Van een hond, die graag een zeehond wilde zijn IJ J1 ftl SJ1 u Jki IJ i P$M n Wrede karikatuur van Washington meest bijzondere schaap van Texel I fè l ZATERDAG 21 JULI 1962 Erbij PAGINA VIER - fen Ina Hennink Italiaanse vertaling van Nederlands bisschoppelijk schrijven gewraakt ER WAS EENS EEN hond met lange oren en korte poten. Hij heette Prins. De deftige Setter aan de overkant zei, dat hij een vuilnisbakken hond was en dat het daarom bespottelijk was om Prins te he ten Daar werd Prins altijd heel boos om. Hij kwam niet uit een vuilnisbak. Hij had een echte moeder gehad met korte poten en korte oren en een vader met lange po ten en lange oren. De Setter echter bleef volhouden, dat hij géén ras had. Hij hóór de bij die gekke korte beentjes (de Setter zei altijd bénen inplaats van poten) niet zul ke bespottelijk lange oren te hebben. De Setter was jaloers, omdat hij lang zo slim niet was als Prins. Prins kon (bijna) alles verstaan wat de mensen zeiden en hij was reuze handig in het bedenken van plannetjes. De Setter, die vaak verveeld voor het raam zat, zag Prins nogal eens voorbij gaan om een van zijn busritjes of auto-tochtjes te maken en dan vroeg hij zichzelf weieens af: Hoe verzint hij het. Want de Setter zou niet durven. Prins wel. Die was al zo vaak hele maal voor niets het land doorgetrokken, dat hij meer van aardrijkskunde af wist dan zijn baas of bazinnetje. Hij wist dat in Utrecht de grote Domtoren staat, hij was al ontelbare malen onder de poort doorgelopen. Soms rustte hij daar even uit, maar het waaide er meestal erg. De Dam met het paleis in Amsterdam kon hij wel uittekenen (als hij had kunnen tekenen) evenals de Coolsingel in Rotter dam. Soms stapte hij met mijnheer Meyer de buurman het groothandelsgebouw in. Het kon meneer Meyer niets schelen of Prins naar zijn zakengesprekken luister de. Hij vertelde toch niemand wat hij had gehoord. Ook meneer Tukker, die handelsreiziger was en vaak hele dagen wegbleef, vond het nooit erg, wanneer Prins met hem meereisde. De hele buurt wist nu eenmaal, dat Prins dol op rei zen was en de mensen hadden daar ple zier in. Zelfs de strenge generaal Winter van wie het hele leger bang was, stond oogluikend toe, dat Prins in de dienst auto sprong en zich daar verborg tot ze in Den Haag waren. Als ze bij de mili taire bureaus kwamen deed de generaal net of hij Prins niet kende, wat wel een beetje flauw van hem was. Maar het was ook echt een gek gezicht, dat wiebelende hondje naast zo'n lange, gewichtige mili tair. Gelukkig was Prins zelf zo kinder achtig niet. Hij ging dan meestal in zijn eentje een paar uur door Den Haag wan delen. Je moest hem dan zien lopen met zijn korte poten door de Korte Poten (straat) De Lange Poten (straat) durfde hij nooit in, omdat hij dacht, dat daar alleen maar honden, met lange poten mochten wandelen. Dat kwam omdat hij eens één keer, toen hij aan de pui van een parfumerie-zaak snuffelde, was weggejaagd Dan niet, dacht hij blijmoedig. Straten ge noeg. En steden en dorpen ook. IN DE PLAATS waar Prins woonde, kon je met auto-bussen een heleboel kan ten uit. Soms dacht hij: Kom, ik ga eens naar Arnhem of naar Amersfoort. Hij kroop dan ergens onder een bank, hij was klein genoeg. Bij net eindpunt als de hele bus leeg liep, kwam hij dan te voorschijn. Meestal kon hij dan ongemerkt naar bui ten slippen. Maar soms veroorzaakte hij een paniek. Dan riep de chauffeur dat er „voor die hond nog niet betaald was" en dan ging hij alle mensen, die hij er van verdacht de eigenaar te zijn, boos aankijken omdat ze geen kaartje voor dat dier genomen hadden. Het dier was dan gewoonlijk al lang verdwenen als de chauffeur