Hij schiep een klankbord voor het zonlicht, het water en de wolken discoucs Discografie Claude Debussy 100 jaar geleden geboren ZATERDAG 18 AUGUSTUS 1962 Erbij P A (1 I N A U a EEN VOLLEDIGE discografie van Debussy zou teveel plaatsruimte in be slag nemen. Ik beperk mij daarom lie ver tot het noemen van enkele opna men die de meeste platenverzamelaars niet zullen kennen. Bovendien bevat ten ze ten dele werken die in de con certzaal minder vaak te horen zijn. Een goed overzicht van de liederen- componist Debussy geven twee Franse opnamen op het merk Valois („Mélo- dies de Claude Debussy", MB 407 en 429). Op de eerste plaat zingt de so praan Flore Wend, begeleid door de pianist Noël Lee, onder meer de Ariet- tes Oubliées, de „Chansons de Bilitis" en de drie Ballades op tekst van Villon. Onze landgenoot Bernard Kruysen brengt op de tweede opname enkele vroege liederen ten gehore, waaron der het bekende „Mandoline", alsmede de „Trois Chansons de France", „Le Promenoir des Deux Amants", de „Trois Poèmes de Mallarmê" en de „Noël des enfants qui n'ont plus de maisons." Kruysen wordt begeleid door de pianist Jean-Claude Richard. De plaat ver wierf de Grand Prix 1962 van een selectie-commissie van Franse critici. EVENEENS DOOR een Franse maat schappij is het volledige orkestrale werk van Debussy vastgelegd op drie pla ten in cassette („L'Oeuvre Symphonique intégrale de Debussy", Véga C 30 A 294). De opname, die zelfs een pla ten-première bevat in de vorm van een jeugdwerk getiteld „Invocation", wordt gespeeld door het orkest van de Parijse Opéra onder directie van Manuel Rosenthal. Het ballet „Jeux", dat door zijn ge avanceerde klankkarakter zelfs belang stelling ondervindt in het huidige se riële kamp, wordt op Decca LXT 5454 uitgevoerd door het Orchestre de la Suisse Romande onder Ansermet. De zelfde combinatie vindt men terug op een andere Decca-plaat (LXT 5351) in het ballet „La Boite a Joujoux", ge ïnstrumenteerd door André Caplet. IN DE CATALOGUS van Supraphon vindt men twee werken uit de laatste periode vermeld. De suite „En Blanc et Noir" voor 2 piano's staat op A 10185, door het echtpaar Grete en Jo sef Dichler (met o.a. Strawinksy's So nate voor 2 piano's en Scaramouche van Milhaud). Op G 20005 speelt een Tsjechisch ensemble de Sonate voor fluit, altviool en harp (aangevuld met Milhaud, Sonatine voor fluit en piano en Joueurs de Flüte van Roussel). Van hetzelfde, magnifieke opus bestaat ook een opname op Oiseau-Lyre (OL 50217) door het Engelse Melos-ensemble (ka mermuziek van Ravel, Roussel en Guy- Ropartz). Tenslotte nog een recente Decca-op- name waarop de Russische cellist Ro- stropowitsj, met Benjamin Britten aan de piano, de Cellosonate speelt, gecom bineerd met Fünf Stücke im Volkston van Schumann en de Sonate in C, van Britten. VOOR ENKELE aanhalingen in het nevenstaande artikel heb ik gebruik gemaakt van de door Frank Onnen samengestelde bundel Debussy als criticus en essyaist" (uitgave Philip Kruseman, Den Haag z.j.). Hierin vindt men onder andere opgenomen een Nederlandse vertaling van de onder het pseudoniem „Monsieur Croche, Anti-Dilettante"geschreven beoorde lingen en beschouwingen. wij waarnemingen doen aan het klinkend firmament wordt bijgeslepen wij ont waren méér en het vertrouwde anders. Debussy heeft het verloop der akkoorden losgemaakt uit het stramien van voor schriften die hoofdzakelijk aan de nala tenschap van Mozart en Beethoven ont trokken waren. Hij deed dit op een ex pressieve, dat wil zeggen voor ons ge voelsleven betekenisvolle manier. Die tra ge curven van twee klarinetten en twee fagotten waarmee loom, en wijd, en stil, en warm de wolkenpartijen komen aan drijven in „Nuages" veronderstelt een vermogen om met de eenvoudigste mid delen spanningen op te roepen (bij de componist) en te beleven (bij de toe- Moorder). Maar wie hier eenmaal voor