De sociologie van de ontwikkeling I „Messiah" van C. C. Krijgefmans, zeer merkwaardig debuut van een aan Beckett verwante auteur Is T»?£. Een beschouwing over de sociale veranderingen in de onderontwikhelde gebieden door drs. Hans Dutter S.« Sltreï; V™ ZATERDAG 1 SEPTEMBER 1962 Erbij HOTEL ITALIANO PAGINA TWEE IN AFRIKA, Zuid-Amerika en Azië bevinden zich een aantel landen, die minder welvarend zijn dan wij. Ze zijn niet alleen minder welvarend, dus economisch anders, ze ZIIP sociologisch anders: hun cultuur verschilt aan merkelijk van de onze. Maar ook onze eigen cultuur is in de loop der eeuwen steeds veranderd. Het sociologische pro bleem van de ontwikkeling is een probleem van het verschil tussen culturen en van de verandering die zich in een cultuur voltrekt. Sociologisch wordt daaronder niet alleen verstaan: „het hogere dit waas van exclusiviteit waarmee het begrip in de omgangstaal omgeven is. Schouwburgbezoekers verstaan het woord dan voornamelijk als toneel; boekenliefhebbers als litteratuur; beeldende kunstverzamelaars als beeldende kunst. Maar de sociologie trekt hier de grenzen niet zo nauw. Cultuur is, in haar terminologie, niet slechts Van Dale's „veredeling des geestes en vorming des harten" maar alle menselijke verworvenheden, van de gewoonste tot de ge weldigste: that complex whole which includes know- ledge, belief, art, law, custom and any other capabilities and habits acquired by man as a member of society". (Tylor) l) Cultuur, aldus begrepen, is niet alleen een voorrecht van de enkeling, maar een eigendom, zelfs de eigenschap, van allen die tot een door die cultuur begrensde kring behoren. Zo alleen verkrijgt de definitie operationele waarde en is het mogelijk de ene cultuur van de andere te onderscheiden. PROF. BOUMAN heeft cultuur kortweg genoemd: de levens stijl van een samenleving. Mensen, die in die samenleving op gegroeid zijn, hebben zich die stijl eigen gemaakt; in hun doen en denken verraden zij hun behoren tot die vrij nauwkeurig af te grenzen kring: in hun gedrag en opvattingen vereenzel vigen zij zich met de ongeschreven regels van hun cultuur, zélfs als ze zich nonconformisten wanen. Ze doen dat allemaal omdat ze met anders kunnen; Freud heeft erop gewezen dat al die voorschriften op jeugdige leeftijd worden verinnerlijkt en dan vanuit het diepst van de persoonlijkheid het handelen besturen. Uit sociologisch oogpunt is een zekere graad van vereenzelvi ging, conformatie, gewenst voor de bestendiging van de cultuur die immers geen afzonderlijk wezen heeft, maar alleen in de geesteshouding van de enkeling bestaat en in het gelijk blijven van zijn gedragingen continuïteit kan krijgen. Als we ons allemaal voortdurend afwijkend zouden gedra al®11 gesteld al dat we dat konden dan zou er geen herken bare kern-eenheid ontstaan die de cultuur bepaalt Zoals de baan de richting van een trein beheerst, zo houdt het confor misme de cultuur in het gevolgde spoor. Nogmaals: cultuur in deze definitie, is dus een richtsnoer voor het gezamenlijke handelen in een gemeenschap. natuur zijn schaarse vluchten af te dwingen een cultuur ont wikkelen, die superieur is aan de de simpele levensstijl der zon beschenen volken, die al tevreden zijn met hun gebraden hanen. Een andere oude theorie, die aan populariteit heeft ingeboet sedert ze door Alfred Rosenberg verdedigd werd, brengt de cultuurverschillen terug op rasverschillen. Deze theorie heeft tegen, dat ze wetenschappelijk niet houdbaar is en bovendien dat ze tot de gevolgtrekking van