1
I
KAART VAN POLITIEK
NEDERLAND
De economie van de overvloed
ZATERDAG 11 AUGUSTUS 1962
Erbij
PAGINA D R I b
Bob Buys
Grote Zadkine-expositie in Arnhem
TOT 16 SEPTEMBER is in het Arnhems Gemeentemuseum een tentoonstelling
te zien van werken van Zadkine, in ons land bij velen tenminste bekend door
zijn monument voor het verwoeste Rotterdam. Zadkine's werk werd in Nederland
regelmatig geëxposeerd. Herhalingen hebben zin, daar de thans 72-jarige kunste
naar nog steeds belangrijke zaken aan zijn oeuvre weet toe te voegen en nieuwe
generaties van belangstellenden in kunst nog steeds gelegenheid tot nadere
kennismaking met dat oeuvre geschonken moet worden. Wat ook veel later het
oordeel over Zadkine moge zijn, zijn streven en ontwikkeling houdt ons thans
nog altijd intens bezig door zijn bezinning op wat in het algemeen beeldhouw
kunst dient te zijn en om het in ieder geval zo eigentijdse van zijn pogen. De
WAAROM ZOU ER iets tegen zijn, dat
schilderkunstige, grafische en beeldhouw-
kunstige elementen samenwerken tot uit
drukking van iets belangrijks? De vraag
blijft dan wel weer in hoeverre voortge
bouwd kan worden op resultaten daarvan,
in hoeverre een Zadkine bijvoorbeeld
school kan maken, zonder dat gesproken
kan worden van kleine „Zadkine-tjes" bij
leerlingen of Zadkine bewonderende kun
stenaars. De Nederlandse beeldhouwster
Charlotte van Pallandt vertelde in ieder
geval al dat dit het geval was met zijn
leerlingen in de tijd dat Zadkine haar wel
graag op zijn atelier wilde zien werken. In
de catalogus van deze tentoonstelling ont
moet men een vertaling van enige door
Zadkine in het Engels geschreven gedach
ten, en daaruit proeven we enige wil bij
Zadkine tot richting geven, al was het
maar in de afwijzing van werken van de
Franse beeldhouwers Carpeau, Dalou en
Rodin. Hij spreekt van het innerlijk be
derf van de 19e eeuw, waarin de kunst zich
voornamelijk nog maar wist uit te druk
ken door de natuur zo nauwkeurig moge
lijk na te bootsen. Genoemde figuren
noemt hij wel de beste en meest talent
volle vertegenwoordigers van die tijd.
Men moet Zadkine's gedachten lezen als
die van een zeer strijdbaar man, die een
belangrijk aandeel had in een als nood
zakelijk te erkennen reactie op wat vóór
hem gebeurde, maar die danook tevens
reageerde met de daarbij vaak voorko
mende overdrijving, die een engheid van
beschouwen met zich mee kan brengen.
Moest het al volgens Zadkine doodlopen
na een Rodin, dan kaft men zich ook
afvragen wat er na Zadkine en in diens
lijn nog gebeuren kan; mogelijk betwijfelt
men of dat nog veel is. Wanneer men kan
aannemen dat bijvoorbeeld in het werk
van iemand als de Nederlander Couzijn
een dóórgaan van de beeldhouwkunst te
zien is, dan is men eerder geneigd vanuit
diens werk terug te zien op Rodin. Couzijn
zou hier zelf iets van kunnen zeggen en
het is een grote vraag wat Zadkine's oor
deel over Couzijn zou' zijn.
MEN ZIET HET: Zadkine geeft aanlei
ding tot vragen en denken over de beeld
houwkunst. En dat doet hij niet alleen
door zijn neergeschreven gedachten, maar
ook door zijn werk. Maar ten aanzien van
Zadkine blijf ik zeer onzeker. Op zijn ex
positie ontmoette ik zeer boeiende zaken,
zaken, waarvan ik niet kan houden, maar
om welke ik niet zomaar heen kan lopen,
en zaken, die ik toch eigenlijk af zou wil
len wijzen. Hij blijkt in ieder geval een
boeiend kunstenaar.
