Landbouw en veeteelt
op de bodem der zee
Duikers op watertractors als
de visboeren van de toekomst
„Publiek verdoet zijn vrije tijd met beuzelarijen"
TANTE PATENT
mr
Ie
72
L'j
PANDA EN DE MEESTERSCHATGRAVER
mi
Ons vervolgverhaal
door Grete Dölker-Rehder
(Vertaald uit het Deens)
Simonetta-Fabiani
introduceerden hun
modecollectie
Amerikaanse hoogleraar waarschuwt:
C Hoe is het ontstaan?^
Jf X
V '«vt
DINSDAG 23 OKTOBER 1962
9
MS
F
Dit woord:
A TMOSFEER
ka.
u-'V
.,v
EIKE AGENA
65)
I Er volgden nu dagen en nachten,
i die voor Eike nog eenzamer waren
dan de dagen na Bertiens dood. De
t storm loeide nog steeds, de reggn
stroomde zonder ophouden, het smelt-
water van de sneeuw droop door alle
kieren en reten van het huis.
1 Drie dagen en drie nachten moest
Eike dat verschrikkelijke alleen-zijn
verduren. Toen dacht ze er opeens
aan, dat Bertien nu in het water en
i de modder lag. Kwam er dan nie-
mand van Lissum, om de dode vuur-
torenwachter te bergen? dacht ze
woedend. Kwam Tyge dan werke-
lijk niet terug? En waar bleef Jurian,
het was nu toch niet onmogelijk meer
i om langs de Bocht te gaan?
En omdat er niemand kwam, baan-
i de Eike zich op de derde morgen
zelf een weg door de natte sneeuw
naar de duinkom, waar Bertien lag.
Ze nam het zeildoek niet weg, ze
wilde hem niet meer zien. Met een
sterk touw bond ze het bij zijn hoofd
en zijn voeten vast en toen trok ze
het zware lichaam, dat nog vastge
vroren zat in de grond, moeizaam
uit de kom. Het was een verschrik
kelijk zwaar werk, maar bij de Bocht,
va,ar de sLenen glooiing begon, ging
het een beetje makkelijker.
De regen had opgehouden, de storm
was verflauwd en de lucht was zacht
geworden. Soms brak de zon door
en liet, even maar, zijn stralen schij
nen over het kille, grauw-zwarte
land, waar nog lang niet alle sneeuw
verdwenen was. De Waddenzee was
nog vol schotsen en ijsbergen, en
het zou nog wel een hele tijd duren,
voor ook die verdwenen waren.
Maar Eike Flor zag dit alles niet.
Ze keek strak voor zich uit en heel
langzaam, stap voor stap, waadde
ze verder door natte sneeuw en mod
der.
Plotseling hoorde ze, vlak bij zich,
een vrolijke stem:
„Lente, lente, ik ben blij, Eike Flor
is nu mijn vrouw!
Meeuwen, meeuwen, vlieg maar
aan, jij bent ik en ik ben jij.
Met een ruk draaide ze zich om
in de richting van de zanger. Het
bloed steeg haar naar de wangen. Dat
was immers onzin, wat Tyge daar
zong. Maar toen dacht ze vrolijk:
„Tyge komt! Tyge Taden"! En toen
hij tenslotte rpet een joelend „Hal
lo!" en „Holdrio!" tussen de duinen
verscheen, kpn ze niet anders dan
hem friet stralénde ogen en een lachen
de mond verwelkomen. Maar hij keek
nauwelijks naar haar.
„Kijk eens aan", zei hij, Eike Flor
sleept waarachtig zelf haar Bertien
naar Lissum!" Hij riep het over zijn
schouder en toen zag ze achter hem
nog meer mannen opduiken: Haul-
sens knechten Piet en Willem, die
een zware houtslede trokken. Ze wa
ren dus toch gekomen, om Bertien
te halen! Tyge had ze meegebracht,
Tyge had eraan gedacht dat dit voor
alles nodig was, dat Bertien moest
hebben waar hij recht op had!
Maar achter Piet en Willem stond
nog iemand, een smalle, donkere ge
stalte, een man die, toen hij haar
zag, snel zijn slappe hoed afnam.
