S
EERSTE VROUWELIJKE DIERENARTS
HAD HET VER VAN GEMAKKELIJK
m
O
TANTE PATENT
PANDA EN DE MEESTERSCHATGRAVER
J
Q
(Vertaald uit het Deens)
door Grete Dölker-Rehder I
HOLTHAUS' HERFSTMODE:
Verstekeling kreeg
eremetaal
NEEM DAN
lichter dan zwaar,
pittiger dan halfzwaar.
Een enorme sortering
in alle mogelijke
kwaliteiten tapijt
VRIJDAG 21 SEPTEMBER 1962
15
Ons vervolgverhaal
typisch
vrouwelijk
Katy
„Studierichting die voor meisjes veel
voldoeningmaar weinig kansen biedt'
Zware praktijk
Eerste baan
Researchwerk
Prima Hoteltapijt
130 cm breed p. m. 29,50
Moquette tapijt hoogpolig
100 cm breed p. m. 17.90
Prima Fazet tapijt
100 cm breed p. m. 16.50
Verzet geweven tapijt
100 cm breed p. m. 14.90
Haargaren bouclé
100 cm breed p. m. 13.50
Origineel jabot tapijt
100 cm breed p. m. 7.25
KRUISSTRAAT 11
EIKE AGENA
38)
Ze vervolgde even later: „Je ver
geet Bertien misschien. Hem heb ik
toch ook nog, hoewel hij veel weg is
en erg weinig spreekt. Maar wat je
helemaal vergeet, dat is de vuurto
ren! Die is toch het belangrijkste van
de witte Knee, en daarom ben ik toch
hier".
„Je bent om Bertien hier", zei Moy.
„Zeker, en hij om de vuurtoren".
„Ja, dat is nu wel zo, Eike. Maar
wat kan die vuurtoren nu voor jou
betekenen?"
„De vuurtoren, Moy? Alles! Meer
dan vader en moeder, meer dan Ber
tien, het huis, en alles wat ik heb.
Die vuurtoren behoort mijn leven,
mijn hele leven en ik doe daar meer
voor dan jij voor de grote hoeve en
dan meester Teyson voor zijn school
en Hannis voor zijn hele gemeente".
Moy schudde glimlachend haar
hoofd. „Maar Eike! Neen, ik begrijp
je niet", zei ze.
Maar Eike verklaarde met hoog
rode wangen en glanzende ogen:
„Kijk eens, Moy, een vuurtoren is
toch iets heel groots. Het is het groot
ste dat ik ken".
Moy legde haar hoofd achterover
en keek tegen de toren op. „Nu ja,
hij is tamelijk hoog", antwoordde ze
nuchter.
Maar Eike sprak kalm: „Neen, zo
bedoel ik het niet. Je moet me uit
laten spreken. Zie je, het is iets heel
groots als mensen voor andere men
sen, die ze helemaal niet kennen en
die ze niet te' zien krijgen en van wie
ze ook geen dank horen, als ze voor
die mensen veel geld besteden en een
groot werk voor hen verrichten en
voortdurend voor hen bezig zijn, zo
dat die andere, verre en vreemde
mensen, zich veilig en beschermd
weten".
Moy trok haar mondhoeken spot
tend omlaag. „Ja, dat vind je na
tuurlijk nergens anders op de wereld"
zei ze.
Maar Eike vervolgde geduldig: „Je
moet me laten uitspreken, Moy. De
vuurtoren hier, dat is zo'n werk. Zie
je, daarginds, heel, heel ver weg, op
zee, we kunnen ze niet eens zien, daar
varen schepen, veel schepen, dag en
nacht, vrachtschepen en oorlogssche
pen en plezierschepen en ook vissers
boten. Opdat zij hun weg door de
nacht vinden, steekt nu Bertien elke
avond het licht aan in de toren en
daarvoor hebben weer heel andere,
vreemde mensen, niet van het Zout-
eiland, maar ver weg, uit Duitsland,
de toren hier gebouwd, en daarom
hebben ze hem ook zo goed en zo
hoog gebouwd. Is dat nu niet mooi,
dat mensen zoiets voor elkaar doen,
en is het niet prachtig, om daarvoor
te leven, dat zoiets gebeurt en ook
wordt voortgezet?"
Moy schudde haar hoofd; ze be
greep Eike nog altijd niet.