Belangrijk van Zadkine is, dat hij ge
zocht heeft naar het betekenisvolle van de
holte, de vorm van de ruimte, in het beeld
niet bepaald door de vorm van de steen,
klei, brons of wat verder gebruikt wordt
voor het vervaardigen van beelden, maar
juist ook in de plaatsen, waar die materie
niet aanwezig is. Inplaats van de bolle
vorm van een kop te maken, zocht hij de
kop bijvoorbeeld te verbeelden uit een hol
le vorm. Dat kan neerkomen, als men wil,
op het geven van de vorm van de achter
zijde van de schedel met aan de binnen
zijde, dus holle kant, het suggereren van
de het menselijk hoofd kenmerkende de
tails als neus, mond en ogen. Principieel is
dat iets anders dan de Spaanse beeldhou
wer Cargallo deed, die in metaal een aan
duiding gaf van de begrenzingen van een
kop op een wijze, die gelijkt op die van de
tekening.
CARGALLO'S van materie lege ruimtes
zijn dan toch omspannen. Zijn beelding
zou positief genoemd kunnen worden
tegenover een negatieve beelding van Zad
kine. Tenzij men Zadkine's holle profielen
kan zien als bol naar buiten slaande. Dat
is vanuit bepaalde gezichtshoeken bekeken
mogelijk, maar vanuit andere plaatsen
vandaan tegenover zijn werken staande is
er mij te vaak doodgewoon niets. Men
behoeft echter niet te verlangen van een
beeld, dat het altijd overal vandaan be
keken kan worden. Dat geldt zeker wan
neer het beeld in verband met een archi
tectuur bedoeld is. Moge Zadkine daar
niet direct op gedoeld hebben, dan is het
toch mogelijk dat hij rekent op een zo
danige plaatsing van zijn werken, dat zij
tenvolste hun bedoelde werking krijgen.
Zijn „Muzikaal Trio" is een werk, dat
men altijd een wand als achtergrond kan
geven. Maar wat wil hij met zijn „Berg-
beeld", staande in die plezierige tuin van
het Arnhems museum? Ik kan het alleen
maar zien als tegen een bergwand en niet
vrij in de bergen of op een top, die van
verschillende zijden benaderd zou kunnen
worden.
ZADKINE IS DUS bekend mede door de
holtes in zijn beelden. In zijn monument
voor het verwoeste Rotterdam heeft die
werkwijze zin als bedoeld is te wijzen op
het verlies van het hart van deze stad.
te Amsterdam gevestigde en te Maastricht docerende, van afkomst Italiaanse
beeldhouwer F. Carasso schreef vele jaren geleden al in een uitvoerig artikel
in de Kroniek van Kunst en Kuituur het niet met Zadkine's opvattingen omtrent
beeldhouwkunst eens te kunnen zijn. Hij kon Zadkine's vormgeven zien als iets
dat de schilderkunst misschien eigen is. Aan dat schrijven moest ik bij mijn
bezoek aan deze expositie toch wel denken. Bepaalde vormen lijken als het
ware ontstaan uit het denken in een plat vlak, waarna dat vlak zelf dan gebogen
of omgevouwen zou kunnen zijn. Waarmee niet gezegd is dat het vermoeden
bij mij bestaat, dat Zadkine letterlijk zo gewerkt zou hebben. Maar wie op deze
gedachte is gekomen is in zijn houding tot dit oeuvre al bepaald.
„Genji" van Zadkine
Maar is die holte nu wel daarom gemaakt?
Misschien wel. In een kleine plastiek, ge
naamd „De kleine bloem", is een mense
lijk figuurtje opengespleten van kruis tot
vlak onder de hals. Op het eerste gezicht
werkt dat wat moedwillig, maar men kan
doordenken en komen op de te bevruchte
stamper, eindigend in wat wij als bloem
genieten.
ZADKINE'S KUNST nadert voor mij
zeer die van het gedicht, van de litteraire
beeldspraak. Dat lukt hem gemakkelijk in
„De gevangene", verbeeld in een door tra
lies gevatte menselijke figuur. En we kun
nen het zien in „De grote Orpheus", tege
lijk zijn harp en zichzelf bespelend, of
waarin het instrument deel van het li
chaam werd. Maar dan gaat men opmer
ken dat hetgeen Zadkine vertellen wil, niet
noodzakelijkerwijze met de middelen van
de beeldhouwkunst diende te geschieden.
