Canada redde de totem
kunst van de ondergang
In Vught gevonden muntschat
stamt uit de derde eeuw
WA
Jg;
TANTE PATENT
door Grete Dölker-Rehder
(Vertaald uit het Deens)
Ipi
regenkleding voor heren
Voor het eerst Britse
mode op Europese beurs
PANDA EN DE MEESTERSCHATGRAVER
23
Ons vervolgverhaal
Beeldverhaal-in-hout
Status-symbool
VRIJDAG 12 OKTOBER 1962
jmji
Van 49.75-/ 185.00
piiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiini
EIKE AGENA
58)
§j „In het dorp zeggen ze, dat jullie
H je daalders aan Tyge Taden gegeven
hebben. Hebben jullie dat werkelijk
3 gedaan, Bertien Flor?"
jg Bertien deed eerst, alsof hij niets
gehoord had, want wat konden hem
H Tyge en de daalders schelen? Hij
jg dacht aan Tönis en aan Eike. Dat
H was veel belangrijker.
s Maar Aldje Taden herhaalde haar
§j vraag, harder nog dan eerst. Toen
H keek hij haar vluchtig aan en knikte.
S „Jullie hebben het dus werkelijk
gedaan?" vroeg Aldje geschrokken,
gj „Maar Bertien Flor, waarom heb-
S ben jullie dat gedaan? Tyge
Ze zag de afwezige blik in zijn ogen.
5 Toen riep ze in haar angst: „Ik wil
s niet, dat ze Tyge Taden ook nog
hangen!"
Bertien keek haar verbaasd aan.
H Wat riep ze daar in de wind, zodat
het over het water schalde?
„Waarom?" vroeg hij, en trok zijn
jg grijze wenkbrauwen samen.
3 Maar Aldje zat in elkaar gedoken,
staarde voor zich uit en scheen Ber
il tiens vraag niet gehoord te hebben.
Toen keek ze weer op. Ze glimlachte
gj vaag. en de tranen liepen haar over
de wangen, toen ze vroeg: „Weet je
wat Tyge deed, toen de gendarme
hem verhoorde? Hij lachte! Ja, la-
chen deed hij de slimmerik, de
jj§ boef, de de ze zocht naar
g een scheldwoord, dat hem toch niet
al te zeer zou belasten. Toen vervolg-
gj de ze: „En weet je, wat hij toen ge-
s zegd heeft? Hij heeft beweerd dat hij
3 jullie daalders in het water gegooid
heeft, hier in het wad! Hij heeft ons
=j voorgedaan, hoe hij het gedaan heeft.
Hij zei dat hij de daalders net als
g platte steentjes over het water heeft
s laten springen, en dat hij ze tenslotte
H met beide handen rondgestrooid heeft,
g net als een zaaier zijn zaad. Nou, zeg
g nou eens eerlijk: geloof je dat, Ber
il tien Flor?" Ze keek hem gespannen
aan, maar toen lachte ze weer en zei:
H „Wat een onzin! Niemand in het dorp
gelooft het!"
Maar Bertien Flor, die eerst nau-
welijks naar haar woorden geluisterd
g had, luisterde nu opeens heel goed,
gj en een onprettig gevoel besloop hem.
Hij dacht aan die dag, toen Tyge met
g de daalders van de Witte Knee weg-
g gegaan was en op hoe onbegrijpelijke
H wijze de boot, waarmee hij even te-
S voren naar Lissum gevaren was, plot
ss seling weer aan de steiger lajg. Hij
g dacht aan het geschreeuw van Tyge,
toen hij over het water voer, aan het
s gruwelijk gelach. En een duister ver-
g moeden kwam in hem op. Zou het
g dan toch waar zijn, wat Tyge zelf be
ll weerde, dat hij hun bruiloftsschat in
g het water geworpen had? Zou het
g heus waar zijn? Hij had geen woord
3 gezegd, maar toch wist Aldje Taden,
S dat Bertien Flor nu geloofde, wat
g niemand wilde geloven. Maar terwijl
g ze daarover nadacht, dacht Bertien
H alweer: en toch is hij een goed mens.