openstaat, heeft tevens zijn intuïtie ge scherpt voor verfijningen die in de mu ziek van een verder verleden verborgen liggen. Het oor ontwaakt tot een nieuwe bewustzijnsfase. Een dergelijke verandering in het luisterproces ontstaat natuurlijk al tijd wanneer een werkelijk meester ons als het ware dwingt tot een nieuwe oriënta tie op de wereld van klank en ritme. IK GELOOF dat juist Debussy, die in zijn innerlijk gehoor een resonantiekast met driedubbele bodem bezat voor onge kende, maar zinvolle toonrelaties, in dit opzicht sterker werkzaam is geweest dan één van zijn voorgangers, met uitzonde ring van Beethoven. Misschien verklaart dit ook iets van de weerstand die zijn mu ziek veertig, vijftig jaar geleden bij velen opwekte. Willem Andriessen die een van de eersten was die pianowerk van Debus sy in Nederland introduceerde, vertelde mij eens dat een collega die juist de ka mer binnenkwam terwijl hij de nieuwe mu ziek studeerde, ze woedend van de lesse naar rukte en er onder het uiten van ver wensingen boven-op ging staan. De reactie was primitief, maar begrijpelijk; hier werd aan de grondvesten getornd van het bouwwerk waarin een Hollands musi cus anno 1920 grootgeworden was. NATUURLIJK IS DEBUSSY inmiddels allang een veilige naam op de abonne mentsconcerten van alle provincieplaat sen. De populariteit die zelfs Ravel (Bolé- ro, La Valse, 2e Suite uit Daphnis), Stra- winsky (Vuurvogel, Sacre en Petroesjka) en Bartók (Divertimento, 3e Pianoconcert, Vioolconcert, Concert voor Orkest) ten deel is gevallen, zal hij nooit bereiken. Wellicht is dit een gevolg van de geheel aparte eisen die zijn muziek aan de ver tolker stelt, een samengaan van laissez-al- ler en haarscherp reageren, een vermogen om de muziek zich soepel te laten ont plooien zonder de contrasten te verdoeze len of op de spits te drijven. Eduard van Beinum was in deze kunst volgroeid, en hij heeft er enkele schone bewijzen van nagelaten in grammofoon-opnamen met het SOMS KOMEN er platen op de markt waarvan men gewoonweg niet begrijpt hoe ze verkocht kunnen worden. Enfin, de platenfabrikanten die geen wereld vreemde lieden zijn, zullen het ant woord wel weten. Zo'n plaat is dan „Geburt der Symphonie", bevattende een vierdelige „Ouverture" van Franz Beek, een Symfonie van Georg Christoph Wagenseil, en een Sinfonia Pastorella van Frangois Joseph Gossec. Deze drie werkjes staan qua stijl op de over gang van de danssuite, genre Telemann of Rameau, en de pre-klassieke ver worvenheden van de zogenaamde „Man- heimer School'. De drie componisten leefden in de tweede helft van de acht tiende eeuw, Gossec stierf zelfs pas in 1829, twee jaar na Beethoven, hetgeen, zoals de commentator op de hoes op merkt, ternauwernood te geloven is als men zijn muziek hoort. Een en ander wordt door het Ars Viva orkest onder Hermann Scherchen gespeeld met een perfectie een betere zaak waardig. De opname is van Amadeo (AVRS 6240). EVENEENS onder leiding van Scher chen is het Requiem („Grande Messe des Morts", opus 5) van Hector Berlioz op de plaat vastgelegd. Het is moei lijk hierover iets positiefs te beweren wanneer men, zoals de schrijver van dit stukje, doof is voor de heftigheden van deze onevenwichtige geest. Berlioz logenstraft met zijn muziek een beken de gemeenplaats: die van de „Latijn se helderheid", het maatgevoel, de ele gante zeggingskracht, de opwellingen van het gemoed getemperd door een nobele ratio, en hoe al die cliché's nog verder luiden. Nu pleit het allerminst tegen een kunstenaar dat hij niet aan onze be hoefte tot generalisatie voldoet, maar bij Berlioz krijg ik altijd de indruk dat zijn opstandigheid en zijn expansie-be hoefte kortsluiting maken met zijn, on tegenzeggelijk groot, muzikaal talent. Hij ziet als het ware geen kans om zijn invallen in de juiste „baan" te krij gen waar ze hun omwentelingen met superieur gemak als