moest echt even naar buiten. Op dat
ogenblik zette meneer Meyer de auto stil.
Hij stapte uit en zuchtte of hij moe was.
Hèhè..Prins er ook uit. Meneer Meyer
zag hem niet eens. Ziezo, eens even fijn
hollen en uitrennen. Dat heb je als hond
weieens nodig zo nu en dan. Ach jé, had
hij het maar niet gedaan. Hij zat juist
zo'n beetje tussen de bosjes, toen meneer
Meyer in de auto stapte en wegreed. Prins
blaffend er achter aan. Maar.te laat. Ver
der en verder ging de auto, naar Tipperrer
rie of wie weet waarheen. En Prins
bleef achter. Op een lange, lange weg,
helemaal alleen in Engeland. En hij bleef
maar lopen, dezelfde richting uit, die me
neer Meyer was gegaan. Wat moest hij
anders doen? Uren en uren liep hij op de
korte pootjes van hem. En moe dat hij
werd, niet te vertellen. Nou ja, zo moe
als een hond in elk geval. Zijn pootjes
leken er echt een beetje van afgesleten.
Die dooie dief van een Setter had in zijn
plaats vast allang de moed opgegeven.
Maar Prins was een flinke hond.
DIE LIEP NET zo lang, tot hij in een
grote stad kwam. „LONDON" stond er
op een bord. Maar dat kon hij natuurlijk
niet le'.en. Tjonge, tjonge, wat een stad was
dat. Iedereen sprak Engels. Alleen de hon
den blaften er net als overal. Er kwam
een vrolijke jachthond op hem af, die zei:
„Kom mee jo, loop niet zo somber te kij
ken? Ik zal je de stad laten zien". Het
was vriendelijk bedoeld en Prins wilde niet
onbeleefd zijn. Maar weer moest hij lo
pen, straat in, straat uit. Hij stond op
het punt om door zijn pootjes te zakken en
toen.O, de wereld is vol wonderen, ook
voor een hond.
Ze kwamen bij een groot gebouw. Daar
vóór reden rood en zwartgeklede mannen
op paarden. Pracht paarden waren het.
En prachtmannen. „Dit is het paleis van
de koningin", zei de Engelse hond. „En
wat je ziet is de aflossing van de wacht.
Dat zijn schildwachten begrijp je".
Hij deed heel trots. Nou, Prins vond het
wel aardig. Maar dat was nog het won
der niet. Dat kwam later. Toen hij mid
den tussen de mensen die stonden te kij
ken het Engelse vriendinnetje met de
vlechten zag staan. Toen zij ook hem ont
dekte, begon ze weer dadelijk te schreeu
wen. Daddy, daddy, en iets met „Dog,
dog, dog" er in. Prins wist nog best, dat
dit hond betekent. Marilyn en haar vader
liepen op hem toe. Verheugd sprong hij
tegen hen op. Ze aaiden hem en zeiden
met verbaasde gezichten allerlei dingen,
die hij niet verstaan kon. „Wat zegt ze
toch?" vreg hij doodmoe aan de Engelse
jachthond, die maar rond bleef snuffelen.
„Dat je de hond uit Nederland bent. Dat
ze niet begrijpen hoe je hier komt, O, nu
zeggen ze dat ze je maar mee naar huis
zullen nemen".
Prins bedankte zijn nieuwe vriendje har
telijk en sprong maar meteen met de En
gelse kennissen de auto in. Was dat even
een avontuur. Welke hond zal in zijn eentje
in Engeland gaan logeren? Wat een keet
zou hij hebben.
Ach, het viel alweer tegen. De Engelse
familie was heel aardig tegen hem, dat
wel. Ze zeiden steeds maar, dat hij een
„good dog" was. Ze gaven hem behoor
lijk te eten. Al waren eigenlijk alleen
de cakes en de sausijsjes maar echt
lékker. Ook het kind met de vlechten
viel achteraf best mee. Maar keet, echte
keet, viel er niet te maken. Het regende
zo vaak. En hij miste Joan en Joanneke.
En de uitstapjes met de generaal en de
handelsreizigers. Want in dat vreemde
Engeland durfde hij er maar niet zo
alleen op uit te gaan. Hij had best graag
eens in zo'n hoge Londense bus gezeten.
Op het plaatsje naast de chauffeur, waar
je zo fijn uitkijken kon. Maar niks hoor,
niemand nam hem mee. En hij werd
altijd aan een riem uit gelaten. Stel je
voor, hij die zoveel vrijheid gewend was.
EERLIJK GEZEGD verveelde hij zich
in dat hele Engeland. Het liefst was hij
maar weer terug gegaan naar huis. Maar
hoe?
