In Surinames oerwouden leven nog vrijwel onbekende Indianenstammen Laatste contact dateert van 25 jaar geled en.... TANTE PATENT PANDA EN DE MEESTERSCHATGRAVER door Grete Dölker-Rehder (Vertaald uit het Deens) Tony's lunch Transistorradio helpt hartspecialisten V/ 11 Ons vervolgverhaal V DINSDAG 16 OKTOBER 1962 EIKE AGENA 59) Tenslotte, na lang gepraat, besloten Jurian en Sverin met Bertien Flor mee te gaan tot aan de Bocht, om eens te kijken hoe de zaak ervoor stond. Boi was enthousiast. „O, heer lijk, vader, dan kunnen we glijden!" riep hij met zijn schelle jongensstem. Toen sprong hij op het ijs en gleed een heel eind voort. Maar hij viel, zakte erdoor en stond tot zijn knieën in het water. Toen had zijn vader reeds genoeg gezien. Hij keek over de doodse, grijze vlakte naar de Witte Knee, die nu grauw en kleurloos was en zei: „Groet je vrouw Eike van me, Ber tien Flor, en zeg haar, dat we mor gen of overmorgen beslist komen, zo dra het maar beter weer is. Het komt er toch niet op een dag op aan. Zeg haar dat maar." En toen nam hij een stukje papier, schreef er iets op en gaf dat aan Bertien. „Geef dat aan Eike, Bertien Flor," zei hij, „als een bewijs dat ik zal komen". Maar hij was niet gekomen. De vol gende dag niet en de daarop volgen de dag ook niet. Want iedere dag was de scherpe wind in kracht toegeno men, het was steeds harder gaan vriezen en aan de sneeuwstormen kwam geen eind. De Witte Knee was voor niemand meer te bereiken. Dat was nog voor het Joelfeest ge weest, en nu was het maart! Zouden Jurian en Severin nog al tijd daar in Lissum zijn? Vast wel, want de stoomboot lag natuurlijk al die tijd vastgevroren voor Puantum. Hij kon niet weg, zelfs al wilde hij evenmin, als zij van de Witte Knee weg kon. Gevangen waren ze allebei, Jurian daar, en Eike hier. De jonge vrouw wendde zich van het venster af. Even nog zag ze, dat de zon opkwam van achter een vale nevel. Maar het was geen stralend licht, dat de wereld warmte en gloed bracht, het was alleen maar een ver re, vreemde ster, koud en zonder enige kracht. Toch had Eike het vreemde, onbe stemde gevoel dat er vandaag iets zou gebeuren, dat er verandering zou komen, in haar zelf of om haar heen, ze wist het niet. Weer liep ze naar het raam, vol hoop, vrees en verlan gen. En toen wat was dat? Kwam daar niet iemand aan? Om beter te kunnen zien blies ze weer met haar warme adem een opening in de ijs bloemen. Wat was dat, dat kleine, zwarte, dat daar naderbij kwam over de eindeloze ijsvlakte van de Bocht? Was het een menselijke gestalte? Het sprong van schol tot schol, ver dween dan weer, kwam weer tevoor schijn, fladderde op och, het was alleen maar een bonte kraai! Eike huiverde van kou en teleur stelling. Ze wendde zich snel van het raam af en wierp nog een laatste blik op de draaischijf, waarop de lampen bevestigd waren. Waarom lukte het haar toch niet, die schijf aan het draaien te brengen? Bertien had het toch wel gekund? Ze kon zich nog goed het zachte zingen en zoemen herinneren, waarmee de schijf rond draaide. Langzaam daalde ze de trappen van de vuurtoren af. Als die kraai nu toch eens een mens was! Als er eens werkelijk een mens hierheen kwam! Een mens! Jurian! Als Jurian Cor- des eens kwam! Hij moest toch weten, dat ze in nood verkeerde. Hij zag toch, dat de lampen van de vuurtoren niet draai den. Als ze in zijn plaats geweest was, zou ze allang gekomen zijn, al had ze op handen en voeten moeten kruipen. Toen ze beneden was, liep ze snel door de sneeuw naar huis. Ze ging voor de