DE WRAAK VAN
DE HEILIGE BERG
Wat Karei Jonckheere hoorde en zag
Belangwekkende noviteiten op
het komende Edinburg-Festival
Be miniatuurkunst van de pistache
C. E. Dinaux
PRECIES OP DE GRENS van Gui
nee, Ivoorkust en Liberia ligt de hei
lige berg Nimba. Het is een pracht
van een berg, wel niet zo erg hoog
(1400 meter), maar wel imposant zo
als hij uit de wouden aan zijn voet
oprijst met een intens groen begroei
de kruin. Dat deze speciale berg
heilig is voor de bevolking van drie
landen is begrijpelijk, want hij is het
hoogste punt honderden kilometers in
de omtrek. Rond de Nimba strekt zich
een natuurreservaat uit waar ook de
berg zelf toe behoort. Geen onheilige
mensenvoet mag deze mooie streek
betreden, tenzij voorzien van duizend
voudig gestempelde papieren uit
Dakar, dat er duizenden kilometers
vandaan ligt! Maar men kan ook op
een andere manier bij de Nimba
komen. De grote weg loopt er name
lijk vlak onderlangs en wie naar
Ivoorkust wil móet langs die weg, die
dwars door het reservaat loopt. En
omdat er tien vrij grote dorpen in het
reservaat liggen rijden er ook veel
vrachtauto's en zogenaamde rapides,
een soort kleine busjes.
MET ZO'N RAPIDE reden we tot
een meter boven het dak beladen met
zakken, manden, korven, kisten, kof
fers en beesten, naar Ivoorkust. Binnen
in de rapide zaten op een ruimte voor
vijftien man dertig mannen, vrouwen
en kinderen op een onderlaag van ba
len koffie, rijst en katoen. Baby's vul
den nog aanwezige gaatjes op. Wijzelf
reisden „eersteklas", dat wil zeggen dat
we samen voor meer geld op een een-
persoonsstoel naast de chauffeur za
ten. Die chauffeur was hooguit zeven
tien jaar oud, de juiste leeftijd voor
een Afrikaanse chauffeur. Hij droeg een
feestmuts in het model van de ouder
wetse pickelhaube. De klep ervan was
van verguld papier en een overmoedige,
rood-wit-blauwe kokarde wees naar de
hemel.
Het had 's nachts geregend, niet zo'n
beetje wat in Afrika gelijk staat met
een Hollandse gietbui maar een zond
vloed en alles droop van de rode mod
der. Overigens was het nu prachtig
weer en alle vogels zongen en de tal
loze koeien, die een plezierig, halfver-
wilderd bestaan leidden, genoten van
verse grassprietjes. Bovendien was het
zondag en dus had iedereen zijn beste
spullen aan. De dames in onze rapide
leken met hun kleurige, fantastisch ge
drapeerde hoofddoeken een bonte vlin
derstoet die uit de omlaag gedraaide
raampjes puilde.
DE RIT LEEK OP alle andere rit
ten door Afrika. Er was de gewone vro
lijkheid (merkwaardig hoe weinig zuur
Afrikaners zijn, zelfs onder onaangena
me omstandigheden) en iedereen praat
te met iedereen, zong wat, at wat of
dommelde wat. Toen haalde de regen
ons in. Het was een eersterangs tornado
in grote stijl, want de moesson kon
digde zich reeds aan. In onze rapide, me
de raampjes snel omhooggedraaid, be
gonnen we ons al spoedig als in een
stoombad te voelen. We zaten in een
ijzeren doos in een wereld van neer
stortend water, van gierende rukwin
den, van verblindende bliksemflitsen
en ratelende donderslagen, die alle rij
den onmogelijk maakte. De chauffeur
vleide zijn hoofd op het stuurrad en
begon een dutje. We namen hem voor
zichtig de feestmuts af die in de knel
dreigde te raken, en hij bedankte ons
vriendelijk met een blik uit zijn lodder
ogen. Wijzelf schikten ons voor een kor
tere of langere wachtneriode dat weet
je daar nooit en de rest van de ra-
pide-inhoud leek met één klap in slaap
te vallen.
