WELGESTELDE „HADZJI" REIST NU PER VLIEGTUIG NAAR MEKKA Resten van huis uit 2400 vóór Christus blootgelegd f (Vertaald uit het Deens) door Grete Dölker-Rehder TANTE PATENT EN DE SOF PANDA EN DE MEESTERSCHATGRAVER Ons vervolgverhaal Minder bedeelde maakt de lange bedevaart echter nog te voet DONDERDAG 30 AUGUSTUS 1962 11 gen. 'i m vlA* GROTE VERANDERINGEN zijn na de laatste oorlog in de mohammedaanse landen tot stand gekomen. Een der motorische krachten welke die ver anderingen bewerkstelligdenwas de godsdienst der mohammedanen, de Is lam, die een sterke band vormt tussen alle mohammedanen en hen inspireert tot een strijdbare levenshouding. Het hart van de Islam klopt in Mekka, de geboorteplaats van Mohammed. Mekka bezoeken is eigenlijk een heilige levens plicht in de mohammedaanse wereld. Wie Mekka heeft bezocht, die heeft als „hadzji" recht op eerbied en achting van alle andere mohammedanen. Massa-pelgrimage Moeilijk en kostbaar g|||||j|j MÈm y> Het doel sri f Kinderen moeten veel meer lopen' '1.' - EIKE AGENA 19) Het ene was haar pas ontwaakte zelfbewustzijn: ze wilde op haar eigen bruiloft zelf mensen uitnodigen, en, nu ze deze eenmaal uitgenodigd had, zich aan haar woord houden. Het andere was een plotseling ontwaakt gemeen- schapsgevoel met de armen, de rech- telozen. Maar ze begreep tegelijkertijd dat Hannis dergelijke gevoelens niet had tegenover de Madsens. Flinker dan anders, maar toch nog heel bescheiden, sprak ze: „Ik kende ze nauwelijks. Ik wist niet eens, dat ze in Agena's hut woonden. Maar ik had Klumpklaas beledigd met zijn ar- moede. Daarom heb ik hen uitgeno- E digd." Hannis Haulsen lachte bulderend. Hoe kun je nu zo'n man beledigen? i= Die moet al blij zijn, als hij iets te E knagen en te bijten heeft. Waar leeft hij eigenlijk van? Vissen kan hij niet met zijn been en bij de boeren werken ook niet. E Op dat ogenblik stond Moy op. Met E een afwezige blik keek ze naar een hoek van de kamer, tikte met haar kleine, dikke vingers op het tafelblad E en merkte als terloops op: „Laat Klumpklaas en Klumpwehn maar komen. Dan zien de mensen weer eens, wat een goed hart je hebt." E Hannis draaide zich om en keek haar, met half open mond, bevreemd aan. E „Als jij vindt dat het moet, Moy," E zei hij zacht, „als jij vindt dat het moet.." Eike verliet, zeker van haar over- Ej winning, met vlugge stappen de ka li mer. Moy stond nog altijd bij de ta- fel en dacht erover na, waarom ze toch wel zo ontzettend treurig kon zijn. En Hannis Haulsen staarde naar E buiten en kon er maar niet met zich E zelf over in het reine komen, dat hij weer toegegeven had aan de wens van zijn vrouw, en dat hij nu, met E de rijkste, de meest trotse en voor- E name bewoners van het Zouteiland ook de armzalige Klumpklaas als gast in zijn huis zou moeten begroeten. E Wat had Moy gezegd? Klumpwehn? Dat had hij nog nooit gehoord. Ze heette Wehn Madsen. Klumpwehn was goed. Ja, als ze kwamen zou hij „Dag, E Klumpklaas" en „dag, Klumpwehn" E zeggen. Ja, dat zou hij doen, dat zou zijn wraak zijn, omdat ze het waag- E den, zijn huis te betreden. Wat zött- E den de andere gasten lachen! E Klumpwehn was werkelijk goed ge il vonden. Ze had zelf geen horrelvoet, E maar haar man had er een. Ze was E zelfs een mooie vrouw, tenminste E vroeger was ze dat geweest. Tegen- woordig was ze te bleek. Ze had te- veel kinderen gehad en teveel honger E geleden, dan zijn vrouwen weinig be ll gerenswaard meer voor mannen. Nee als ze nog als vroeger was, ha, dan zou hij zich wel anders gewroken heb- E ben, als ze gedronken had. Maar nu E wond dat idee hem niet meer op. Liever zou hij nu zo hard mogelijk „Goedendag Klumpwehn" tegen haar E zeggen. En hem? Wat zou hij hem kunnen aandoen? Zou hij hem iets kunnen doen, dat voor de buitenwereld goed- E hartig scheen, rhaar waarmee hij hem slechts schijnbaar hielp en in wer- i kelijkheid in het ongeluk stortte? Han- nis Haulsen, die nog altijd door het raam naar zijn tuin