De volgende dag, toen Eike en
Moy samen in de keuken waren,
stoof een ruiter op een vaalgeel paard
de duinen af. Hij hield voor het huis
stil en riep door het open raam naar
binnen: „Is Moy Haulsen hier?" Moy
schrok verschrikkelijk en bracht alle
bei haar handen naar haar hoofd,
maar Eike bukte zich, tussen de ge
raniumstekjes door, uit het raam en
zei, terwijl ze haar handen aan haar
schort afdroogde: „Ja, Tyge Taden,
Moy Haulsen is hier".
Toen begon de man buiten te la
chen, dat het dreunde: „Ha, ha, dat
dacht ik immers wel. Waar hebben
we haar niet gezocht! In het wad en
in zee, op de heide en in de duinen,
aan het strand, tot bij Norderland, in
Nönnkegeest en in Fennen, zelfs.in 6,_-
de hunebedden. Maar het meest nog
in haar eigen huis, aan de dakbalken.
Hannis gelooft vast en zeker, dat ze
zich van kant gemaakt heeft, hij jam
mert en huilt als een klein kind!"
Ademloos hadden de beide vrouwen
geluisterd. Bij Tyges laatste woorden
stond Moy op uit haar stoel en kwam
achter Eike staan.
„Hannis, zei je", vroeg ze, „Hannis
jammert en huilt als een kind?" De
ruiter buiten zat zonder zadel op het
vaalgele paard, dat zijn hals rekte in
de teugels. Hij was barrevoets en had
Flllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll||llllllllllllllllllll|||llllll|lll|llllllllllll|||||||l|||||llll||||||||ll||||||||||||||||||||||||||||||||||||[||||||jj[|
ook niets op zijn hoofd. Hij antwoord
de Moy niet op haar vraag. Zijn
scherpe ogen brandden kort in Eikes
kinderogen, alsof ze weer wilden zeg
gen: „Jou krijg ik nog wel", toen
wendde hij zijn paard om en stoof,
gehuld in een wolk van zand, weer
weg, net als hij gekomen was.
Maar in Moy was iets veranderd.
Ze wilde naar huis, op stel en sprong.
„Ik moet naar Hannis", zei ze. „Hij
jammert en huilt als een kind. Laat
me toch weggaan. Ik moet naar Han
nis
Onrustig als een gekooid dier liep
ze in de keuken heen en weer, en ze
wilde alsmaar naar buiten. Met moei
te kon Eike haar tegenhouden.
„Je mag niet nog eens die lange
weg te voet gaan", zei ze beslist. „Ze
komen je wel halen mét de boot of
met de wagen. Wacht maar rustig af,
tot Tyge Taden in Lissum is en daar
bericht kan geven waar je bent, dan
komen ze wel".
Moy, die de laatste dagen juist
weer zo verstandig scheen te zijn ge
worden, was nu zich zelf niet meer.
Ze bleef maar handenwringend door
de keuken lopen en jammeren, dat ze
naar Hannis moest.
„Vraag Bertien toch, of hij me er
met de boot heenbrengt", smeekte ze.
„Bertien is met de boot weg", zei
Eike.
„Laat dan toch inspannen en me
naar huis rijden", zei Moy weer.
Eike glimlachte geduldig: „We heb
ben geen paard en geen wagen, Moy,
we kunnen je niet naar huis rijden".
„Wat, geen paard en geen wagen?"
Verwilderd keek Moy om zich heen.
Waar was ze dan, waar ze zulke van
zelfsprekende dingen niet eens had
den? Ze werd nu erg veeleisend: „Ga
jij dan voor de houtslede staan en
trek me naar huis. Je hebt me zelf
gezegd, hoe goed dat gaat".
Eike bleef vriendelijk „Ik zou het
graag doen, Moy, het zou misschien
ook wel gaan, hoewel je wel een beet
je zwaar voor me zou zijn. Maar wil
je werkelijk dat wij helemaal om de
Bocht heen gaan, terwijl in die tijd
Hannis hierheen roeit met zijn boot,
om je te komen halen, en dan vindt
hij niemand?
Dat zag Moy nu toch eindelijk in.
Ze schikte zich nu in het onvermijde
lijke, maar in huis kon ze het niet
meer uithouden. Ze stond bij de stei
ger en keek, met haar hand boven
baar ogen, over de Bocht, en tegelij
kertijd luisterde ze gespannen, of ze
niet een wagen aan hoorde komen.
