Leeghwater kreeg de naam, maar Van Oss was de man (Vertaald uit het Deens) door Grete Dölker-Rehder 1 De Beemster, Nederlands eerste grote polder, viel 350 jaar geleden droog. TWEEDMANTEL TANTE PATENT EN DE SOF PANDA EN DE MEESTERSCHATGRAVER 11 Ons vervolgverhaal m LEEGHWA TER'S ROL LUSTWARANDE BREDE VISIE HOLLANDS WELVAREN VRIJDAG 31 AUGUSTUS 1962 9 9 9 W Kies nu een sportieve uit de najaarskollektie bij Speciaalhuis Regenkleding r COf. MA«T€N TOONOt" EIKE AGENA 20) Het was een prachtige lentedag. De hemel was blauw, met maar enkele i doorschijnend witte wolkjes. Er stond I een zacht windje, dat de zonnewarm- j te nauwelijks verminderde. Zilveren meeuwen, die anders zo wild waren, beschreven nu vredig hun kringen bo ven de hoofden van de mensen. Het dorpje Nönnkegeest, waar de kerkelijke plechtigheid zou plaatsvin den, lag als het ware op een zand en heide-eiland, hoog boven zee en mars. Het was een kleine havenplaats, een houten havenhoofd stak ver uit in het wad. In het noorden, bij de zee la gen kleine witte vissershuisjes, omge ven door zand en helm; in het zui den, bij de vruchtbare marsweiden en akkers stonden rijke en forse boerde rijen. Op het hoogste punt stond de kerk, een laag, door storm en weer gebeukt gebouw, zwaar en stevig gebouwd van grijze zwerfstenen. De klokketoren stond apart, het klokje, dat erin klin gelde, gaf een schril, nietig geluidje. Het zware beieren van de grote klok zou teveel geweest zijn voor de fun damenten. De mensen uit Lissum en omgeving hadden de kerk al bereikt voor de feeststoet kwam. Ze verspreiden zich op het kleine kerkhof, maar plotse ling schreeuwden de kinderen: „Daar komt een wagen!" en allen stroomden naar de ingang van de kerk. En al die mensen gewend aan zwa re arbeid, moeite, zorg, storm en mist, grauwe dagelijkse sleur, zogen de ge beurtenissen van deze dag in als een kind een zeldzame lekkernij. Het was een prachtig schouwspel. De belangrijkste bewoners van het Zouteiland kwamen voorrijden: de burgemeester van Norderland, de dok ter, de apotheker, de dominee van Puanthum, de burgemeester van Fen- nen, de gemeenteraadsleden van Nönnkegeest, de rijke boeren Sön- nichsen, Hansen Arfsten en Berend- ren. Verder de eigenaars van de gro te herbergen en logementen van Nor derland en zelfs vreemdelingen: mis schien wel Duitsers, of zelfs Denen, Engelsen! Misschien waren het ook wel de vorsten van Thule. De wonderlijkste dingen dachten de arme vissers van Lissum. Wat een prachtige, zware wagens kwamen er aanrijden, met schitterende paarden, blinkende tui gen. En op iedere wagen was een knecht, die, als allen uitgestapt wa ren, de lege wagen naar het Brach- feld reed. Wat een sterke mannen met hun trotse vrouwen, die als koningin nen naar de ingang van de kerk schreden, tussen de twee rijen zwij gende toeschouwers door. Vrouwen, vol zilveren en gouden sieraden en ket tingen, blinkende stenen, zijden schou derdoeken en zwart glanzende rokken en op het hoofd de kunstige zwarte kap. De blinkende gespen op hun schoenen rinkelden zacht bij iedere stap, en de met kant afgezette voor schoten ritselden van stijfheid en bol den op in de zachte wind. De vreemdelingen waren daaraan te herkennen, dat ze niet de eiland dracht droegen, dat ze niet zo lang en blond waren, hoewel het toch ook bij zondere en rijke mensen waren. Velen al waren het lage, grauwe kerkje binnengegaan. Fluisterend ver telden de vissers elkaar, wat ze gezien hadden. Toen zwegen ze weer, want van Lissum kwamen nu