S EERSTE VROUWELIJKE DIERENARTS HAD HET VER VAN GEMAKKELIJK m O TANTE PATENT PANDA EN DE MEESTERSCHATGRAVER J Q (Vertaald uit het Deens) door Grete Dölker-Rehder I HOLTHAUS' HERFSTMODE: Verstekeling kreeg eremetaal NEEM DAN lichter dan zwaar, pittiger dan halfzwaar. Een enorme sortering in alle mogelijke kwaliteiten tapijt VRIJDAG 21 SEPTEMBER 1962 15 Ons vervolgverhaal typisch vrouwelijk Katy „Studierichting die voor meisjes veel voldoeningmaar weinig kansen biedt' Zware praktijk Eerste baan Researchwerk Prima Hoteltapijt 130 cm breed p. m. 29,50 Moquette tapijt hoogpolig 100 cm breed p. m. 17.90 Prima Fazet tapijt 100 cm breed p. m. 16.50 Verzet geweven tapijt 100 cm breed p. m. 14.90 Haargaren bouclé 100 cm breed p. m. 13.50 Origineel jabot tapijt 100 cm breed p. m. 7.25 KRUISSTRAAT 11 EIKE AGENA 38) Ze vervolgde even later: „Je ver geet Bertien misschien. Hem heb ik toch ook nog, hoewel hij veel weg is en erg weinig spreekt. Maar wat je helemaal vergeet, dat is de vuurto ren! Die is toch het belangrijkste van de witte Knee, en daarom ben ik toch hier". „Je bent om Bertien hier", zei Moy. „Zeker, en hij om de vuurtoren". „Ja, dat is nu wel zo, Eike. Maar wat kan die vuurtoren nu voor jou betekenen?" „De vuurtoren, Moy? Alles! Meer dan vader en moeder, meer dan Ber tien, het huis, en alles wat ik heb. Die vuurtoren behoort mijn leven, mijn hele leven en ik doe daar meer voor dan jij voor de grote hoeve en dan meester Teyson voor zijn school en Hannis voor zijn hele gemeente". Moy schudde glimlachend haar hoofd. „Maar Eike! Neen, ik begrijp je niet", zei ze. Maar Eike verklaarde met hoog rode wangen en glanzende ogen: „Kijk eens, Moy, een vuurtoren is toch iets heel groots. Het is het groot ste dat ik ken". Moy legde haar hoofd achterover en keek tegen de toren op. „Nu ja, hij is tamelijk hoog", antwoordde ze nuchter. Maar Eike sprak kalm: „Neen, zo bedoel ik het niet. Je moet me uit laten spreken. Zie je, het is iets heel groots als mensen voor andere men sen, die ze helemaal niet kennen en die ze niet te' zien krijgen en van wie ze ook geen dank horen, als ze voor die mensen veel geld besteden en een groot werk voor hen verrichten en voortdurend voor hen bezig zijn, zo dat die andere, verre en vreemde mensen, zich veilig en beschermd weten". Moy trok haar mondhoeken spot tend omlaag. „Ja, dat vind je na tuurlijk nergens anders op de wereld" zei ze. Maar Eike vervolgde geduldig: „Je moet me laten uitspreken, Moy. De vuurtoren hier, dat is zo'n werk. Zie je, daarginds, heel, heel ver weg, op zee, we kunnen ze niet eens zien, daar varen schepen, veel schepen, dag en nacht, vrachtschepen en oorlogssche pen en plezierschepen en ook vissers boten. Opdat zij hun weg door de nacht vinden, steekt nu Bertien elke avond het licht aan in de toren en daarvoor hebben weer heel andere, vreemde mensen, niet van het Zout- eiland, maar ver weg, uit Duitsland, de toren hier gebouwd, en daarom hebben ze hem ook zo goed en zo hoog gebouwd. Is dat nu niet mooi, dat mensen zoiets voor elkaar doen, en is het niet prachtig, om daarvoor te leven, dat zoiets gebeurt en ook wordt voortgezet?" Moy schudde haar hoofd; ze be greep Eike nog altijd niet. De volgende dag, toen Eike en Moy samen in de keuken waren, stoof een ruiter op een vaalgeel paard de duinen af. Hij hield voor het huis stil en riep door het open raam naar binnen: „Is Moy Haulsen hier?" Moy schrok verschrikkelijk en bracht alle bei haar handen naar haar hoofd, maar Eike bukte zich, tussen