EEN HALF UUR later waren we
weer op weg. De weg was door het
water gladder dan men voor mogelijk
zou houden; de rode modder spatte tot
bovenop het dak en dus hield men de
raampjes zorgvuldig dicht met het oog
op de mooie kleren. Beekjes spoelden
dwars over de weg en alle bruggen
waren twijfelachtig geworden. Maar ze
werden met veel vaart en verve ge
nomen. Heel de wereld leek schoonge
spoeld en in de dorpen speelden de kin
deren als poppen van melkchocola in
de dikke modder.
Van het vrij dunne bos raakten we
in de savanne en ook daar had de re
gen zijn werk gedaan. Hoog en onwaar
schijnlijk groen beefden de nieuwe .lo
ten van het olifantengras in de lichte
wind, alle bomen pronkten met nieuw
blad en bloemen waren overal. Een
groot bcfrd vertelde ons, dat we nu het
reservaat binnenreden, maar alle buf
fels, olifanten en andere wilde dieren
lieten verstek gaan. Er waren alleen
nog steeds koeien. Toen gebeurde er
iets in de verte. Daar rees een pak
parelwitte wolken omhoog. „Voila le
mont Nimba!" riep onze Frans-spreken
de chauffeur, die wist dat wij uitzagen
naar dat heilige gevaarte.
MAAR DE NIMBA is capricieus en
vertoonde zich niet. „II n'aime pas etre
vu," verklaarde de chauffeur. „Hij is
erg heilig", en hij drukte eens extra op
het gaspedaal, zodat we met een ruk
vooruit schoten. En toen gebeurde er
op het onverwachtste moment daar bo
ven toch het wonder. De wolken weken
uiteen en daaruit trad de top van de
berg, goudgroen, waar watervallen een
zilveren web over trokken. In de klo
ven vielen zware purperen schaduwen.
Een uur later liet de zon ons weer
in de steek. Een nieuwe tornado barst
te over ons los, een korte maar onge-
meen heftige, die de weg veranderde
in een stortbeek. De chauffeur waag
de het ditmaal de bui te trotseren en
langzaam kroop hij voort over de glib-
berweg. Hele stukken berm gleden weg
onder het afknabbelende water, een
boom viel krakend achter ons om in
een wirwar van lianen. De chauffeur
waagde het iets harder te gaan rijden
het ging immers best? zonder re
kening te houden met het ronde pro
fiel van het wegdek, en het ging goed,
het ging nóg goed. Totdat we een
lange, lange helling hadden genomen
en er daarboven op het plateau een
lineaalrechte weg voor ons uitstrekte.
Links en rechts van de weg lag savan
ne, met naar de kant van de berg de
grens van het zware oerwoud, dat er
echt naar uitzag dat het zou wemelen
van wilde dieren. We zagen zelfs twee
aapjes, de eerste sinds weken. En op
die mooie rechte weg verloor onze
chauffeur zijn laatste restje zelfbe
heersing, dat hem tot nog toe genoopt
had tot het gebruik van versnellingen,
remmen en gaspedaal. Hij gaf de feest
muts een tikje zodat deze jolig scheef
kwam te staan, drukte met al zijn kracht
het gaspedaal in en daar gingen we,
in tomeloze vaart.
WE SLAAGDEN er nog in één ver
schrikte kreet te slaken, toen begon
de rapide te slingeren, toen te walsen en
tenslotte gleden we onontkoombaar en
met verbazende vaart regelrecht de
weg af, het olifantengras in. Als een
stormram vlogen we naar een groep
je lage bomen. Het is wonderbaarlijk
hoe snel een mens kan reageren als
dat moet! De auto maakte een draai
om zijn lengteas en schoof toen op zijn
zij met krakend en scheurend geweld
door het struweel. We waren ineenge
doken, de armen voor het gezicht en
vanuit onze ooghoeken zagen we een
werveling van groen op ons afkomen.