Maar in haar opwinding hoorde of
zag ze helemaal niets, zelfs niet toen
Eike eindelijk zei: „Kijk, ik zie het
gele haar van Tyge Taden".
Toen mompelde Moy: „Tyge Ta
den, wat moet die toch steeds?"
En Eike antwoordde bedrukt en in
gedachten verzonken: „Ik weet het
ook niet, wat die steeds wil, maar ik
zie, dat hij het is".
Maar een ogenblikje later zag ze
iat er nog iemand in de boot zat, en
ook Moy zag het nu. En tenslotte zag
ze zelfs, dat die tweede Hannis was.
Hij stond, kort en dik als hij was, op,
zodat de boot heftig slingerde, bracht
zijn handen naar zijn mond en riep
met klagende stem over het water:
„Moy, mijn Moy"! Maar Tyge legde
de riemen op de boorden en trok hem
weer omlaag.
Moy begon handenwringend langs
de stenen glooiing te lopen, riep als
maar: „Hannis, Hannis!" en kon de
tijd niet afwachten, tot de boot aan
legde.
Tyge moest Hannis en Eike moest
Moy tegenhouden, anders waren ze
beiden van ongeduld in het water ge
sprongen. Maar toen waren ze dan
toch eindelijk bij elkaar, en ze om
helsden elkaar lang en hartstochtelijk.
Het was een prachtig moment,
maar Tyge, die weer de neiging voel
de zijn duivelskruid tussen al dat ge
luk te zien en die bovendien boos
was, omdat Eike zijn lachende blik
niet beantwoordde, zei op het moment
dat hij de riemen weer opnam: „Zeg,
Hannis, je zou nu eigenlijk best van
c'e gelegenheid gebruik kunnen ma
ken om je daalders mee te nemen!"
(Wordt vervolgd)
DE IETWAT GEEXALTEER
DE sfeer die in haute couture-
kringen zo vaak gecultiveerd
wordt, blijkt gelukkig geen
onmisbare entourage te zijn
voor het welslagen van een
modeshow. In de salons van
Dick Holthaus in de Amster
damse Van Baerlestraat waar
de pers tezamen met enkele
actrices als Ank van der Moer,
Charlotte Kohier en Petra
Laseur als eerste de nieuwe
najaarscollectie te aanschou
wen kreeg, heerste een pret
tige rustige sfeer, waarin de
Achter op het hoofd geplaatste
hoed waarbij aan één zijde
een toef veertjes bevestigd is.
(Boven). De tweede hoed is
vervaardigd van geruite stof,
gegarneerd met nutriarand en
ponpon.
kleding op haar verdiensten
bekeken kon worden zonder
dat er opgewonden kreetjes als
„verrukkelijk", „doddig" en
dergelijke aan te pas kwamen.
IN HOLTHAUS' herfstmode
is geen harde of onnatuurlijke
lijn, het was alles typisch-
vrouwelijk wat hier getoond
werd. Het silhouet lijkt enigs
zins verlengd door de lange,
soepel-vallende jasjes, welk
effect nog versterkt wordt door
de vrij hoge toques en turbans,
die achter op het hoofd ge
dragen worden.
ER SPRINGEN veel details
naar voren die deze collectie
een bijzondere charme, en te
gelijk iets zeer persoonlijks
geven, bijvoorbeeld twee boven
elkaar geplaatste zakken die
de verhoogde taillelijn sugge
reren, evenals het korte cein
tuurtje, de horizontale naad
vlak onder de buste en kleine
zakspleetjes. De kragen van de
meeste mantels zijn even af
staand, groot en fors ofwel
kleine en plat-liggend maar
in beide gevallen opgevuld met
een bontshawltje.
Bont, speciaal bever, vond
als garnering een dankbare
toepassing aan kraag en man
chetten.
ONDER de lange sluikval-
lende jasjes werden voor het
merendeel wijde rokken ge
dragen met een schuin uit
springende plooi voor en ach
ter. Ook de iets gérende lijn
is dit seizoen nog modieus. Aan
de lengte is niet veel getornd;
nauwelijks de knie rakend is
deze korte rokkenmode alleen
flatteus voor de zeer slanken.