En dan kan men opmerken, dat zijn kunst
even weinig puur genoemd kan worden
als hij die van genoemde Franse voor
gangers vindt.
DE TIJD, waarin Zadkine de in de cata
logus gereproduceerde gedachten neer
schreef, wordt ons niet vermeld. Hij kan
breder zijn gaan denken. Wij ontmoeten
hier een plastiek, die „Hulde aan Rodin"
genoemd werd. Ik moet bekennen, dat ik
dit werk niet begrijp, tenzij misschien be
doeld is iets te geven van de bewogenheid
van Rodins composities met meerdere tot
véle figuirèn. Maar dan kan ik in menig
werk van de eerder genoemde Couzijn
meer hulde zien aan Rodin, door meer
affiniteiten in het maken van een ding.
Zadkine heeft voor Auvers een monu
ment voor Van Gogh moeten maken. De
directeur van het Arnhems museum
spreekt in de catalogus van een omstre
den monument. Wij ontmoeten hier twee
koppen van Van Gogh, vier kleine plas
tieken, Van Gogh verbeeldend als teke
naar, als lopend door de velden, als pre
diker en met zijn broer. Voorts is er het
ontwerp voor genoemd monument. Voor
mij is dat laatste een afschuwelijk zwak
geval; ten aanzien van Van Gogh als
prediker ben ik geneigd te zeggen „kom
nou!", die „broertjes" kan op alles slaan,
Van Gogh het veld doorkruisend komt di
rect van een schilderijtje van Van Gogh
vandaan en is een slappe benadering
daarvan, terwijl Van Gogh als tekenaar
misschien de beste mogelijkheden had ge
boden om tot een echte „Zadkine" te ko
men.
„Daphne" van Zadkine
GEBOEID WAS IK door vroege beelden,
waarin het blok zo duidelijk bewaard
bleef, geboeid was ik door verscheidene
naakten en torso's van gesloten vorm, zo
als ook door eenvoudige koppen, waarte
genover die van Van Gogh het niet uit
hielden met hun enigszins realistische be
nadering. En misschien geeft dat toch te
denken over die eerst genoemde koppen.
Met die vroege beelden, waarin het blok
zo bewaard bleef, dwingt Zadkine ons de
kijkrichting eenvoudigweg op. Hij bezit
een grote overtuigingskracht. En deze ex
positie blijft bij al mijn twijfel erg de
moeite waard. Graag had ik naast de me
rendeels recente tekeningen en gouaches
ouder werk in deze teruggezien. Omdat
Zadkine met alles mij iets te zeggen had.
Die tekeningen en gouaches van deze expo
sitie dedzn mij weinig Daartegenover staan
dan een aantal wandtapijten, die zeer de
moeite van het bekijken ivaard zijn. Zij
werden opgehangen rond het grote houten
beeld „Prometheus", dat als een geweldig
brok natuur is en tegelijk zo sterk gecon
cipieerd werd, levend als een kleinere
plastiek, „Lentegevoel", in terra cotta, die
mij geheel opnam in de bedoelingen van
de maker.
HET POCKETBOEK "Kaart van politiek
Nederland" van drs. H. G. Leïh (Kampen
1962is een poging tot een overzicht van
geschiedenis, doel, streven en beginselen
van de voornaamste Nederlandse politieke
partijen. De kaart heeft een bijzondere
kleur gekregen en het rode omslag werkt
wat dat betreft bepaald bedriegelijk, want
drs H. G. Leïh studeerde geschiedenis aan
de Vrije Universiteit te Amsterdam en is
leeraar aan het Johannes Calvijn Lyceum
te Kampen. Het boekje draagt dan ook een
duidelijk gereformeerde en anti-revolutio
naire signatuur. Daarom is het als duide
lijke uitspraak van die zijde over achter
gronden aan huidige politieke problemen
belangwekkend, maar een werkelijk ob
jectief beeld, voor zover dat menselijker
wijs gegeven kan worden, krijgt men hier
niet. Dit wordt door de auteur ook niet ge
pretendeerd. Voor hen die de overtuiging
van de schrijver zijn toegedaan is het
boekje ondanks de buitengewoon kleine
letters geschikt om de eigen koers nog
eens duidelijk te bepalen; voor anders
denkenden is het interessant discussie
materiaal.