nog stond te redetwisten. Want niemand kon geloven, dat er een hond bestond, die alleen het land doortrok. Hoe Prins dan ook altijd weer de juiste bus naar huis wist te vinden, begreep niemand. Maar thuis kwam hij altijd weer. Joan en Joanneke, bij wie hij eigenlijk hoorde, waren dan dolblij als ze hun braverdje weer aan de keuken-deur hoorden krabbe len. Ze vroegen hem dan waar hij nu weer was geweest. Maar Prins gaf nooit antwoord. Hij zou wel wijzer zijn. Op een dag kwamen er in het huis van Prins' (mensen)familie logées. Kennissen uit Engeland. Hij had er zich ontzaggelijk op verheugd en gedacht: Nou zullen we keet hebben jo. Hij rende van links naar rechts, toen de Engelse auto voor kwam rijden. Een meisje (met vlechten) was er ook bij. Enig, dacht Prins. Hij begon meteen in die vlechten te bijten. Maar toen ge beurde er iets eigenaardigs. Het meisje begon te schreeuwen in een andere taal. Dogk, dogk, riep ze steeds. En een hele boel meer, dat Prins niet verstaan kon. Dat was akelig, daar had Prins niet aan gedacht, dat hij Engels niet begrijpen kon. Nu zou er van dat keet hebben ook wel zo veel niet komen. MAAR DAT VIEL gelukkig nogal mee Als het mooi weer was mocht Prins mee naar de plassen om te roeien of te zei len en dat vond hij verrukkelijk. Een boot was nóg heerlijker dan een bus. Hij ging dan voorop staan met zijn oren recht-over- eind en snuffelde al die heerlijke frisse lucht in. En hoe meer golven er waren, hoe liever het hem was. Hij kon ge woon niet begrijpen dat het Engelse kind altijd bang was. Hij kon het aan haar ge zicht zien, al verstond hij het niet. Paars van de kou zat ze te rillen op de achter bank. De vader en moeder waren wel aardig. Die zeiden steeds dat hij een „good dog" was. Brave hond betekende dat. Ach ja, zo langzaam aan stak hij wel een paar woordjes op. Tegen de Setter schepte hij daar wel een beetje over op. „Ik ga weer varen met de Engelsen. Doen jullie niet aan watersport?" De Setter haalde zijn neus op en antwoordde niet. Gewoon de kif natuurlijk, dat kon je zó zien. Soms mocht Prins niet mee met zijn familie en de Engelse logées. Dan gingen ze naar musea en zo. Nu, daar vond hij toch niets a#n. Dan kroop hij nog net zo lief in de dienst-auto van de generaal. Die aaide hem de hele weg over de kop en zei: Prins, wat kiik je treurig vandaag? Nu ja, allicht keek hij treurig. Hij was ook veel liever met de boot gegaan. O, als het kon zou hij zeehond worden. Terwijl hij op zijn korte poten wat eenzaam door de Korte Poten liep, dacht hij hierover na. Een zeehond, dacht hij, was altijd op zee. Die kon altijd voor op het dek staan en lekker de frisse lucht inademen. Snuffe len met zijn neus in de wind. O, het zou Prins best lijken. Maar hij wist niet, hoe je zeehond werd. Als hij maar iemand kende van de marine of zo. Prins kende alleen maar de generaal van de landmacht die hem eigenlijk allang begon te verve len. En dan meneer Tukker en meneer Meyer, maar daar werd je ook niet veel wijzer van. Met bóten hadden die niets te maken. Tenminste.. Prins kon niet weten, dat hij door meneer Meyer nog eens een boottocht maken zou. HET BEGON ER MEE, dat de Engelse mensen weer naar huis zouden gaan. De hele familie ging hen wegbrengen naar Hoek van Holland. Joan en Joanneke en ook Prins waren er bij. Prins zat vol spanning op de achterbank. Tjonge, tjonge. a. 1 "A- was. Mistroostig ging hij liggen, helemaal in elkaar gerold. Dat noemden ze nu een dagje uit. Het leek nergens op. Ze tracht ten hem te troosten met een biskwietje. Nou, hij at het op, maar landerig. Dan had hij beter met meneer Tukker mee kunnen gaan. Die was helemaal naar AI Midden op