Elke Ag Ons vervolgverhaal PANDA EN DE MEESTERSCHATGRAVER door Grete Dölker - Rehder (Vertaald uit het Deens) TANTE PATENT EN DE SOF Herinnerings medaille voor militairen n 9 ZATERDAG 18 AUGUSTUS 1962 Dick J. Dijs ENKHUIZEN HAAST ZICH NIET .90. „Daar! Hij rijdt vlak voor ons, ik zie hem nog!" schreeuwde tante Patent opgewonden en ze trap te als een bezetene op het gaspedaal. Met een ruk schoot de bus vooruit en raakte helaas de agent Snauwgum die haastig was komen aanlopen om pro ces verbaal tegen tante Patent op te maken. „Ach, wat spijt me dat," riep tante Patent vriendelijk, toen de agent in de berm werd gesmakt met een ver vaarlijke dreun. „Hebt U zich bezeerd agent? Nee zeker? Het valt wel mee, hè? Ik moet er namelijk van door, ziet U?" En weer gaf Tante Patent gas en de bus verdween met een gierend geluid om de draaiing van de weg, de Amerikaan achterna, die door het incident een hele voorsprong had gekregen. Snakkend naar adem en vervuld van diepe bitter heid bleef agent Snauwgum achter. 10) Ik kan koken en wassen, schoonma ken en naaien, melken en het vee verzorgen. Ik kan ook schol vangen len, en spinnen kan ik ook Haar ogen werden onrustig, ze dacht na en moest nog een keer slikken „en kinderen krijgen" zei ze zacht. Het was, alsof hij niets van alles wat ze gezegd had, gehoord had. „Ik heb een vrouw nodig", zei hij en het klonk als het grommen van een gevaarlijk dier. Maar Eike beef de noch week voor hem. Ze zag, dat hij tóch een goed mens was. Ze voel de dat hier een strijd gestreden werd en dat ze alleen maar zou over winnen, als ze moedig bleef. Ze hield haar hoofd achterover en sloeg haar ogen niet neer voor zijn indringende blik. „Dat wil ik worden" zei ze, en in al hun eenvoud klonken die woorden als een gelofte. Een hele tijd lang hield Eide Agena Bertien Flors som bere blik uit, hoewel haar hart snel ler begon te" kloppen. Toen gebeurde er iets onverwachts. De man deed een stap terug, gooide zijn borstelig hoofd achterover en begon te lachten. Hoe was het mogelijk! Hij lachte werkelijk, en het klonk bijna jong en gelukkig Het was een dwaas ge zicht. Zijn harige adamsappel danste op en neer En het klonk als muziek uit een oud, verroest speelwerk. Ook Eike begon verwonderd te la chen. Toen schaamden ze zich op eens allebei voor elkaar en dachten: wat moeten we nu doen? Maar het vrouwelijke kind vroeg: „Wil je me je huis niet eens. laten zien?" Hij knikte opgelucht, nam haar hand en trok haar mee. Eike voelde zich heel gelukkig, ze had het gevoel, dat dit een tedere liefkozing betekende. Hij liet haar alles zien in de mooie kamer, Eike zag, dat de kamer heel mooi bete geld was, blauwe tegels met plaatjes van mensen, huizen, windmolens, schepen en bruggen. Om de ijzeren kachel heen, die op hoge, dunne poten ver naar voren stond in de kamer en van de deel uit gestookt kon worden, waren de -tegels bruin en met stijve bloemen beschil derd. Nu Eike de sofa weggesleept had, was de kamer bijna leeg, en alles zag er door de voortdurende verwaarlozing onvriendelijk en lelijk uit. Toch leek het haar onmogelijk, dat de bewoner van deze kamer hele maal onverschillig stond tegenover schoonheid, want Eika zag met be wondering, de hemelsblauw geverfde zolderbalken en de deur- en raam- sponningen waarin spreuken, namen jaartallen en bloemen gesneden wa ren, met rode verf overtrokken. „Heb jij dat gemaakt?" vroeg ze Bertien met grote ogen. Hij knikte goedmoedig, met nauw verheelde trots, en trok haar toen weer de kamer uit, over de ruime deel naar de keuken. Hij liet haar hand los, en nadat hij haar weer al les had laten zien, maakte hij een gebaar, alsof hij iets weggooide, schudde bekommerd