Eike vond het vreemd en vroeg zich
af, wie dat wel kon zijn. Maar plot
seling stokte de adem haar in de
keel. Het wa Jurian Cordes.
Eindelijk was hij er dus. Tyge had
hem meegebracht. Wist hij wel wat
hij deed, toen hij hem meenam naar
de Witte Knee? Natuurlijk wist hij
dat wel. Maar wat nu? Nu stond ze
hier tussen de drie mannen, die zo'n
belangrijke rol in haar leven speel
den: De 'zwijgende, dode- Bertien,
de arme, zachte Jurian Cordes en
Tyge, de overwinnaar, de moedige,
de levenslustige. Wat zou Jurian wel
van haar denken? Hij keek haar met
grote ogen aan en zag, dat ze hiet
meer het dromerige kind-vrouwtje
van vroeger was. Hij zag ook, dat
ze naar Tyge Taden keek, die het
zwijgen verbrak en beval: „Vooruit,
Piet en Willem, jullie laden op en
brengen het weg. Wij brengen zelf
de rest naar huis. Professor Cordes,
jij neemt het hooi, Eike, jij de mand
met etenswaren". En hij zelf nam
natuurlijk de zak met aardappels, die
het zwaarste was. En terwijl Tyge en
Jurian al in de richting van het huis
liepen, keek Eike nog de houtslede
na, waarop Bertien nu voorgoed uit
haar leven verdween.
Jurian Cordes liep diep gebogen on
der de vracht hooi, die Tyge op zijn
rug geladen had, maar meer nog
drukte hem het verdriet en de ont
goocheling. Treurig keek hij om zich
heen, naar die godverlaten, trieste
wereld van sneeuw, ijs en modder.
Wat deed hij hier eigenlijk? Had de
witte Knee, dat vrolijke, lichtende,
zonnige land, waarnaar hij tien jaar
lang verlangd had, ook maar iets ge
meen met deze grimmige, grauwe,
koude werkelijkheid? En wat zocht
hij nog bij die vrouw, die nu zo ver
anderd bleek? Had hij, omdat zijn
vrouw hem verlaten had en Eikes
man gestorven was, die hele winter
in Lissum aan een soort romantische
verbintenis tussen hem, de professor
in de muziek, en zij, de vuurtoren
wachtersvrouw, geloofd? Maar waar
om?
Die wonderlijke kerel, die Tyge Ta
den. die fluitend voor hem
liep, had hij een of andere verhou
ding met Eike Flor? Toen was dat
niet zo geweest, dat wist hij heel ze
ker, Eike was zelfs bang voor hem
geweest. Maar nu?
De professor wiste met de hand,
waarin hij zijn hoed hield, het zweet
van zijn voorhoofd en zuchtte. Wat
moest hij doen? Was het niet beter,
maar terug te keren naar Lissum,
naar Duitsland? Eike Flor bekommer
de zich kennelijk niet meer om hem.
Ze was nu waarschijnlijk van die rat
tenvanger daar voor hem, van die
nietsnut, die Uilenspiegel. Naar hem,
Jurian, met wie ze toch in zo innig
geestelijk contact gestaan had, had
ze ternauwernood omgekeken.
Maar kon en mocht hij, nu hij hele
maal hierheen gereisd was en de hele
winter op haar had gewacht, zo vlak
voor zijn doel terugkeren? Hij
schaamde zich voor zichzelf en hij
herinnerde zich plotseling ook weer de
zware vracht hooi, die hij op zijn rug
droeg en die hij toch in elk geval i
naar de witte Knee moest dragen.
En langzaam, heel langzaam en j
treurig liep Jurian Cordes verder.
Toen Eike thuiskwam, was Tyge i
niet te zien, maar Jurian Cordes stond j
in de keuken, met zijn hoed nog in i
zijn hand en een ontstelde blik in zijn i
grote ogen. Zo keek hij de vrouw, die j
zwijgend en afwachtend voor hem j
stond, aan. Eindelijk strekte hij zijn j
hand uit en zei zacht en eerbiedig:
„Eike Flor".