het plein ontdekt Prins zijn vriendinnetje met de vlechten. (Illustratie mej. N. Bagijn) in. Hupla naar huis. Alsof daar wat aan vroeg was, want meneer Meyer zette zijn koffer al in de auto. Nog even naar bin nen, goed zo, nu kon Prins meteen achterin glippen. Hij ging zo'n beetje onder de bank liggen. Verborgen achter een kof fer en een reisdeken. En nu maar afwach ten of hij de boot van meneer Meyer te zien zou krijgen. Ach, de reis duurde lang. Oervervelend melo. Maar voor die boot, boot, boot, boot, was het de hele weg zo verstopt te zitten dat zeiden ze toch had hij Almelo laten en je koest te houden. Maar Prins durfde schieten. Thuis at hij zijn bak honden- niet te voorschijn te komen. Hij was veel eten niet leeg. Hij zou ze wel laten zien te bang, dat die boot hem dan weer ont- dat ze met hem geen loopje konden ne- gaan zou. Toen de auto in Hoek van Hol- men. „Zitten Marilyn en haar vader en land stil stond, kroop hij dan ook nog een moeder nu nog op de boot, Mammie?" beetje verder onder de reisdeken. Hij vroeg Joanneke. Hoorde je wel, daar zei hoorde mannen praten. Meneer Meyer ze het weer: boot. Prins zuchtte maar stapte uit. Prins verroerde zich niet. Wel eens diep. Het beste zou zijn er maar weer een uur lang moest hij zo onbewegelijk eens alleen op uit te trekken. Een bus- blijven zitten. Wat heel lang is voor een ritje te maken. Naar Harderwijk bijvoor- hond. beeld. Als je bij het busstation stond, kon Toen opeens gebeurde er iets heel won- je soms horen waar de mensen naar toe gingen. Daar ging hij dan maar op af. Want lézen kon hij natuurlijk niet. Prins lag nog een beetje in zijn mand te mok- derlijks. De auto werd verder gereden en daarna was het net of hij de lucht werd ingehesen. Ja, warempel, hij voelde het. Het was niet gewoon meer. De auto ging nu zou hij vast wel iets beleven vandaag, ken, toen opeens meneer Meyer op bezoek hoger en hoger nog. Prins hield het onder Maar ach, dat viel tegen. Na een lange 'kwam. Hij praatte even met de Vader de reisdeken gewoon niet meer uit. Hij rit stapten ze op een parkeerplaats uit; van het huis en zei toen, dat hij de vol- wroette met zijn neus om er boven uit te Prins huppelde vrolijk heen en weer. Nu zou het gebeuren. Misschien gingen ze wel allemaal in een boot. O, hij wist heel goed wat „boot" betekende. Boot, boot, zeiden ze ook altijd als ze naar de plassen gingen. En nu hadden ze ook weer steeds: boot, boot, boot gezegd. Hij kwispelde al bij voorbaat. Maar een hond heeft altijd weer teleurstellingen. Je stelt je van alles voor en er komt niets van terecht. Want denk niet dat hij een boot te zien kreeg. Iedereen ging iedereen goeiendag zeggen. ..Bye. bye, Prince, good dog", zeiden de Engelsen tegen hem. En toen moest hij met zijn baas en bazinnetje de auto weer gende dag met de boot naar Engeland komen. Wat nijdig omdat het niet vlug ging. Boot, boot, boot verstond Prins. Hij genoeg ging. Potjandosie, hij moest toch ging recht-op zitten, rekte zich eens uit weten wat er gebeurde. Vreemd, er zat en luisterde. „Wat is er Prins?" vroeg het niemand in de auto. Het ding bewoog, vrouwtje, „Moet je er uit?" Ja, hij moest zonder dat er gestuurd werd. Prins zou er uit. Maar niet zómaar, gewoon even toch wel erg graag willen weten, hoe dat naar buiten. Hij moest er écht eens uit. nu mogelijk was. Nieuwsgierig sprong hij Met een boot. Boot, boot, zei meneer Meyer. Wacht maar, deze keer zou Prins zich niet bij de neus laten nemen. Deze keer zou hij zélf wel zorgen dat hij er kwam. DE VOLGENDE MORGEN vroeg sloop hij het huis al uit. Gelukkig maar dat hij op de bank en keek door het raampje. Jawel hoor, hij hing in de lucht