H Hij heeft toch Moy Haulsen het leven
gered, en hij stuurt nu toch zijn eigen
moeder met me mee naar de Witte
Knee?
1 Tenslotte legde de boot aan. Zwij-
H gend volgde Aldje de oude man naar
g het huis, het duinpad op. Bertien keek
g niet links of rechts. Hij zweette hevig
j§ van spanning en opwinding. Toen ze
S de deur bereikten, liep hij zo snel en
g zo zacht mogelijk door de keuken,
g voor Aldje uit. Op de drempel van de
j§ slaapkamer bleef hij staan,
g Want daar lag Eike Flor, met een
g klein, nietig wezentje in haar ar
il men Ze wendde haar hoofd naar
H hem toe.
g .Bertien", zei ze. bleek maar
H warm glimlachend, „Bertien, Tönis is
er!"
S3
H Een Ijzige kou hield land en zee in
g een wurgende, dodelijke greep ge-
g vangen. Het verschil tussen land en
3 zee was niet meer te zien. Alles, zo
ver het oog reikte, was één reusachti-
g ge, blinkend-witte vlakte van sneeuw
en ijs. De dalen en kommen tussen
3 de duinen waren met sneeuw opge-
vuld, zodat alles nu vlak was. De
Hertogsbocht, de verre Waddenzee en j
zelfs de open zee, alles was ijs ge- j
worden, ijs, niets dan ijs. Op het j
strand was een muur van op en over l
elkaar geschoven schotsen, torens en j
reusachtige bouwwerken van ijs op-
gericht. j
Vloed en eb bestonden niet meer,
de golven waren verstard en alles, j
wat voorheen nog leefde, scheen nu j
dood te zijn. Zelfs de meeuwen wa- j
ren verdwenen. En in heel die reus- j
achtige eindeloze woestijn van j
sneeuw en ijs was geen geluid, zelfs j
niet het geringste, te horen.
Het huis van Bertien Flor was bij- j
na niet meer te zien. De zware j
sneeuwvracht, die op het lage stro- j
dak drukte, was een geheel geworden j
met de dikke laag sneeuw, die zich j
tegen muren, ramen en deuren had
opgehoopt. Al sinds weken had nie- j
mand de deur kunnen openen om de j
witte wereld, buiten, te betreden. j
Maar Bertien Flor lag dood, gehuld j
in een zeil, in een duin achter het j
huis.
Toch liet de vuurtoren als altijd
iedere avond weer zijn licht uitstra- j
len, dat ook iedere morgen weer ge- j
doofd werd.
Eén ding maar was anders ge- j
worden. De lichtstraal draaide niet j
meer vriendelijk in het rond, maar j
bleef strak en bewegingloos naar één
richting schijnen: oost-west.
Ja, Eike was het nu, die iedere j
morgen en iedere avond de weg naar
de vuurtoren ging. De deur van de j
deel kon ze nog openkrijgen. en dan
ging ze langzaam het pad door de
sneeuw af. Met door de kou onzekere
handen stak ze de grote sleutel in het
slot, want hoewel niemand met enige i
mogelijkheid ook maar in de nabij- I
heid van de vuurtoren zou kunnen ko- j
men, sloot ze toch steeds zorgvuldig j
de deur af.
