Leeghwater kreeg de naam,
maar Van Oss was de man
(Vertaald uit het Deens)
door Grete Dölker-Rehder 1
De Beemster, Nederlands eerste grote
polder, viel 350 jaar geleden droog.
TWEEDMANTEL
TANTE PATENT EN DE SOF
PANDA EN DE MEESTERSCHATGRAVER
11
Ons vervolgverhaal
m
LEEGHWA TER'S ROL
LUSTWARANDE
BREDE VISIE
HOLLANDS
WELVAREN
VRIJDAG 31 AUGUSTUS 1962
9 9 9
W
Kies nu een sportieve
uit de najaarskollektie bij
Speciaalhuis Regenkleding
r COf. MA«T€N TOONOt"
EIKE AGENA
20)
Het was een prachtige lentedag. De
hemel was blauw, met maar enkele
i doorschijnend witte wolkjes. Er stond
I een zacht windje, dat de zonnewarm-
j te nauwelijks verminderde. Zilveren
meeuwen, die anders zo wild waren,
beschreven nu vredig hun kringen bo
ven de hoofden van de mensen.
Het dorpje Nönnkegeest, waar de
kerkelijke plechtigheid zou plaatsvin
den, lag als het ware op een zand
en heide-eiland, hoog boven zee en
mars.
Het was een kleine havenplaats, een
houten havenhoofd stak ver uit in het
wad. In het noorden, bij de zee la
gen kleine witte vissershuisjes, omge
ven door zand en helm; in het zui
den, bij de vruchtbare marsweiden en
akkers stonden rijke en forse boerde
rijen.
Op het hoogste punt stond de kerk,
een laag, door storm en weer gebeukt
gebouw, zwaar en stevig gebouwd van
grijze zwerfstenen. De klokketoren
stond apart, het klokje, dat erin klin
gelde, gaf een schril, nietig geluidje.
Het zware beieren van de grote klok
zou teveel geweest zijn voor de fun
damenten.
De mensen uit Lissum en omgeving
hadden de kerk al bereikt voor de
feeststoet kwam. Ze verspreiden zich
op het kleine kerkhof, maar plotse
ling schreeuwden de kinderen: „Daar
komt een wagen!" en allen stroomden
naar de ingang van de kerk.
En al die mensen gewend aan zwa
re arbeid, moeite, zorg, storm en mist,
grauwe dagelijkse sleur, zogen de ge
beurtenissen van deze dag in als een
kind een zeldzame lekkernij.
Het was een prachtig schouwspel.
De belangrijkste bewoners van het
Zouteiland kwamen voorrijden: de
burgemeester van Norderland, de dok
ter, de apotheker, de dominee van
Puanthum, de burgemeester van Fen-
nen, de gemeenteraadsleden van
Nönnkegeest, de rijke boeren Sön-
nichsen, Hansen Arfsten en Berend-
ren. Verder de eigenaars van de gro
te herbergen en logementen van Nor
derland en zelfs vreemdelingen: mis
schien wel Duitsers, of zelfs Denen,
Engelsen!
Misschien waren het ook wel de
vorsten van Thule. De wonderlijkste
dingen dachten de arme vissers van
Lissum. Wat een prachtige, zware
wagens kwamen er aanrijden, met
schitterende paarden, blinkende tui
gen. En op iedere wagen was een
knecht, die, als allen uitgestapt wa
ren, de lege wagen naar het Brach-
feld reed. Wat een sterke mannen met
hun trotse vrouwen, die als koningin
nen naar de ingang van de kerk
schreden, tussen de twee rijen zwij
gende toeschouwers door. Vrouwen, vol
zilveren en gouden sieraden en ket
tingen, blinkende stenen, zijden schou
derdoeken en zwart glanzende rokken
en op het hoofd de kunstige zwarte
kap. De blinkende gespen op hun
schoenen rinkelden zacht bij iedere
stap, en de met kant afgezette voor
schoten ritselden van stijfheid en bol
den op in de zachte wind.
De vreemdelingen waren daaraan
te herkennen, dat ze niet de eiland
dracht droegen, dat ze niet zo lang en
blond waren, hoewel het toch ook bij
zondere en rijke mensen waren.