de vier laat ste wagens aanrijden: Hannis Haul- sen en Moy, Claas Madsen en Wehn, Bertien Flor en Eike, Minna-Maesch met de meiden. Wat zag Hannis er trots uit! Hij droeg zijn rode, stoere kop hoog, als of zijn boordje te nauw was en hij naar lucht moest happen. Zijn oogle den hingen half over zijn ogen en zijn volle onderlip had hij naar voren ge schoven. Hij keek zijn dorpsgenoten niet aan, integendeel: Toen hij naar de kerk liep, duwde hij ze met zijn ellebogen opzij, zodat ze verschrikt voor hem terugweken. Naast hem liep zijn treurige vrouw. Ze had zich vast voorgenomen, alle Lissumers vriendelijk te groeten, maar nu vergat ze opeens, waar ze was. Dat vreemde zat haar weer eens H dwars en ze verbaasde zich erover, dat de zon scheen. Maar, hoe belangrijk burgemeester Haulsen en zijn vrouw ook waren, toen ze nog niet eens de kerkdeur be- reikt hadden, keek plotseling niemand meer naar hen. Want wat gebeurde daar: In een van Haulsens wagens, met een knecht op de bok, kwamen de volgende gas- ten aan: Klumpklaas en Wehn zijn vrouw! Hoe was dat mogelijk! Ver- gisten ze zich niet? Neen, het was zo. |j Ze klommen nu uit de wagen en lie- pen het kerkpad op. Er was geen twij- fel aan, het was Claas Madsen. De plompe man strompelde, lomper dan s ooit, over het pad. Wehn zijn vrouw, liep langzaam naast hem met een ge- kwelde trek om haar mond. Beiden hadden hoogrode gezichten. Wehn had haar ogen neergeslagen, Claas keek strak voor zich uit. Ze schaamden zich en waren trots tegelijkertijd, en |j het hart klopte hun waarschijnlijk in de keel. Maar dat zagen de mensen van Lis- sum niet, zij zagen alleen maar, dat ze uitgenodigd waren, dat ze mooie kleren droegen, zij, de allerarmsten, de hongerlijders, de nietsnutten, de.. Zij waren uitgenodigd, en zij, de eer- s bare, hardwerkende vissersmensen, niet! Wat was dat? Wat had dat te §j betekenen? Hoe was dat mogelijk? |j Was het een grap? Of naastenliefde? Een nieuw geval van waanzin van Ej Moy? Een uiting van protserigheid van Hannis? In elk geval was het een verschrikkelijke brutaliteit van Klumpklaas. Een kerel als hij laat zich niet uitnodigen! En als je je altijd zo arm voordoet, heb je niet §j zo'n mooi pak! Ik heb het allang gezegd: daar klopt iets niet met die man! Wat voert hij eigenlijk uit? Waar leeft hij van met al zijn kinderen? Nu ja, hij herstelt netten. Hij repa- reert boten. Hij strompelt het halve eiland rond als bode, met zijn zware voet door het zand. Maar, nu vraag ik je: kan een mens daarvan leven? Nauwelijks. Kun je daarvan zulke kle- ren dragen? Neen. En heeft hij ook maar enig recht, hier als gast op de E bruiloft te verschijnen? Neen, neen, dat heeft hij niet, wij willen het een- voudig niet hebben |j Klumpldaas voelde wel de golf van verbazing van woede en verontwaar- diging, die hem tegemoet kwam. Zo- lang hij arm zijn moeizame weg ge- j| gaan was, had niemand hem enige haat of verachting getoond, maar nu had hij het gevoel, alsof ze hem be- spuwen zouden en hij keek voortdu- rend angstig naar de grond of niet E iemand een been uitstak om hem, valk voor de kerkdeur, te laten vallen. Maar niets van dat alles gebeurde. Daar waren de mensen van Lissum E veel te kalm en te beheerst voor. Wel was er een voortdurend fluisteren, een st°eds kijken, een zacht gieche- len, een kuchen en schrapen, een el- kaar aanstoten en wijzen, een brom- |j men en zoemen, en dat merkten Klumpklaas en Wehn, met het scher- pe zintuig van wantrouwige armen, heel goed, hoewel ze hun