met auto en al. Nog hoger ging het en daar zweefde hij boven de kade. Hij zag bene de mensen staan, die toekeken hoe de auto's met hijskranen naar de boot gehe- zen werden. Roets, eerst omhoog en dan weer omlaag. Het ruim in. Arme Prins Hij zou wel een reisje op een boot mee maken nu, maar van het water zou hij niets te zien krijgen. Even maar, toen hij zo blij door de lucht zweefde zag hij glan zend, bruisende water. Hij begon al ver heugd te snuffelen. En een boot lag daar jongens, een bóót, daar waren de zeil- en de roeiboten op de plassen niets bij. Prins likkebaarde ervan. Maar ach, opnieuw wachtte hem een grote teleurstelling. De auto daalde weer en werd toen met hond en al onder in het schip geplaatst. Voor zekerheid was Prins, toen hij mannenstem men hoorde, maar gauw weer onder de reisdeken gekropen. Zo kon niemand hem zien en wegjagen. Hij zou maar braaf wachten tot meneer Meyer weer kwam. i MAAR MENEER MEYER kwam niet Uren en urenlang zat Prins eenzaam in de auto. Hoepla boens, hoepla boens hoor de hij maar. Hij kreeg een akelig gevoel in zijn maag. Hoepla boens, hoepla boens. Bah, wat een geluid. En dat draaide om hem heen. Zij bleef maar treurig onder de deken liggen, met alleen het puntje van zijn neus er onderuit. Eigenlijk, ja eigenlijk had hij er verschrikkelijk veel spijt van dat hij met meneer Meyer was meegegaan. Een ritje gewoon met de bus naar Harderwijk of zo was misschien wel zo leuk geweest. Had hij tenminste Har derwijkers kunnen eten. En dan te den ken aan die heerlijke bak met water en melk die thuis op hem te wachten stond. Hij verging van de dorst. Een dagje uit van niks was het. Juist toen Prins dacht dat ze hem voor altijd gevangen zouden houden, hoorde hij weer mannen praten. Misschien zou hij nu wel gauw verlost worden. En jawel hoor, daar ging hij de lucht weer in. Met de hijskraan. Wat een hond al niet kan meemaken. Hij was blij toen meneer Meyer weer instapte. Die wist nog steeds niet dat Prins ook was meege gaan naar Engeland. Ja, want ze waren in Engeland. Je kon het horen aan de stemmen van de mensen. Ze knauwden net of ze aardappels in hun mond had den. En meneer Meyer zat maar te zin gen: Het is een lange weg naar Tipperary, het is een lange weg, o ja Hemeltje, als ze nu ook nog naar dat Tipperrerrie moesten, dat blijkbaar zo vér lag, dan hield Prins het niet meer uit. Hij moest echt even naar buiten. Op dat ogenblik zette meneer Meyer de auto stil. Hij stapte uit en zuchtte of hij moe was. Hèhè..Prins er ook uit. Meneer Meyer zag hem niet eens. Ziezo, eens even fijn hollen en uitrennen. Dat heb je als hond weieens nodig zo nu en dan. Ach jé, had hij het maar niet gedaan. Hij zat juist zo'n beetje tussen de bosjes, toen meneer Meyer in de auto stapte en wegreed. Prins blaffend er achter aan. Maar.te laat. Ver der en verder ging de auto, naar Tipperrer rie of wie weet waarheen. En Prins bleef achter. Op een lange, lange weg, helemaal alleen in Engeland. En hij bleef maar lopen, dezelfde richting uit, die me neer Meyer was gegaan. Wat moest hij anders doen? Uren en uren liep hij op de korte pootjes van hem. En moe dat hij werd, niet te vertellen. Nou ja, zo moe als een hond in elk geval. Zijn pootjes leken er echt een beetje van afgesleten. Die dooie dief van een Setter had in zijn plaats vast allang de moed opgegeven. Maar Prins was een flinke hond. DIE LIEP NET zo lang, tot hij in een grote stad kwam. „LONDON" stond er op een bord. Maar dat kon hij natuurlijk niet le'.en. Tjonge, tjonge, wat een stad was dat. Iedereen sprak Engels. Alleen de hon den blaften er net als overal. Er kwam een vrolijke jachthond op hem af, die zei: „Kom