En dan klom ze de smalle wentel- j
trap op en doorleefde altijd weer op- I
nieuw in gedachten die eindeloos lan- i
ge tijd sinds Bertiens dood. Nog voor
het Joelfeest was Bertien dan naar
Lissum gegaan, en toen plotseling de
felle kou inviel en de Bocht dicht-
vroor, en Bertien alsmaar niet thuis
kwam, had ze direct al gevoeld, dat
hij nooit meer terug zou komen
Na lang, lang wachten had ze de
eenzaamheid niet langer kunnen ver
dragen. Ze was hem gaan zoeken, en
eindelijk had ze hem gevonden, niet
ver van de steiger, een stijve, met
sneeuw overdekte bult op het ijs van
de Bocht. Met moeite had ze hem
naar huis kunnen slepen. Daar had
ze zijn bevroren lichaam ontdooid en
het op het bed gelegd. En toen, einde
lijk, kon ze al haar ontzetting, haar
schrik, haar droefenis om hem uiten
in die woorden, die ze steeds maar
herhaalde: „O, Bertien, wie moet nu
je licht aansteken? Bertien, sta op,
steek het licht aan, maak toch licht"
Ze riep zo lang, tot ze tenslotte
schrok van haar eigen stem. Toen
kroop ze op het bed, waar Bertien
lag, hurkte in elkaar voor zijn voeten,
drukte haar vuisten tegen haar borst
en klappertandde van kou, angst en
verdriet.
Ze huilde niet.
Ze dacht ook niet: wat moet er nu
van mij worden?
Ze keek maar naar de dode man.
onafgebroken, en ze dacht maar één
ding: hoe moet het met de vuurto
ren?
Ze dacht niet: Bertien Flor is dood.
Ze dacht: de vuurtoren is dood!
En dat was voor haar het verschrik
kelijkste, dat er op de wereld gebeu
ren kon.
En daarom had het bestaan alle zin
voor haar verloren. Daarom wilde ze,
die gruwelijke avond, alleen nog
maar sterven.
Terwijl ze op het bed, naast de do
de man lag, begon de haard uit te
doven. De koude drong het huis bin
nen, beet in haar lichaam. Ze dacht,
dat ze nu ook wel gauw zou bevriezen.
(Wordt vervolgd)
TiillllllllllllllllllllllllllllHllllllHIII[lllllllllllllllllllllllllllllll"l"ll''llll"|IHIH|llllllllllllllll,l!llll|ll!l11111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111*
DE MEESTEN onzer hebben kennisgemaakt met totempalen in de boeken
van Karl May, Gustave Aimard, James Cooper en andere schrijvers van Indianen
verhalen. Sommigen, die contact hadden met de padvinderij, weten hoezeer die
bizarre totempalen kunnen spreken tot de verbeelding der jeugd. Die vreemde,
dreigende, starende, grijnzende beelden stonden vroeger nabij de Indiaanse
woningen en ook wel in de wildernis om de dorpen. Zij leken fantastische
schildwachten, die de vreemdeling het onbehaaglijke gevoel gaven, voortdurend
onder toezicht te staan.
ER ZIJN in Canada nog tal van authen
tieke oude totempalen, die echt dienst
hebben gedaan, te vinden, maar vele van
de oudgedienden liggen, aangetast door
weer en wind, op de grond te vergaan. Ge
lukkig heeft men tijdig een aantal fraaie
exemplaren van de vermolmingsdood kun
nen redden. Deskundigen hebben ze (indien
nodig) gerepareerd en vervolgens met mo
derne chemische middelen verduurzaamd,
zodat zij voor het nageslacht bewaard
zullen blijven.
De totempaal is ontstaan in het zuiden
van Alaska en in de tegenwoordige Cana
dese provincie Brits-Columbia. Elders in
Amerika wonende Indiaanse stammen
namen hem in de loop der tijden over. Het
is een wijd en zijd verbreide misvatting,
dat totempalen afgodsbeelden zouden zijn.
Dat zijn zij echter beslist niet. Wat dan
wel? Zij zijn afbeeldingen van het „wapen"
en van fragmenten uit de geschiedenis,
beter: het verleden van hun eigenaar. De
eigenaar kan zowel een aanzienlijk man
zijn als een stam, clan, familie of andere
groep.