ogen afge- E wend hadden. Ja. alleen door Claas en Wehn Mad- sen keek niemand naar Bertien en Eike Flor! EE Die twee, die toch de belangrijkste personen waren van deze dag, gin- gen hun weg als in een droom en voelden zich, alsof ze volkomen alleen waren. De Lissumers keken nauwe- lijks naar hen, waarom ook? Bertien had alleen maar zijn goe- j| de zwarte pak aan, zijn blinkend ge- poetste laarzen en op zijn hoofd de oeroude, groenachtige hoge hoed. Hij was goed geschoren en liep stijf recht- 1| op. Maar zijn ogen waren stiller dan ooit en op zijn gezicht lag de verzon- ken uitdrukking van een wereldverge- ten kind. Zijn grote ruwe, eeltige i rechterhand hield Eikes witte, smal- le hand omklemd, die ze hem vol ver- trouwen gegeven had. (Wordt vervolgd) (Van onze Amsterdamse redacteur IN HET HART van de Beemster in Noord-Holland staat het „Heerenhuis", waar men (beneden) een goed glas pleegt te schenken en (op de bovenverdieping) het gemeentebestuur van deze 7.000 ha grote polder zijn maandelijkse vergade ringen houdt. Tussen de deur van de gelagkamer en die van de raadzaal staat het borstbeeld van de vermaarde Jan Adriaensz. Leeghwater en het lijkt wel of zijn borst in deze dagen nog breder, zijn blik nog trotser en zijn parmantige baard nog krulleriger is dan gewoonlijk, nu de Beemster zijn feest viert. Een feest van dankbaarheid omdat de polder 350 jaar geleden droogviel en sindsdien de bewoners in staat gesteld heeft hier een goed leven te hebben. „Dat hebben ze aan mij te danken", lijkt het borstbeeld te willen zeggen en zo staat dat ook in de schoolboekjes: Leeghwater maalde het Beemstermeer leeg. Het was het begin van een reeks landaanwinningen, die de Nederlanders in de wereld de naam zou geven van een stoer volk, dat alsmaar overwin ningen ontwrong aan zijn erfvijand de „waterwolf". In 1622 volgde de drooglegging van de Purmer, in 1626 de Wormer, in 1631 de Heerhugowaard en in 1635 de Schermer, om de voornaamste te noemen. En is de naam van Leeghwater niet onlosmakelijk verbonden aan de drooglegging van de Haar lemmermeer, ofschoon deze pas twee eeuwen na zijn dood volgens geheel nieuwe inzichten plaats had? Hoe blij de Beemsterlingen zijn, de totstandkoming van de eerste grote polder in Nederland te kunnen herdenken blijkt wel uit het vrolijke feest, dat zondag a.s. begint en tot de volgende zondag zal duren. KLAAS HOGETOORN Dirkszoon, de 27- ste dijkgraaf in de lange geschiedenis van het waterschap Beemster, maakt er geen probleem van of Leeghwater dan wel een ander de eer van de drooglegging toekomt. Hij leeft dan ook 350 jaar later dan de beroemde molenmaker uit het toenmalige vissersdorpje De Rijp. Maar hij noemt toch graag de naam van de man, zonder wiens vasthoudendheid dit herdenkings feest wellicht eerst vele jaren later ge vierd zou kunnen worden: Dirck van Oss, de koopman die bedijking en drooglegging van het Beemstermeer mogelijk heeft ge maakt. De grote watervlakten brachten de Middeleeuwse bewoners van Noord-Hol land veel narigheid. De oude stroom Ba- mestra had zich uitgebreid tot een groot meer, dat samen met het Havermeex en De Schar op twee plaatsen in verbinding Stond met de Zuiderzee. Omstreeks 1400 werd het merengebied door de Schardam en de Nieuwendam van de zee afgesloten, maar het tijdens stormen hoog opgezwiep- te water bleef vreten aan het omringende land. IN 1570 Leeghwater was toen nog niet eens geboren lag er een plan ge reed om de Beemstermeer droog te leg gen, maar de oorlog