zijn hoofd en krabde zich in ziijn grijze borstelige haren. Daarmee wilde hij zeggen, dat hier een hopeloze wanorde heerste. Maar Eike moest moeite doen om haar lachen in te houden. Hoe er ger hij en zijn huishouden eraan toe waren, des te meer had hij haar im mers nodig. Hetzelfde krachtige ge voel doorstroomde weer haar jonge ledematen, dat ze al in Haulsens huis gevoeld had, toen ze aan haar toe komstige taak dacht, en ze moest zich inhouden om niet wéér aan het werk te gaan. Maar ze wilde Bertien Flor niet alleen maar haar ijver to nen, maar ook haar grote geduld. En daarom zei ze nu, moederlijk en ge ruststellend: „Dat zal er gauw anders uitzien. Daar zal ik wel voor zorgen" En met echte vrouwelijke tevreden heid zag ze hoog boven vuil en rom mel in de schoorsteen spek en wor sten hangen. Achter de keuken waren nog twee kamers. De ene was zo goed als leeg, in de niet gebruikte bedstee was allerlei rommel opgestapeld. In de andere stond een omgewoeld bed. Zo, nu wist ze wat haar te doen stond. De bezichtiging van het huis was geheel tot haar tevredenheid uit gevallen. Er was werk genoeg voor haar handen en ook voldoende plaats voor wat goed huisraad uit Agena's hut. Meer verlangde ze niet. Toen opende de man nog een deur naar achteren, in het midden van de deel, waar, aan de linkerkant de gro te kamer, en aan de rechter de keu ken en de kleine kamers lagen. Hier kwamen ze in een klein portaal, en bij de geopende deur zag ze verschei dene kippen rondscharrelen en pikken terwijl aan de ene kant twee geiten en aan de andere twee varkens la gen. Er lagen ook brandstof, aardap pels, kool en groente opgestapeld. Eike haalde diep adem en zei warm: „Alles is aanwezig". Hij scheen na te denken, keek haar aan, liet zijn armen zakken en knikte toen met een zwaar hoofd: „Nu ja", zei hij. Eike was hem heel dankbaar voor die woorden. Ze ging naar de geopende deur van het portaal en keek naar bui ten. Maar daar waren slechts de zon en de wind, het witte zand en de blauwe hemel. De beide zwijgzame, ernstige men sen gingen het huis weer binnen. Weer dacht de man: dit hebben we gedaan, maar wat moeten we nu doen? En weer nam het meisje zo jong als ze was, de lichte zorg van hem af. „als jij het goed vindt, gaan we nu eten, Bertien", zei ze. Neen, nu twijfelde hij er niet meer aan, of hij haar wel gebruiken kon. Zo jong was ze nog, zo kinderlijk jong en ze was zo dapper alleen naar hem toe gekomen en had haar leven zo vol vertrouwen in zijn gro te handen gelegd en ze was zo flink met al het vuile werk begonnen, dat haar hier wachtte, en ze voelde geen angst voor hem en geen afschuw. Hij begreep absoluut niet, wat hem overkwam, en omdat hij merkte, dat hij het toch niet begrijpen kon, ver baasde hij zich maar niet meer en aanvaardde het hem geschonkene dankbaar. Hij nam zich voor, heel goed voor haar te zijn en vanaf dat ogenblik bleven Eike Agena en de vuurtoren tot aan zijn dood toe het licht van zijn leven. Juist toen Eike de hete aardappels de melk, het zout en het brood op tafel zette, kwam Bertien Flor de keuken binnen. Nu zag hij pas, hoe het vertrek veranderd was en hoe veel bewoonbaarder het was gewor den. Met enkele handbewegingen had ze de ergste rommel uit huis geveegd en een zekere gezelligheid geschapen, waar vroeger zelfs nog niet het minste gerief was. De ene muur van de keu ken werd ingenomen door de haard, de pomp en de gootsteen. Tussen de kamerdeuren stond de grote servies- kast. De derde wand werd, tussen de kamerdeur en de deur die op de deel uitkwam, ingenomen door de vorme loze klerenkast. Maar langs de vierde wand had onder het venster alleen maar de oude, wrakke houten bank gestaan, die