de ge raniumstekjes door, uit het raam en zei, terwijl ze haar handen aan haar schort afdroogde: „Ja, Tyge Taden, Moy Haulsen is hier". Toen begon de man buiten te la chen, dat het dreunde: „Ha, ha, dat dacht ik immers wel. Waar hebben we haar niet gezocht! In het wad en in zee, op de heide en in de duinen, aan het strand, tot bij Norderland, in Nönnkegeest en in Fennen, zelfs.in 6,_- de hunebedden. Maar het meest nog in haar eigen huis, aan de dakbalken. Hannis gelooft vast en zeker, dat ze zich van kant gemaakt heeft, hij jam mert en huilt als een klein kind!" Ademloos hadden de beide vrouwen geluisterd. Bij Tyges laatste woorden stond Moy op uit haar stoel en kwam achter Eike staan. „Hannis, zei je", vroeg ze, „Hannis jammert en huilt als een kind?" De ruiter buiten zat zonder zadel op het vaalgele paard, dat zijn hals rekte in de teugels. Hij was barrevoets en had Flllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll||llllllllllllllllllll|||llllll|lll|llllllllllll|||||||l|||||llll||||||||ll||||||||||||||||||||||||||||||||||||[||||||jj[| ook niets op zijn hoofd. Hij antwoord de Moy niet op haar vraag. Zijn scherpe ogen brandden kort in Eikes kinderogen, alsof ze weer wilden zeg gen: „Jou krijg ik nog wel", toen wendde hij zijn paard om en stoof, gehuld in een wolk van zand, weer weg, net als hij gekomen was. Maar in Moy was iets veranderd. Ze wilde naar huis, op stel en sprong. „Ik moet naar Hannis", zei ze. „Hij jammert en huilt als een kind. Laat me toch weggaan. Ik moet naar Han nis Onrustig als een gekooid dier liep ze in de keuken heen en weer, en ze wilde alsmaar naar buiten. Met moei te kon Eike haar tegenhouden. „Je mag niet nog eens die lange weg te voet gaan", zei ze beslist. „Ze komen je wel halen mét de boot of met de wagen. Wacht maar rustig af, tot Tyge Taden in Lissum is en daar bericht kan geven waar je bent, dan komen ze wel". Moy, die de laatste dagen juist weer zo verstandig scheen te zijn ge worden, was nu zich zelf niet meer. Ze bleef maar handenwringend door de keuken lopen en jammeren, dat ze naar Hannis moest. „Vraag Bertien toch, of hij me er met de boot heenbrengt", smeekte ze. „Bertien is met de boot weg", zei Eike. „Laat dan toch inspannen en me naar huis rijden", zei Moy weer. Eike glimlachte geduldig: „We heb ben geen paard en geen wagen, Moy, we kunnen je niet naar huis rijden". „Wat, geen paard en geen wagen?" Verwilderd keek Moy om zich heen. Waar was ze dan, waar ze zulke van zelfsprekende dingen niet eens had den? Ze werd nu erg veeleisend: „Ga jij dan voor de houtslede staan en trek me naar huis. Je hebt me zelf gezegd, hoe goed dat gaat". Eike bleef vriendelijk „Ik zou het graag doen, Moy, het zou misschien ook wel gaan, hoewel je wel een beet je zwaar voor me zou zijn. Maar wil je werkelijk dat wij helemaal om de Bocht heen gaan, terwijl in die tijd Hannis hierheen roeit met zijn boot, om je te komen halen, en dan vindt hij niemand? Dat zag Moy nu toch eindelijk in. Ze schikte zich nu in het onvermijde lijke, maar in huis kon ze het niet meer uithouden. Ze stond bij de stei ger en keek, met haar hand boven baar ogen, over de Bocht, en tegelij kertijd luisterde ze gespannen, of ze niet een wagen aan hoorde komen. Maar in haar opwinding hoorde of zag ze helemaal niets, zelfs niet toen Eike eindelijk zei: „Kijk, ik zie het gele haar van Tyge Taden". Toen mompelde Moy: „Tyge Ta den, wat moet die toch steeds?" En Eike antwoordde bedrukt en in gedachten verzonken: „Ik weet het ook niet, wat