stond te kijken, E kreeg opeens heel kleine ogen en zijn mond kneep zich helemaal samen. Dat was iets. Ja, daar zocht hij al sinds lang heimelijk een man voor. In Norderland zaten toch de grote op- drachtgevers, hij Hannis, zou de tus- senpersoon zijn, Tyge Taden was de vervoerder, en nu hadden ze nog een sjouwer nodig. Dat zou Klumpklaas worden! Hij zou er wel erg bij ge- ninderd worden door zijn zware voet, maar dat was niets, hij zou geld krij- gen, geld, zoveel geld, dat hij er alles voor zou doen. De volgende dag reed Hannis Haul- sen door de duinen en over de heide naar Norderland. In diezelfde tijd ging Eike Agena met een knecht en een paard en E wagen naar haar hut. Nu waren Claas en Wehn Madsen beiden thuis. E Ze hielpen, al het huisraad naar be- neden te brengen en op de wagen e te laden. Toen de beide vrouwen al- E leen boven in de kamer waren, zei Wehn: „Je hebt ons op je bruiloft gevraagd, Eike Agena. Ik weet E niet of het spot of vriendelijkheid van E je was. Maar hoe ook, we kunnen niet komen." e Eike zei: „Het was werkelijk ge- E meend, en ik herhaal mijn aanbod, Wehn Madsen. Waarom willen jullie niet komen? Jullie wonen toch in het huis van mijn ouders en daarom zijn jullie welkom." E De bleke vrouw richtte zich waardig op: „Omdat we daar niet passen, Eike, en omdat we ons niet e kunnen kleden, zoals het hoort," zei 5 ze. E Eike zweeg en dacht na. Een stem e in haar zei: grijp die kans toch aan, wees blij dat het gekke plan nu niet doorgaat. Maar er waren ook andere stemmen: toch doorzetten! E Ze liep naar de kast, nam er een jas van haar vader uit en een eenvou- dige, maar goede jurk van haar moe- der, gaf ze aan Wehn en zei: „Hier e draag die maar. Ik wil, dat jullie ko- men." E Wehn begreep niet, wat haar over- kwam, maar toch nam ze de goede kleren van het kind van de Agena's e aan en ze wist nu niets meer te zeg- e Toen de wagen met het huisraad wegreed, liep Eike er peinzend ach- e teraan. Ze droeg het spinwiel, gewik- E keld in Hallesöts wollen omslagdoek, E de stoof en de pop in haar armen e en bracht ze zelf naar haar kamer e in Haulsens huis. Deze dingen waren E haar te lief, om ze aan een hotsende E en botsende wagen en een onver- e schillige knecht toe te vertrouwen. e Bertien Flor, de vuurtorenwachter E van de witte Knee, vierde zijn brui- loft met Eike Agena van Lissum. e Het was een vreemde gebeurtenis, zowel voor de oude Bertien als voor E het jonge kind Eike, met al die pracht en praal en al die mensen, e die hun zo onverschillig waren. Hun e echte gemeenzaamheid begon pas, E toen het weer helemaal stil om hen heen was geworden. Maar of ik het e nu wil of niet, ik moet wel iets over e die bruiloft vertellen, want het was E een heel bijzondere bruiloft en er werd nog lang en dikwijls over ge- e sproken op het Zouteiland. e De Haulsens hadden het feest tot zoiets bijzonders gemaakt, ze hadden er veel te veel voor gedaan. Moy wil- e de het eigenlijk niet. Moy wilde al- leen maar dat een moederloos meisje e dat zeven jaar lang zonder loon in E haar huis gediend had, haar uitzet E zou krijgen en het op haar trouwdag ook een beetje feestelijk zou hebben, e Dat was alles. En Hannis had aanvankelijk hele- maal niets gewild. Maar toen hij zich er eenmaal in geschikt had wilde hij het ook goed doen, dat eiste zijn trots, Nu maar met volle handen in de geld- zak gegraaid, de mensen eens laten e zien, wat hij doen kon, de gelegenheid e aangrijpen, een reusachtig feest te ge- ven, een feest zo groot, alsof het voor zijn eigen dochter was. Maar Eike e zelf had hij hierbij allang vergeten, e Alles gebeurde alleen maar tot zijn eigen roem. En zo gebeurde het. dat het hele dorp zich al dagen van te voren op de feestelijke dag verheugde. Niemand dacht daarbij aan Bertien en Eike, e die waren te onbelangrijk. Neen, Han- E nis Haulsen, dat was de man. Het was het feest van Hannis. Heel Lissum, mannen en vrouwen, kinderen, ouden van dagen, zieken, allen