Velen al waren het lage, grauwe
kerkje binnengegaan. Fluisterend ver
telden de vissers elkaar, wat ze gezien
hadden. Toen zwegen ze weer, want
van Lissum kwamen nu de vier laat
ste wagens aanrijden: Hannis Haul-
sen en Moy, Claas Madsen en Wehn,
Bertien Flor en Eike, Minna-Maesch
met de meiden.
Wat zag Hannis er trots uit! Hij
droeg zijn rode, stoere kop hoog, als
of zijn boordje te nauw was en hij
naar lucht moest happen. Zijn oogle
den hingen half over zijn ogen en zijn
volle onderlip had hij naar voren ge
schoven. Hij keek zijn dorpsgenoten
niet aan, integendeel: Toen hij naar
de kerk liep, duwde hij ze met zijn
ellebogen opzij, zodat ze verschrikt
voor hem terugweken.
Naast hem liep zijn treurige vrouw.
Ze had zich vast voorgenomen, alle
Lissumers vriendelijk te groeten, maar
nu vergat ze opeens, waar ze was.
Dat vreemde zat haar weer eens H
dwars en ze verbaasde zich erover,
dat de zon scheen.
Maar, hoe belangrijk burgemeester
Haulsen en zijn vrouw ook waren,
toen ze nog niet eens de kerkdeur be-
reikt hadden, keek plotseling niemand
meer naar hen.
Want wat gebeurde daar: In een
van Haulsens wagens, met een knecht
op de bok, kwamen de volgende gas-
ten aan: Klumpklaas en Wehn zijn
vrouw! Hoe was dat mogelijk! Ver-
gisten ze zich niet? Neen, het was zo. |j
Ze klommen nu uit de wagen en lie-
pen het kerkpad op. Er was geen twij-
fel aan, het was Claas Madsen. De
plompe man strompelde, lomper dan s
ooit, over het pad. Wehn zijn vrouw,
liep langzaam naast hem met een ge-
kwelde trek om haar mond. Beiden
hadden hoogrode gezichten. Wehn had
haar ogen neergeslagen, Claas keek
strak voor zich uit. Ze schaamden
zich en waren trots tegelijkertijd, en |j
het hart klopte hun waarschijnlijk in
de keel.
Maar dat zagen de mensen van Lis-
sum niet, zij zagen alleen maar, dat
ze uitgenodigd waren, dat ze mooie
kleren droegen, zij, de allerarmsten,
de hongerlijders, de nietsnutten, de..
Zij waren uitgenodigd, en zij, de eer- s
bare, hardwerkende vissersmensen,
niet! Wat was dat? Wat had dat te §j
betekenen? Hoe was dat mogelijk? |j
Was het een grap? Of naastenliefde?
Een nieuw geval van waanzin van Ej
Moy? Een uiting van protserigheid
van Hannis? In elk geval was het
een verschrikkelijke brutaliteit van
Klumpklaas. Een kerel als hij laat
zich niet uitnodigen! En als je je
altijd zo arm voordoet, heb je niet §j
zo'n mooi pak! Ik heb het allang
gezegd: daar klopt iets niet met die
man! Wat voert hij eigenlijk uit? Waar
leeft hij van met al zijn kinderen?
Nu ja, hij herstelt netten. Hij repa-
reert boten. Hij strompelt het halve
eiland rond als bode, met zijn zware
voet door het zand. Maar, nu vraag
ik je: kan een mens daarvan leven?
Nauwelijks. Kun je daarvan zulke kle-
ren dragen? Neen. En heeft hij ook
maar enig recht, hier als gast op de E
bruiloft te verschijnen? Neen, neen,
dat heeft hij niet, wij willen het een-
voudig niet hebben |j
Klumpldaas voelde wel de golf van
verbazing van woede en verontwaar-
diging, die hem tegemoet kwam. Zo-
lang hij arm zijn moeizame weg ge- j|
gaan was, had niemand hem enige haat
of verachting getoond, maar nu
had hij het gevoel, alsof ze hem be-
spuwen zouden en hij keek voortdu-
rend angstig naar de grond of niet E
iemand een been uitstak om hem,
valk voor de kerkdeur, te laten vallen.
Maar niets van dat alles gebeurde.