die steeds wil, maar ik zie, dat hij het is". Maar een ogenblikje later zag ze iat er nog iemand in de boot zat, en ook Moy zag het nu. En tenslotte zag ze zelfs, dat die tweede Hannis was. Hij stond, kort en dik als hij was, op, zodat de boot heftig slingerde, bracht zijn handen naar zijn mond en riep met klagende stem over het water: „Moy, mijn Moy"! Maar Tyge legde de riemen op de boorden en trok hem weer omlaag. Moy begon handenwringend langs de stenen glooiing te lopen, riep als maar: „Hannis, Hannis!" en kon de tijd niet afwachten, tot de boot aan legde. Tyge moest Hannis en Eike moest Moy tegenhouden, anders waren ze beiden van ongeduld in het water ge sprongen. Maar toen waren ze dan toch eindelijk bij elkaar, en ze om helsden elkaar lang en hartstochtelijk. Het was een prachtig moment, maar Tyge, die weer de neiging voel de zijn duivelskruid tussen al dat ge luk te zien en die bovendien boos was, omdat Eike zijn lachende blik niet beantwoordde, zei op het moment dat hij de riemen weer opnam: „Zeg, Hannis, je zou nu eigenlijk best van c'e gelegenheid gebruik kunnen ma ken om je daalders mee te nemen!" (Wordt vervolgd) DE IETWAT GEEXALTEER DE sfeer die in haute couture- kringen zo vaak gecultiveerd wordt, blijkt gelukkig geen onmisbare entourage te zijn voor het welslagen van een modeshow. In de salons van Dick Holthaus in de Amster damse Van Baerlestraat waar de pers tezamen met enkele actrices als Ank van der Moer, Charlotte Kohier en Petra Laseur als eerste de nieuwe najaarscollectie te aanschou wen kreeg, heerste een pret tige rustige sfeer, waarin de Achter op het hoofd geplaatste hoed waarbij aan één zijde een toef veertjes bevestigd is. (Boven). De tweede hoed is vervaardigd van geruite stof, gegarneerd met nutriarand en ponpon. kleding op haar verdiensten bekeken kon worden zonder dat er opgewonden kreetjes als „verrukkelijk", „doddig" en dergelijke aan te pas kwamen. IN HOLTHAUS' herfstmode is geen harde of onnatuurlijke lijn, het was alles typisch- vrouwelijk wat hier getoond werd. Het silhouet lijkt enigs zins verlengd door de lange, soepel-vallende jasjes, welk effect nog versterkt wordt door de vrij hoge toques en turbans, die achter op het hoofd ge dragen worden. ER SPRINGEN veel details naar voren die deze collectie een bijzondere charme, en te gelijk iets zeer persoonlijks geven, bijvoorbeeld twee boven elkaar geplaatste zakken die de verhoogde taillelijn sugge reren, evenals het korte cein tuurtje, de horizontale naad vlak onder de buste en kleine zakspleetjes. De kragen van de meeste mantels zijn even af staand, groot en fors ofwel kleine en plat-liggend maar in beide gevallen opgevuld met een bontshawltje. Bont, speciaal bever, vond als garnering een dankbare toepassing aan kraag en man chetten. ONDER de lange sluikval- lende jasjes werden voor het merendeel wijde rokken ge dragen met een schuin uit springende plooi voor en ach ter. Ook de iets gérende lijn is dit seizoen nog modieus. Aan de lengte is niet veel getornd; nauwelijks de knie rakend is deze korte rokkenmode alleen flatteus voor de zeer slanken. De mantel met de kleine voor panden en een ruimvallende rug hebben als garnering ko peren of zilverachtige bolkno pen. De raglanmouw gaat steeds meer naar voren ko men. Japonnen met aange knipte paniers en losvallende ruggen verrassen vaak door hun knappe verwerking. EEN NOUVEAUTÉ was een mouwloos cocktailvest van zwarte breitschwanz-persianer met langs hals en armsgat een versiering van zwarte