haard staan en de warmte van het vuur deed haar goed. Maar dat niet alleen. Ze dacht ook aan haar kinderen. Tönis Flor en Hille Haulsen! Haar kinderen! Want enkele dagen na Tönis' ge boorte was Haulnis bij haar gekomen, had eenvoudig de kleine Hille in haar armen gelegd en gezegd: „Moy is zo ziek, ze zal wel sterven. En haar kind zal ook sterven, als jij het niet voedt". Ze was, met haar zeventien jaren, eerst wel even geschrokken van die plotseling dubbele taak. Maar ze wist, dat ze het wel aankon. Bertien hielp haar immers, en Aldje Taden bleef ook nog een hele tijd bij haar. En zo had Elke Flor, behalve haar zoon Tönis, ook de kleine Hille groot gebracht en was Tönis de zoogbroer geworden van het kind van de Haul- sens. Moy was heel erg ziek geweest en het had lang geduurd, voor ze weer helemaal beter was. En omdat Hille zo prachtig gedijde bij Eike, lieten ze er haar maar zo lang mogelijk. Toen Moy eindelijk lichamelijk en geeste lijk hersteld en weer helemaal de oude Moy was, haalden de Haulsens de beide kinderen, met Aldje als kinder juffrouw, naar Lissum, want ook toen was een strenge winter begonnen. Eike had zich toen plotseling heel eenzaam gevoeld, maar toch nog lang niet zo eenzaam als nu, want ze had toen immers Bertien nog, en ook nog de stal vol dieren! Ze kwamen overeen, dat de kinde ren de winter in Lissum zouden doorbrengen, waar ze op school kon den gaan bij meester Teyson, en de zomers aan de witte Knee, zo was het ook dit jaar gegaan. Eike Flor stond bij de haard, hield haar handen boven de vlammen en vroeg zich af, wat ze zou gaan doen. Een hele lange, doodse dag lag voor haar. Ze had haar schapen al gemol ken, die iedere dag minder melk gaven. Ze had ze gevoederd met warm water, brood en aardappels, een vreemd voeder voor schapen, maar ze had niets anders. Zelf had ze thee gedronken en vlees gegeten, want dat was het enige, wat ze nog had. En nu, zou ze gaan schoonmaken of niet? Maar voor wie moest ze schoonmaken, nu er niemand meer was? Het was haar allemaal onverschillig geworden. Hoe lang zou dit nog duren? En toch, zei ze bij zichzelf, om zich moed in te spreken, is het al maart. Eens moet er toch een andere wind gaan waaien, eens moet het toch gaan dooien. Dan zal het strand weer be gaanbaar worden, de boot zal van Puantum naar Duitsland terug kun nen varen! Zou Jurian Cordes dan toch bij haar komen? Ze voelde zich weer onrustig wor den, liep naar de slaapkamer, waar het donker was doordat de sneeuw hoog tegen de ramen lag, en ijzig koud, en toen weer terug naar de keuken. Ze werd half gek van een zaamheid en verlatenheid. Wat moest ze doen? Houthakken? Maar er was bijna geen hout meer. Straks zou ze het huis af moeten breken om aan hout te komen. Zou ze gaan spinnen of sokken breien? Maar ze had immers allang geen wol meer, en ze kon toch bij deze kou haar schapen niet gaan scheren? Of zou ze haar schapen slachten? Dan kon ze zelf haar brood en aardappels eten. Maar dan had ze geen melk meer. Hoewel, in plaats van melk kon ze warm schapebloed drinken. Ze wist niet wat haar over kwam, maar plotseling verlangde ze ernaar, warm schapenbloed te kun nen drinken. Ze huiverde. Neen, haar schapen moesten blijven leven, zij waren het enige levende, dat ze nog had. Snel liep ze naar de zijkamer,, waar de dieren stonden. Ze sloeg haar ar men om de hals van een van de schapen, drukte haar gezicht in de ruwe, warme vettige wol. „Het kan zijn, dat ik jullie binnen kort ga slachten", sprak ze tot de aandachtig luisterende schapen. „Maar