Op een keer, juist toen hij erg treurig
was, hoorde Prins steeds weer; boot, boot,
boot zeggen. Hij begon te kwispelen van
plezier. Misschien brachten ze hem wel
naar Nederland. Naar zijn baas en ba
zinnetje. Naar zijn eigen mand.En
jawel hoor, kort daarop namen ze hem
mee in de auto. Na een lange tocht kwa
men ze bij een haven, waar weer net
zo'n boot lag als hij toen in Nederland
had gezien. Bye, bye Prince zeiden
ze, „bye bye". Marilyn drukte zijn kop er
bijna af. „Good dog. Good dog". Toen
werd hij door een gewichtige man in
een donker pak onderin het schip ge
stopt. Een hele dag weer. Het rare ge
voel kwam ook alweer in zijn maag. Het
reizen op zee was echt niets voor hem.
Vooral niet als ze je toch maar opsloten
in een hok. O, hij was ziek van na
righeid. Maar toen Prins er eindelijk
uit mocht, zag hij op de kade zijn hele
(mensen) familie staan. Blij dat hij was.
Hij raakte niet uitgesprongen van vreug
de en likte hun oren er bijna af.
En zo was Prins dan weer terug van
zijn zeereis, waarop hij geen zee had
gezien. Tegen de Setter heeft hij wel
een beetje opgeschept over zijn avontuur.
Het is ook wel heel bijzonder als een
hond helemaal alleen naar Engeland gaat.
Maar een „zeehond" wil hij toch niet
meer worden. In het vervolg reist Prins
weer rustig met de bus.
ill!lllll!lllllllllllllljillll!ll!lll!llllllllllilllllllllllllllllll!llllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllll!lllllllllllll!lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll||||.il!IIIIIIIIIIIIIH lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
DRIE JAAR GELEDEN verscheen
Allen Drury's lijvige roman „Advise and
Consent", een gefingeerd verhaal over
conflicten in de Amerikaanse regering,
vooral in de Senaat. De roman is wijdlo
pig en de politieke schruken zijn wel erg
talrijk, maar de schrijver kent blijkbaar
het milieu van de Senaat en het Witte
Huis door en door. Vandaar dat het boek
ondanks de melodramatische verteke
ning toch een sfeer van authenticiteit
bezit. Reeds bij het verschijnen van de
roman gevoelden sommige critici zich
verplicht erop te wijzen, dat dit niet een
zuiver portret is van het leven in Washing
ton en toen er uit de roman een toneel
stuk was gemaakt, hoorde men dat op
nieuw. Thans is eindelijk ook de film ge
reed van „Advise and Consent". De me
ningen erover lopen zeer uiteen. Sommigen
prijzen de film uitbundig, anderen zijn er
nog veel meer door geschokt dan door de
roman. En dat is te begrijpen: hier ziet
men Washington in prachtig zwart op wit
voor zich. Dat schept een sfeer van echt
heid in die sfeer speelt zich een politieke
strijd af, zo fel, dat elk schunnig middel
geoorloofd schijnt. De criticus van de New
York Times toonde zich door deze tafe
relen zo geschokt, dat hij geen woord over
had voor de filmische kwaliteiten van dit
werk.
OTTO PREMINGER, de regisseur van
deze film, is erin geslaagd uit Drury's
boek een snel voortschrijdend, hard en fel
drama te maken, als kunstwerk veel ster
ker dan Drury's overvolle, ondiepe roman.
Al dit geïntrigeer speelt zich af in bet
authentieke decor van Washington D.G.
De sfeer is zo echt gehouden, dat men de
senatoren uit deze film bijvoorbeeld laat
interviewen door bekende Amerikaanse
verslaggevers, die hun kleine rol heel na
tuurlijk weten te spelen. Voor de hoofd
rollen heeft men uitstekende filmspelers
gekozen: Walter Pidgeon treedt op als de
vakkundige soepel-gewiekste meerder
heidsleider van de Senaat; Charles Laugh-
ton geeft 'n uitstekende creatie van 'n oer
conservatieve senator uit het zuiden;
Burgess Meredith geeft een prachtige uit
beelding van een wrakkig en zenuwziek
ex-communist, die vroegere partijgenoten
aanbrengt en Franchot Tone treedt op als
een doodzieke, doch schipperend-levens-
wijze president van de Verenigde Staten.
Een waarlijk groot boek verliest meestal
aan waarde bij verfilming, maar een ro
man als „Advise and Consent", waar wie
den en snoeien alleen maar goed aan kan
doen, gaat er op vooruit.
DE REGISSEUR en scenario-schrijver
Wendell Mayes hebben er stevig het mes
ingezet. De internationale spanning en de
race tussen Amerikanen en Russen naar
de maan zijn er bijvoorbeeld geheel uit
weggewerkt. Wat overgebleven is, geeft
zeker geen Vleiend beeld van de sfeer in
Washington's hoogste kringen. Men kan
nog zo vaak schrijven en zeggen, dat con
densatie tot een karikatuur heeft geleid,
maar die waarschuwing neemt niet weg,
dat argelozen toch maar een vertekend
beeld krijgen van een milieu, dat voor
al op het filmdoek zo onloochenbaar
echt lijkt.