vanzelf zullen vol brengen. Het lijkt wel of zijn ervarin gen als mens nooit dat labiele punt van harmonie bereiken waarop ze in de Voor musicologische verzamelaars is de eerste plaat in de reeks „Geburt der Sym phonie" met werk van onbekende symfomci uit de tijd van Haydn (op Amadeo) Voor bewonderaars van Berlioz heeft Vox op twee platen de Grande Messe des Morts vastge legd, in een Franse bezetting, gedirigeerd door Hermann Scherchen. Wie Chopin door Poolse vertolkers wil horen spelen, kan te recht bij de door Telefuniken uitgebrachte jubileumserie, in 1960 begonnen ter herden king van Chopin's geboortejaar (1810). vorm van muzikale expressie duur zaam worden. Het tempo van zijn con flicten klopt niet met het (immanente) tempo van de muziek en men moet zich de eigenzinnige, miskende man voor stellen die muzikale feuilletons in het „Journal des Débats" schreef en een ongelukkige liefde koesterde voor de dikke haaiebaai Harriet Simpson, om het tekort aan te zuiveren. Wie er wèl van houdt zal in dit Re quiem veel van zijn gading vinden, mede door de zeer gave, door veel ge voel voor grandeur, gedragen uitvoering van het orkest van de Opéra van Pa rijs, en de koren van de Franse Radio, met Jean Giraudeau als tenor-solist, het geheel zoals reeds gezegd on der directie van Hermann Scherchen. (Vox 2013, de opname bestrijkt 2 pla ten). TER GELEGENHEID van de herden king van Chopin's geboortejaar heeft de Société Frederic Chopin in combinatie met een Poolse maatschappij het volle dige oeuvre van de geniale pianist-com ponist op platen laten vastleggen, uit sluitend in vertolkingen van Poolse kun stenaars. De in totaal achttien platen zijn in vijf casettes onder het merk Te- lefunken voor West-Europa verkrijg baar. Ze worden ook afzonderlijk gele verd, zoals de ter recensie gestuurde plaat met de 24 Préludes opus 28, ge speeld door Halina Czemy-Stefdnska. Haar voordracht onderscheidt zich door bijzonder fraaie verhoudingen in de toon- kleur, en de gevoelige instelling waar mee zij deze korte-golfjes van een ge kwelde ziel registreert. Niet alle com ponisten zijn misschien gebaat bij de grammofoonplaat, maar Chopin mijns inziens wèl, omdat zijn intiemere kwa liteiten er eigenlijk beter door tot hun recht komen dan bij een recital in za len die voor Beethoven en Bruckner ge bouwd zijn. Helaas is de weergave op deze plaat niet helemaal van het peil dat wij tegenwoordig gewend zijn. (Télefunken BLE 14154). Sas Bung EEN RECENSENT die wat depressief geworden was na het concertseizoen, de Beethovencyclus, de Matthaus en het Festival, verzuchtte laatst tegen mij: „Schrijven over muziek is eigenlijk een onkuise bezigheid". Het is een opmerking die veel waars bevat. Voor zover het de moeite waard is om over muziek te spreken of te schrijven en dat is alleen het geval bij een muzikale ervaring zou men een dichter moeten zijn die de draagkracht van zijn woorden nauw keurig weet te bepalen ten opzichte van gebeurtenissen die even niets-zeggend als veel-betekenend zijn. De rest is droge informatie of theoretische uiteenzetting. Muziek verslaan is een vorm van verraad, een gebrek aan goede manieren, klaploperij op de attracties van de muze, zo men wil: een lichte graad van zedelijk bederf. Peccavi. ALS MENS WAS Debussy soms bijzon- der ongenaakbaar in de omgang. Ander- zijds bezat hij een bijna kinderlijke toege- negenheid jegens vrienden. Uit zijn brie- ven met de schrijver Pierre Louys en de dichter P. J. Toulet spreekt zijn intense behoefte aan het contact met degenen die op dezelfde „toon" waren afgestemd als j§ hijzelf. De affectie voor zijn dochtertje Chouchou blijkt uit de aan haar opgedra- gen piano-suite „Childrens Corner" en het poppenballet „La Boite a Joujoux'. Hij 1 was epicurist op alle gebieden van het le- ven, en hij kwam er voor uit. De maat- schappelijke kant van zijn aard vond