als ik jullie slacht, dan heb ik mijn verstand verloren, en als ik een maal mijn verstand verloren heb, zal ik ook gauw mijn leven verliezen." (Wordt vervolgd3 (Van onze correspondent) PARAMARIBO. Lange tijd hebben de Indianen, de oudste bewoners van het rassenconghmeraat Suriname, zich verre gehouden van de politieke problemen van hun land. Nog altijd wonen zij voornamelijk in vrijwel af gelegen dorpen in de uitgestrekte oerwouden en de enige keren dat zij naar buiten treden is wanneer zij in hun typische kledij worden opgetrommeld om de een of andere feestelijkheid luister bij te zetten. Sinds kort schij nen ze er echter naar te streven, zich in Suriname enige politieke invloed te verwerven. Leden van verscheidene stammen hebben zich verenigd in een politieke partij, die zich tot doel heeft gesteld de belangen van de Indianen te behartigen en er zich tegen verzet dat zij alleen worden gebruikt als pronkstukken bij feestelijkheden en demon straties. Terwijl aldus een aantal Indianen probeert een vinger in de politieke pap van hun land te verkrijgen, leven er" daarnaast nog rasgenoten, verscholen in de uit gestrekte jungle van Suriname, die ieder contact met de buitenwereld vermijden. Van deze mensen is zeer weinig bekend, aangezien ze vijandig staan tegenover elk mense lijk wezen dat niet tot hun stam behoort en zij dus uiterst moeilijk zijn te be naderen. Na het gereedkomen van een rond weg om het Engelse plaatsje Grantham dachten de bewoners dat ze nu wel ver lost zouden zijn van de voortdurende verkeersopstoppingen in hun stadje, die werden veroorzaakt door de zware trucks met opleggers voor interlokaal vervoer. Tot hun grote verbazing deden de chauffeurs echter alsof de rondweg niet bestond. Zij bleven met hun zware gevaarten door de nauwe straten dreu nen. De reden bleek te zijn: het café van Tony in de binnenstad. „Ik zit lie ver in een verkeersopstopping dan dat ik mijn lunch bij Tony mis," verklaarde een chauffeur. „En de meesten van mijn collega's denken er net zo over." Een enquête wees uit dat 30 procent van de chauffeurs op de grote noord zuid-route bij Tony aanleggen voor een indrukwekkende portie gebakken eie ren, pommes frites en tomaten a raison van drie shilling (1,50 gulden). De autoriteiten zullen Tony nu ver zoeken, zijn café te verplaatsen naar de grote weg. DE INDIANEN zijn de oorspronkelijke bewoners van het Amerikaanse continent en toen omstreeks 1500 de eerste Europe anen op de noordkust van Zuid-Amerika landden, vonden zij ook het tegenwoordige Suriname door dit mensenras bewoond. De komst van de Europeanen heeft over al in Amerika voor de Indianen onpretti ge gevolgen gehad. Zo ook in Suriname. In het begin werden zij door de blanke kolonisten gebruikt als slaven op de plan tages. Maar voor deze arbeid bleken de in het algemeen zeer vrijheidslievende In dianen veel minder geschikt dan de uit Afrika aangevoerde negerslaven, en het aantal Indiaanse slaven nam daarom steeds meer af. Doordat de kolonisten de beste stukken grond voor zich opeisten, werden de oorspronkelijke bewoners teruggedron gen naar afgelegen en soms onherberg zame streken. Maar zelfs daar leefden ze niet altijd even rustig omdat soms goud zoekers of andere avonturiers de rust kwa men verstoren. In het Suriname van vandaag wonen naar schatting nog ongeveer 5.000 India nen, die tot verschillende stammen beho ren. In het noorden wonen de Arowakken en Karaiben en in het meer afgelegen zuiden zijn de Wajana's en Tries geves tigd. Al deze stammen zijn zeer