Des te echter, omdat wie Washington
kent natuurlijk toe zal geven, dat het
politieke geïntrigeer in de realiteit welis
waar veel meer verdund voorkomt, dan
in deze film, maar daarnaast toch moet
erkennen, dat politieke tegenstanders, als
het erop of eronder gaat, veelal niet aar
zelen het mes te steken in de spleet die
zij gewaar worden in het zo schijnheilig
glanzende pantser van hun tegenstanders.
Een levenswijs mens zal een medemens
moreel niet afschrijven omdat hij in zijn
jonge jaren homosexuele neigingen heeft
gehad of korte tijd heeft deelgenomen aan
communistische activiteit, maar indien po
litieke strevers dergelijke zwakke plek
ken ontdekken in het verleden van hun
rivalen, dan is die kans te schoon om niet
te worden uitgebuit. Dat heeft men in
Washington van tijd tot tijd kunnen waar
nemen. Of de film in het buitenland succes
zal hebben staat te bezien. Het tempo is
heel snel, de politieke procedure zal niet
altijd duidelijk zijn voor niet-ingewijden
en de „zonden" die aan het licht komen,
wegen in Amerika zwaarder dan elders.
De Italiaanse versie van een herderlijk
schrijven van de Nederlandse bisschoppen,
waarin de leer der pauselijke onfeilbaar
heid aan een interpretatie werd onderwor
pen, is in religieuze boekwinkels in Italië
uit de verkoop genomen. Vaticaanse func
tionarissen deelden deze week mede, dat
de oorzaak hiervan gelegen was in fouten
in de Italiaanse vertaling en niet in ean
theologisch dispuut.
Het Jaatste oecumenisch concilie, dat te
Rome in 18691870 is gehouden, had als
leerstuk geformuleerd, dat de Paus niet
kan dwalen als hij zich in zijn hoedanig
heid van paus officieel uitspreekt over za
ken van geloof of zeden. Dit 92 jaar gele
den gehouden concilie werd evenwel
abrupt afgebroken, toen Italiaanse troepen
Rome waren binnengetrokken om de pau
selijke staten te annexeren teneinde Italië
tot een eenheidsstaat te maken en is nooit
heropend.
DE INWONERS van Den Burg op Texel
zijn er al aan gewoon. Maar de vakantie
gangers in dit vriendelijke dorpje zullen
er nog wel van opkijken als zij de negen
tienjarige Miek Keijser door de smalle
straten zien wandelen met aan een ketting
een lammetje.
Jessie heet het dier. En het is hem on
verschillig of het aan de ketting moet
lopen of dat het los mag wandelen: het
zal zijn meesteres steeds even trouw blij
ven volgen. Soms blijft het even achter,
om aan een op straat neergeworpen stuk
papier te knabbelen of om de geur van
autobanden op te snuiven. Maar als Miek
het dan roept, komt het onmiddellijk weer
mee. Dat gebeurt niet als een ander zijn
naam schreeuwt. Want het luistert alleen
naar zijn „redster".
JESSIE WERD op negentien maart ge
boren, tegelijk met twee zusjes. Die waren
gehaaider dan zij. Steeds als er melk te
halen was, waren die twee juist op tijd.
Voor Jessie was er geen plaats, en daarna
geen melk meer. Zij dreigde te „verpiete
ren." Toen ontfermde Miek zich over haar.
hiervoor dankbaar tot in de puntjes van
haar hoeven. Zij laat Miek nu nooit in de
steek. Zij antwoordt mekkerend als Miek
haar naam roept. Zij loopt haar achterna
in huis, ligt rustig bij haar op schoot,
toont door onrustig te worden dat zij voor
een grote boodschap naar buiten moet. En
over boodschappen gesproken: elke och
tend gaat Jessie mee levensmiddelen; ha
len. Onbeschroomd stapt zij ook bij de
slager binnen.
's AVONDS, na het eten, wordt er altijd
een rondje gewandeld. Dan krijgt Jessie
gelegenheid zich uit te leven. Zodra de
ketting van haar halsband wordt geknoopt,
begint zij met haar bokkesprongen. Die
kan zij maken, dit meest bijzondere lam
van Texel.
Jessie met haar bazin.
Drie jaar geleden had zij dat bij de moe
der van Jessie ook gedaan. Ook die wilde
niet groeien, moest weg van de boerderij
van Mieks oom en kreeg toen, uit de fles,
te drinken van Miek. Vele keren per dag
voerde zij, en voert zij nog steeds, haar
nieuwe beschermeling. Jessie toonde zich