WANT TOT TEGENSPRAAK lokt deze
schets wel. Uiteraard staat de heer Leih
niet sceptisch tegenover beginselen (een
dergelijke houding behoeft echter geen
irrationalisme te zijn, zoals de schrijver in
zijn voorwoord stelt), doch hij is een typi
sche rechtzinnige „Prinzipien-Reiter", die
ieder werkelijk compromis in ons verdeel
de landje van de hand wijst.
De V.V.D. wordt met Hogendijk „prin
cipieel opportunisme" verweten, maar op
een vorige bladzijde is dan gesteld dat
deze partij typisch vrijzinnig is en een
ieder in zaken als zondagsrust, processie
vrijheid, lijkverbranding, humanistische
geestelijke verzorging enz., vrij wil laten.
Hoe dit met op beginselloosheid neer
komend opportunisme te rijmen valt is ons
niet duidelijk, daar het principe van de
geestelijke vrijheid juist tot deze ver
draagzaamheid en openheid voert.
AAN DE ANTI-REVOLUTIONAIRE
Partij wordt de opdringing van een staat
kundig en kerkelijk relativisme verweten.
De gereformeerde zede zou verschuiven en
de prediking in vele Gereformeerde Ker
ken zou meer bepaald worden door valse
populariteit dan door de rechte verkondi
ging van het Woord Gods. Inderdaad kan
iemand die in eigen kring zich op dit
orthodoxe standpunt stelt het streven naar
grotere verdraagzaamheid en naar een
werkelijke overbrugging van tegenstellin
gen niet aanvoelen, laat staan accepteren.
Dat de P.B.O. typisch Rooms-Katholiek
zou zijn is voor wie de totstandkoming
van de Wet op de P.B.O. heeft gevolgd en
kennis heeft genomen van de gedachten
die hierover in verschillende levens
beschouwelijke kringen leefden, niet aan
vaardbaar. Veeleer is hier sprake van een
ietwat ongelukkig uitgevallen compromis
tussen verschillende standpunten.
WAT OVER DE Partij van de Arbeid
wordt opgemerkt is ook sterk doortrokken
van dezelfde vooringenomenheid die het
gehele werk kenmerkt. Dat de permanente
woningnood bijvoorbeeld alleen ontstaan
zou zijn uit het streven van de P.v.d.A.
naar woning-socialisatie lijkt ons over
dreven. Tenslotte komt ook de heer Leih
niet verder dan de bekende kreten over
de welvaartsstaat, als hij zegt: „Hoe dank
baar men ook mag zijn voor reële ver
beteringen, de welvaartsstaat is een zeer
concrete bedreiging voor de persoonlijke
verantwoordelijkheid en werkt de massi
ficatie in de hand." (pag. 81).
Aan de PSP wordt nog geen halve blad
zijde gewijd, de communisten (met een
rijke historie) moeten het met vijf blad-
z'den doen, de CHU krijgt er negen, de
AR Partij echter 27!
Een kaart waarop wij niet zonder meer
alles zouden zetten. Ongetwijfeld heeft dit
boek verdiensten, met name om zijn his
torische uiteenzettingen, maar als politieke
gids voor het heden een werk om kritisch
te lezen.
Drs. W. Langeveld
Wie heeft er nu nog genoeg aan de eigen behoeften?
ER IS VEEL VERANDERD in de
laatste halve eeuw. Ook, en vooral in
economisch opzicht. Duizenden jaren
lang is de levensstandaard van de massa
des volks constant gebleven constant
laag. Van alles, ook van de meest essen
tiële dingen, was er eigenlijk altijd en
voor bijna iedereen te weinig. In een
groot deel van de wereld is dat trouwens
nog zo, maar in sommige landen van het
Westen is er in het laatst van de acht
tiende eeuw een kentering gekomen. De
industriële revolutie heeft veel ellende
veroorzaakt, maar de welvaart nam toe
al bleef de verdeling over de klassen
vooralsnog bijzonder ongelijk. En die
toeneming heeft zich tot in onze dagen
voortgezet, zodat de situatie hier en daar
zo geworden is, dat de mensen zelf niet
meer weten wat voor behoeften ze
eigenlijk nog over hebben en welke ze
nu vervolgens eens bevredigen zullen.