Daar waren de mensen van Lissum E
veel te kalm en te beheerst voor. Wel
was er een voortdurend fluisteren,
een st°eds kijken, een zacht gieche-
len, een kuchen en schrapen, een el-
kaar aanstoten en wijzen, een brom- |j
men en zoemen, en dat merkten
Klumpklaas en Wehn, met het scher-
pe zintuig van wantrouwige armen,
heel goed, hoewel ze hun ogen afge- E
wend hadden.
Ja. alleen door Claas en Wehn Mad-
sen keek niemand naar Bertien en
Eike Flor! EE
Die twee, die toch de belangrijkste
personen waren van deze dag, gin-
gen hun weg als in een droom en
voelden zich, alsof ze volkomen alleen
waren. De Lissumers keken nauwe-
lijks naar hen, waarom ook?
Bertien had alleen maar zijn goe- j|
de zwarte pak aan, zijn blinkend ge-
poetste laarzen en op zijn hoofd de
oeroude, groenachtige hoge hoed. Hij
was goed geschoren en liep stijf recht- 1|
op. Maar zijn ogen waren stiller dan
ooit en op zijn gezicht lag de verzon-
ken uitdrukking van een wereldverge-
ten kind. Zijn grote ruwe, eeltige i
rechterhand hield Eikes witte, smal-
le hand omklemd, die ze hem vol ver-
trouwen gegeven had.
(Wordt vervolgd)
(Van onze Amsterdamse redacteur
IN HET HART van de Beemster in Noord-Holland staat
het „Heerenhuis", waar men (beneden) een goed glas pleegt
te schenken en (op de bovenverdieping) het gemeentebestuur
van deze 7.000 ha grote polder zijn maandelijkse vergade
ringen houdt. Tussen de deur van de gelagkamer en die van
de raadzaal staat het borstbeeld van de vermaarde Jan
Adriaensz. Leeghwater en het lijkt wel of zijn borst in deze
dagen nog breder, zijn blik nog trotser en zijn parmantige
baard nog krulleriger is dan gewoonlijk, nu de Beemster
zijn feest viert. Een feest van dankbaarheid omdat de polder
350 jaar geleden droogviel en sindsdien de bewoners in staat
gesteld heeft hier een goed leven te hebben. „Dat hebben
ze aan mij te danken", lijkt het borstbeeld te willen zeggen
en zo staat dat ook in de schoolboekjes: Leeghwater maalde
het Beemstermeer leeg. Het was het begin van een reeks
landaanwinningen, die de Nederlanders in de wereld de
naam zou geven van een stoer volk, dat alsmaar overwin
ningen ontwrong aan zijn erfvijand de „waterwolf". In 1622
volgde de drooglegging van de Purmer, in 1626 de Wormer,
in 1631 de Heerhugowaard en in 1635 de Schermer, om de
voornaamste te noemen. En is de naam van Leeghwater niet
onlosmakelijk verbonden aan de drooglegging van de Haar
lemmermeer, ofschoon deze pas twee eeuwen na zijn dood
volgens geheel nieuwe inzichten plaats had? Hoe blij de
Beemsterlingen zijn, de totstandkoming van de eerste grote
polder in Nederland te kunnen herdenken blijkt wel uit het
vrolijke feest, dat zondag a.s. begint en tot de volgende
zondag zal duren.
KLAAS HOGETOORN Dirkszoon, de 27-
ste dijkgraaf in de lange geschiedenis van
het waterschap Beemster, maakt er geen
probleem van of Leeghwater dan wel een
ander de eer van de drooglegging toekomt.
Hij leeft dan ook 350 jaar later dan de
beroemde molenmaker uit het toenmalige
vissersdorpje De Rijp. Maar hij noemt
toch graag de naam van de man, zonder
wiens vasthoudendheid dit herdenkings
feest wellicht eerst vele jaren later ge
vierd zou kunnen worden: Dirck van Oss,
de koopman die bedijking en drooglegging
van het Beemstermeer mogelijk heeft ge
maakt. De grote watervlakten brachten de
Middeleeuwse bewoners van Noord-Hol
land veel narigheid. De oude stroom Ba-
mestra had zich uitgebreid tot een groot
meer, dat samen met het Havermeex en
De Schar op twee plaatsen in verbinding
Stond met de Zuiderzee. Omstreeks 1400
werd het merengebied door de Schardam
en de Nieuwendam van de zee afgesloten,
maar het tijdens stormen hoog opgezwiep-
te water bleef vreten aan het omringende
land.