volstrekte onveranderlijkheid leidt: een volk dat onderontwikkeld is omdat het tot een slecht ras behoortdaar is nooit meer iets van te verwachten, wanl het blijft immers altijd van hetzelfde minderwaardige ras. De moderne theorie meent dat het de algemene levensvoor waarden zijn die de aard van een cultuur bepalen. En als zich eenmaal een geheel van denk- en gedragsgewoonten heeft ge- vormd, dan wordt dat verder van generatie op generatie door- gegeven. Elk kind krijgt het van moeder met de voor dat doel befaamde paplepel ingegoten. En dan zijn er twee mogelijk heden: dan blijft het verder zo, öf: het verandert. In het ene geval is de cultuur dan statisch, in het andere dynamisch. ^^^^OMEN SATERDICHT is die onderscheiding niet, want in elke cultuur zit wel enige beweging; elke cultuur verkeert in een dynamisch evenwicht; steeds komen er naast de univer sele en de bijzondere ook alternatieve normen voor. Maar er zyn toch in elk geval culturen, waar de ouderen het voor het zeggen hebben en waar die dan weer hetzelfde zeggen als hun ouders. En waar de jongeren het hun gezegde trouw ter studeervertrek en dacht men liever rustig zittend na over een mogelijke oorzaak. Had men daaromtrent zijn hypothese eenmaal gesteld, dan was de rest nog slechts een zaak van logisch sluitende deductie. Op die manier ontstonden de monocausale (duidend uit één grondstelling) theorieën van cultuurontwikkeling, variërend van zonnevlekken- en klimaatstheorieën tot de meer geraffineerde Marxistische en Freudiaanse verklaringen. Een dergelijk denk systeem onderscheidt zich vaak door een zeker determinisme. Het lot van de enkeling en van een volk wordt bijvoorbeeld gezien als geheel door de stand van het sterrenbeeld bepaald. Daarbij ontstaat de idee dat de ontwikkeling zich voltrekt vol gens bepaalde wetten. Dit kunnen Goddelijke wetten zijn: het denken van de Verlichting ziet God als een redelijk denkend Wezen, dat de schepping ook naar redelijkheid heeft ingericht Voor een redelijk denkend mens is het mogelijk het Goddelijk plan te doorvorsen. Zo komt men tot de voorstelling van een harmonische bouw van de natuur, de natuurlijke orde, waarin alles Reg Sal Kom en die zich volgens een vooraf bepaald plan ontvouwen zal. Een dergelijk denken leidt tot aanvaarding van de bestaande toestand als de van God gewilde: armoede, nood, hongerdood het is allemaal door de Voorzienigheid geregeld en de mens doet heter zich daar niet mee in te laten: laissez-faire. IN GESECULARISEERDE (verwereldlijkte) vorm keert dit determinisme terug bij Darwin, wiens gedachten op het sociale Hans Duller, 36 jaar, studeerde eco nomie en sociologie aan de Gemeente lijke Universiteit van Amsterdam en de Nederlandsche Economische Hooge- school te Rotterdam. Doctoraal 1959- werkt thans aan proefschrift. Verbon den aan het Institute of Social Studies in Den Haag, een door de gezamenlijke Nederlandse Universiteiten in het leven geroepen tichting, waar men onder zoekingswerk verricht ten behoeve van de ontwikkelingslanden en waar uit die landen afkomstige studenten in de ont wikkelingsproblematiek worden onder richt. MAAR ER ZIJN, zoals gezegd, verschillende culturen. De mens is blijkbaar potentieel tot een geweldig aantal verschil- gedragsmogelijkheden in staat, maar, genoopt door zijn cultuur, kiest hij daaruit een beperkt aantal die hij tot een ™et e®n zekefe mate van innerlijke samenhang inte ger* De andere gedragsmogelijkheden wijst hij af, of brengt hij althans met tot ontwikkeling. Maar niet alle