We hoorden een luide klap. Toen viel
er een doodse stilte. Een vredig rook
wolkje steeg uit de dode motor op.
Toen we weer tot onszelf kwamen was
er niet het geringste spoor van paniek.
Ordelijk en rustig verliet de wel ge
havende, maar gelukkig niet beschadig
de inhoud van de rapide het wrak en
ging op de wegberm zitten. Maar de auto
was er zielig aan toe. Die was finaal
in tweeën geboken, geen ruit was meer
heel en alle bagage lag wijd in de om
trek verspreid. Twee kooplieden in wij
de blauwe gewaden begonnen zich er mee
bezig te houden, zacht kermend over
schade en verlies, zoals kooplieden ge
wend zijn dat te doen. De rest van
de passagiers keek er weinig geïnte
resseerd naar. Het was niet hun koop
waar. De inhoud van hun mandjes en
de rest was er redelijk afgekomen en
daarmee waren zij tevreden. Zonder
uitzondering begonnen ze allemaal een
provisorisch kampementje op te bou
wen. Ze kenden hun land!
DE SCHEMERING begon zoetjes aan
te sluipen en een driezelige regen neer
te siepelen. Over de hele weg ver
spreid waren kleine huishoudinkjes te
bespeuren. Huismoeders hadden matjes
en kleedjes uitgespreid, een vuurtje
aangemaakt, en nu zetten ze thee of
kookten hun potje. Hun bagage was tot
kleine muurtjes opgestapeld en ze wa
ren zo op hun gemak alsof ze gezellig
thuis waren en niet in een wildreser
vaat vol buffels en olifanten. Maar er
waren drie mensen die dat niét op
brachten...
De eerste was de chauffeur. Die on
gelukkige zat op het wrak van zijn ra
pide als een verslagen krijger op zijn
doodgeschoten paard. Tranen drupten
over zijn zwarte wangen; tik-tik-tik-,
We hadden geprobeerd hem te troos
ten, maar er was geen verstandig
woord uit of in hem te krijgen. Alleen
maar tranen, met nu en dan een hyste
rische lachbui, en innig droeve blikken
uit zijn in vocht zwemmende ogen. We
hadden geprobeerd uit hem te krijgen
of er kans bestond op een passerende
vracht- of andere auto, maar toen was
hij gaan gillen en wijselijk lieten we
hem alleen met zijn smart.
DE TWEE ANDEREN waren wij. We
zaten op onze besmeurde valiezen, in
regenjassen gedoken, somber en droef
te moede bij de gedachte aan een nacht
in een beroemd wildreservaat. En zelfs
de aanblik van het mooie nieuwe jacht
geweer van een der kooplieden kon
ons niet verkwikken. Het leek ons véél
te klein voor een buffel of een olifant
(extrêmement féroce, zoals onze Guide
Bleu het zo aardig uitdrukte). De we
reld om ons heen was uitermate onbe
haaglijk, zelfs al hadden we geen hon
ger omdat alle huismoeders ons een
aandeel uit hun kookpotten hadden ge
bracht. De kans op een vervoermiddel
leek uiterst gering, want wie rijdt er
nu in het donker over zulke wegen? En
bovendien lag het laatste dorp zestien
kilometer achter ons en het volgende
bijna twintig voor ons-
Toen alles onoplosbaar leek zagen we
ineens in de verte een lichtje! Het
bleek een late fietser te zijn die hevig
schrok van het obstakel op zijn weg,
want Afrikanen zijn allerminst gesteld
op ongelukken. Ze plegen zich dan met
de snelste vaart terug te trekken in te
genstelling met ons Europeanen, die er
graag zo dicht mogelijk met de neus
bovenop gaan staan. Maar de fietser
kreeg geen kans. Hij werd gevangen,
zijn fiets werd hem ontnomen en een
der kooplieden klom er op en joeg in
snelle vaart de weg naar het dorp ach
ter ons*op.