Er is een uitgebreide en uiterst kostbare
voorlichting nodig om behoeften aan te
kweken en te zorgen dat alles wat ge
produceerd wordt ook inderdaad ver
kocht kan worden. In 1956 werd er in
Amerika voor 10.000 miljoen dollar aan
reclame uitgegeven.Want goederen
zijn er nu in overvloed. In sommige lan
den sterven meer mensen voortijdig van
teveel eten dan van te weinig. De koets
werken van auto's moeten van jaar op
jaar veranderd worden en elke wijziging
moet dan weer in alle kranten luidkeels
ah een verbetering worden aangeprezen.
WAT ZEGGEN de economen daar nu al
lemaal van? Te weinig, vindt John Ken-
ook in tijden van ongunstige conjunctuur,
neth Galbraith, voormalig hoogleraar in
de economie te Harvard, thans ambassa
deur van de V.S. in India De grondslag
van het economisch denken is gelegd in
de tijd dat goederen schaars waren. De
huidige theorie is daar eigenlijk helemaal
op gebouwd. Eens te meer blijkt daaruit,
dat men in de sociale wetenschappen geen
voor altijd geldige wetten opstellen kan.
De sociale werkelijkheid verandert steeds-
en moeizaam verworven inzicht is na kor
te tijd al weer verouderd en staat dan
een nieuw begrip voor een nieuwe situatie
in de weg. Galbraith noemt deze door de
gang der geschiedenis achterhaalde denk
beelden de Gevestigde Wijsheid.
Na de le wereldoorlog schreef bijvoor
beeld de Gevestigde Wijsheid voor dat,
het uitdrukte: „Ons uiteindelijk doel is,
meer verbruiksgoederen te produceren.
Daar gat het om. Dat is het motief van
al wat wij op touw zetten: goederen te
produceren voor de verbruikers".
De oude theorie, die van de schaarste
uitgaat, kan ook in de overvloed gehand
haafd worden door, heel objectief en we
tenschappelijk, te stellen dat de economie
zich van een waardeoordeel over voortge
brachte goederen te onthouden heeft. Of er
nu een dringende noodzaak bestaat om
nóg meer modellen auto's, nóg meer ex
quis geparfumeerde zeepsoorten aan de
markt te brengen de wetenschap oor
deelt niet. Er ontstaan blijkbaar steeds
nieuwe behoeften die om bevrediging
roepen dat is alles wat de economische
het budget van de overheid in evenwicht
moet zijn. In de zwarte jaren dertig noem
de President Hoover het een absolute nood
zaak dat dit evenwicht gehandhaafd bleef,
wilde de Amerikaanse economie zich ooit
herstellen. Maar ook deze wijsheid bleek
door de veranderde maatschappelijke si
tuatie in domheid te zijn verkeerd. In 1932
toonde Keynes aan dat het herstel juist
door budget-tekorten kan worden ingeleid
een opvatting die nu vrijwel gemeen
goed geworden is.
HET IS DE MODERNE economen na
tuurlijk niet verborgen gebleven dat de
fundamentele goederenschaarste in een
aantal landen opgeheven is. Toch blijven
zij verdere uitbreiding van de produktie
verdedigen. Zoals Dr. J. Saulnier, voorma
lig economisch adviseur van Eisenhower,
wetenschap zich veroorlooft te constate-
'ren. En daar is moeilijk iets tegen in te
orengen. Het verschijnsel mens is uiterst
ingewikkeld. Wie zal bewijzen dat het ont
breken van een auto voor de deur, terwijl
iedereen in de straat er een bezit, niet
schrijnender is dan de ontstentenis van ko
len in de kachel? Er schijnen werkelijk
mensen te bestaan die liever niet stoken
dan niet rijden! Het zou toch al te dwaas
worden als economen de mensen gingen
vertellen welke behoefte voor hen het
zwaarst behoorde te wegen.
Toch schuilt er een zwakke stee in deze
redenering: een behoefte kan niet erg sterk
zijn als zij eerst met alle krachtsinspan
ning van de gezamenlijke media moet
worden opgewekt.