ZO'N TOTEMPAAL werd en wordt nog
steeds gemaakt uit een stam van de rode
ceder. De versieringen dierenfiguren,
koppen, symbolen, gestalten en zo meer
zijn, ook wat hun rangorde betreft, ge
bonden aan strenge regels, maar in de
wijze van uitbeelding is de kunstenaar
Op een oude Indiaanse begraafplaats
op het eilandje Cormorant voor de
kunst van Brits Columbia staat deze
indrukwekkende totempaal van acht
meter hoogte: een der velen die een
(symbolisch-heraldische) vogelfiguur
uitbeelden.
de blanken te danken dat de totempaal
kunst zo'n hoge vlucht heeft kunnen
nemen.
TOT DE MEEST afgebeelde dieren be
horen de dondervogel en de arend. Zij zijn
vaak de „bekroning" van zo'n paal. De
dondervogel met zijn sterk gekromde sna
vel was het zinnebeeld van tal van In
diaanse stammen langs de kust der Stille
Zuidzee. Men dacht, dat hij de koerier van
de donder was en bliksemschichten weg
slingerde met zijn snavel. Ook de arend
was een figuur, die voorkwam in de ge
schiedenis en legenden van vele stammen
en geslachten. Vaak beeldde men hem af
met gespreide vleugels, een symbolische
aanduiding, dat hij .en dus ook de met
hem verbonden stam of familie de oor
spronkelijke heerser des lands was. Be
halve dondervogels en arenden deden ook
wolven, bevers, vissen, uilen, raven, beren
Steeds minder talrijk worden de In
diaanse kunstenaars die het totemsnij-
den nog machtig zijn. Zij hebben druk
werk, want er zijn legio totempalen te
restaureren en te reconstrueren.
tamelijk vrij. Vrijwel iedere totempaal is
een historisch, legendarisch of mytholo
gisch „beeldverhaal" in houtfiguren. Ten
volle begrijpelijk is zijn symboliek slechts
voor de eigenaar(s) en voor hen, die bij de
„onthulling" (lees: overeindzetting) tegen
woordig waren. Die onthulling gaat in de
regel gepaard met stamdansen. Wie zich
enigermate inwerkt in de Indiaanse ge
schiedenis, mythologie en symboliek kan
zo'n paal echter wel ten dele „lezen".
HEEL LANG hebben de volkenkundigen
geloofd, dat de totempaal een oeroud In
diaans cultuurbezit was. Thans weet men,
dat hij niet veel ouder is dan twee eeuwen
Vermoedelijk is hij voortgekomen uit de
(veel oudere) gewoonte om de palen der
woningen met snijwerk te versieren. Het
element „ijdelheid" kwam waarschijnlijk
ook in het geding, want aanzienlijke man
nen zowel als groepen meenden, dat zo'n
„losse" totempaal een symbool kon zijn
van maatschappelijk aanzien. De verge
lijking met onze familiewapens is wel eens
en niet ten onrechte gemaakt. Soms
plaatste mén zelfs totempalen bij de graven
van hoofdlieden en andere vooraanstaande
stamleden. Ja, sommigen hunner werden
begraven in kisten, die versierd waren met
(gesneden) totememblemen.
In den beginne moesten de totemsnijders
zich behelpen met primitieve werktuigen
en eenvoudige kleurstoffen. Hun werk
werd gemakkelijker en verfijnder, toen zij
na de komst der Bleekgezichten bijlen en
goede messen ter beschikking kregen. Nog
later kwamen er verfsoorten, die beter be
stand waren tegen weer, wind en tijd dan
de voordien gebruikte. Het is dan ook aan
en andere dieren dienst als totemdieren.
Natuurverschijnselen als aardbevingen,
regenbogen, sterren en gletschers werden
zinnebeeldig in de totempalen gesneden.