OP ONZE NATTE valiezen verkeer
den wij in een toestand van verstijving.
Het was half acht en eerst om half
zeven zou het weer licht worden. Elf
uur langELF UUR.Er was
praktisch niemand meer wakker. Over
al lagen witte kokons van in katoen
gewikkelde slapende lichamen. En toen
we het het minst verwachtten klonk
er uren later in de verte het geronk
van een motor. Meteen stond iedereen
overeind. In de verte doken twee kop
lampen op. Het was een rapide die ons
kwam redden! Er werd ingeladen. De
koopman werd geprezen, de nieuwe
chauffeur begroet. Het was een vreug
de van belang. En al bleek er reeds
fiks wal publiek in de rapide te zit
ten, we konden er allemaal nog wel bij
en daar ging het om!
HET EERSTE ochtendgrauwen vond
ons bij ons reisdoel. De chauffeur laad
de ons af bij een grote schuur, die een
hotel bleek te zijn, en waarin iedereen
nog sliep en niet van zins leek wakker
te worden, zodat we daarna nog uren
op de veranda zaten te wachten. We
rekenden af met onze chauffeur die ons
waarlijk zeer coulant het deel van de
reis na het ongeluk niet berekende, om
dat toen alles zo akelig was geweest!
We dachten aan vele Hollandse taxi's
en bedankten hem uitbundig. Later za
gen we hem nog vaak terug bij on
ze reizen door Guinee en Ivoorkust, zo
als je daar iedereen altijd en overal
terugziet.
Eén ding bleef ons van deze speciale
rit zeer levendig bij. Dat was het ge
weldig aantal geweerschoten dat 's-
nachts weerklonk in het wildreservaat,
dat door geen onheilige voet betreden
mag worden. Maar wat wil je, met
tien dorpen er in en minstens veertig
er omheen?.
Bob Tadema Sporry
EDINBURG is druk in de weer met de voorbereidingen
voor het zestiende Internationale Festival, dat van 19 augus
tus tot 18 september gehouden zal worden. Dan zullen in de
oude Schotse hoofdstad andermaal vele vreemde talen wor
den gesproken, want honderden buitenlandse bezoekers
zullen met de Edinburgers flaneren door de drukke Princes
Street, die met zijn mooie winkels aan de ene kant en zijn
bloemen aan de andere, leidt naar Grey Castle, dat 's avonds
zal baden in een zee van betoverend licht. Verleden jaar
kreeg het Festival onder de artistieke leiding van de Earl van
Harewood een nieuw gezicht. Het laat zich aanzien, dat in
de loop van 1962 nog meer wijzigingen zullen worden door
gevoerd. Een van de nieuwe facetten is de vierdaagse
schrijversconferentie, waar, na een welkomstwoord door Sir
Compton Mackenzie, beroemde schrijvers uit dertien landen
een toespraak zullen houden en van gedachten wisselen over
de problemen van de schrijver, en de toekomst van de roman
litteratuur. Elke zitting wordt besloten met een algemeen
debat, waaraan ook het publiek kan deelnemen. Onder de
uitgenodigde schrijvers bevinden zich Kingsley Amis, Simone
de Beauvoir, Lawrence Durrell, Graham Greene, Marek
Hlasko, Norman Mailer, Alberto Moravia, Iris Murdoch,
Vladimir Nabokov, Bertrand Russell, Frangoise Sagan, Jean-
Paul Sartre en C. P. Snow.
De componist Luigi
Nono, wiens nieuwe
werk „Sul ponte di
Hiroshima" tijdens 't
komende festival in
Edinburgh in premiè
re zal gaan in Usher
Hall.