verhinderde een ver dere uitwerking. In 1592 werd bij de Staten van Holland octrooi aangevraagd voor be dijking en droogmaking. Van dit octrooi De uit 1682 daterende boerderij „De Eenhoorn", een van de weinige fraaie Beemsterlandse hofsteden, die bewaard zijn gebleven. is echter geen gebruik gemaakt. Het ma ken van een polder was dan ook geen een voudig karwei. Wel beheerste men de techniek in 1456 was al met succes een meertje bij Zijpe drooggemaakt en in 1564 een plas ten westen van Alkmaar maar een meer van zo'n 7000 ha als de Beemster vereiste een veel grootser aanpak. DIRCK VAN OSS, een rijke koopman, deed van zich spreken toen hij op 14 april 1607 te 's-Gravenhage een maatschappij oprichtte om de Beemster droog te ma ken Hij stak een groot kapitaal in de on derneming en kreeg van vele kanten gel den aangeboden, want de rijke Amster- "aa'msê~Eööplieden, die evenals Van Oss veel geld hadden verdiend in de Oostindi- sche Compagnie, wilden hun centjes graag beleggen in cultuurgrond. En het gold in die dagen, dat men goud kon verdienen met polders. Sinds de Staten in datzelfde jaar 1607 oc trooi verleenden voor het werk, was Dirck van Oss niet meer bij de Beemstermeer weg te slaan. Hij was er trouwens drin gend nodig, want er waren moeilijkheden te over. Twee molenmakers, Pieter Pietersz. en Pieter Claesz. wisten de bemaling toege wezen te krijgen. Zij meenden 16 molens nodig te hebben, maar al spoedig bleek, dat zij zich hadden verrekend. Dirck van Oss aarzelde geen ogenblik. Hij nam de uitvoering zelf ter hand en stelde de bei de molenmakers als opzichters aan, alsme de molenmaker Leeghwater uit De Rijp. li* In het Beemsterland weidt een rijke veestapel. De polder levert per jaar on geveer 20 miljoen kilo melk met een vetgehalte van 3,83 percent. Er is alle reden om aan te nemen, dat opzichter Leeghwater de belangrijkste van de drie is geweest. Hij was een vindingrijk man die vele nuttige uitvindingen deed en deze ook in de praktijk wist toe te pas sen. De 16 molens werden uitgebreid met nog eens vijf stuks, maar na verloop van tijd bleken er in totaal 43 molens nodig te zijn. DE MOLENS konden natuurlijk pas gaan malen, nadat er een ringdijk was ge maakt. Men had daartoe de omtrek van het meer in 460 „werkstukken" verdeeld, waardoor op vele plaatsen tegelijk kon worden begonnen. Duizenden arbeiders met kruiwagens en schoppen werkten in de zo mer van 1608 onder bijzonder ongunstige omstandigheden aan het grondwerk. Het regende veel, die zomer, maar hinderlijk was de sabotage van vissers en boeren uit de omgeving. Eind 1609 vielen de hoogst gelegen delen van de polder droog. Maar een jaar later beukte het Zuiderzeewater de Waterlandse zeedijk kapot, over spoelde een deel van Noord-Holland en deed tenslotte de nieuwe, maar vrij zwakke Beemsterdijk bezwijken. De Beemster liep weer vol en men zag voor een waarde van acht ton „aan brokken veen en stukken molens op de baren drijven". Sommige aandeelhouders trokken zich na deze ramp ijlings terug. Maar Van Oss bleef op zjjn post, onverzette- lijker dan ooit, „een klein miljoen armer, maar een ervaring rijker". De dijk werd hoger en sterker, in 1611 vielen voor de tweede maal de gronden droog en op 19 mei 1612 was de Beemster „geheel ledig bevonden". Op de plaats, waar nu in het dorpje Midden-Beemster het „Heerenhuis" staat, werd in de zomer van 1612 een grote tent gebouwd. De prinsen Maurits en Frederik Hendrik kwamen het geslaagde werk be zichtigen. Zij werden ontvangen in