leden van een cultuurkring hebben alle gedragingen en opvattingen gemeen Enkele grondbeginselen belijden zij allemaal (Linton noemt dat L noemen) maar andere spreken alleen bepaalde groepen aan (de bijzondere normen) en een derde soort (de alter natieve normen) richt alleen het handelen van enkelingen en van groepjes, die niet als sociale groeperingen gelden Un*- t^npn h'S- zo: dat.wlj °ns m het openbaar alleen gekleed ver- Mf'tl'"3,1' vormen die drie soorten van normen een patroon; normen en de bijzondere een basispatroon en de stelHng g8Ven 3an een plastische. verschuifbare samen- De mate waarin alternatieve normen voorhanden zijn bepaalt het vermogen tot verandering. Een patroon dat goeddeels uit alternatieven is gevormd, is het patroon van een dynamische samenleving. Er is daar industrie, stenvorming, arbeidsver deling verhoogde sociale mobiliteit; mensen nemen een totaal verschillende plaats in de samenleving in, zij krijgen een andere r/jypn aUn opvattmgen gaan verschillen van die van groepe- fnh Vt® een.andere functie in het geheel beschoren is en m het kernpatroon van de cultuur ontstaat er ruimte voor een zich steeds versnellende verandering. or een Waar iedereen boer is onder de boeren en zijn land bewerkt naar aloude methoden, God dient in traditionele riten en al ziin ^at^fgl?gPntln ^an zi-in buren en naasten weerspiegeld ziet ontstaat met gauw de gedachte dat het ook wel anders kan. In een land als China is alles eeuwenlang hetzelfde gebleven het^ond^hlim6 .komt.,het' dat in de ene cultuur steeds alles bij Vr 7»n terwijl in de andere het nieuwe meestal wint' Er zijn daarover verschillende theorieën. SOMMIGEN ZOEKEN de oorzaak in het klimaat 7o»ls h« voorbeeld die van Huntington, die zegt dat dT bewoners Sn gematigde streken in hun voortdurende strijd om de onwillige harte nemen. Men noemt dit traditioneel-gebonden samen levingen. Ze hebben een voor de leden goed overzichtelijke structuur. En al meldt de Westerse onderzoeker ook dat dit inzicht op magie en bijgeloof berust, onze eigen opvattingen over groep en maatschappij zijn ook niet geheel van irrationali teit gespeend. Maar, hoe dit ook zij, voor de zogenaamde primitieve mens is de samenleving een goed geordend geheel. Daar waar de maat schappij een familiale structuur vertoont, wordt er van het kind al bijzonder weinig aanpassing vereist als het bij de volwassen wording vanuit de kleine concentrische ring, zijn ouderlijke gezin, in de grote de door een vaderfiguur bestierde samenleving, zijn intree doet. Geestelijke spanningen, bij ons onder de aanduiding puberteit bekend, zijn daar dan ook af wezig. Bij sommige volkeren schijnt, naar Spengler opmerkt, het begrip tyd, zelfs helemaal te ontbreken een categorie die toch wel aan die van verandering en vooruitgang vooraf moet Nu doet het ongelukkige feit zich voor dat er bii al die vol- ,ner.eanJ°w I®" Y.eFandering gaande is: ze nemen namelijk m aantal toe en beschikken dus per hoofd over hoe langer hoe vpralcf !°ed,SekIn Z°verre bl"kt dat oude Malthus zich dus niet vergist te hebben: de mensen vermenigvuldigen zich sneller dan de voedingsmiddelen. TOYNBEE'S denksysteem zou men kunnen zeggen dat w ,vo, ,°P de. uitdaging die het voedseltekort hen stelde, net juiste antwoord niet hebben gevonden. oolèlker% T d£»t antwoord trouwens ook zo lang nog niet: x, de Westerse landen heeft de honger eeuwenlang ge- d™gd' en Malthus, die omstreeks 1800 leefde, had uitstekende g onQen om te veronderstellen dat het verkeerd zou gaan. In de PPnC™™e?1S Va.n ^e, r"?nsheid is de overwinning op de schaarste een recente ontwikkeling. de Sweden, waar men dat probleem nog niet heeft op- ÏÏrk W)J °ns Vroeger niet zoveel aangetrokken. Tegen woordig maken wij ons daarover, om humane of om politieke ZtZï J?ez°rgd, Wli zouden hierin wel verandering willen rengen. En daartoe zou het nuttig zijn als we wistén van welke factoren sociale verandering afhankelijk is. th?