EEN ANDERE NOVITEIT is de orga
nisatie van een zogenoemde „Big Top"
op de East Meadows, waar het Béjart
Ballet uit Brussel een uitvoering zal ge
ven en een nachtelijk zangfeest en een
jazzconcert worden gegeven. Het Festival
belooft dit jaar belangwekkend te wor
den. Het begint met de „Missa Solem-
nis" van Beethoven door het Londens
Symfonie Orkest en het Festivalkoor van
Leeds. Verder staan op het programma
de opera „Prins Igor" van Borodin, door
het operagezelschap van Belgrado, „De
Liefde van de Drie Sinaasappelen" van
Prokofjef, Massenet's „Don Quichotte",
Moessorgski's „Kovantchina" en eveneens
van Prokofjef „De Speler." Tevens zal
een aantal vooraanstaande Russische so
listen optreden, zoals Sviatoslav Richter,
Galina Visjnevskaja en Ntsislav Rostro-
povitsj. Van de orkesten noemen wij het
Pools Radio Symfonie Orkest en voorts
treden op The Philharmonia Orchestra,
The English Opera Group met Britten's
„The Turn of the Screw" onder leiding
van de componist, het Opera Ballet van
Belgrado en enkele kamermuziek-ensem-
bles, waaronder de Schola Cantorum Ba-
siliensis, dat de zes Brandenburgse Con
certen van Bach ten gehore zal brengen,
alsmede andere achttiende eeuwse mu
ziek, te spelen op instrumenten uit die
tijd. Ook strijkkwartetten verlenen hun
medewerking, bijvoorbeeld het Allegri-
kwartet, het Amici-kwartet, het Borodin-
strijkkwartet en tenslotte The Gregg Smith
Singers en het Melos Ensemble.
Voor het eerst zullen op deze concer
ten werken worden uitgevoerd van Dmitri
Sjostakovitsj, die het Festival zal bijwo
nen.
Onze muziekmedewerker Sas Bunge zal
een deel van de muziekevenementen van
het festival voor onze lezers bijwonen.
MEN HEEFT HET Festival wel eens
verweten, dat de toneelvoorstellingen niet
het peil hadden van de prachtige concer
ten. Dit jaar echter zullen de bezoekers
The Royal Shakespeare Company uit Lon
den en Stratford-on-Avon kunnen zien in
drie stukken te beginnen met „Troilus
en Cressida" in de herziene versie, zoals
die in 1960 te Stratford werd opgevoerd
met Doroth Tutin en Max Adrian in hun
oorspronkelijke rol. Decors en kostuums
zijn van Leslie Hurry, terwijl de regie
berust bij Peter Hall, directeur van het
Royal Shakespeare Theatre. Het tweede
stuk, „The Devils" van John Whiting,
had verleden jaar in Londen veel suc
ces. De hoofdrollen zijn bezet door Do-
rpthy Tutin, Max Adrian en Richard John
son. Het derde is de Britse première
van Christopher Fry's „Curtmantle", dat
reeds in Nederland werd vertaald en op
gevoerd.
TONEELVOORSTELLINGEN op het
open podium van de Assembly Hall zijn
altijd bijzonder in trek geweest op het
Festival. Dit jaar zal er „The Doctor
and the Devils" van Dylan Thomas wor
den opgevoerd. Het stuk werd oorspron
kelijk geschreven als filmscenario in sa
menwerking met de Schotse producer Do
nald Taylor. De dokter in kwestie is een
19e eeuwse anatoom uit Edinburg, Dr.
Knox, en de duivels zijn vermoedelijk de
moordenaars Burke en Hare, die de lij
ken van hun slachtoffers verkochten voor
anatomische proeven. De bezetting zal ge
heel uit Schotse acteurs bestaan.
SCHOTLAND zal eveneens worden ver
tegenwoordigd in het Gateway Theatre,
waar de Edinburgh Gateway Company
„Young Auchinleck" zal opvoeren, een
nieuw stuk van Robert McLellan, die be
kend staat om zijn levendige Schotse
vocabulaire. De held is James Boswell,
Samuel Johnson's biograaf, de zoon van
een Schotse rechter, lord Auchinleck, die
zelf ook advocaat in Edinburg was.