IN 1570 Leeghwater was toen nog
niet eens geboren lag er een plan ge
reed om de Beemstermeer droog te leg
gen, maar de oorlog verhinderde een ver
dere uitwerking. In 1592 werd bij de Staten
van Holland octrooi aangevraagd voor be
dijking en droogmaking. Van dit octrooi
De uit 1682 daterende boerderij „De
Eenhoorn", een van de weinige fraaie
Beemsterlandse hofsteden, die bewaard
zijn gebleven.
is echter geen gebruik gemaakt. Het ma
ken van een polder was dan ook geen een
voudig karwei. Wel beheerste men de
techniek in 1456 was al met succes een
meertje bij Zijpe drooggemaakt en in 1564
een plas ten westen van Alkmaar maar
een meer van zo'n 7000 ha als de Beemster
vereiste een veel grootser aanpak.
DIRCK VAN OSS, een rijke koopman,
deed van zich spreken toen hij op 14 april
1607 te 's-Gravenhage een maatschappij
oprichtte om de Beemster droog te ma
ken Hij stak een groot kapitaal in de on
derneming en kreeg van vele kanten gel
den aangeboden, want de rijke Amster-
"aa'msê~Eööplieden, die evenals Van Oss
veel geld hadden verdiend in de Oostindi-
sche Compagnie, wilden hun centjes graag
beleggen in cultuurgrond. En het gold in
die dagen, dat men goud kon verdienen
met polders.
Sinds de Staten in datzelfde jaar 1607 oc
trooi verleenden voor het werk, was Dirck
van Oss niet meer bij de Beemstermeer
weg te slaan. Hij was er trouwens drin
gend nodig, want er waren moeilijkheden
te over.
Twee molenmakers, Pieter Pietersz. en
Pieter Claesz. wisten de bemaling toege
wezen te krijgen. Zij meenden 16 molens
nodig te hebben, maar al spoedig bleek,
dat zij zich hadden verrekend. Dirck van
Oss aarzelde geen ogenblik. Hij nam de
uitvoering zelf ter hand en stelde de bei
de molenmakers als opzichters aan, alsme
de molenmaker Leeghwater uit De Rijp.
li*
In het Beemsterland weidt een rijke
veestapel. De polder levert per jaar on
geveer 20 miljoen kilo melk met een
vetgehalte van 3,83 percent.
Er is alle reden om aan te nemen, dat
opzichter Leeghwater de belangrijkste van
de drie is geweest. Hij was een vindingrijk
man die vele nuttige uitvindingen deed
en deze ook in de praktijk wist toe te pas
sen. De 16 molens werden uitgebreid met
nog eens vijf stuks, maar na verloop van
tijd bleken er in totaal 43 molens nodig te
zijn.
DE MOLENS konden natuurlijk pas
gaan malen, nadat er een ringdijk was ge
maakt. Men had daartoe de omtrek van
het meer in 460 „werkstukken" verdeeld,
waardoor op vele plaatsen tegelijk kon
worden begonnen. Duizenden arbeiders met
kruiwagens en schoppen werkten in de zo
mer van 1608 onder bijzonder ongunstige
omstandigheden aan het grondwerk. Het
regende veel, die zomer, maar hinderlijk
was de sabotage van vissers en boeren uit
de omgeving.
Eind 1609 vielen de hoogst gelegen
delen van de polder droog. Maar een
jaar later beukte het Zuiderzeewater
de Waterlandse zeedijk kapot, over
spoelde een deel van Noord-Holland
en deed tenslotte de nieuwe, maar vrij
zwakke Beemsterdijk bezwijken. De
Beemster liep weer vol en men zag
voor een waarde van acht ton „aan
brokken veen en stukken molens op
de baren drijven".
Sommige aandeelhouders trokken
zich na deze ramp ijlings terug. Maar
Van Oss bleef op zjjn post, onverzette-
lijker dan ooit, „een klein miljoen
armer, maar een ervaring rijker".
De dijk werd hoger en sterker, in
1611 vielen voor de tweede maal de
gronden droog en op 19 mei 1612 was
de Beemster „geheel ledig bevonden".