be- vrediging in de omgang met vooraanstaan- de kunstenaars en in de „salons" die in het culturele leven van Parijs altijd zo'n merkwaardige plaats hebben ingenomen. Door zijn eruditie en de esprit van zijn s conversatie bewoog hij zich daar met een bepaald gemak totdat hij zich weer ont- heemd voelde, de drukte en de loze op- |j winding van de hoofdstad de rug toekeer- de, de (toen nog) stille badplaatsen op- zocht aan de Atlantische kust, en rust en scheppingsdrift terugvond in de nabijheid van zijn grote vriendin, de zee, voor wie s hij in „La Mer" een huldeblijk van grote nspiratie heeft opgericht. In zijn latere evensjaren, lichamelijk en psychisch in .evecht met een slopende ziekte (kanker), j| lijdend onder een gevoel van nutteloosheid MIJN ENIGE EXCUUS tegenover De bussy (om wiens „honderdste geboorte dag" het hier gaat) is dat hijzelf over muziek heeft geschreven in een stijl die het polemische met het speelse verbindt, en een hartstochtelijke overtuiging met ironie vertolkt. Wat in zijn essays en cri- tieken steeds weer opvalt is het besef dat de muziek een natuurverschijnsel is, en dat zij ook in de gecultiveerde gedaante waarin zij ons in de concertzaal bereikt, iets van deze verwantschap met het zon licht, de wind en hel water dient te bewa ren. „Tegenover mijn hotel woont een meisje dat ik niet ken, en dat ik zweer nooit het minste kwaad te hebben gedaan, maar dat niettemin gedurende een goed deel van de dag muziek van Franck speelt. En dat, mijn God, terwijl er een zee en een zons ondergang te bewenen is. Als ik de zon was, legde ik me ergens anders te ruste", (Brief aan Robert Godet, 1916). „Men zou zich een talrijk orkest willen denken, waarvan het effect door de men selijke stem nog verhoogd zou kunnen wor den (nee, nee, geen liedertafel wel te ver staan. En dan een muziek die speciaal voor de buitenlucht gedacht zou zijn, een muziek in grote lijnen met vermetele vo cale en instrumentale massa's, die de vrije lucht hoog boven de toppen der bomen met haar kracht vervullen zou. Zulke enorme harmonische spanningen, die in de geslo tenheid van de concertzaal overdadig zou den lijken, zouden buiten eerst hun juiste accent verkrijgen. En misschien zouden we dan eindelijk verlost worden van onze armetierige zorgjes over vorm en onze kleinzielige geschilletjes over tonaliteit die thans op zo'n gevaarlijke wijze de muziek bedreigen". MEN ZOU DEZE twee citaten gemak kelijk met tien of twintig kunnen vermenig vuldigen, steeds weer belicht de compo nist de gedachte dat wie met muziek om gaat, scheppend, herscheppend of luiste rend, verkeert met een model op menselij ke schaal van krachten die in de natuur werkzaam zijn. „De muziek is een geheim zinnige mathematica welks grondstellin gen in de oneindigheid met elkaar samen vallen". Het is te begrijpen dat degeen die dit schreef, een grote bewondering voor de kunst van Bach koesterde. Hier volgen zijn woorden naar aanleiding van een voordracht van het Vioolconcert in A, door de Belgische violist Eugène Ysaye, een vriend van Debussy. „Dit is één van de wonderen temid den van de talloze die in de cahiers van de grote Bach zijn opgetekend. Men vindt hier vrijwel in reincultuur de muzikale arabeske, of beter ge zegd het principe van het ornament, dat de grondslag van alle soorten mu ziek is. De fascinerende werking van Bach's muziek vindt haar oor sprong niet in het karakter van de me lodie, maar in haar tekening. Vaker nog is het de parallelle beweging van verschillende lijnen, hun vluchtige ont moeting of verrassende hereniging die ons zo diep treft. In dit ornamentale tijdvak verkrijgt de muziek de onfeil baarheid van een organisme dat de toehoorders boeit en veelsoortige beel den oproept." toe de „klassieke voijpi" in de handen der betweters verschrompeld was. In het be gin van deze eeuw vertoonde de muziek, in het spoor van