BOVENDIEN zullen er als gewoonlijk
nevenattracties zijn interessante bij
dragen van groepen jonge mensen, die
experimentele en progressieve stukken
zullen opvoeren in elke zaal of kerk, die
zij maar krijgen kunnen. Dit jaar zullen
in het kader van het Festival twee ten
toonstellingen worden gehouden. In de
Royal Scottish Academy zullen de bezoe
kers de „Henie-Onstad" verzameling van
moderne schilderijen kunnen zien, een col
lectie, die de Noorse reder Niels Onstad
en zijn vrouw Sonja Henie de vroegere
■wereldkampioene kunstschaatsen on-
'angs aan de staat schonken. In de National
Gallery of Scotland, naast de academie,
exposeert een groep Joegoslavische schil
ders. Zij komen van de „Naïve" school
van Hlebine (een stad bij Zagreb) die
gesticht werd door de schilder Krsto He-
gedusic in het begin van de dertiger ja
ren.
Het ^Festival zou echter niet compleet
zijn zonder zijn Militaire Taptoe, een
schouwspel dat duizenden 's avonds lokt
naar het luisterrijk verlichte terras van
het kasteel. Dit jaar zal het massale
schouwspel van pijpers en trommen nog
worden aangevuld met Schotse dansen en
gymnastiekuitvoeringen en komt er bo
vendien nog een vlootschouw bij. Voor
de liefhebbers van pijpers wordt er op
18 augustus op Murrayfield te Edinburg
een voorstelling gegeven van folkloristische
spelen uit de Schotse Hooglanden.
Op het Edinburg Film Festival, dat met
het hoofd-Festival samenvalt, zullen films
uit 30 landen worden vertoond. Deze keer
luidt het thema „Film en Litteratuur".
Het gaat hier om films over beroemde
litteraire figuren uit het verleden en he
den en de verfilming van hun werken.
Joan Littlefield,
IN DE NIEUWE en aantrekkelijk-ver-
zorgde Marnixpocket-reeks van Uitgeverij
Manteau te Brussel is behalve een her
druk van Ward Ruyslincks „Wierook en
tranen", Daisne's ,De man die zijn haar
kort liet knippen", Chris Ypermans „Een
heel klein scheepje", Frangois Sagans
„Houdt u van Brahms.en een eerste
uitgave van haar „Les merveilleux nua-
ges" (in de vertaling van Remco Cam-
pert: „De wonderlijke wolken") een deel
tje verschenen dat de titel heeft van een
sprookje en de inhoud van een pistache.
„Ik heb eens.heet het, en de schrij
ver is Karei Jonckheere: vandaar de pis
tache, want bij Jonckheere zit de lading
altijd verborgen. Hij verstaat en wie
evenaart hem daarin? de kunst om het
goud van een vondst te verpakken in het
zilver van zijn „stijl" en de pointe zoda
nig aan te brengen, dat men zich door de
knal ervan bewust wordt dat Jonckheere
tot de adel van de Vlaamse letteren be
hoort. „Ik heb eens.hij hoorde eens
een koning een gedicht voorlezen, James
Ensor fluitspelen, Rabindranath Tagore
niet spreken; hij zag Jacques Bloem wui
ven, Frangois Mauriac een sigaret rollen,
de Spaanse dichter en Nobelprijswinnaar
Jiménez huilen; hij leerde Alberto Mora-
vio hoe men een boot (niet) moet bestu
ren en sliep met de dichter van de „Gra
vitations", met Jules Supervielle, in één
bed. En van dat alles wat hij hoorde en
zag „ik heb eens gezien, ik heb eens
gehoord, hoe men leeft in een woord, hoe
men sterft in een woord" maakte hij
voor de Belgische radio klein-fijne
taai-impromptu's. Meestal zijn dergelijke
entr'actes in het levenswerk niet meer
dan ééndagsvlinders en bekoren ze in het
voorbijvliegen. Jonckheere maakte er met
een pistache-achtige miniatuur-kunst „blij
vertjes" van die me sterken in de over
tuiging dat het anekdotische over schrij
vers en dichters een karakteristieker beeld
oplevert dan wat professorale Pieten en
Klazen en Kozen met bittere geleerden-
ernst te boek stellen.