kralen. Ook witte en zwarte bontbla zers met koperen knopen zijn iets geheel nieuws. DE HOEDEN deden ons aan een bonnet met een lange steel denken en waren voor het merendeel in bont uitgevoerd. Een echt showstuk was de uit waaierende ponponachtige hoed, die geheel van kleine veertjes gemaakt is. Advertentie Deux-pièces van wollen natté met een soepelvallend lang lyfje en een gérende rok die bewegingsvrijheid geeft door een diepe plooi middenvoor. De hoed van hetzelfde materiaal heeft een steeltje. DE MAATSCHAPPIJ voor Diergenees kunde heeft vorige week haar honderdja rig bestaan herdacht. Daarbij zijn vele her inneringen opgehaald. In die herinnerin gen is ook de figuur van mevrouw J. Donker-Voet opgedoken, die de eerste vrouwelijke dierenarts in Nederland was en een tiental jaren ook de enige geweest is. In 1925 zette mevrouw Donker haar eerste aarzelende schreden op het pad der vee artsenijkunde. In dat jaar was de hoge school waar deze wetenschap gedoceerd werd omgevormd tot de zesde faculteit van de Universiteit in Utrecht, wat het voor deel had, dat mevrouw Donker lid kon worden van de vrouwelijke studentenver eniging. Al sinds haar kinderjaren wilde zij die renarts worden. Zij was dol op viervoe ters en vooral aan paarden had zij haar hart verpand. Maar toen zij bij de univer siteit inlichtingen kwam vragen over de studie in de diergeneeskunde kreeg zij een overstelpend aantal bezwaren te horen. Het voornaamste argument was, dat er in de 104 jaar van het bestaan van het veeartsenijkundig onderwijs nog nooit een meisje tot dierenarts was opgeleid. Het onderzoek en de behandeling van grote huisdieren, een belangrijk onderdeel van het praktische onderwijs, was hele maal geen vrouwenwerk, zo werd haar verder nog verteld. Maar ondanks al deze bezwaren besloot zij toch om het maar te wagen. Als na een jaar studie zou blijken, dat de oplei ding te zwaar voor haar was, zou zij al tijd nog naar de medische faculteit kun nen „overzwaaien". „Achteraf bekeken moest ik wel even wennen," zegt mevrouw Donker nu, als zij terugdenkt aan die eer ste tijd. „De praktijk was inderdaad nog al zwaar en er deden zich weieens moei lijke situaties voor". Maar tegenwerking heeft zij in haar studietijd nooit onder vonden en haar twintig medestudenten be schouwden haar ai spoedig als een van de hunnen. HET VOORBEELD van mevrouw Don ker vond aanvankelijk geen navolging. Pas in 1933, toen zij al drie jaar was af gestudeerd, werd er weer een meisje in geschreven bij de veterinaire faculteit. Op het ogenblik zijn er zo'n dertig a veer tig vrouwelijke dierenartsen in Nederland, terwijl nog ongeveer dertig meisjes in op leiding zijn. hlevrouw Donker was heel blij met haar eerste baantje: assistente op de kliniek voor kleine huisdieren waar zij 1800,- per jaar verdiende. Geen groot bedrag, maar in de crisistijd was men al blij als men aan de slag kon komen. Na het eer ste jaar kreeg mevrouw Donker 100,- opslag en na het tweede weer. Op dat mo ment kwam zij echter in het pensioenfonds hetgeen haar f 200,- per jaar kostte, zo dat zij weer op haar aanvangssalaris stond. AAN EEN EIGEN praktijk is mevrouw Donker nooit begonnen. „De behandeling van de grote huisdieren is voor een man soms al een zwaar karwei. Daar komt bij, dat een boer er toen (en nu nog) niet veel voor voelt, een vrouw te hulp te roepen als een van zijn dieren ziek wordt. Hij is nu eenmaal van oordeel, dat een dieren arts een „potige knaap" moet zijn. Paar den heeft mevrouw Donker na haar stu