vredelie vend en onderhouden veel contact met de buitenwereld. In het zuiden leven echter ook enkele nog vrijwel onbekende India nenstammen. Door hun vijandigheid is het slechts enkelen gelukt, contact met hen te krijgen. Bijna 25 jaar geleden slaagde men daar voor de laatste maal in. IN 1938 TROK een expeditie onder lei ding van pater W. Ahlbrinck het oerwoud van Suriname in, op zoek naar de Waja- rikoele's en Wama's, twee Indianenstam men, waarvan niet veel meer bekend was dan hun naam. Deze expeditie, die bijna een half jaar in het oerwoud bleef, slaag de er inderdaad in contact te krijgen met de Wama's. Dicht bij de bronnen van de rivier de Oelemari ontmoette zij een groepje wilde Indianen, bestaand uit: een oud echtpaar, twee jongemannen, twee jonge vropwen, elk met een klein kind en twee jongens van naar schatting 12 en 8 jaar oud. Hoewel dit tiental een vijandi ge houding aannam, gelukte het pater Ahl brinck gedurende twee dagen en één nacht in hun omgeving te vertoeven en iets te leren van hun gewoonten. Ondanks de regen van geschenken die de expedi tie over hen deed neerdalen, sloten de Wa ma's geen vriendschap. Zij bleken zeer diefachtig te zijn en stalen in de nacht enkele geweren en gereedschappen van de expeditieleden. De gehele tweede dag dat pater Ahlbrinck en enkele anderen in de buurt van het Wama-kampje vertoefden, hielde de twee jongemannen zich bezig met het vervaardigen van gifpijlen, zodat zij aan het eind van de dag over een aan zienlijke hoeveelheid beschikten. Het leek de expeditieleden dan ook niet raadzaam, wederom de nacht in hun nabijheid door te brengen, zodat zij terug trokken naar hun boten, waar de rest van de expedi tie op hen wachtte. Toen pater Ahlbrinck de volgende dag naar het kampje terugging, bleken de als nomaden levende Wama's te zijn wegge trokken. Zij waren voorgoed verdwenen, want sinds die dag heeft niemand meer contact met hen gehad. Naar de mening van pater Ahlbrinck, die nog altijd in Suriname woont en ons dezer dagen zijn belevenissen met de In dianen heeft verhaald, zijn de Wajarikoe- les thans uitgestorven. Zijn onderzoekin gen brachten aan het licht dat het laatste Indianenvrouwen in hun typische kledij. groepje zich heeft opgelost in de Waja na's. Absolute zekerheid hierover bestaat echter niet. Pater Ahlbrinck wees ons zelfs een gebied op de kaart van Surina me waar naar zijn mening nog onbeken de Indianen zouden kunnen leven. „Er zijn bepaalde tekenen die daarop kunnen duiden", vertelde hij, „maar als ze er zitten, zullen het zeer waarschijnlijk Wa ma's zijn". Door het Surinaamse gouvernement zijn de Indianen, wat hun verzorging en eman cipatie betreft, tot op heden zeer stief moederlijk bedeeld geworden. Missie en zending zijn echter zeer actief onder de Indianen. Zij houden zich niet alleen be zig met de prediking van het christendom, doch vaak zorgen zij ook voor geneeskun dige hulp. En dit is van groot belang, daar onder de Indianen enkele gevaarlijke kwa len voorkomen, zoals tuberculose, malaria en enkele kwaadaardige tropische ziekten. Het kan zijn nut hebben dat de Indianen zich nu politiek hebben aaneengesloten in de Verenigde Indiaanse Partij (V.I.P.), want misschien zal deze partij in staat zijn, de noden van deze oudste bewoners van Suriname aan de bevoegde instanties voor te leggen. Er wordt beweerd dat de Indianen in Suriname aan het uitsterven zijn, indien dit inderdaad het geval is, dient er met alle beschikbare middelen naar gestreefd te worden dit te voorkomen. De Indianen vormen