bank had Eike naar bui ten gedragen en daar tegen de muur gezet. Het huis lag zo beschut in zijn duinkom, op het zuiden, dat het heer lijk moest zijn om op zomeravonden daar te zitten. Nog niemand had daar tot nu toe aan gedacht. Nog nooit had hier iemand in de zon ge zeten. Bertien had wel 's avonds, eenzaam en zwijgend, met zijn pijp in zijn mond in de deuropening gestaan zonder zich ervan bewust te zijn, hoezeer een beetje gerief en gezellig heid hem ontbraken. Nu zou dat allemaal anders wor den. Met rukken en trekken had Eike de zwarte paardeharen sofa van de grote kamer naar de keuken gesleept, de langwerpige tafel ervoor en de twe stoelen erbij gezet. Daar stond nu het eten, op de tafel voor het open raam in de zon, en het zag er allemaal heel uitnodigend uit. Maar Bertien dacht aan de lege. beroofde kamer, wees met zijn duim achter zich en vroeg: „En daar?" (Wor3* vervolgd) „DODE STADJESzegt men, als men spreekt van de oude visserplaatsen rond ae voormalige Zuiderzee. Maar wie er een ochtend of middag in rondwandelt, komt er weer tot leven. De grootsteedse gejaagdheid wordt er onbaatzuchtig van je schouders genomen. Als je er een kwartiertje nog maar door de stille straatjes hebt gewandeld, is het alsof een een >en. je het station van Enkhuizen hebt verlaten, ontsnapt een „Héééé!" tussen je lippen. Voor je ligt het decor van een sierlijk oud stadje: eerst de haven, dan een rij huisjes, daar bovenuit de Zuider toren en helemaal rechts de bonkig- stoere Drommedaris. De witte koppen van de vele meerpalen lopen er in een flauw gebogen lijn naar toe. Enkele kot ters liggen gemeerd, de punt naar de wal gekeerd. Vissers maken hun netten in gereedheid. Hun stemmen komen zwaar op je af. Je hoort hun klank. Maar hun betekenis begrijp je niet. Gelach rolt naar je toe. En je weet wat het was. Zo is het altijd geweest en zo zal het altijd blijven: vissers die met elkaar praten terwijl hun handen het werk doen. JE MOET HAAST hebben als je hier aankomt. Haast zoals ik die heb. Half elf heb ik een afspraak. De trein arriveer de juist zeven minuten na dat tijdstip. Maar als je dan de vogels hoort zingen, en een man van de reinigingsdienst het gras tussen de straatstenen vandaan ziet plukken, als het carillon zijn muziek over je heen twinkelt en een baby op het trottoir te zonnen wordt gezet waarom zou je dan haast maken? Van zelf schakel je terug op een langzamere pas. Je komt te laat bij je doel. Je verontschuldigt je. Vriendelijk-meewarig worden je excuses aanvaard. In Enkhui zen heeft niemand haast. RONDOM DE DROMEDARIS (die voor Enkhuizen is wat de Eiffeltoren is voor Parijs) gaat het leven kalm zijn gang. Later op de dag blijf ik er enkele uren rondhangen. De vissersboten zijn de Uitvarend naar een goede vangst. Een kotter verlaat de Buiten-Haven en druppelsgewijs verspreidt de Eng- huizer vloot zich over het IJselmeer. Een oorspronkelijk stripverhaal door Annie M. G. Schmidt en Fiep Westendorp 19. Panda kon het voorval met de politie-agent niet goedkeuren, maar hij wist niet wat hij er. verder van zeggen moest. Bovendien had hij zijn boek terug, en hij was even nieuwsgierig als Joris naar wat er ver der in zou staan over de verborgen schat van de mid deleeuwse roofridder Wolfgang Isengrim. Zodra zij weer terug waren in Joris' tentje sloeg hij dus de blad zijde op waar hij gebleven was en begon voor te lezen. Na de vlucht van de schurk (zo stond er) had vooral de Markies van Malpertuis lang naar de schat gezocht, maar niets gevonden. Volgens de overlevering zou de gemene graaf echter wel degelijk een kaart of een an dere aanwijzing betreffende de vindplaats hebben na gelaten, gegraveerd in zijn schild. Dit schild bevindt zich tegenwoordig in het geschiedkundig Museum en is door deskundigen onderzochtdeze hebben echter niets gevonden.