diejaren dus nooit meer behandeld, maar ter compensatie heeft zij er zelf een ge kocht. Het spreekt vanzelf, dat dit „grote huisdier" over zijn verzorging niet heeft te klagen. MEVROUW DONKER heeft, nadat zij drie en een half jaar aan de kliniek in Utrecht had gewerkt, twee jaar onderzoe kingen verricht aan het Institut Pasteur in Parijs. In 1936 maakte zij tijdens haar vakantie een ruitertocht door Hongarije, waar zij haar toekomstige echtgenoot leer de kennen. Na haar huwelijk legde ze haar werk neer en vertrok met haar man naar Calcutta en later naar Indonesië, waar zij op veeartsenijkundig gebied alleen nog maar uit liefhebberij actief was. IN 1946 keerde mevrouw Donker als we- luwe naar Nederland terug; haar man was bij de beruchte Birmaspoorweg omgeko men. Ze kreeg een functie aan het Staats- veeartsenijkundig onderzoekingsinstituut. Daarna werd ze als goevernementsdieren- 1 arts weer uitgezonden naar Indonesië, waar ze meehielp aan de opbouw van het In stituut voor dierziektenbestrijding in Bui tenzorg. De omstandigheden waren daar na de oorlog nog bijzonder primitief: er was geen gas, water was er maar twee uur per dag en de huisvesting liet eveneens veel te wensen over. Maar toen mevrouw Donker terugkeerde naar Nederland, was het instituut weer aardig van de grond ge komen. SINDS 1951 is Nederland's eerste vrouwe lijke dierenarts verbonden aan de afdeling veterinaire bacteriologie van de faculteit voor diergeneeskunde in Utrecht. Behalve onderzoekingswerk omvat haar taak hier het toezicht op de studenten die in hun laatste studiejaar bij haar een maand praktijk komen doen. Daarnaast houdt mevrouw Donker zich bezig met de be studering van een aandoening die zowel bij mensen als bij alle diersoorten, zij het sporadisch, over geheel de wereld voor komt. Haar verblijf in Utrecht werd in 1957 en 1958 onderbroken voor een bezoek dat zij op uitnodiging van The American Association of University Women aan de V.S. bracht. Onlangs is zij in Montreal geweest voor een microbiologisch congres, en in de Verenigde Staten waar zij inlei dingen hield. MEVROUW DONKER, die kan bo gen op de langste ervaring als vrou welijke dierenarts in ons land, aarzelt als men haar nu vraagt, of zij dit be roep voor een meisje gsechikt vindt. „Ik zou het ieder meisje dat er wat voor voelt aanraden," zo zegt ze, „maar de aspirant-studente moet zich wel realiseren, dat het later moeilijk wordt een bevredigende werkkring te krijgen. Een kleine huisdierenpraktijk is natuurlijk een van de mogelijkhe den, maar de behoefte daaraan be staat alleen in de grote steden en is niet zo groot. Er blijven dan natuurlijk nog vele la- boratoriumbanen over, maar op een labo ratorium kan men ook wel via een an dere studierichting terecht komen. De meeste vrouwelijke studenten trouwen en als de man hunner keuze ook een dieren arts is, kunnen zij natuurlijk bijzonder veel plezier van hun vooropleiding hebben. Al met al heeft mevrouw Donker in ieder geval geen spijt van de opzienbarende keu ze die zij in 1925 maakte. zwace tlhao zwaar? matador Een jonge matroos die als versteke ling een geheime reis van een Sovjet- russische atoomduikboot meegemaakt heeft, heeft dank zij premier Kroesj- tsjev een medaille voor dapperheid in plaats van een krijgsraadvonnis gekre gen, zo bericht het Russische legerblad „Rode Ster". Het blad geeft het volgende verslag van de belevenissen van de jonge avon tuurlijke matroos P., die zo graag met een „A-boot" naar zee wilde gaan. P., die was ingedeeld