Bij Jonckheere geen krakende katheder,
geen mottenballige toga, geen bezwerende
docentenstem: hij vertelt met de dyna
miek van zijn menselijke mechaniek, en
zwijgt verder.
IK HEB JONCKHEERE trouwens eens
zién zwijgen. Dat was op de Haagse Boe
kenbeurs in de Bijenkorf, waar hij mijn
partner was. Duldzaam verdroegen we
daar onder een en hetzelfde tentdak een
en dezelfde tropische hitte het toppunt
van wat een centrale verwarming aan ca-
lorieër vermag te verwekken. En in die
hitte en die duldzaamheid presenteyde
zich aan Jonckheere's boekentafelzijde een
damespersoon, die hem na een zich verge
wissende blik op het naamschild van de
boekenstand vroeg of hij nu werkelijk de
Jonckheere van de televisie was. De dich
ter van „Van zee tot schelp" en van „Ogen
troost" was onder de smeltende dames-
blikken spoorloos verdampt en die daar
nog stond was „de Jonckheere van de
televisie". Wat doet in zo'n geval een dich
ter als Jonckheere? Hij knippert wat en
spreekt minzaam: „dat zou wel kunnen
zijn, mevrouw, ofschoon Na de on
opgemerkt gebleven pistache van dat „of
schoon" zweeg hij. Er zijn weinig mensen
die zó veelzeggend kunnen zwijgen als
Jonckheere. Ook weinig die zó veelver-
zwijgend juist het éne weten te zeggen
waarop het aankomt. Lees zijn bundel
„Ik heb eens.
EENS IS BIJ JONCKHEERE genoeg:
hij ziet met zijn dichtersoog wat geen
ander ziet, want hij ziét. Daar zit James
Ensor onder zijn magistrale „Christus' in
trede in Brussel" en speelt „op een oud
en leuk harmonium met ambergele toet
sen" een aria uit de door hem gecom
poneerde balletmuziek „La gamme d'A-
mour, en het is goed, het klopt: „een
groot kind onder zijn reusachtig meester
werk"; en daar speelt het wandelende
standbeeld, zoals Karei van de Woestijne
deze grootscheepse flaneur met zijn flad
derende cape noemde, op een piccolo, en
het klopt niet, de keuze van instrument
is verkeerd, de fluitstand staat hem niet
en de trotse man verliest zienderogen aan
macht. Maar hij herstelt zich: hij zet het
fluitje aan zijn rechter neusvleugel, hij
speelt „een weliswaar amechtig, maar toch
zuiver gehouden wijsje, dat hij zo maar
improviseerde" en het is weer James
Ensor. Ik heb veel over Ensor gelezen,
veel van hem gezien nu zag ik hém
voor het eerst, dank zij Jonckheere.
MENIGEEN heeft Jacques Bloem zien
wuiven. Maar niet zo onverbloemd op z'n
Bloems als Jonckheere hem zag. Het was
in Kaapstad, waar de dichter van „Het
Verlangen" in gastvrije, maar van spiri
tualiën gespeende huizen in zijn behoefte
aan geestrijke vloeibaarheid moest voor
zien met behulp van een soort dokters
valiesje, klein maar juist groot genoeg
om de nodige stimulantia in hun glazen
omhulsel te bevatten. Met dat koffertje
zonderde hij zich in geval van nood enkele
ogenblikken af om opgemonterd in gezel
schappelijke kring weer te keren. En toen
dan de „Bloemfontein" (door Bloems
vrienden Jan Greshoff, Karei Jonckheere
en de Zuid-Afrikaanse dichters Opperman
en N. P. van Wijk Louw voor die gelegen
heid herdoopt in de „Jaakfontein") afvoer
en Bloem voor het loeien van de sirene
in het geheim zijn doktersvaliesje had
aangesproken toen wuifde de repatriant,
wuifde hij om verklaarbare redenen naar
de verkeerde kant. Iedere Bloem-lezer heeft
Bloem zien wuiven sinds hij in zijn bun
del „Avond" de onvergetelijke strofe dicht
te:
„In het stedelijke duister van de straten
Nemen we afscheid en het drukt als
lood,
kijken om en wuiven, reeds verlaten.