Het was, alsof ze droomde. Stond
daar werkelijk de man, aan wie ze j
tien jaar lang, en vooral in die ver- i
schrikkelijke, moeilijke weken, ge-
dacht had? Verlegen legde ze haar j
hand in de zijne.
„Wat ben je koud, Eike Flor," zei i
hij met bevende stem.
„Ja, ik heb het heel koud, Jurian
Cordes. Ik ben bijna gestorven van 1
koude, omdat jij niet kwam," klonk
het in Eike, maar ze sprak het niet uit.
Ze stonden tegenover elkaar, keken el- i
kaar diep in de ogen, zoals ze dat
vroeger niet gedurfd hadden, en wis- j
ten geen woorden te vinden. Eindelijk j
deed Eike een stap terug. Zacht ver-
zocht ze Jurian, te gaan zitten en
dekte de tafel voor hem. Hij at met
graagte, want de moeilijke tocht had
}iem moe en hongerig gemaakt.
Terwijl hij at, keek hij naar haar
en hij zag dat ze, nu ze zich van de
zware laarzen, de oliejas en de storm-
hoed had ontdaan, nog dezelfde waar- f
dige, voorname houding en bewegin-
gen had als vroeger. En toen ze ein-
delijk, met een soort schuwe vriende-
lijkheid, bij hem aan tafel kwam zit-
ten, en verlegenheid, geslotenheid en
oud vertrouwen in haar om de voor-
rang streden, zag hij dat ze nu, in
haar volle, gerijpte vrouwelijkheid, i
zelfs nog mooier was dan vroeger, I
edeler, strenger van lijn. Maar haar 1
gezicht was bleek, heel bleek.
Hij zei: „We hebben elkaar zo lang
niet gezien, Eike Flor."
NADAT WE wekenlang overstelpt zijn
met modenieuws uit eigen land, is in het
afgelopen weekend in het Carlton hotel te
Amsterdam de Italiaanse mode geïntrodu
ceerd door het beroemde echtpaar Simo-
netta en Fabiani. Jaren lang hebben deze
beide ontwerpers ieder hun eigen collectie
gebracht in Rome, maar sinds kort heb
ben ze in Parijs een salon geopend, die een
combinatie brengt van hun beider ideeën.
EN DAT daarmee iets zeer bijzonders
tot stand is gekomen zagen we in de knap
pe ontwerpen, die behalve originaliteit en
evenwichtige coupe ook een vleugje raffi
nement hebben. De prachtige materialen,
van welke de dikke wollen stoffen voor de
tailleurs karakteristiek waren voor deze
collectie, waren tot zeer persoonlijke ont
werpen gemodelleerd. Typerend voor de
mantelmode was de redingote-lijn, van vo
ren getailleerd en naar achteren ruim
vallend met een half ceintuurtje in of even
boven de taille. Ook bij de tailleurs, die
alle gecompleteerd werden met blouses van
loutre, leer of zeehond, zagen we deze
vaag-getailleerde» lijn, met daaronder een
ruim uitspringende rok. Aangeknipte dou
ble face stola's en capes waren geliefde
motieven om op voort te borduren. De pak
jes en japonnen waren verlevendigd met
grote passementknopen in allerlei variaties
tot zelfs grote uitbloeiende bloemknoppen
en openbarstende kastanjebloemen toe. De
veelzijdigheid van het talent van dit Ita
liaanse echtpaar werd gedemonstreerd met
een tailleur van luipaard: „double breas
ted", met kimonomouwen en een rok met
steekzakken met daarbij een vest van
zwarte velours. Daarnaast een tweed
avondtailleur met voetvrije rok en een
blouse bezaaid met zwarte paillettes. Dit
laatste was typerend voor de cocktail- en
avondkleding. Parels en kristalletjes hin
gen als strengetje aan het lijfje en de hals
was vaak afgezet met franjes van zilve
ren kraaltjes. Ook een garnering van or-
ganza-strips, die aan veren deden den
ken waren geliefde motieven om de veel
al zwarte cocktailjaponnen op te fleuren.
NAAST DE VERWERKING van z.g.
„daagse stoffen" voor avondkleding, een
voorkeur die we meer bij Fabiani vonden,
waren er kostbare materialen die royaal
verwerkt waren tot lange japonnen met
openvallende broekrok of wijd gedrapeer
de gewaden, die romantisch uitwaaierden.