„Tut, tut!" riep Joris Goedbloed hier. „Die deskundigen van tegenwoordig zijn niet meer wat' zij plachten te zijn. Laat ons dat schild terstond aan een onderzoek gaan onderwerpen. Voor lieden met onze in telligentie kan het niet moeilijk blijken het geheim te ontraadselen!" „Maar Joris", zei Panda verbaasd, je kunt nu toch niet naar het Geschiedkundig Museum gaan! Het is nacht! Het is gesloten! „Dat, baaske, zal nauwelijks een belemmering zijn voor de snode Isen grim, die ook van de schat afweet," sprak Joris. Hij zal in het museum inbreken en dat is wat wij"ten snelste ook gaan doen om niet bij hem achter te raken Kwiek museumwaarts nu, ventje!" verraadt hoe zij over dat eindeloos ge wriemel staat te denken. Onderwijl varen de kotters een voor een uit. De netten zijn klaar, de paling- haken aan dunne touwen gebonden. Een jonge visser nadert met grote stappen over de dijk. De dromedaris op de ach tergrond kijkt toe. Nog even worden wat netten versjouwd en een ton verzet. Ik wordt genodigd eens een nacht mee te gaan. Een Amerikaanse collega deed dat aleens eerder. „En een foto's dat-ie maak te. Elk vissie moest-ie hebben!" Dan gaat de kabel los. Morgenochtend om een uur of tien komt men terug. En tegen vier uur die middag zal men weer uitvaren. Tjoekend verdwijnt de boot om de hoek. Een kokmeeuw landt krijsend op de vrij gekomen meerpaal. En je denkt dat zijn schreeuw fh het gehele stadje kan wor den gehoord. De Koningin en de Prins hebben ter ge legenheid van hun zilveren huwelijksfeest een aantal militairen met een herinnerings medaille begiftigd De medaille draagt de naam „herinneringsmedaille 1962". De medaille is van zilver, cirkelvor mig, met een middellijn van 30 millime ter. Zij vertoont aan de voorzijde in reliëf de naar rechts gewende beeldenaar van de Koningin en die van de Prins der Ne derlanden waaronder een anjer, het geheel omgeven door een tweetal gevlochten rin gen. Aan de keerzijde bevindt zich een mono gram bestaande uit de letters J en B en het getal 25. Het geheel wordt gedekt door de koninklijke kroon. Aan de rand is een omschrift aange bracht, luidende: 1937 7 januari 1962. OP DE KADE gekt een stelletje jon gens rondom een grote stapel kisten. Hun vingers grabbelen in een kronkelende mas sa. De palingen worden op grootte ge sorteerd. Van tijd tot tijd klinkt een kort bevel. Dan moet een van de knapen de inhoud van een kist in een bun leeg- kiepen. Het is een hele sjouw. Een toe risten-vrouwtje kijkt toe en haar gezicht Buiten-Haven binnengelopen. De vangst schijnt goed te zijn geweest. •„Driehon derdvijftig", zegt een visser tegen een langs fietsende slagersjongen. „En twee honderd". Dat schijnen gunstige getallen te zijn. De toehoorder laat een goedkeu rend gesis horen, lacht dan bewonderend. Het IJselmeer ja het bergt voldoende snoekbaars en paling om goede vangsten te garanderen. Duizenden kronkelende pa lingen worden in kisten en ijzeren kui pen geschept. Op een wagentje worden zij naar de vishal gereden. Wat belang stellenden drommen om de weegschaal. Enkele mannen gaan in banken staan. Van onder een blauwzwarte uniformpet roept een afslager wat. En even later is ook deze vangst in andere handen overgegaan. Neen! geen eeuwenlang al leunen deze huisjes tegen elkaar. Zij zijn nog geen twintig jaar oud. Zij werden geheel nieuw gebouwd naar oude voorbeelden. Rank steekt de houten brug af tegen de bonkige Dromedaris. Vroeger zaten hier stadboeven gevangen. Nu huizen er vaak studenten.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 9