Oer-totems zo noemt men de versierde
palen van Indiaanse woningen zijn maar
heel weinig bewaard gebleven. Volgens een
misschien wat pessimistische schatting zijn
het er zelfs maar twee, die te vinden zijn
op de voor de kust van Brits-Columbia lig
gende Koningin Charlotte Eilanden. Op
die palen herkent de ingewijde duidelijk
de „wapens" van een aantal vooraanstaan
de Indiaanse geslachten.
Sommige Indiaanse stammen bijvoor
beeld de Haïda's maken behalve totem
palen ook prachtige met totem-symbolen
versierde kisten, waarin zij hun bezittingen
borgen. Vroeger hadden zij bovendien met
totemsymbolen versierde borden van
cederhout om van te eten. Ja, de Haïda's
vervaardigden zelfs kleine totememblemen
van een zachte leisteen, argiliet. Deze lei
stenen beeldjes, pijpen en bordjes waren
een tijdlang zeer gevraagd.
HET IS BEGRIJPELIJK, dat de India
nen thans weinig meer doen aan totem
kunst. Ook zij zijn de moderne wereld
binnengestevend. De Canadese autoriteiten
echter hebben enige Indiaanse kunstenaars
in dienst genomen om te redden wat er
nog van die merkwaardige oude kunst te
redden valt. En zij hebben volop werk,
want zelfs uit reservaten buiten Canada
komen thans regelmatig verzoeken binnen
tot herstel of reconstructie van oude
totempalen.
In de werkplaats van een befaamde
Indiaanse totemsnijder.
De munten, die in Vught zijn gevon
den, blijken alle zogenaamde „Antoniani"
te zijn. Zij hebben als beeldenaar de
Romeinse keizers Gallienus (253-268),
Claudius Gothicus (268-270) en Aurelnnus
(270-275) en de Gallische usurpatoren Pos-
tumus (259-268), Victorinus (268-270). Te-
tricus I (270-273) en Tetricus II (273).
Uit het zandpakket, waarin de munten
zijn gevonden, is ook nog een loden schijf
te voorschijn gekomen met in het cen
trum een conisch gaatje. Ongetwijfeld is
dit 218.5 gram wegend stuk een gewicht
uit de Romeinse tijd en wel een Bes
(Bessis), die officieel een gewicht van
218.30 gram had. De Bes telde acht
Unciae en vormde tweederde van een
Libra (Romeins pond).
In de opgeworpen grond bevonden zich
verder dierenbeenderen. een randfrag-
ment van een terra sigillata-bord uit de
tweede eeuw, enige ruwwandige Romein
se scherven, onder andere de knop van een
deksel en een stuk rand van een kook
pot met dekselgeul en wat scherfjes van
inheems-Romeins aardewerk.
Volgens de Rijksdienst voor het Oud
heidkundig Bodemonderzoek vormen de
geldstukken ongetwijfeld een gesloten
muntvond'st. En er is dus sprake van
een schat, maar men heeft geen sporen
gevonden van een of ander omhulsel,
waarin de geldstukken geborgen kunnen
zijn geweest.
Opvallend is dat de meeste munten zeer
goed zijn geconserveerd. Daar ze maar
weinig sporen van slijtage vertonen zijn
ze bepaald niet lang in omloop geweest.
Het ziet er voorlopig naar uit dat het
betreffende geld in de grond is terecht
gekomen tussen 273 en 275 (of zeer kort
daarna), en dat het in een tijd van ge
vaar met opzet is verborgen. Als zodanig
sluit deze groep munten dan aan bij het
zeer geringe aantal van dergelijke vond
sten uit Nederland, waarvan de jongste
munt dateert uit 268-275 (de tijd na Pos-
tumus tot de dood van Aurelianus, die
een einde maakte aan het bewind vao
de Gallische tegenkeizers). Uit die pe
riode is ze, wat het zuidelijk deel van
ons land betreft, zelfs het enige met ze
kerheid bekende muntdeposito.
Advertentie
ONZE NAJAARSCOLLECTIE
omvat de nieuwste dessins in katoen,
wol met trevira en tweed.