Dit alles echter gegoten in een verantwoor
de vorm van evenwichtigheid, die de ware
kunstenaars verraadt.
Katy
De meeste avondtoiletten van Simo-
netta en Fabiani zijn simpel van lijn,
maar schitteren uit door versiering van
parels, pailetten, kristallen en kralen.
Hoewel de dagkleur bij voorkeur zwart
is, varieeren de kleuren voor 's avonds
van fel oranje tot het zachtste pastel.
Op de foto een witte robe in eenvou
dige asymetrische lijn, kokernauw,
doch draagbaar door de lange loopsplit.
Ter zee gedraagt de mens zich nog als de primitieve jager uit de Steentijd.
Hij vist er maar op los zonder rekening te houden met de mogelijke gevolgen
van deze „massamoord" op de visstand. En' deze domme egoïstische roofbouw
heeft dan ook in vele kustzeeën al een acuut tekort aan commerciële vissoorten
veroorzaakt, een situatie waarin zelfs de recente internationale regelingen tegen
de overbevissing geen verbetering bewerkstelligd hebben.
ALDUS PROFESSOR Sir Alister Hardy
van Oxford op een vorige week in Londen
gehouden „wereldcongres over activiteiten
onder water". In dit verband, zo zei Sir
Alister, kan alleen een verantwoorde vee
teelt-ter-zee, zoals wij die ook te land be
dreven, uitkomst brengen. En hij voegde
daaraan toe, dat naar zjjn mening de mens
over vjjftig jaar de zeebodem precies zo
exploreren zal als de boer het nu zijn
akkers en vetweiden doet: compleet met
systematische bemesting, pootgoed, on
kruid wieden en met het gebruik van trac
toren en oogstmachines.
DE BESTE KANSEN liggen volgens prof.
Hardy vooralsnog in de zeeveeteelt. Wij
moeten beseffen dat oogsten zonder zaaien
ook hier een onmogelijkheid is. Dat dit
ondanks de moderne opsporingsmethoden
van de vis nog altijd het leidende principe
is, blijkt al uit het feit dat heden ten dage
nog slechts een percent van alle menselijk
voedsel uit de zee komt, terwijl de vang
sten van jaar tot jaar minder worden. Om
hierin verandering te brengen moet er in
de eerste plaats dus „gezaaid" worden. De
visserijbioloog James Shelboume uit
Louwestoft vertelde de congressisten hoe
dat in zijn werk zal moeten gaan. Dit jaar
heeft deze Britse deskundige in zeewater
tanks 28.000 stuks jonge bot gekweekt.
Vijftig percent daarvan overleefde het ex
periment, terwijl in de zee slechts een tien
de percent van de jonge bot er het leven
afbrengt. Dergelijke kwekerijen zouden de
visstand dus aanzienlijk kunnen verbete
ren, mits men ook de potentiële vijanden
van de jonge vis zou kunnen verwijderen
en voor voldoende voedsel zou zorgen.
Wieden van „onkruid" in casu schade
lijke roofvis zou daartoe noodzakelijk
zijn, alsmede een geregelde zorg voor de
plankton weiden en voor de kleine zee
diertjes, waarvan de jonge vis leeft. Sir
Hardy voorzag in dit verband een ontwik-
(Wordt vervolgd)
(Van onze correspondent)
WASHINGTON. De Amerikaan
se hoogleraar Sebastian de Grazia, die
een boek heeft geschreven dat „Of
Time, Work and Leisure" heet, heeft
hiermee in Amerika nogal wat op
schudding veroorzaakt, maar dan
hoofdzakelijk bij die kleine groep
van mensen, die dit boek niet
nodig hadden: bij hen, die zich
de tijd gunden, dit dikke en dure
boek over de besteding van de vrije
tijd op hun gemak te lezen. De Grazia
geeft zijn landgenoten, die te vaak
menen het zo heerlijk ver te hebben
gebracht, een koude douche: de korte
arbeidstijd, waar zij zo prat op gaan,
is in feite veel minder kort dan zij
denken en vrije tijd, waarin zij hun
geest verrijken, kennen zij bijna
niet.