Richard Wagner, steeds meer tekenen van een gevoelsmatige hy pertrofie waarbij aan haar wezenlijke eigenschappen steeds minder ruimte tot ontwikkeling werd gelaten. Het Gesamt- kunstwerk, dat de gemoederen óók in Frankrijk in een sterke ban hield (de Fransen zijn trouwens steeds vurige Wag- nerianen geweest) betekende voor iedere creatieve ontvankelijkheid een zwa re uitdaging. Het is in zekere zin de moed van Debussy geweest dat hij, die het werk van Wagner grondg kende als jongeman verdiende hij onder meer geld met één-mans-voordrachten van Wagner aan de piano, in de salons der elite zijn antenne afgesteld hield op een muziek die nog ongeschreven was en die de zijne zou worden En zijn genialiteit was dat hij hiervoor een organisatie-vorm gevonden heeft die volkomen autonoom is en dwong tot een her-ijking van de traditionele vor men. Iedere scheppende prestatie in de muziek voegt niet alleen een nieuwe waarde toe aan het muzikale bezit, maar verandert het luisteren. De lens waarmee Debussy met Strawinsky, ten tijde dat deze laatste zijn „Sacre du Printemps" componeerde. in het aangezicht van de Eerste Wereld oorlog die Frankrijk teisterde, mobiliseer de hij nochthans zijn beste krachten en schreef een aantal werken die onvermoede mogelijkheden openden in de stijl die hij zich ontwikkeld had: de 12 Etudes voor piano, en drie van de zes Sonates pour divers instruments. Twee kleine composi ties geven een echo van de gebeurtenis sen die hem als denkend mens en Frans man zo van nabij beroerden: de Berceuse heroïque, opgedragen aan Albert I van België, en een „Noël" voor de ontheem de kinderen, waarvan hijzelf de beklem mende tekst schreef. Hij stierf op 25 maart 1918 en werd drie dagen later begraven terwijl de Duitse kanonnen Pa rijs onder vuur legden. Hij wist dat de wereld niet geregeerd wordt door de loop van de noten op hun balken, maar dat de bewogenheid van de muziek haar ontstaan vindt in signalen die desondanks doorko men: een zoele voorjaarsregen over de tuinen van het Louvre, en de dansende sneeuwvlokken, weerspiegeld in een paar kinderogen. Sas Bunge Als dirigent „L'Embarquement pour Cythère" van Antoine Watteau, 1684—1721. Dit schilderij, dat in het Louvre ie Parijs hangt, inspi reerde Debussy tot het pianostuk „L'Isle Joyeuse" (1904). Het is eigenaardig te be denken dat Watteau zelf de idee voor zijn schilderij putte uit een zangspel „Les Trois Cousines" van zijn tijdgenoot Dancourt. MEN DIENT te bedenken dat deze woorden zestig jaar geleden geschreven werden toen nog niemand de grote weer klank kon voorspellen die het werk van Bach thans vindt. De voorstelling die het grote muziekpubliek omstreeks 1900 zich van de Thomascantor maakte was die van een geniale schoolvos naar wiens evenbeeld de leraar contrapunt zijn leer ling fuga's liet knutselen. De mening heer ste dat alle componisten vóór Mozart een bewerking of herziening van node hadden en werken uit de Barok kwamen slechts op de programma's voor in een versie met aangedikte bassen en chromatische versie- ringstonen, zo al niet erger. Wat Debussy in de muziek van Bach aantrok was dat hier melodie, harmonie en ritme zich met superieure vanzelfsprekendheid voort bewogen, volgens een innerlijke logica die niets van doen had met de formules waar- De componist met zijn ouders. Zijn vader had een aardewerk-winkeltje te Saint- Germain-en-Laye, een voorstad van Parijs. Concertgebouworkest. Het zijn deze kwali teiten waardoor ook het Debussy-spel van Hans Henkemans zich onderscheidt. Bo vendien straalt de muziek van Debussy, evenals die van Mozart, haar typische fluïdum minder onmiddellijk uit dan die van, bijvoorbeeld, de drie bovengenoemde componisten. Het is een breekbare muziek die niet altijd beantwoordt aan de gemid delde omstandigheden van ons „concert- bedrijf".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 13