bij de walploeg welke het vertrek van de onderzeeër moest voorbereiden, had zich op het laatste ogenblik in één van de ruimen verstopt. Hij kroop daar weg in een hoekje waar hij de fluitsignalen voor het vertrek niet zou kunnen horen, zo dat hij „met een zuiver geweten" zou kunnen vertrekken. Toen het schip op zee was kwam de jongeman tevoorschijn en meldde zich. Hij kreeg de volle laag van de duikboot commandant en deze gaf opdracht, hem voor straf flink te laten aanpakken. P. werkte zo hard als hij kon en onder scheidde zich zelfs „tijdens een van de moeilijkste ogenblikken van de uiterst geheime reis," aldus „Rode Ster". Toen de duikboot later in de thuis haven terugkeerde werden alle opva renden voor een medaille voorgedragen met uitzondering van P. Toen Kroesjt- sjev op de basis kwam om persoonlijk de onderscheidingen uit te reiken, hoorde hij van het incident en „hij zorgde er persoonlijk voor P. dat ook een medaille kreeg." Advertentie Een oorspronkelijk stripverhaal door Annie M. G. Schmidt en Fiep Westendorp 18-2. Kapper Koltweef zoog op het pepermuntje dat hij van tante Patent had gekregen. Hij had er natuurlijk geen flauw idee van dat dit het wonder lijke moraal-hormoon was. Het andere tabletje gaf hij aan zijn vrouw die een functie bekleedde aan de kassa van de schoonheidssalon. Het duurde maar een halve minuut en het middel begon al te wer ken. Een lieflijke glimlach omspeelde de lippen van mevrouw Koltweef Een tedere uitdrukking kwam in de ogen van de kapper. Ze voelden zich beiden vol komen ontheven van de drang naar geldv er dienen. Mevrouw Koltweef liet haar cassa in de steek en zei: „Lieveling wat hebben we toch aldoor gedaan." „We waren verblind door het zaken doen," zei haar man. „Maar dat wordt nu anders, liefste. Geld maakt niet gelukkig. Het enige wat telt is een no bel hart." „Precies," zei mevrouw Koltweef. „Horen jullie dat, meisjes? Geld is enkel slijk en we hoeven geen geld meer te verdienen." De kapstertjes keken daar wel wat van op. 48. Nadat de bevreesde heer Arnold Lamsma zijn automobiel geruime tijd op de meest voortreffelijke manier had bestuurd, doemde terzijde van de weg het vervallen Kasteel Isemgrim op; en hier tikte Joris Goedbloed de onfortuinlijke automobilist op de schou der, terwijl hij zei: „Genoeg, waarde heer! Wij we ten er nu alles van en u kunt stoppen." De heer Lams ma was maar al te graag bereid om dit te doen, en hij kon zich niet weerhouden te vragen of alles nu in orde was. Alles in orde?" vroeg Joris, uitstappend. „Daar is helaas geen sprake van, beste vrind! Ik zou graag een blij afscheid van u nemen, maar dan zou ik mijn plicht verzaken! U dient stuurgerei, scha keling en vering te laten repareren; ook vestig ik er uw aandacht op dat de achterband bijzonder hard is. De minister is heel strict in deze dingen. Uw nummer is genoteerd, dus vergeet nooit dat u weer gecontro leerd kunt worden!" „Ja, meneer, zeker meneer." zei Lamsma gekweld; „ik zal alles, alles, laten na kijken, meneer!" En daarna vertrok hij haastig, blij dat hij er zo genadig was afgekomen. „Nou", zei Pan da, „maar ik vond het een gemene streek!" „Gemeen?" vroeg Joris getroffen. „Maar het was toch inderdaad een slechte, onbetrouwbare wagen? Hebben wij de ge meenschap niet een dienst bewezen door hier met na druk op te wijzen? Lof verdien ik, en niet uw dom ver wijt. Maar kom voordat ik me erger want achter, gindse hoek wacht ons de heuvel met de schat!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 15