mee jo, loop niet zo somber te kij ken? Ik zal je de stad laten zien". Het was vriendelijk bedoeld en Prins wilde niet onbeleefd zijn. Maar weer moest hij lo pen, straat in, straat uit. Hij stond op het punt om door zijn pootjes te zakken en toen.O, de wereld is vol wonderen, ook voor een hond. Ze kwamen bij een groot gebouw. Daar vóór reden rood en zwartgeklede mannen op paarden. Pracht paarden waren het. En prachtmannen. „Dit is het paleis van de koningin", zei de Engelse hond. „En wat je ziet is de aflossing van de wacht. Dat zijn schildwachten begrijp je". Hij deed heel trots. Nou, Prins vond het wel aardig. Maar dat was nog het won der niet. Dat kwam later. Toen hij mid den tussen de mensen die stonden te kij ken het Engelse vriendinnetje met de vlechten zag staan. Toen zij ook hem ont dekte, begon ze weer dadelijk te schreeu wen. Daddy, daddy, en iets met „Dog, dog, dog" er in. Prins wist nog best, dat dit hond betekent. Marilyn en haar vader liepen op hem toe. Verheugd sprong hij tegen hen op. Ze aaiden hem en zeiden met verbaasde gezichten allerlei dingen, die hij niet verstaan kon. „Wat zegt ze toch?" vreg hij doodmoe aan de Engelse jachthond, die maar rond bleef snuffelen. „Dat je de hond uit Nederland bent. Dat ze niet begrijpen hoe je hier komt, O, nu zeggen ze dat ze je maar mee naar huis zullen nemen". Prins bedankte zijn nieuwe vriendje har telijk en sprong maar meteen met de En gelse kennissen de auto in. Was dat even een avontuur. Welke hond zal in zijn eentje in Engeland gaan logeren? Wat een keet zou hij hebben. Ach, het viel alweer tegen. De Engelse familie was heel aardig tegen hem, dat wel. Ze zeiden steeds maar, dat hij een „good dog" was. Ze gaven hem behoor lijk te eten. Al waren eigenlijk alleen de cakes en de sausijsjes maar echt lékker. Ook het kind met de vlechten viel achteraf best mee. Maar keet, echte keet, viel er niet te maken. Het regende zo vaak. En hij miste Joan en Joanneke. En de uitstapjes met de generaal en de handelsreizigers. Want in dat vreemde Engeland durfde hij er maar niet zo alleen op uit te gaan. Hij had best graag eens in zo'n hoge Londense bus gezeten. Op het plaatsje naast de chauffeur, waar je zo fijn uitkijken kon. Maar niks hoor, niemand nam hem mee. En hij werd altijd aan een riem uit gelaten. Stel je voor, hij die zoveel vrijheid gewend was. EERLIJK GEZEGD verveelde hij zich in dat hele Engeland. Het liefst was hij maar weer terug gegaan naar huis. Maar hoe? Op een keer, juist toen hij erg treurig was, hoorde Prins steeds weer; boot, boot, boot zeggen. Hij begon te kwispelen van plezier. Misschien brachten ze hem wel naar Nederland. Naar zijn baas en ba zinnetje. Naar zijn eigen mand.En jawel hoor, kort daarop namen ze hem mee in de auto. Na een lange tocht kwa men ze bij een haven, waar weer net zo'n boot lag als hij toen in Nederland had gezien. Bye, bye Prince zeiden ze, „bye bye". Marilyn drukte zijn kop er bijna af. „Good dog. Good dog". Toen werd hij door een gewichtige man in een donker pak onderin het schip ge stopt. Een hele dag weer. Het rare ge voel kwam ook alweer in zijn maag. Het reizen op zee was echt niets voor hem. Vooral niet als ze je toch maar opsloten in een hok. O, hij was ziek van na righeid. Maar toen Prins er eindelijk uit mocht, zag hij op de kade zijn hele (mensen) familie staan. Blij dat hij was. Hij raakte niet uitgesprongen van vreug de en likte hun oren er bijna af. En zo was Prins dan weer terug van zijn zeereis, waarop hij geen zee had gezien. Tegen de Setter heeft hij wel een beetje opgeschept over zijn avontuur. Het is ook wel heel bijzonder als een hond helemaal alleen naar Engeland