^a^AnR0^TRE^T ontbreekt bet de sociologie niet aan levrZIVi' T fUmre ZX>n vaak voornhmelijk produkten van de eunstoel. In de 19e eeuw penetreerde men ongaarne buiten het leven zijn toegepast door Spencer, de ontdekker van de „wereld- wet der evolutie". Evolutie, dat wil zeggen lineaire ontwikke ling van vormloze eenvoudigheid (aggregaat) naar samenge steld geheel (systeem). Voor het huwelijksleven golden de fasen, promiscuïteit polygamie monogamie; voor de volkshuishouding: nomaden landbouw industrie. Merk op dat hier (als bij Saint-Simon, Comte, Marx) de ontvouwing zich steeds in drie stadia voltrekt, waarin zich een interessante rest van getallenmagie laat onderkennen. Het wezenlijke van deze denksystemen is, dat de ontwikkeling zich vanzelf voltrekt. De mens moet daar niets aan doen. Ook in de leer van Marx gaat nog een deterministische inslag schuil; ook bij hem voltrekt zich het proces met natuurnood wendigheid. Weliswaar roept hij de proletariërs op om de ont wikkeling te versnellen door er als „vroedvrouw" bij te assis teren, maar ook al zouden de arbeiders die oproep niet gehoor- 2a^p'dan nog zou de laatste fase van het drieslagstelsel onver biddelijk intreden. Anders dan menigeen vermoedt was Marx ook niet tegen het kapitalisme gekant. In zijn opvatting was het een onvermijdelijk doorgangsstadium naar de uiteindelijke heilstaat. En terzijde merkt hij nog op dat het kapitalisme de stedenvorming in de hand werkt en zo de mens voor de stompzinnigheid van het leven op het platteland behoedt. Behalve de monocausale theorieën zijn er ook andere die meerdere oorzaken als drijvende krachten van natuurontwikke ling zien. In deze denksfeer ontstaat ook eerder de gedachte dat de mens er zélf iets aan kan doen. De wereld van de astro- biologische bepaaldheden wordt verlaten en het indeterminisme W3ar het vrije menselijke handelen, of met-handden, verantwoordelijk wordt gesteld, ontbreekt dan ook het vaste schema, de onveranderlijke wet. Meerdere oor- zaKen dus. IN HET AAN MODERNE wetenschappelijke geluiden ge wende oor klinkt dit heel aantrekkelijk. Maar hoe stellen we ze vast. Want eigenlijk heeft elk mens toch maar een beperkte mora °F Z1JnA sa.men ing- Iedereen overziet, zoals daareven al J"'^d aa"gef", maar een bePei'kt segment van het ingewik kelde 0eheel dat men cultuur noemt en heeft de neiging dit te Enrll emenn ae in segment beeft waargenomen En als men een factor gevonden meent te hebben hoe kan ^an" cnr^fj" ,verSewlss®n of dat, wat men voor oorzaak volg is' verandering aanzag, in feite niet daarvan een ge- Neem aan bijvoorbeeld dat men heeft opgemerkt dat in een bepaalde periode, waarin het nationaal inkomen steeg, het kerk bezoek toenam. Zo op het oog ligt tussen die gegevens geen evident verband. Anders wordt het, wanneer we waarnemen dat het kerkbezoek toeneemt in een periode waarin het nationaal inkomen daalt. Daarbij laten zich aannemelijke onderstellingen maken. Maar in het eerste geval is het heel goed mogelijk dat de stijging van het nationale inkomen én de toename van het kerk bezoek beide veroorzaakt worden door de