ZO VAAK HOORT men beweren, dat
de Amerikaanse arbeider van tegen
woordig 25 uur per week minder be
hoeft te werken dan de arbeider anno
1850. De Grazia neemt die bewering
eens kritisch onder de loep en dan
blijkt, dat de hedendaagse arbeider
maar weinig beter af is dan zijn voor
ganger van ruim honderd jaar geleden.
Tegenwoordig moet een arbeider bij
voorbeeld enorm veel tijd verreizen om
op zijn werk te komen. Trekt men die
reistijd af van de 25 uur, die hij korter
zou werken jan zijn collega van 1850,
dan wordt de verkorting teruggebracht
op 15.8 uur per week.
Vele Amerikaanse arbeiders hebben
voorts een eigen huis. Het onderhoud
en de eventuele uitbreiding van die wo
ning brengen ook extra werk met zich
mee. Dat werk door anderen te laten
doen, zou te duur worden en daarom
geeft men algemeen gehoor aan de re
clame-leus „doe het zelf". Dit betekent
dat de tijdwinst nog weer eens met vijf
uur per week wordt verkort en dat er
van die winst nog maar 10.8 uur over
blijft.
Verder wordt er in de huishouding
van de man veel meer verwacht dan
honderd jaar geleden. Daardoor gaan
er weer een paar uren af (restant 8.5
uur) en De Grazia komt tot de som
bere conclusie, dat de werkelijke winst
dus op zijn hoogst een paar uur be
draagt...
EN ALS MEN dan in de vrije tijd
nog maar de dingen deed, die professor
De Grazia nodig acht voor de mens,
maar daar lijkt het volgens hem niet
op. „Men verdoet zijn tijd met slechte
televisie-programma's, met zinloos
rondrijden in auto's, met cocktailpar-
ties en met inspannende ontspanning,
die de naam heeft volgens de adver
tenties bij „the good life", het goede
leven, te behoren.
U ziet, deze professor is heel somber
over de besteding van de vrije tijd in
Amerika. Maar hij is dan ook een
geestverwant van Aristoteles en vooral
van Epicurus. Dat pleit voor hem,
maar dat maakt het voor hem ook wel
onmogelijk, een optimistisch boek te
schrijven over een commerciële maat
schappij zoals die zich in Noord-Ameri-
ka heeft ontwikkeld en zoals die in
Europa aan het groeien is. Zulk een
commerciële samenleving kan ten hoog
ste leiden tot „Het land van Kokanje":
een modern luilekkerland met reuzen-
ijsjes, als dol rondrazende snelboten
ten pleziere van de waterskiërs, in-
stant-koffie en een verzekerings-sys-
teem dat alles „dekt" (behalve een
waarlijk geestelijke ontwikkeling). En
het is juist de ontwikkeling van de
geest, die De Grazia verwacht heeft
van de „leisure", van de ware rust,
hetgeen natuurlijk niet hoeft samen te
vallen met ieders ideeën omtrent de
vrije-tijdsbesteding (al is vrije tijd er
wel noodzakelijk voor).
DE GRAZIA'S boek is geen meester
werk. Het is te lang, te statistisch en
het bevat te veel herhalingen. Het lijkt
alles erg gedegen, maar de schrijver
had behalve aan de Grieken zeker ook
aandacht moeten besteden aan Chine
zen en boeddhisten, die ook hun tijd
ethisch plachten te gebruiken voor de
verrijking van hun geest. Maar toch is
dit een boek om letterlijk even
bij stil te staan. En dan moet men toe
geven, dat de Amerikanen wel veel
geld verdienen, doch daar geestelijk
niet rijker door worden als zij op de
huidige onbenullige manier hun vrije
uren zoek blijven brengen.
'IL
keling waarbij de mens met behulp van
onderwatertractors en vredestorpedo's zijn
zeeakkers zal wieden, bemesten en „be
planten" met jonge vis, en later zijn „kud
den" (schoolvis) zal weiden en leiden.