WANT DE MODERNE industrie brengt
goederen aan de markt waarvoor ze de
behoefte éérst met allerlei reclamemidde
len heeft opgeroepen. Tussen 1950 en 1960
werd in Amerika driemaal zoveel besteed
voor reclame als voor hoger onderwijs
De produktie vult dus een vacuum dat zij
zelf vooraf geschapen heeft. Waar de af
zet zo van publiciteit afhankelijk is kan
men bezwaarlijk volhouden dat er aan die
goederen een grote, autonome behoefte be
staat. Er ZIJN natuurlijk wel primaire be
hoeften in de welvarende gebieden van
het Westen, maar die kunnen met het be
staande industriële apparaat gemakkelijk
en zonder reclame worden vervuld. Men
heeft geen advertentie nodig om te weten
dat men moet eten als men honger heeft.
Maar als de economie zich voorbij een
zeker punt ontwikkeld heeft, kan men dan
nog volhouden dat de welvaart stijgt naar
mate de produktie verder toeneemt? Gal
braith meent dat men alleen kan zeggen
dat een hoger consumptiepeil zich aan een
hoger produktiepeil heeft aangepast. Hij
noemt dit het afhankelijkheidseffect.
MEN KAN ZICH afvragen of het pro
ces van behoefteschepping nu altijd door
kan gaan. De druk die de reclame oefent
wordt voortdurend sterker. Misschien
komt eens de dag dat in het collectief ge-
gebrul der gezamenlijke reclamemannen
de stem van het individuele merk verloren
gaat. Reeds nu zei een reclamedeskun
dige ervan overtuigd te zijn dat de helft
van elk publiciteitsbudget verspild is
maar niemand schijnt te weten welke
helft. Een deel van de consument in de
V.S. heeft zich al van dit als-maar-meer-
en-beter afgewend. Het bezit van een auto
met staartvinnen wordt niet algemeen be
geerd, zoals de autofabrikanten van Detroit
tot hun schade ondervinden.
TOCH MOET EEN economie zoals de
onze de ingeslagen weg vervolgen. Want
alleen door voortdurende produktie is de
volledige werkgelegenheid gewaarborgd.
Immers, bij elk proces van voortbrenging
worden niet alleen goederen geproduceerd,
De oleander
Onze tuin- en kamerplanten
VAN VERRE REIZEN zijn de stekken
van de oleander meegebracht en mis
schien hebt u ze wel tot beworteling ge
kregen; als die stekken in een jampotje
met water gezet worden, lukt dat echt
wel en dan zal men, als ze voldoende wor
tels hebben, ze moeten oppotten. Gebruik
er dan de bekende bloemistengrond voor;
de oleander kan veel voedsel hebben. Men
klaagt er wel eens over dat de bloemknop
pen niet willen opkomen; dat is ook niet
zo gemakkelijk; want er is hier veel te
weinig zon en daarom kan men de plant
in de zomermaanden veel beter met pot
en al in de tuin zetten. Als er bloemknop
pen zijn zal men die ook een paar maal
per dag moeten besproeien Doe dat vooral
met lauw water; met koud water bereikt
men niets. Tegen half oktober worden de
nachten echter te koud en kan men de
plant beter binnen zetten, doch veel warm
te heeft ze echt niet nodig; een matig ver
warmde kamer is voor haar wel voldoen
de, doch dan zal men wel een zonnig plek
je moeten geven. Als wandplantjes nu zo
snel groeien dat bepaalde scheuten in de
weg gaan zitten, is het nu de goede tijd ze
voor de winter nog terug te snoeien; dat
kan geen kwaad en men kan er ook
scheutjes van gebruiken om te stekken.
SANSEVIERIA kan men ook wel voort-
kweken door middel van stekken; bonte
bladeren kan men in stukken van tien cen
timeter lengte snijden en die zet men in
een potje met zanderige grond. Ze zullen
wortels vormen en op de duur komen dan
ook de jonge bladeren; doch dan komt ook
de teleurstelling: de geel-bonte bladrand
is verdwenen en komt ook niet meer terug.
Dat is jammer. Als men die bladrand wil
behouden, zal men niet moeten voortkwe-
ken door middel van stekken, doch dient
men flink planten te scheuren. Grote
planten kan men nu nog uit de pot nemen.