gaat. Maar een „zeehond" wil hij toch niet meer worden. In het vervolg reist Prins weer rustig met de bus. ill!lllll!lllllllllllllljillll!ll!lll!llllllllllilllllllllllllllllll!llllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllll!lllllllllllll!lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll||||.il!IIIIIIIIIIIIIH lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll DRIE JAAR GELEDEN verscheen Allen Drury's lijvige roman „Advise and Consent", een gefingeerd verhaal over conflicten in de Amerikaanse regering, vooral in de Senaat. De roman is wijdlo pig en de politieke schruken zijn wel erg talrijk, maar de schrijver kent blijkbaar het milieu van de Senaat en het Witte Huis door en door. Vandaar dat het boek ondanks de melodramatische verteke ning toch een sfeer van authenticiteit bezit. Reeds bij het verschijnen van de roman gevoelden sommige critici zich verplicht erop te wijzen, dat dit niet een zuiver portret is van het leven in Washing ton en toen er uit de roman een toneel stuk was gemaakt, hoorde men dat op nieuw. Thans is eindelijk ook de film ge reed van „Advise and Consent". De me ningen erover lopen zeer uiteen. Sommigen prijzen de film uitbundig, anderen zijn er nog veel meer door geschokt dan door de roman. En dat is te begrijpen: hier ziet men Washington in prachtig zwart op wit voor zich. Dat schept een sfeer van echt heid in die sfeer speelt zich een politieke strijd af, zo fel, dat elk schunnig middel geoorloofd schijnt. De criticus van de New York Times toonde zich door deze tafe relen zo geschokt, dat hij geen woord over had voor de filmische kwaliteiten van dit werk. OTTO PREMINGER, de regisseur van deze film, is erin geslaagd uit Drury's boek een snel voortschrijdend, hard en fel drama te maken, als kunstwerk veel ster ker dan Drury's overvolle, ondiepe roman. Al dit geïntrigeer speelt zich af in bet authentieke decor van Washington D.G. De sfeer is zo echt gehouden, dat men de senatoren uit deze film bijvoorbeeld laat interviewen door bekende Amerikaanse verslaggevers, die hun kleine rol heel na tuurlijk weten te spelen. Voor de hoofd rollen heeft men uitstekende filmspelers gekozen: Walter Pidgeon treedt op als de vakkundige soepel-gewiekste meerder heidsleider van de Senaat; Charles Laugh- ton geeft 'n uitstekende creatie van 'n oer conservatieve senator uit het zuiden; Burgess Meredith geeft een prachtige uit beelding van een wrakkig en zenuwziek ex-communist, die vroegere partijgenoten aanbrengt en Franchot Tone treedt op als een doodzieke, doch schipperend-levens- wijze president van de Verenigde Staten. Een waarlijk groot boek verliest meestal aan waarde bij verfilming, maar een ro man als „Advise and Consent", waar wie den en snoeien alleen maar goed aan kan doen, gaat er op vooruit. DE REGISSEUR en scenario-schrijver Wendell Mayes hebben er stevig het mes ingezet. De internationale spanning en de race tussen Amerikanen en Russen naar de maan zijn er bijvoorbeeld geheel uit weggewerkt. Wat overgebleven is, geeft zeker geen Vleiend beeld van de sfeer in Washington's hoogste kringen. Men kan nog zo vaak schrijven en zeggen, dat con densatie tot een karikatuur heeft geleid, maar die waarschuwing neemt niet weg, dat argelozen toch maar een vertekend beeld krijgen van een milieu, dat voor al op het filmdoek zo onloochenbaar echt lijkt. Des te echter, omdat wie Washington kent natuurlijk toe zal geven, dat het politieke geïntrigeer in de realiteit welis waar veel meer verdund voorkomt, dan in deze film, maar daarnaast toch moet erkennen, dat politieke tegenstanders, als het erop of eronder gaat, veelal niet aar zelen het mes te steken