de tent, waar Leeghwater als tafeldienaar aanwezig mocht zijn. Natuurlijk was er van zo'n kale modde rige meerbodem niet in korte tijd een lust oord te maken. Er moesten wegen wor den aangelegd, vaarten en sloten gegraven, verbreed en uitgediept worden. Dat de den de polderjongens, die in buurtschappen in keten woonden. Dirck van Oss overleef de de polderdrooglegging drie jaar. Zijn zoon werd dijkgraaf en vestigde zich met z'n familie in de nieuwe polder, waar hij een fraai kasteel liet bouwen. Slechts de poort daarvan is bewaard gebleven. Het voor beeld van de familie Van Oss, om de zo mers in de Beemster door te brengen werd door vele rijke Amsterdammers ge volgd en omstreeks 1650 was de polder een geliefkoosd recreatiegebied voor de kapitaalkrachtige burgers der lage landen. Hun buitenplaatsen met singels, tuinen en koepels lagen als sieraden langs de Vol- gerweg. Er werd gezegd, dat er in de ge hele republiek „geen schoner en lustzinni- ger weg" was dan deze in de Beemster. Behalve tientallen van deze buitenver blijven waren er vele boerderijen zo in gericht, dat „het heerschap" er 's zomers aangenaam kon luieren. Helaas is die pracht nagenoeg geheel verdwenen. Er zijn nog slechts enkele herinneringen in de vorm van poorten, inrijhekken, oude muurtjes en fundamenten. HET IS AAN de brede visie van Dirck van Oss te danken, dat de Beemster nu reeds 350 jaar een bloeiend en welvarend stukje Nederland is. De verkaveling, die in 1612 werd uitgevoerd heeft tot op de dag van vandaag rendabele vruchten gedra gen. De wegen zijn, met uitzondering van de toplaag nog gelijk aan destijds. Slechts de hoofdverkeerswegen moesten na de laatste wereldoorlog enige verbreding on dergaan. Midden-Beemster is het eerste dorp van Nederland dat geheel volgens plan is ge bouwd. En het is goed gebouwd: de her berg, de kerk, de pastorie en het gemeen tehuis zou men volgens de huidige inzich ten nog steeds op dezelfde plaatsen pro jecteren. De hoek van de Beemsterpolder die Pur- mereno raakt, is uitgegroeid tot een buurtschap van mensen die hoofdzakelijk in dit Purmerend of in Amsterdam hun werk vinden. De groei van deze buurt schap, die Zuidoost-Beemster heet, is ech ter afgeremd. Voorts zijn er de buurt schappen Noord-Beemster en West-Beem- ster. Het laatste is ontstaan, doordat een daar wonende boer wilde, dat op die plaats na zijn dood een r.k. kerk zou wor den gebouwd, hetgeen uiteraard de katho lieken uit de polder aantrok en een klein dorpje deed ontstaan. Met uitzondering van een zuivelfabriek is er geen industrie in de Beemster. De polder moet agrarisch blijven, vinden de bewoners. Zij vormen een welvarende ge meenschap van 6800 zielen, die hier in alle rust wil boeren. Die rust is er: theoretisch heeft iedere bewoner een hectare land tot zijn beschikking. Het is de Beemster drieënhalve eeuw lang voor de wind gegaan, al heeft het waterschap wel eens moeite om bijvoor beeld het 110 kilomter lange wegennet in deze tijd van hoge kosten in prima staat te houden. Van de 7000 ha. zijn er 1240 gereserveerd voor bouwland, ca 4424 voor weiland en 370 voor tuingrond, waarvan zes hectaren glas (omzet in tuinbouw 4 miljoen per jaar). Wat de veestapel betreft, telt de Beem ster 10.000 stuks rundvee, bijna 11.000 scha pen, 200 paarden, een kleine 3000 varkens en ruim 20.000 stuks pluimvee. GEDURENDE de feestweek zal men iedere Beemsterling aan een bolhoed kunnen herkennen. Maar misschien ook wel aan zijn trotse blik, want zonder uit zondering gaan