met hun eigen taal en cultuur een uiterst interessant deel van het Surinaam se rassenconglomeraat. Hun uitsterven zou een gevoelig verlies voor het land be tekenen. Is het daarom niet gerechtvaar digd, de Indianen als oudste bewoners een streepje voor te geven? Kinderen zijn overal hetzelfde. Zij uiten hun plezier of hun verdriet, zoals dit kleine Indianenmeisje. (Foto's RVDS) Sommige mensen willen het hele strand hebben.'" (The Daily Mail Telemetrische stelsels, ontwikkeld voor ruimtevluchten, openen mogelijkheden voor betere diagnostiek en behandeling van hartziekten. Dit heeft dr. Isador Ro- senfeld op een internationaal hartspecia listencongres in Mexico City verklaard. Dr. Rosenfeld sprak tijdens de slotzit ting van het congres over studies, ge maakt door dr. Arthur Master en hemzelf. Nieuwe transistor apparaten maken het thans mogelijk een elektrocardiogram van een patient te maken, terwijl deze zijn normale werkzaamheden verricht, aldus dr Rosenfeld. De patiënt kan een klein zendapparaat dragen, dat op zijn borst bevestigd wordt en dat zijn elektrocardiogram op een draagbare bandrecorder vastlegt. Het terugspelen van de band kan uit wijzen of de patiënt b.v. een ziekte van de kransslagader heeft. Een oorspronkelijk stripverhaal door Annie M. G. Schmidt en Fiep Westendorp 39-7. 39. Het comité zat geduldig in afwachting van mejuffrouw Tuttema, de collectrice voor Algemene Zedelijke Verbetering van Alle Richtingen. Iedereen kende haar als een degelijke dame die altijd op de bres had gestaan voor het zedelijke peil en daarom ging er een schok door het hele comité, toen zij haar intrede deed. „Hallo schattebouten," riep juffrouw Tuttema. „Gaan we een beetje de boel op stelten zetten? Ik heb zo'n zin om echt eens fijn te dollen!" En ze voegde de daad bij het woord. Onthutst keek tante Patent toe en dacht: „Goeie help, dit wordt een film voor boven de achttien. Juffrouw Tuttema is wuft geworden. Ze heeft schoonheidsmiddelen cadeau gekregen van kapper Koltweef en nu is het haar uit de hand gelopen. Ze heeft geen remmen meer!" 69 Het duurde eventjes voordat Panda in de gaten kreeg wat Isengrim aan het doen was maar toen sloeg de schrik hem om het hart. Dynamiet! „Dat kun je niet doen!" schreeuwde hij de fanatieke graaf toe. „Daar komt een ontploffing van, en ontplof fingen zijn gevaarlijk! En ik kan niet weglopen en ik zit er vlak bij!" Ook de heer Zamel was het niet met de gang van zaken eens: „Daar komen ongelukken van!" riep hij. „Ik stel je aansprakelijk voor alle schade aan mijn huis!" Isengrim lette niet eens op hem. Hij had de dyna- mietpatronen zo goed en zo kwaad als dat ging opge steld en er een lont aan bevestigd. In zijn haast om de schat te bereiken nam hij maar een korte lont, ém hij nu onder verheugd grommen aanstak. Het was beter geweest als hij toch maar naar Panda en de heer Zamel had geluisterd, want de gevolgen waren verschrikkelijk. De lont brandde op voordat hijzelf een goed heenkomen had kunnen zoeken, en daarop volg de in de beperkte ruimte van de kelder een ontplof fing die horen en zien deed vergaan. De schatgravende graaf werd als een kanonskogel weggeschoten; hout werk raakte ontzet; bakstenen brokkelden; en in de grond waar het huis op was gebouwd traden allerlei verschuivingen op. Zo kwam het, dat tot Panda's ontzetting de vloer van zijn cel het begaf en terwijl alles schudde en tril de alsof er een aardbeving aan de gang was, stortte hij in een duistere diepte b

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 11