waren de morgen van die eer- ste mei al vroeg op de been. Al lang voor de klokken, die anders meestal e tevergeefs riepen, begonnen te beie- E ren, liepen ze in lange rijen naar de kerk. als voor een bedevaart. (Wordt vervolgdE OOK IN westelijk Afrika wonen mil joenen mohammedanen. Jaarlijks trekken duizenden hunner door moerassen, oer wouden en woestijnen naar Mekka om daar hun godsdienstplichten te vervullen. Zo is het thans, zo was het ook vroeger. Vroeger echter ging dat alles op groter schaal. Nog vertelt de overlevering van de grootste pelgrimstocht die ooit werd ondernomen. In de dertiende eeuw was er in West-Afrika een machtig rijk ont staan, Mali geheten. Omstreeks 1320 om vatte dit rijk grote delen van West-Afrika, een flink stuk van de westelijke Sahara, het gebied van Tjmboektoe en het land Son-G'hai. De regerende vorst hij was nog heel jong heette Ma-N'sa-M'usa. „Onmetelijk en onbegrensd", aldus ken schetsten mohammedaanse kroniekschrij vers het land en de macht van Ma-N'sa- M'usa, die vriendschappelijke relaties on derhield met de keizer van Marokko en andere machtige heersers. MA-N'SA-M'USA's grootste stunt was zijn pelgrimstocht naar Mekka. Hij onder nam die met zoveel pracht en praal, dat de bevolking van de landen tussen de Atlan tische Oceaan en de Rode Zee thans nog met eerbied spreekt over Ma-N'sa-M'usa's Mekka is gebouwd rond het oude hei ligdom de Kaaba dat reeds bestaan zou hebben voor Mohammed's geboorte. Volgens de legende zou de heilige plaats gesticht zijn door Abraham en Ismael en zou de aartsengel Gabriël de riten hebben vastgesteld die de pelgrims in acht moeten nemen. Oorspronkelijk was de Kaaba (heilige steen: de zwarte kubus in het midden van de foto) een geheel, thans bestaat hij uit een aantal brokken. Hij is vermoedelijk van kos mische oorsprong, dus een meteoor steen. bedevaart. Zijn eindeloze stoet trok dwars door Afrika van west naar oost. Het leger, dat met hem meetrok om hem te bescher men, telde zestigduizend man. Waar de heerser een grote stad binnenreed, gingen vijfhonderd slaven hem vooraf. Elke slaaf droeg een goudstaaf van zes kilogram. Geen wonder dus, dat de bewoners van steden als Cairo en Mekka diep onder de indruk waren van zoveel macht en rijk dom. De eindeloze karavaan bereikte Mek ka, maar de terugreis verliep niet gunstig. Soldaten en slaven werden aangetast door een gevaarlijke ziekte, die de Afrikanen „toeat" noemen. De naam van die ziekte leeft nog voort in die van de „Oase van Toeat", waar zeer veel volgelingen van de machtige heerser van Mali stierven. De vorst zelf overleefde de pelgrimstocht, maar stierf toch betrekkelijk kort nadien. Dat was in 1431. Hij was toen de twintig nog maar net gepasseerd. De Westafrikaanse Mekkagangers trek ken eerst naar de oevers der Rode Zee en bereiken dan per schip Arabië. Onder die pelgrims vindt (en vond) men mannen en vrouwen, gezonden en zieken, jonge en oude mensen. Zij reizen alleen of in groe pen. Er is geen speciale vertrekdag en er zijn geen speciale vertrekplechtigheden. Leden van een familie of dorpsgenoten sluiten zich veelal aaneen voor de grote reis. M'ai-doegoeri is een druk beginpunt voor de Nigeriaanse pelgrims. Zij reizen te voet, te paard, per ezel of per vrachtauto. In M'ai-doegoeri is een vertrekcentrum (gebouwd als een caravansérail), waar de pelgrims kunnen overnachten en medische verzorging kunnen krijgen. De staf van het vertrekcentrum registreert alle pel grims en staat hen bij met raad en daad. Iedere pelgrim wordt er gefotografeerd en krijgt een speciale pas. DE BEDEVAARTGANGERS zijn vrij in de keuze der vervoermiddelen. Zij, die niet per vliegtuig naar Djeddah gaan, volgen een lange weg (2.000 km) van M'ai-doegoeri naar de Soedanese stad Khartoem. Tal van pelgrims beschikken over een ruime beurs. Anderen zijn straatarm, maar hun vast houdendheid en overtuiging doen hen alle moeilijkheden de baas worden. Er zijn er, die vele maanden onderweg