oorlogsdreiging, die via de militaire bestedingen het nationale inkomen accelereert en bovendien de geesten verontrust! Geconfronteerd met dit embarras du choix der oorzaken be sluit de sociale onderzoeker dan maar om „de totale situatie" verantwoordelijk te stellen, maar daar is nu weer zoveel mee gezegd dat er eigenlijk helemaal niets mee gezegd is. TOCH IS HET VAN BELANG dat wij de factoren leren kennen, waardoor sociale verandering ten slotte wordt veroor zaakt. Daar is bijvoorbeeld de al eerder genoemde theorie van Toynbee, die de ontwikkelingsgang van een twintigtal culturen heeft verkend en tot de conclusie is gekomen dat groei en verval steeds beheerst worden door het antwoord dat een scheppende minderheid weet te geven op een haar cultuur gestelde uit daging. Een bepaalde uitdaging, prikkel tot verandering dus, wordt in de ene cultuurkring heel anders verwerkt dan in de andere. De overstromingsramp van Zeeland heeft in ons land aanmerkelijke veranderingen opgeroepen: het Deltaplan werd opgesteld: werken elders werden stopgezet; allerlei diensten. Waterstaat, het Waterschapswezen, gingen aan het werk om de gevolgen te verminderen en herhaling tegen te gaan. Maar een ramp van overeenkomstige grootte zou in India of in China waarschijnlijk nauwelijks aandacht gekregen hebben. In dit opzicht is er tussen de ontwikkelingslanden en het Westen een groot verschil. Men moet namelijk niet denken dat die landen zo arm zijn omdat ze geen natuurlijke hulpbronnen bezitten om ooit een industrie op gang te brengen en een, in onze ogen, behoorlijk levenspeil te halen. Welnee. De NU rijke landen waren vroeger óók arm! In de 16e eeuw waren de Westerse landen niet rjjker dan de overige wereld op dit ogenblik! Maar die landen hebben op een bepaald ogenblik in hun geschiedenis op een gestelde uitdaging het juiste antwoord weten te vinden. ZOALS PROF. ZIMMERMAN heeft aangetoond is het in Engeland de houtschaarste geweest die de prikkel tot ver andering vormde. Tussen 1540 en 1640 steeg de houtprijs drie maal zo sterk als de algemene prijsindex. Hout werd in die tijd behalve voor de scheepsbouw en de woningbouw, ook voor industriële doelen aangewend. De overheid ging ten slotte het verbruik beperken: een kapverbod binnen 14 mijl van de kust werd ingesteld en het hout dat daar nog over was, werd aan de scheepsbouw voorbehouden. Vooral de ijzerindustrie werd met de ondergang bedreigd en het scheelde weinig of zij onderging hetzelfde lot als de Rus sische hoogovens uit de 18e eeuw, die, toen de bossen van de Oeral waren uitgeput, hun produktie staken moesten. Maar, nadat allerlei bedrijven al van hout op steenkool waren over gegaan, bedacht Henry Cort in 1780 de puddeloven, waardoor de technische mogelijkheid geschapen was om houtskool door cokes te vervangen. Nadat vervolgens nog voor waterkracht de stoommachine in de plaats gekomen was, ontwikkelde zich de ïjzermdustrie van 15000 ton in 1750 tot 500.000 ton in 1825 De wegen verkeerden in die dagen in een staat die door een historicus wordt omschreven als .waarin God ze na de zond vloed had achtergelaten." Het vervoer van timmerhout met be hulp van ossen nam van Lewes naar Chatham 2 tot 3 jaar in beslag. Met zo'n infrastructuurtje mag men niet verwachten dat een economie ooit tot ontwikkeling komt; men krijgt de oogst met eens voor een betaalbare prijs naar de bevolking toe. Het transportprobleem werd in Engeland opgelost doordat particuliere ondernemers kanalen lieten graven. In 1760 werd op aanstichting van de