De mantel met de kleine voor
panden en een ruimvallende
rug hebben als garnering ko
peren of zilverachtige bolkno
pen. De raglanmouw gaat
steeds meer naar voren ko
men. Japonnen met aange
knipte paniers en losvallende
ruggen verrassen vaak door
hun knappe verwerking.
EEN NOUVEAUTÉ was een
mouwloos cocktailvest van
zwarte breitschwanz-persianer
met langs hals en armsgat een
versiering van zwarte kralen.
Ook witte en zwarte bontbla
zers met koperen knopen zijn
iets geheel nieuws.
DE HOEDEN deden ons aan
een bonnet met een lange steel
denken en waren voor het
merendeel in bont uitgevoerd.
Een echt showstuk was de uit
waaierende ponponachtige
hoed, die geheel van kleine
veertjes gemaakt is.
Advertentie
Deux-pièces van wollen natté
met een soepelvallend lang
lyfje en een gérende rok die
bewegingsvrijheid geeft door
een diepe plooi middenvoor. De
hoed van hetzelfde materiaal
heeft een steeltje.
DE MAATSCHAPPIJ voor Diergenees
kunde heeft vorige week haar honderdja
rig bestaan herdacht. Daarbij zijn vele her
inneringen opgehaald. In die herinnerin
gen is ook de figuur van mevrouw J.
Donker-Voet opgedoken, die de eerste
vrouwelijke dierenarts in Nederland was
en een tiental jaren ook de enige geweest
is. In 1925 zette mevrouw Donker haar eerste
aarzelende schreden op het pad der vee
artsenijkunde. In dat jaar was de hoge
school waar deze wetenschap gedoceerd
werd omgevormd tot de zesde faculteit van
de Universiteit in Utrecht, wat het voor
deel had, dat mevrouw Donker lid kon
worden van de vrouwelijke studentenver
eniging.
Al sinds haar kinderjaren wilde zij die
renarts worden. Zij was dol op viervoe
ters en vooral aan paarden had zij haar
hart verpand. Maar toen zij bij de univer
siteit inlichtingen kwam vragen over de
studie in de diergeneeskunde kreeg zij een
overstelpend aantal bezwaren te horen.
Het voornaamste argument was, dat er
in de 104 jaar van het bestaan van het
veeartsenijkundig onderwijs nog nooit een
meisje tot dierenarts was opgeleid.
Het onderzoek en de behandeling van
grote huisdieren, een belangrijk onderdeel
van het praktische onderwijs, was hele
maal geen vrouwenwerk, zo werd haar
verder nog verteld.
Maar ondanks al deze bezwaren besloot
zij toch om het maar te wagen. Als na
een jaar studie zou blijken, dat de oplei
ding te zwaar voor haar was, zou zij al
tijd nog naar de medische faculteit kun
nen „overzwaaien". „Achteraf bekeken
moest ik wel even wennen," zegt mevrouw
Donker nu, als zij terugdenkt aan die eer
ste tijd. „De praktijk was inderdaad nog
al zwaar en er deden zich weieens moei
lijke situaties voor". Maar tegenwerking
heeft zij in haar studietijd nooit onder
vonden en haar twintig medestudenten be
schouwden haar ai spoedig als een van de
hunnen.
HET VOORBEELD van mevrouw Don
ker vond aanvankelijk geen navolging.
Pas in 1933, toen zij al drie jaar was af
gestudeerd, werd er weer een meisje in
geschreven bij de veterinaire faculteit. Op
het ogenblik zijn er zo'n dertig a veer
tig vrouwelijke dierenartsen in Nederland,
terwijl nog ongeveer dertig meisjes in op
leiding zijn.
hlevrouw Donker was heel blij met haar
eerste baantje: assistente op de kliniek
voor kleine huisdieren waar zij 1800,-
per jaar verdiende. Geen groot bedrag,
maar in de crisistijd was men al blij als
men aan de slag kon komen. Na het eer
ste jaar kreeg mevrouw Donker 100,-
opslag en na het tweede weer. Op dat mo
ment kwam zij echter in het pensioenfonds
hetgeen haar f 200,- per jaar kostte, zo
dat zij weer op haar aanvangssalaris
stond.