zij er prat op, hier te wo nen en te werken. Zij praten graag over hun polder en zijn historie en laten gaar ne het door Hendrik de Keyzer ontwor pen kerkje zien of het huis waar Betje Wolff haar vriendin en mede-schrijf ster Aagje Deken ontmoette. Hadden de aandeelhouders van Dirck van Oss in 1612 weinig lust tot feesten (omdat de inpoldering door allerlei te genslagen 1,9 miljoen had gekost: vijf tien keer zoveel als men had begroot), nu staat niets het feestvieren in de weg. En de Beemsterlingen gaan de bloeme tjes goed buiten zetten: met concerten, vlaggenparades, dansfestijnen, variété avonden, een veetentoonstelling, een wie lerronde, een demonstratie parachute springen, een grote kermis, optochten en een revue, die 42.000 kost en maar liefst 130 medewerkers telt. En dat alles gebeurt onder het hooghartige oog van de bronzen Jan Adriaensz. Leeghwater, de man in wie men allen eert die aan de geboorte van de polder hebben meege werkt, van de doorbijter Van Oss tot de zwoegende polderjongens toe. Advertentie Een oorspronkelijk stripverhaal door Annie M. G. Schmidt en Fiep Westendorp 101. In de huiskamer van dokter Vierus heerste een vrij onplezierige sfeer. „Ik heb het altijd wel gezegd," tierde mevrouw Vierus. „Jij met je Impul sieve Beweging. Jij moest er zo nodig aan meedoen. En waar heeft het toe geleid?" „Het is allemaal jouw schuld," riep op hetzelfde ogenblik mevrouw Nopjes tot Notaris Nopjes. „Dat heb je er nou van. Wie moest er zo nodig dobbelen en drinken in het Vul- pense Bos? Wie wou er spontaan en driftmatig leven? En dat voor een notaris, bah!" Maar in de tuin van tante Patent heerste een weldadige vrede. Tante Pa tent stond op de plek waar de vaas begraven was, met Keesje. „De eerste peer is rijp sprak ze met gevoelige stem. „Mijn geachte heer de Sof zal er niet van meegenieten. Hij is in rook opgegaan, hij is naar het Walhalla. En wij, hier in de stad, wij doen allemaal weer gewoon. En zo sprak tante Patent ernstig, DAAR komt het op aan. Want het leven is zo makkelijk als je maar gewoon doet, Keesje, onthoud dat altijd." EINDE VAN DIT VERHAAL 30. Joris Goedbloed, die ternauwernood aan een akelig lot was ontkomen, overlaadde Panda met lof tuitingen en prijzende woorden. „Ziet ge, makkertje," sprak hij, „hoe wij gezamenlijk goed van wanten we ten? Alter ego non olet, gelijk de Ouden uitriepen als zij een kameraad prezen. Gaarne aanvaard ik dan ook uw hulp bij het voortgezet zoeken naar de schat!" „Ik heb je helemaal geen hulp aangeboden!" riep Panda. (Hij moest hard roepen, omdat de machteloos op de grond liggende Graaf Isengrim zoveel lawaai maakte.) „Jij bent een inbreker, en als je je die schat toeeigent ben je ook nog een dief! Je moet er mee ophouden, Joris!" „Ophouden? Kom, kom nu toch, vrindje," sprak Joris, terwijl hij zich rammelend van zijn ijzeren kle dingstukken ontdeed. „Dat zou geheel verkeerd zijn! Als getrouw staatsburgers dienen wij er voor te zor gen, dat die schat wordt terugbezorgd aan de recht matige eigenaar, zelfs als ik dat toevallig zelf ben! Wij zullen dus Maar hier werd hij plotseling in de rede gevallen door een rauwe, onaangename stem. „Jij zal niks meer, meester! Inbrekers en gespuis zijn jullie, allemaal, en ik reken je in!" De spreker was niemand minder dan de toegewijde nachtwaker, Rochus van Sokkum, die stilletjes van zijn uitwijkplaats was neergedaald om nu op zijn beurt gebruik te maken van de antieke wapens.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 11