industrieel geïnteresseerde hertog van' Bridgewater het eerste kanaal gedolven. Het verbond de mijnen van Worsley met Manchester. Nadat het in gebruik genomen was, daalde de kolenpnjs in Manchester tot de helft, terwijl de afzet van de mijn aanzienlijk toenam. Ook de pottenbakker Wedgwood werd het moe zijn produkten te paard te moeten transporteren. Samen met Bridgewater en enkele andere indu striëlen liet hij het Mersey-Trent kanaal aanleggen, waarop het 90 non arbeldsPlaatsen in de aardewerkindustrie van 7.000 tot 20.000 vermeerderde. VO°R 0"n dergelijk "grijpen is blijkbaar ,andmensen z«n. die de mogelijkheid zien om uit een economische impasse te geraken. Ontbreekt de groep, die ZkVt n passende antwoord geeft, dan blijft het land ook steken. Hoewel in China de boekdrukkunst al sedert de negende eeuw bekend was, het buskruit sedert de dertiende hFtZdLl ^mpas sedert.de vijftiende, had het land omstreeks 5e'™dJen va" d® negentiende eeuw een onvoorstelbare tech- val hSf achJf"tand °P het Westen. In het cultuurpatroon van het oude China ontbraken kennelijk de voorwaarden om de aanwezige technische kennis tot vermindering van de goede- renschaarste aan te wenden. g rL'hï JIk in.eewikkelde samenstel van wetenschap, religie kunst de ALLES WAT OVER het debuut van de jonge Vlaamse schrijver C. C. Krijgel- mans kan worden geschreven, moet dit op voorhand als „vrijblijvend" worden beschouwd, lof zowel als reserve. Zijn ,,M es sia h" (verschenen bij Uitgeverij De Bezige Bij te Amsterdam in' samen werking met Uitgeverij Ontwikkeling te Antwerpen) is namelijk een proloog tot een m voorbereiding zijnd werk van een vijfhonderdtal bladzijden, dat „De Hun nen" zal heten en waarvan een kort frag ment in het Nieuw Vlaams Tijdschrift werd afgedrukt, te gering van omvang evenwel om met een schijn van zekerheid te kunnen doen vermoeden, in welke ver houding dit Messiaanse voorspel tot geheel staat. Maar zelfs als men deze ouverture terecht of ten onrechte als een afgerond deel beschouwt, blijft de litteraire waar dering van dit boekdeel een vrij hache lijke poging. Krijgelmans heeft, bewust of onbewust, elke relatie met de traditionele „vertellende roman" ontweken. Hij ver haalt niet, hij laat iets gebeuren. Hij be schrijft geen personages, maar doet zich een bewust-worden voltrekken van een naamloze „ik", die buiten alle overgele verde zekerheden van de mens is getre den of gedreven en het grote, waaghal- zige avontuur onderneemt van een ver kenning der onbetreden gebieden van hel menselijk levensbewustzijn. Zoekt men naar overeenkomsten met de wijze waar op hij met de taal opereert en met de vorm van zijn schriftuur experimenteert, dan lijkt zijn „Messiah" het dichtst te be naderen tot het werk van Samuel Beckett, en wel meer tot diens „roman"-trilogie „Molloy", „Malone meurt" en „L'innom- mable" dan tot zijn ook in Nederland ge speelde en veelal bewonderde toneelstuk „Wachten op Godot". Beckett is een Ier, maar hij koos het Frans als schrijftaal, om zich eens en vooral los te maken van de door traditie versteende woorden van zijn moedertaal. Elk woord verliest in de loop der eeuwen door herhaling aan le venskracht, aan zeggingskracht, aan ont hullende potentie. Het wordt, zou men kunnen zeggen, onvatbaar voor het be roep dat door een zich wijzigende werke lijkheid op zijn oorspronkelijke betekenis wordt gedaan en verstart in zijn meer en meer verschalende betekenis. ELK „EXPERIMENT" met de taal, el ke wijze van „anders-schrijven" dan met behulp van het geijkte