zijn Hand werkslieden en arbeiders verdienen al trekkende de kost en het nodige geld om Mekka te kunnen bereiken. Goedkoop is zo'n bedevaart niet. Iedere pelgrim moet een speciale belasting betalen vóór hij Afrika verlaat. De quarantaine in Djeddah kost enige tientallen guldens. Daar, in Djeddah, heft men „pelgrimsbelasting": een paar honderd gulden per bedevaart ganger. Dan zijn er nog de transportkosten van Djeddah naar de heilige plaatsen,dié ook weer ruim f 50 vorderen. Het grootste deel van deze gelden vloeit dn de schatkist Pelgrims op weg naar Mekka, rustend in een Westafrikaans dorpje. van Saoedi-Arabië. Bij al deze „Arabische" kosten komen dan nog een bedrag voor de Soedanese autoriteiten en de passage van Afrika naar Arabië. LOUCHE ELEMENTEN proberen, vooral in Port Soedan en Soeakin, misbruik te maken van de geloofsijver, de vermoeid heid en de onwetendheid der pelgrims. Jaarlijks vallen vele vromen ten offer aan die bandieten, die hen plunderen en soms zelfs doden. De misdadigers bieden de pel grims aan, hen „op een koopje" naar Ara bië over te zetten. Eenmaal op zee ge komen, zetten zij koers naar verlaten kust streken en zetten daar de pelgrims aan wal. Velen hebben zo'n avontuur reeds met de dood moeten bekopen. Meer nog verloren al hun geld en have. De Soedanese politie waarschuwt de pelgrims en stelt alles in het werk om paal en perk te stellen aan de praktijken der rovers en moordenaars. De misdadigers zijn sluw. De kust is lang en eenzaam. Vele pelgrims zijn lichtge lovig. Anderen weer beschikken over zo weinig geld, dat zij iedere kans om goed koop te kunnen reizen, met beide handen aangrijpen. Kortom, de autoriteiten staan voor een heel moeilijke taak. IEDEREEN die als pelgrim naar Mekka wil, moet eerst Djeddah aandoen, een merkwaardige stad met nauwe ongepla veide straatjes. De stad rijst stijl op uit de woestijn, veeleer als een produkt der ver beelding dan als een brok werkelijkheid. De weg van Djeddah naar Mekka on geveer 75 km lang en in behoorlijke con ditie moet iedere pelgrim afleggen. De „eigenlijke" pelgrimstocht begint in Ara fat, op twintig kilometer afstand van Mekka gelegen. Dan na het bezoek aan de Kaaba, de heilige steen die elke pelgrim moet kussen, volgt de lange en vermoeiende terugreis, die ook niet zonder gevaren is. Maar is men eindelijk weer thuis tussen de zijnen dan geldt men ook zo ongeveer als een halve Peilige. sp; J BIJ RECENTE opgravingen onder Vlaardingen is dezer dagen in de oeverwal een kreek, welke in het Steentijdperk langs de huidige spoorbaan Vlaardingen-Maas- sluis heeft gelopen, de plattegrond bloot gelegd van een „prehistorisch" huis. Het is voor het eerst, dat in West-Europa der gelijke complete restanten van een bewo- ningsvorm uit het Neolithicum (2400 jaar voor Christus) zijn gevonden. Bovendien is vastgesteld, dat de kreek in kwestie enkele honderden jaren later, na di<" ^geslibd te zijn geweest, weer is opengebroken en in de oude bedding op nieuw zijn weg naar zee gezocht. Weer kwam er bewoning: leden van de klok bekercultuur (1900 voor Christus) en ook van deze cultuur zijn restanten aangetrof fen in de vorm van paalgaten van een huis en een gaaf bewaarde klokbeker. Sa men met eerdere vondsten in de Broek polder van sporen van keltische bewonin gen (plm. 300 voor Christus) maken deze opgravingen Vlaardingen tot een waar do rado voor de archeologen. De aan de neo- lithische vondsten gegeven naam „Vlaar- dingen-cultuur" is reeds internationaal aanvaard en zij wordt gebezigd in binnen- en buitenlandse publikaties. De dagelijkse leiding van de opgravin gen berustte bij de heer M. van Hoog straten, tweede voorzitter van de Archeo logische werkgroep Westelijk Nederland. De supervisie over het geheel had prof. dr. W. Glasbergen, verbonden aan het In stituut voor Pre- en Protohistorie te Am sterdam. Deze laatste heeft meegedeeld dat besloten is, de opgravingen te beëin digen. Men zou de kreek nog wel verder