AAN EEN EIGEN praktijk is mevrouw
Donker nooit begonnen. „De behandeling
van de grote huisdieren is voor een man
soms al een zwaar karwei. Daar komt bij,
dat een boer er toen (en nu nog) niet veel
voor voelt, een vrouw te hulp te roepen
als een van zijn dieren ziek wordt. Hij is
nu eenmaal van oordeel, dat een dieren
arts een „potige knaap" moet zijn. Paar
den heeft mevrouw Donker na haar stu
diejaren dus nooit meer behandeld, maar
ter compensatie heeft zij er zelf een ge
kocht. Het spreekt vanzelf, dat dit „grote
huisdier" over zijn verzorging niet heeft
te klagen.
MEVROUW DONKER heeft, nadat zij
drie en een half jaar aan de kliniek in
Utrecht had gewerkt, twee jaar onderzoe
kingen verricht aan het Institut Pasteur in
Parijs. In 1936 maakte zij tijdens haar
vakantie een ruitertocht door Hongarije,
waar zij haar toekomstige echtgenoot leer
de kennen. Na haar huwelijk legde ze haar
werk neer en vertrok met haar man naar
Calcutta en later naar Indonesië, waar zij
op veeartsenijkundig gebied alleen nog
maar uit liefhebberij actief was.
IN 1946 keerde mevrouw Donker als we-
luwe naar Nederland terug; haar man was
bij de beruchte Birmaspoorweg omgeko
men. Ze kreeg een functie aan het Staats-
veeartsenijkundig onderzoekingsinstituut.
Daarna werd ze als goevernementsdieren-
1 arts weer uitgezonden naar Indonesië, waar
ze meehielp aan de opbouw van het In
stituut voor dierziektenbestrijding in Bui
tenzorg. De omstandigheden waren daar na
de oorlog nog bijzonder primitief: er was
geen gas, water was er maar twee uur
per dag en de huisvesting liet eveneens
veel te wensen over. Maar toen mevrouw
Donker terugkeerde naar Nederland, was
het instituut weer aardig van de grond ge
komen.
SINDS 1951 is Nederland's eerste vrouwe
lijke dierenarts verbonden aan de afdeling
veterinaire bacteriologie van de faculteit
voor diergeneeskunde in Utrecht. Behalve
onderzoekingswerk omvat haar taak hier
het toezicht op de studenten die in hun
laatste studiejaar bij haar een maand
praktijk komen doen. Daarnaast houdt
mevrouw Donker zich bezig met de be
studering van een aandoening die zowel bij
mensen als bij alle diersoorten, zij het
sporadisch, over geheel de wereld voor
komt. Haar verblijf in Utrecht werd in
1957 en 1958 onderbroken voor een bezoek
dat zij op uitnodiging van The American
Association of University Women aan de
V.S. bracht. Onlangs is zij in Montreal
geweest voor een microbiologisch congres,
en in de Verenigde Staten waar zij inlei
dingen hield.
MEVROUW DONKER, die kan bo
gen op de langste ervaring als vrou
welijke dierenarts in ons land, aarzelt
als men haar nu vraagt, of zij dit be
roep voor een meisje gsechikt vindt.
„Ik zou het ieder meisje dat er wat
voor voelt aanraden," zo zegt ze,
„maar de aspirant-studente moet zich
wel realiseren, dat het later moeilijk
wordt een bevredigende werkkring te
krijgen. Een kleine huisdierenpraktijk
is natuurlijk een van de mogelijkhe
den, maar de behoefte daaraan be
staat alleen in de grote steden en is
niet zo groot.
Er blijven dan natuurlijk nog vele la-
boratoriumbanen over, maar op een labo
ratorium kan men ook wel via een an
dere studierichting terecht komen. De
meeste vrouwelijke studenten trouwen en
als de man hunner keuze ook een dieren
arts is, kunnen zij natuurlijk bijzonder veel
plezier van hun vooropleiding hebben.
Al met al heeft mevrouw Donker in ieder
geval geen spijt van de opzienbarende keu
ze die zij in 1925 maakte.
zwace
tlhao
zwaar?
matador
Een jonge matroos die als versteke
ling een geheime reis van een Sovjet-
russische atoomduikboot meegemaakt
heeft, heeft dank zij premier Kroesj-
tsjev een medaille voor dapperheid in
plaats van een krijgsraadvonnis gekre
gen, zo bericht het Russische legerblad
„Rode Ster".