woordgebruik en zinsverband, is niet anders dan een pogen om het woord, de aaneenschakeling van woorden, vrij te maken van de begripsver stening en weer stromend te doen worden in een stromende tijd. „Ik ben de stem", heet het bij Beckett. Het woord als stem geluid, als trilling, als hernieuwde benoe ming van nieuwe, ongekende gewaarwor dingen, dat is de functie die er door de experimentele dichters en prozaschrijvers aan wordt toegekend. Het is een tastor- gaan, een wichelroede geworden, een ont dekkingsinstrument, waarmee in dit tijd perk van onvoorstelbare en fundamente le verschuivingen in het menselijk levens gevoel het zich duizelingwekkend snel ver anderende wereldbeeld benaderd wordt. Van een aaneengeschakeld verhaal in de gangbare betekenis is dan ook bij Krijgel mans geen sprake. Wat deze stem hoor baar en kenbaar maakt is geen geschiede nis. Wie in „Messiah" een historisch ge geven, en reconstructie van een ver verle den zoekt, zal met dit werk geen enkel con tact kunnen krijgen. In één ononderbroken stroom van gewaarwordingen, van bewust wordingen, wordt een innerlijk proces on dergaan, een soort evolutie van het be wustzijn doorschreden, alsof de horizon van het denken en voelen al meer terug wijkt en er verbazingwekkenderwijs een vergezicht wordt geopend op levensgebie den, waarvan nauwelijks een vermoeden bestond. Vanwaar die stem komt, wie de „ik" is, die het Messias-gevoel, de Mes- sias-idee, het Messias-geloof, ondergaat, is niet te zeggen en doet ook niet ter zake. Het is DE mens die spreekt, de mens in wie de toppen van het denkend voelen en voelend denken als uit een mist opdoemen uit het onbewuste en door de tucht van de taal zich aftekenen tegen de realiteit van het hedendaagse mens-zijn. JUIST OM DIE TOPPEN is het Krij gelmans te doen. Elk bijkomstig woord is door hem weggelaten om in dit innerlijk proces van verheldering niets in de weg te leggen aan de vrije stroom van zich rijende gedachten. Welbewust, óverbe- wust zelfs, synchroniseert hij het verleden met het heden, plaatst hij het „ginds" in het „hier". Zelfs degene die zich in deze prozatekst (want van een „roman" kan men natuurlijk niet spreken) „ik" noemt, verandert in de loop van het gebeurende van gedaante, vereenzelvigt zich met de Messias, verwijdert zich van hem. Natuur lijk herkent men fragmentarisch een aan tal Bijbelse gegevens. De toespelingen daarop het Avondmaal, de Kruisiging, het verraad enz zijn duidelijk genoeg Maar het lag allerminst in Krijgelmans' bedoeling om in een moderne taaizetting iets te schrijven als Arthur van Schendels „De mensch van Nazareth". De Messias is in hem en voor hem nu en hiér, is in het innerlijk van de sprekende „ik" in zijn veelvuldigheid verrijzende, groeiende, wordende, zodat men zou kunnen zeggen dat in dit boek de opererende taal doende is om de mens, de „ik", te verlossen uit de impasse, waarin het mensdom geraakt is, sinds de linkerhand van zijn ongeloof lijk weten en kunnen in dit rakettijdperk niet meer weet wat de rechterhand van zijn moraal, zijn menselijke waardigheid en levensvoornaamheid doet. si- een ook splitsen ze zich van elkaar af. En nog maals: ook in de droom doen zich redelijk onverklaarbare, maar zeer wezenlijke tuaties voor, die het verborgene in staat van verheldering onthullen. Zo ook hier. Krijgelmans spreekt in zijn tekst zelf van „gedachten die worden gevlochten aan het firmament van iemands brein". Als men onder „gedachten" een aaneenscha keling van zich in het bewustzijn onthul lende gewaarwordingen