DAMES- EN HERENMODES
KRUISWEG 72 HAARLEM
Speciaalhuis Regenkleding
Tweeëntwintig Britse fabrikanten zul
len van 58 november op de damescon-
fectiebeurs (Dacova) in het Amsterdamse
RAI-gebouw hun voorjaarscollecties 1963
tonen. Dit is de eerste keer dat de Britse
damesmode-industrie zulk een show op
het vasteland van Europa organiseert.
Een woordvoerder van de „Apparel and
fashion industry's association", de heer
A. T. Elvy, heeft verklaard: „Wij hebben
Nederland voor onze eerste beurs gekozen
omdat de Nederlandse smaak op het ge
bied van kleding het meest met onze
eigen smaak overeenstemt. Nederland is
onze grootste markt voor confectie."
Een oorspronkelijk stripverhaal
door Annie M. G. Schmidt
en Fiep Westendorp
w.
36. „O", zei mevrouw de Vries. „Ik heb zo'n be
hoefte om iets voor de mensheid te doen. Wilt u
niet meegaan naar mijn huis om daar over te
praten en mij raad geven, tante Patent?" Heel
graag, als ik neef Boordevol mag meebrengen", zei
tante Patent. En daar zaten ze dan in de zitkamer
van mevrouw de Vries, die onmiddellijk vroeg: „Hoe
zou ik de mensheid het beste kunnen dienen, tante
Patent?" „Tja", zei tante Patent en dacht een ogen
blik na. „U zou een comité op kunnen richten," zei
ze toen. „O, wat een heerlijk idee", riep mevrouw
de Vries. „En zo origineel! Een comité. Ik bel da
delijk mevrouw Nopjes op. Een comité, dat gaan
we doen!" „Een comitéwaarvoor?" vroeg me
vrouw Nopjes aan de andere kant van de lijn. Me
vrouw de Vries aarzelde. Ze had daar nog niet
over nagedacht. „Dat doet in de eerste instantie niet
teï zake", zei ze.
66. Panda en de heer Zacharias Zamel, elk opgeslo
ten in een kelderhok, bleven uit volle borst protesteren
en gebruikten alle scheldwoorden die ze kenden, maar
de verharde Joris Goedbloed trok zich daar niets van
aan. Hij legde zijn vermomming als Overheids Dagvei-
ligheidsdienst-Inspecteur af, en staarde lang en pein
zend naar de vloer van de kelder. „Men moet aan
nemen," mompelde hij, „dat zich ergens hier onder de
schat van de schurkachtige voorvader van de schurk
achtige Isegrim bevindt, en het is duidelijk dat het
mijn historische taak is, me daarover te ontfermen.
Hier dient zich echter enige problematiek aan. Ik ben
tenslotte een academisch gevormd iemand, en mét de
Ouden merk ik op: De labor no est disputandum, daar
mee aanduidend dat harde lichamelijke arbeid eenvou
dig niet ter sprake kan komen bij een verfijnd intel
lectueel. Ik heb, om kort te gaan, een vrijwillige nodig
voor het breken en graven, terwijl ik persoonlijk het
denkwerk doe..." Na deze gedachtengang begaf hij zich
naar boven, waar hij zonder omwegen de voordeur van
het huis wijd open zette. „Een logische handelwijze,"
zo prees hij zichzelf. „Als men wenst dat er vrijwilli
gers verschijnen, dan moet men hun allereerst het bin
nentreden mogelijk maken." Hij hoefde niet lang te
wachten. Graaf Isegrim had zich door zijn grotere snel
heid van de hem achtervolgende landbouwer Obbe Brok
weten te ontdoen, en zich enig materiaal verschaft dat
bij schatgraven te pas kan komen. Niet weinig ver
heugd de deur open te vinden, kwam hij zich nu kel-
derwaarts spoeden „Typisch iemand, die vreugde
schept in grove arbeid," prevelde Joris goedkeurend.
i