Op de plaats, waar nu in het dorpje
Midden-Beemster het „Heerenhuis" staat,
werd in de zomer van 1612 een grote tent
gebouwd. De prinsen Maurits en Frederik
Hendrik kwamen het geslaagde werk be
zichtigen. Zij werden ontvangen in de
tent, waar Leeghwater als tafeldienaar
aanwezig mocht zijn.
Natuurlijk was er van zo'n kale modde
rige meerbodem niet in korte tijd een lust
oord te maken. Er moesten wegen wor
den aangelegd, vaarten en sloten gegraven,
verbreed en uitgediept worden. Dat de
den de polderjongens, die in buurtschappen
in keten woonden. Dirck van Oss overleef
de de polderdrooglegging drie jaar. Zijn
zoon werd dijkgraaf en vestigde zich met z'n
familie in de nieuwe polder, waar hij een
fraai kasteel liet bouwen. Slechts de poort
daarvan is bewaard gebleven. Het voor
beeld van de familie Van Oss, om de zo
mers in de Beemster door te brengen
werd door vele rijke Amsterdammers ge
volgd en omstreeks 1650 was de polder
een geliefkoosd recreatiegebied voor de
kapitaalkrachtige burgers der lage landen.
Hun buitenplaatsen met singels, tuinen en
koepels lagen als sieraden langs de Vol-
gerweg. Er werd gezegd, dat er in de ge
hele republiek „geen schoner en lustzinni-
ger weg" was dan deze in de Beemster.
Behalve tientallen van deze buitenver
blijven waren er vele boerderijen zo in
gericht, dat „het heerschap" er 's zomers
aangenaam kon luieren. Helaas is die
pracht nagenoeg geheel verdwenen. Er
zijn nog slechts enkele herinneringen in
de vorm van poorten, inrijhekken, oude
muurtjes en fundamenten.
HET IS AAN de brede visie van Dirck
van Oss te danken, dat de Beemster nu
reeds 350 jaar een bloeiend en welvarend
stukje Nederland is. De verkaveling, die in
1612 werd uitgevoerd heeft tot op de dag
van vandaag rendabele vruchten gedra
gen. De wegen zijn, met uitzondering van
de toplaag nog gelijk aan destijds. Slechts
de hoofdverkeerswegen moesten na de
laatste wereldoorlog enige verbreding on
dergaan.
Midden-Beemster is het eerste dorp van
Nederland dat geheel volgens plan is ge
bouwd. En het is goed gebouwd: de her
berg, de kerk, de pastorie en het gemeen
tehuis zou men volgens de huidige inzich
ten nog steeds op dezelfde plaatsen pro
jecteren.
De hoek van de Beemsterpolder die Pur-
mereno raakt, is uitgegroeid tot een
buurtschap van mensen die hoofdzakelijk
in dit Purmerend of in Amsterdam hun
werk vinden. De groei van deze buurt
schap, die Zuidoost-Beemster heet, is ech
ter afgeremd. Voorts zijn er de buurt
schappen Noord-Beemster en West-Beem-
ster. Het laatste is ontstaan, doordat een
daar wonende boer wilde, dat op die
plaats na zijn dood een r.k. kerk zou wor
den gebouwd, hetgeen uiteraard de katho
lieken uit de polder aantrok en een klein
dorpje deed ontstaan.
Met uitzondering van een zuivelfabriek
is er geen industrie in de Beemster. De
polder moet agrarisch blijven, vinden de
bewoners. Zij vormen een welvarende ge
meenschap van 6800 zielen, die hier in alle
rust wil boeren. Die rust is er: theoretisch
heeft iedere bewoner een hectare land tot
zijn beschikking.
Het is de Beemster drieënhalve eeuw
lang voor de wind gegaan, al heeft het
waterschap wel eens moeite om bijvoor
beeld het 110 kilomter lange wegennet in
deze tijd van hoge kosten in prima staat
te houden. Van de 7000 ha. zijn er 1240
gereserveerd voor bouwland, ca 4424 voor
weiland en 370 voor tuingrond, waarvan
zes hectaren glas (omzet in tuinbouw 4
miljoen per jaar).
Wat de veestapel betreft, telt de Beem
ster 10.000 stuks rundvee, bijna 11.000 scha
pen, 200 paarden, een kleine 3000 varkens
en ruim 20.000 stuks pluimvee.