Het blad geeft het volgende verslag
van de belevenissen van de jonge avon
tuurlijke matroos P., die zo graag met
een „A-boot" naar zee wilde gaan.
P., die was ingedeeld bij de walploeg
welke het vertrek van de onderzeeër
moest voorbereiden, had zich op het
laatste ogenblik in één van de ruimen
verstopt. Hij kroop daar weg in een
hoekje waar hij de fluitsignalen voor
het vertrek niet zou kunnen horen, zo
dat hij „met een zuiver geweten" zou
kunnen vertrekken.
Toen het schip op zee was kwam de
jongeman tevoorschijn en meldde zich.
Hij kreeg de volle laag van de duikboot
commandant en deze gaf opdracht,
hem voor straf flink te laten aanpakken.
P. werkte zo hard als hij kon en onder
scheidde zich zelfs „tijdens een van de
moeilijkste ogenblikken van de uiterst
geheime reis," aldus „Rode Ster".
Toen de duikboot later in de thuis
haven terugkeerde werden alle opva
renden voor een medaille voorgedragen
met uitzondering van P. Toen Kroesjt-
sjev op de basis kwam om persoonlijk
de onderscheidingen uit te reiken,
hoorde hij van het incident en „hij
zorgde er persoonlijk voor P. dat ook
een medaille kreeg."
Advertentie
Een oorspronkelijk stripverhaal
door Annie M. G. Schmidt
en Fiep Westendorp
18-2. Kapper Koltweef zoog op het pepermuntje
dat hij van tante Patent had gekregen. Hij had er
natuurlijk geen flauw idee van dat dit het wonder
lijke moraal-hormoon was. Het andere tabletje gaf
hij aan zijn vrouw die een functie bekleedde aan
de kassa van de schoonheidssalon. Het duurde maar
een halve minuut en het middel begon al te wer
ken. Een lieflijke glimlach omspeelde de lippen van
mevrouw Koltweef Een tedere uitdrukking kwam in
de ogen van de kapper. Ze voelden zich beiden vol
komen ontheven van de drang naar geldv er dienen.
Mevrouw Koltweef liet haar cassa in de steek en
zei: „Lieveling wat hebben we toch aldoor gedaan."
„We waren verblind door het zaken doen," zei haar
man. „Maar dat wordt nu anders, liefste. Geld
maakt niet gelukkig. Het enige wat telt is een no
bel hart." „Precies," zei mevrouw Koltweef. „Horen
jullie dat, meisjes? Geld is enkel slijk en we hoeven
geen geld meer te verdienen." De kapstertjes keken
daar wel wat van op.
48. Nadat de bevreesde heer Arnold Lamsma zijn
automobiel geruime tijd op de meest voortreffelijke
manier had bestuurd, doemde terzijde van de weg het
vervallen Kasteel Isemgrim op; en hier tikte Joris
Goedbloed de onfortuinlijke automobilist op de schou
der, terwijl hij zei: „Genoeg, waarde heer! Wij we
ten er nu alles van en u kunt stoppen." De heer Lams
ma was maar al te graag bereid om dit te doen, en
hij kon zich niet weerhouden te vragen of alles nu in
orde was. Alles in orde?" vroeg Joris, uitstappend.
„Daar is helaas geen sprake van, beste vrind! Ik
zou graag een blij afscheid van u nemen, maar dan
zou ik mijn plicht verzaken! U dient stuurgerei, scha
keling en vering te laten repareren; ook vestig ik er
uw aandacht op dat de achterband bijzonder hard is.
De minister is heel strict in deze dingen. Uw nummer
is genoteerd, dus vergeet nooit dat u weer gecontro
leerd kunt worden!" „Ja, meneer, zeker meneer."
zei Lamsma gekweld; „ik zal alles, alles, laten na
kijken, meneer!" En daarna vertrok hij haastig, blij
dat hij er zo genadig was afgekomen. „Nou", zei Pan
da, „maar ik vond het een gemene streek!" „Gemeen?"
vroeg Joris getroffen. „Maar het was toch inderdaad
een slechte, onbetrouwbare wagen? Hebben wij de ge
meenschap niet een dienst bewezen door hier met na
druk op te wijzen? Lof verdien ik, en niet uw dom ver
wijt. Maar kom voordat ik me erger want achter,
gindse hoek wacht ons de heuvel met de schat!"