kunnen ontgraven, maar dan is het einde van de nu al drie jaar durende werk zaamheden voorlopig niet in zicht. Het res tant van de werkzaamheden ter nadere definiëring van de „Vlaardingen-cultuur" zal zich gaan afspelen in de studeerka mers der archeologen. Het streven is erop gericht, te komen tot een reconstructie van de wijze waarop deze mensen hier hebben geleefd. Of deze reconstructie later, in de vorm van maquettes of diorama's voor het publiek toegankelijk kan worden gemaakt, is nog een open (financiële) vraag. „Kinderen moeten zoveel mogelijk lopen om te voorkomen dat zij op be trekkelijk jeugdige leeftijd sterven aan trombose van de kransslagader." Deze waarschuwing heeft een arts van de GGD in de Britse stad East bourne, Kenneth Vickery, in het blad „Huisarts" tot de ouders gericht. Vol gens hem krijgen de kinderen te weinig lichamelijke beweging. Hij kantte zich met kracht tegen „de wijdverbreide ge woonte om de kinderen overal met de auto naar toe te brengen". „Kinderen moeten niet gereden worden maar lopen naar school, bioscoop, tandarts en par tijtjes", aldus Vickery. „Niet onder voeding, maar zwaarlijvigheid is het gevaar, dat de moderne mens bedreigt. Onvoldoende lichamelijke oefening is een van de belangrijke oorzaken van trombose van de kransslagader," aldus Vickery. „Ga dus niet in op het gezeur van uw kinderen om ergens naar toe gebracht te worden en jaag ze weg van het televisietoestel, naar buiten!" Een oorspronkelijk stripverhaal door Annie M. G. Schmidt en Fiep Westendorp ccn-Moirr f*atub*s stvptcat* 100. „Ik vrees dat we nu afscheid van elkaar moe ten nemen," zei tante Patent, toen ze met de Sof in de huiskamer zat. „Want zo ging ze voort met tranen in haar stem —uw offervat is terug." „Njef, Njef," zei de grote Sof. Het was zijn oude strijdkreet die nu echter niet triomfantelijk klonk. Eerder een tikje treurig. „Het was een mooie tijd," zei tante Patent „En de Impulsieve Beweging had veel goeds. „Slaan als er iets te slaan valt" het was een mooie leus. Maar in de praktijk was het genot toch te eenzijdig. De mensen die slaan zijn gelukkiger dan de mensen die geslagen worden, is dat niet zo?" De Batavier keek haar met grote niet-begrijpende ogen aan. „Ik zal een kopje thee voor u zetten," zei tante Patent. „Daar knapt u van op." Ze ging naar haar keukentje en zette een lekker potje verse thee. Toen ze weer binnenkwam met het theeblad was de stoel leeg. r ^7£l; CC* MAtTIN TOONOI» 29. Joris Goedbloed zag in, dat hij machteloos stond tegenover het verschrikkelijke zwaard van Graaf Isen- grim. „Laat af, laat af, oude makker!" smeekte hij. „Het moge dan zijn dat er soms een klein misverstand tussen ons rijst, maar daarom moogt ge me nog geen zeer doen! Bedenk toch, goede vrind, hoe wij in onze zonnige kinderjaren samen het verstopper-spel bedre ven, of ons met knikkeren vermaakten!" Zelfs de her innering aan het knikkeren kon Isengrim niet tot andere gedachten brengen; hij antwoordde niets anders dan „Grrr!" en bracht het zwaard met volle kracht neer. Maar het was zoiets als knikkeren dat hem noodlottig werd; Panda had goed gemikt, zodat de kanonskogel in een volmaakte baan naar de kwade graaf toerolde en hem tegen de voeten sloeg. De klap was hard genoeg om de edelman het evenwicht te doen verliezen, en met een vervaarlijk knarsen en dreunen van zijn metalen harnas sloeg hij tegen de grond. „Bravo! Alle negen!" kreet Joris Goedbloed opgelucht. De gevallen graaf ging verschrikkelijk tekeer. „Grrr!" riep hij. „Ik ben kwaad! Ik zal je iets doen en nog meer lelijke din gen; maar het harnas was zó zwaar, dat hij zonder hulp niet meer op kon staan, en niemand dacht er over om hem te helpen. „Een héél fraaie worp, makkertje," sprak Joris prijzend. „Wij zien dus, dat voor u nog niet alle hoop verloren is. Als er niets anders meer over schiet, kunt ge nog altijd een voortreffelijk kegelaar worden."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 11