GEDURENDE de feestweek zal men
iedere Beemsterling aan een bolhoed
kunnen herkennen. Maar misschien ook
wel aan zijn trotse blik, want zonder uit
zondering gaan zij er prat op, hier te wo
nen en te werken. Zij praten graag over
hun polder en zijn historie en laten gaar
ne het door Hendrik de Keyzer ontwor
pen kerkje zien of het huis waar Betje
Wolff haar vriendin en mede-schrijf
ster Aagje Deken ontmoette.
Hadden de aandeelhouders van Dirck
van Oss in 1612 weinig lust tot feesten
(omdat de inpoldering door allerlei te
genslagen 1,9 miljoen had gekost: vijf
tien keer zoveel als men had begroot),
nu staat niets het feestvieren in de weg.
En de Beemsterlingen gaan de bloeme
tjes goed buiten zetten: met concerten,
vlaggenparades, dansfestijnen, variété
avonden, een veetentoonstelling, een wie
lerronde, een demonstratie parachute
springen, een grote kermis, optochten en
een revue, die 42.000 kost en maar
liefst 130 medewerkers telt. En dat alles
gebeurt onder het hooghartige oog van
de bronzen Jan Adriaensz. Leeghwater,
de man in wie men allen eert die aan de
geboorte van de polder hebben meege
werkt, van de doorbijter Van Oss tot de
zwoegende polderjongens toe.
Advertentie
Een oorspronkelijk stripverhaal door Annie M. G. Schmidt en Fiep Westendorp
101. In de huiskamer van dokter Vierus heerste
een vrij onplezierige sfeer. „Ik heb het altijd wel
gezegd," tierde mevrouw Vierus. „Jij met je Impul
sieve Beweging. Jij moest er zo nodig aan meedoen.
En waar heeft het toe geleid?" „Het is allemaal jouw
schuld," riep op hetzelfde ogenblik mevrouw Nopjes
tot Notaris Nopjes. „Dat heb je er nou van. Wie
moest er zo nodig dobbelen en drinken in het Vul-
pense Bos? Wie wou er spontaan en driftmatig leven?
En dat voor een notaris, bah!" Maar in de tuin van
tante Patent heerste een weldadige vrede. Tante Pa
tent stond op de plek waar de vaas begraven was,
met Keesje. „De eerste peer is rijp sprak ze
met gevoelige stem. „Mijn geachte heer de Sof zal
er niet van meegenieten. Hij is in rook opgegaan,
hij is naar het Walhalla. En wij, hier in de stad, wij
doen allemaal weer gewoon. En zo sprak tante
Patent ernstig, DAAR komt het op aan. Want het
leven is zo makkelijk als je maar gewoon doet,
Keesje, onthoud dat altijd."
EINDE VAN DIT VERHAAL
30. Joris Goedbloed, die ternauwernood aan een
akelig lot was ontkomen, overlaadde Panda met lof
tuitingen en prijzende woorden. „Ziet ge, makkertje,"
sprak hij, „hoe wij gezamenlijk goed van wanten we
ten? Alter ego non olet, gelijk de Ouden uitriepen als
zij een kameraad prezen. Gaarne aanvaard ik dan ook
uw hulp bij het voortgezet zoeken naar de schat!" „Ik
heb je helemaal geen hulp aangeboden!" riep Panda.
(Hij moest hard roepen, omdat de machteloos op de
grond liggende Graaf Isengrim zoveel lawaai maakte.)
„Jij bent een inbreker, en als je je die schat toeeigent
ben je ook nog een dief! Je moet er mee ophouden,
Joris!" „Ophouden? Kom, kom nu toch, vrindje," sprak
Joris, terwijl hij zich rammelend van zijn ijzeren kle
dingstukken ontdeed. „Dat zou geheel verkeerd zijn!
Als getrouw staatsburgers dienen wij er voor te zor
gen, dat die schat wordt terugbezorgd aan de recht
matige eigenaar, zelfs als ik dat toevallig zelf ben!
Wij zullen dus Maar hier werd hij plotseling in
de rede gevallen door een rauwe, onaangename stem.
„Jij zal niks meer, meester! Inbrekers en gespuis zijn
jullie, allemaal, en ik reken je in!" De spreker was
niemand minder dan de toegewijde nachtwaker, Rochus
van Sokkum, die stilletjes van zijn uitwijkplaats was
neergedaald om nu op zijn beurt gebruik te maken
van de antieke wapens.