maar Jonckheere zag zijn afscheids
groet op z'n bloemst, toen zijn vriend uit
het zicht verdween naar „een vervloeiden
einder van zee, lucht en land en mist".
En Jonckheere zég eens de grote dich
ter van India, Rabindranath Tagore, voor
wie een halve eeuw geleden alle in zijde
gehulde en Madame Blavatsky lezende da
mes als voor Jan Toorop de knie bogen
hij zag hem, maar hoorde hem niet.
Op een melkwagen had de jeugdige Jonck
heere zich op weg begeven naar Antwer
pen waar de imposante Rabindranath (wat
veel bezwerender klinkt dan Tagore) zou
spreken en lezen, wie weet uit zijn „De
hovenier" of „De boodschap van het woud"
En terwijl de jonge Karei bij de „Cercle
artistique" wachtte, stroomde de regen en
stroomde het publiek en eindelijk kwam
ook Tagore met zijn boodschap van het
woud, maar Jonckheere zag hem alleen
maar door een beregende bril en bleef bui
ten in de beregende straat. „Had ik Ra
bindranath voor mij alleen willen hebben?
Misschien. Want het is een hele kunst
alleen te blijven met zichzelf, waar er
velen zijn die naast uw liefde ademen".
EN JONCKHEERE bracht ter gelegen
heid van een litterair congres de nacht
pratende door met de dichter van „Gra
vitations" en „Naissances", met Jules Su
pervielle, in één bed gelegen. Waar spra
ken ze over? Geen dichter praat met een
dichter ooit over poëzie, want daar steekt
geen poëzie in. Ze praatten wat over het
boerenleven (want Supervielle is als hij
niet dicht hereboer, in Uruguay) en over
een of andere collega die voor zijn dich
ten ruim baan maakte met zijn ellebogen
(hetgeen natuurlijk zeldzaam is). Maar nu
komt de pistache: tegen de morgen be
kende Supervielle „dat hij soms mede
lijden had met God, die zoveel last had
met de mensen. En dat hij hierover had
willen schrijven. Hoe hij, Supervielle, tus
sen aarde en hemel in, als bemiddelend
man, als dichter vooral, God tegenover
de mens en de mens tegenover God zou
willen rechtvaardigen". Het is, zegt Jonck
heere, het mooiste morgengebed dat ik
ooit heb gehoord. Misschien was het in
dié slapeloze nacht, dat in Supervielle de
strofe geboren werd:
„Dormir! Ne plus savoir ce qu'on nom-
me la Terre,
Ce cercle de sommeil est le frère des
deux.
IK TROK enkele willekeurige pistaches
uit deze bundel, bij wijze van voorproef.
Maar men moet dat bij Jonckheere zélf
lezen, in zijn taal, in zijn geleidelijke op
voering naar de „pointe". Want het is zo
als Thomas Mann eens heeft geschreven:
dichten, schrijven, dat is van „de din
gen iets maken", uit de dingen iets puren.
Karei Jonckheere verstaat die kunst want
hij is een kunstenaar, van voetzolen tot
kruin. Meer dan eens hoorde ik hem onder
het spreken zwijgen. Wie weet puurde hij
dan uit een „niets" een „pointe" of was
er ergens tussen voetzool en kruin een
strofe onderweg.