wil verstaan, is deze omschrijving dunkt me zeer wel van toepassing op hetgeen zich in dit boek vol trekt. Is hier sprake van een super-be- wustzijn? Van een verkennen dat méér is dan het rationele denken? Hoe dan ook' de suggestieve kracht van Krijgelmans' taal experiment is zo groot, dat men al voort- lezend meegesleurd wordt in de vaart van deze denkstroom en zich buiten de oevers van het gangbare „denken" gedreven voelt. Het mannelijke en vrouwelijke, het zondige en onschuldige, het bedreigende en bevrijdende, worden in een zo letter lijk-oorspronkelijke visie met elkaar in verbinding gebracht, dat men hier ik citeer Krijgelmans woordelijk kan spre ken van een „reusachtige schrikwekkende gedachtenvlucht die onbegane paden be treedt, verafgelegen gewesten, niet-van- deze-aarde-streken, wazige hoogten, diep ten, ijzingwekkende verzamelplaatsen. AMSTERDAM 100°° S°°° DE TEKST VAN KRIJGELMANS wekt de indruk van een hardop gesproken droom, maar een welbewuste droom dan, waarin voortdurend de menselijke realiteit geconfronteerd wordt met de verlossing. Ook in een droom is er geen onderscheid tussen verleden en heden, tussen ginds en hier. Ook in de droom gaan de gestalten in elkaar over, vervloeien ze met elkaar, EERLIJK MOET IK bekennen dat ik lang niet alle overgangen in deze zielsont- wikkeling en bestaansverkenning heb kun nen volgen. En eveneens ronduit moet ik er aan toevoegen, dat ik in het onzekere ben, in hoevere deze compositiewijze en dit taalgebruik, die met het traditionele proza niets, maar dan ook niets meer gemeen hebben, doeltreffender zijn dan het gang bare woordgebruik. Dit experimentele proza plaatst de lezer en dus ook de criti cus voor de noodzaak om zich op dezelfde manier als de auteur los te maken van de overgeleverde schrijfwijze en met het taalinstrument mede te opereren in men selijke bewustzijnslagen, die tot de nog onontgonnen gebieden behoren. Men stelt het het liefst zo voor alsof er zoiets zou bestaan als een critiek, die met vaststaan de normen de waarde van elke willekeu rig schriftuur zou kunnen bepalen, en niet zelden wordt er ook dienovereenkomstig geoordeeld en veroordeeld. Maar wie een werk van niet-traditionele struktuur geen onrecht wil aandoen, dient evenals bij het beschouwen van „moderne" schil derijen en het beluisteren van hedendaag se atonale muziek, al het mogelijke te doen om zich anders in te stellen, anders te zien, te horen, te lezen, met andere perceptie-organen waar te nemen, om deel te hebben aan een andere werkelijkheid. Mét de schrijver verkeert de lezer in een menselijk niemandsland, een aan ons be wustzijn toegevoegd levensdomein, waarin wij, mensen van een overgangstijd, rond dolen om onze weg te vinden. In veel ge vallen is de kunstenaar de gemiddelde 1™. 20 vpor- dat hij nauwelijks wordt verstaan. Maar ook hij is tastende. KRIJGELMANS is zoekende naar nieu- we uitdrukkingsmiddelen voor nieuwe werkelijkheden. In hoever hij in staat is deze „nieuwheid" te verbeelden zal geen tijdgenoot kunnen bepalen. De zin van het wordende onthult zich pas zodra de ver schuivingen zich geconsolideerd hebben tot een nieuwe voorstelling van de algehele samenhangtot een nieuw wereldbeeld. Tot zolang zal de kunst zich in de nood zaak bevinden een verkennende functie in het menselijk bestel uit te oefenen. Dat is, lijkt me, de (misschien voorlopige) beteke nis van het waagstuk, dat Krijgelmans met zijn „Messiah" ondernomen heeft. C. J. E. Dinaux

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 14