Men dele die dan in stukken; op elk deel
moeten bladeren zitten en wortels en als
men dan elk deel afzonderlijk oppot zal
men bij de nieuwe bladeren, die later be
slist komen, de bonte rand niet missen.
FUCHSIA'S of belleplanten kunt u nu
ook voortkweken door middel van stekken;
jonge scheutjes ter lengte van ongeveer
zeven centimeter wortelen in een jampot
je met water vrij gemakkelijk en later
kan men ze dan in goede bloemistengrond
oppotten.
Q. Kromdijk
er wordt ook inkomen gevormd. Winsten
voor de ondernemers, loon voor de arbei-
bers ontstaan door de produktie en het
aldus gezamenlijk verdiende geld wordt
weer gebruikt om hier èn elders voortge
brachte goederen te kopen. Deze kringloop,
waarbij aan de produktie verdiend geld
weer aan produkten wordt besteed, kan al
leen blijven rondgaan als iedereen erbij
betrokken is. Want stel nu eens dat er pro
dukten onverkocht zouden blijven. De fa
brikanten daarvan zouden hun bedrijf moe
ten inkrimpen en personeel ontslaan. Deze
mensen ontvangen een bedrag aan steun,
dat lager ligt dan hun oorspronkelijk in
komen. Ze gaan dus minder kopen. Daar
op zien de producenten van de goederen
die niet zijn afgezet zich gedwongen ook
hun produktie te verminderen. Ze ontslaan
een gedeelte van hun personeel. Zo raakt
de economie in een neergaande spiraal.
ER IS DUS een uitstekende reden om,
naarmate de bevolking van een land toe
neemt en de technische ontwikkeling
steeds meer arbeiders overbodig maakt,
de produktie voortdurend op te voeren.
Duurzame goederen worden steeds min
der duurzaam gemaakt; voor zover ze
tóch nog te lang meegaan bewerkt men
hun vroegtijdige veroudering door steeds
nieuwe modellen aan de markt te bren
gen. Koop op afbetaling wordt gestimu
leerd en, waar de wet dat toestaat, wor
den de krediettennijnen steeds verlengd.
Bovendien is in deze situatie geldontwaar
ding onvermijdelijk. De economie wordt
aangezet tot het punt waarop ze niet
stabiel kan functioneren. Inflatie ontstaat,
doordat de vraag wordt opgeschroefd tot
de voorhanden industriële capaciteit vol
ledig is benut. Het aanbod kan dan niet
op korte termijn wórden uitgebreid; aan
verdere vergroting van de vraag kan al
leen tegen hogere prijzen worden voldaan.
De vakverenigingen dringen aan op hoger
loon, dat dan weer in een verhoogde
prijs wordt doorberekend: inflatie.
GALBRAITH HEEFT zijn boek in Zwit
serland geschreven. Wie in dat land ge
weest is en ook Amerika kent, zal be
grip hebben voor de remedie die hij voor
stelt. Want zelfs waar het de meest
elementaire openbare voorzieningen be
treft, ligt het welvarende Amerika mij
lenver bij Zwitserland ten achter. Gal
braith stelt voor een deel van het om
vangrijke produktiepotentieel aan te wen
den in de publieke sfeer. Door wegen aan
te leggen en parken, scholen te bouwen
en ziekenhuizen, meent hij dat onder
handhaving van de werkgelegenheid
een evenwichtiger economie en een waar
diger samenleving kunnen worden bereikt,
dan wanneer wij voortgaan het verza
digingspunt in de private sector kunst
matig te verleggen. Ook beveelt Galbraith
aan de band tussen produktie en inkomen
te verbreken door een systeem van anti
cyclische steunuitkeringen, waarbij in ge
val van werkloosheid een zodanige com
pensatie wordt geboden dat de koopkracht
van het ontslagen personeel gehandhaafd
blijft.
De grote gebieden van de wereld waar
de armoede heerst krijgen in het betoog
van Galbraith nauwelijks aandacht. En
ook voor Europa gelden zijn overwegin
gen maar ten dele. Maar in de naaste
toekomst kan deze analyse ook voor ons
van grote waarde zijn.
Drs. Hans Duller
1) „The Affluent Society'1 door John Kenneth
Galbraith (de Nederlandse uitgave hiervan is ge
titeld „De Economie van de Overvloed").