in de spleet die zij gewaar worden in het zo schijnheilig glanzende pantser van hun tegenstanders. Een levenswijs mens zal een medemens moreel niet afschrijven omdat hij in zijn jonge jaren homosexuele neigingen heeft gehad of korte tijd heeft deelgenomen aan communistische activiteit, maar indien po litieke strevers dergelijke zwakke plek ken ontdekken in het verleden van hun rivalen, dan is die kans te schoon om niet te worden uitgebuit. Dat heeft men in Washington van tijd tot tijd kunnen waar nemen. Of de film in het buitenland succes zal hebben staat te bezien. Het tempo is heel snel, de politieke procedure zal niet altijd duidelijk zijn voor niet-ingewijden en de „zonden" die aan het licht komen, wegen in Amerika zwaarder dan elders. De Italiaanse versie van een herderlijk schrijven van de Nederlandse bisschoppen, waarin de leer der pauselijke onfeilbaar heid aan een interpretatie werd onderwor pen, is in religieuze boekwinkels in Italië uit de verkoop genomen. Vaticaanse func tionarissen deelden deze week mede, dat de oorzaak hiervan gelegen was in fouten in de Italiaanse vertaling en niet in ean theologisch dispuut. Het Jaatste oecumenisch concilie, dat te Rome in 18691870 is gehouden, had als leerstuk geformuleerd, dat de Paus niet kan dwalen als hij zich in zijn hoedanig heid van paus officieel uitspreekt over za ken van geloof of zeden. Dit 92 jaar gele den gehouden concilie werd evenwel abrupt afgebroken, toen Italiaanse troepen Rome waren binnengetrokken om de pau selijke staten te annexeren teneinde Italië tot een eenheidsstaat te maken en is nooit heropend. DE INWONERS van Den Burg op Texel zijn er al aan gewoon. Maar de vakantie gangers in dit vriendelijke dorpje zullen er nog wel van opkijken als zij de negen tienjarige Miek Keijser door de smalle straten zien wandelen met aan een ketting een lammetje. Jessie heet het dier. En het is hem on verschillig of het aan de ketting moet lopen of dat het los mag wandelen: het zal zijn meesteres steeds even trouw blij ven volgen. Soms blijft het even achter, om aan een op straat neergeworpen stuk papier te knabbelen of om de geur van autobanden op te snuiven. Maar als Miek het dan roept, komt het onmiddellijk weer mee. Dat gebeurt niet als een ander zijn naam schreeuwt. Want het luistert alleen naar zijn „redster". JESSIE WERD op negentien maart ge boren, tegelijk met twee zusjes. Die waren gehaaider dan zij. Steeds als er melk te halen was, waren die twee juist op tijd. Voor Jessie was er geen plaats, en daarna geen melk meer. Zij dreigde te „verpiete ren." Toen ontfermde Miek zich over haar. hiervoor dankbaar tot in de puntjes van haar hoeven. Zij laat Miek nu nooit in de steek. Zij antwoordt mekkerend als Miek haar naam roept. Zij loopt haar achterna in huis, ligt rustig bij haar op schoot, toont door onrustig te worden dat zij voor een grote boodschap naar buiten moet. En over boodschappen gesproken: elke och tend gaat Jessie mee levensmiddelen; ha len. Onbeschroomd stapt zij ook bij de slager binnen. 's AVONDS, na het eten, wordt er altijd een rondje gewandeld. Dan krijgt Jessie gelegenheid zich uit te leven. Zodra de ketting van haar halsband wordt geknoopt, begint zij met haar bokkesprongen. Die kan zij maken, dit meest bijzondere lam van Texel. Jessie met haar bazin. Drie jaar geleden had zij dat bij de moe der van Jessie ook gedaan. Ook die wilde niet groeien, moest weg van de boerderij van Mieks oom en kreeg toen, uit de fles, te drinken van Miek. Vele keren per dag voerde zij, en voert zij nog steeds, haar nieuwe beschermeling. Jessie toonde zich

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 16