DIT IS WELLICHT geen verre toe
komstmuziek meer, want juist in de laatste
maanden is herhaaldelijk gedemonstreerd,
dat de mens niet slechts veel langer onder
water kan blijven dan men totnogtoe dacht,
maar dat hij zelfs in staat is om op de zee
bodem te leven onder vrijwel normale om
standigheden en voor een bijna onbeperkte
tijd, indien men hem in plaats van gewone
lucht een mengsel van helium en zuurstof
toedient. Bij andere zuurstofmengsels kan
een duiker normaliter slechts enkele mi
nuten op diepten tussen 65 en 200 meter
opereren, waarna hij in etappen naar
de oppervlakte terug moet keren. Gebeurt
dit te snel, dan kan de in zijn bloed aan
wezige zuurstof gasbellen vormen die in
het hart van de duiker een dodelijke em-
bolie kunnen veroorzaken. Maar vorige
maand heeft de Amerikaanse industrieel
Edward Link een experiment gefinancierd
waarbij een duiker in een stalen duiker
klok 26 uur aan een stuk doorbracht op
een diepte van bijna zeventig meter en
daarna nog drie etmalen op een geringere
diepte. Bij dit experiment werd zuurstof-
helium gebruikt, waaruit blijkt dat dit gas
mengsel wehaast ideaal is voor een lang
durig verblijf van duikers op grote diepten,
terwijl ook de decompressie-periode (het in
etappen terugkeren van de duiker naar het
zeeoppervlak) aanzienlijk korter kan zijn
dan bij gebruik van andere zuurstofmeng
sels.
EEN ANDERE MANIER om deze fysio
logische grenzen te overschrijden is„ ont
wikkeld door twee Zwitserse geleerden, de
wiskundige Hannes Keiler en de bioloog
dr. Albert Bühlman van de universiteit
van Zürich. Met een elektronische reken
machine hebben zij een enorme hoeveel
heid ingewikkelde gegevens- verwerkt om
trent de gedragingen van allerlei gassen
in de bloedstroom bij verschillende druk-
niveaus. En met deze gegevens in de hand
stellen zij een aantal formules samen voor
diverse gasmengsels die het meest geschikt
zijn voor hét werkeh op allerlei diepten. In
drukkamers heeft Keiler zelf met grote
moed de proef op de som van zijn formules
genomen en daarin zelfs een namaak-
duik van 330 meter doorstaan. Volgende
maand zal hij zijn eerste echte duik tot
deze diepte in open zee proberen en daar
mee als de proef slaagt nieuwe wegen
openen voor de diepzee-exploratie en voor
de „zeeveeteelt" van de toekomst. Tot
groter diepten zal de mens wellicht nim
mer doordringen, maar dat is ook niet
interessant omdat de vissen die daar leven,
waarschijnlijk toch geen enkele betekenis
voor de menselijke consumptie hebben. Zij
zouden exploderen indien men ze naar de
oppervlakte bracht
Het woord atmosfeer is samengesteld
uit de Griekse woorden a t m o s en
s f a i r a. Atmos betekent damp en
sfaira betekent kring. Atmosfeer is dus
dampkring, de lucht welke een hemel
lichaam omgeeft en waaruit dampen
opstijgen.
Het woord sfeer wordt ook afzon
derlijk gebruikt. Men zegt dat iemand in
hoger sferen vertoeft, wanneer hij met
zijn gedachten elders is. Ook gebruikt
men de term: de harmonie der sferen
voor: hemelse muziek. Pythagoras dacht
namelijk dat muziek ontstond door
de beweging der hemellichamen door de
aether. Thans gebruiken wij het woord
veelal in de betekenis: het geh.eel van
gevoelens, de geestelijke kring waarin
iemand leeft.
i y
Een oorspronkelijk stripverhaal
door Annie M. G. Schmidt
en Fiep Westendorp
M N 'jS_
II A f'i- 'is.
kil
^5- S
t i 'l V
45. „U hebt gelijk, dame", zei de oerang oetan.
„Ik. ben geen aap. Ik ben een tussen-fase", zegt
de professor. „Nu weet ik het nu hoor ik het
riep tante Patent. „U bent agent Snauwgum"!
„Wel, nu u het zegt prevelde de aap ver
baasd nu weet ik het weer. U hebt gelijk.
Ik ben geen tussen-fase, ik ben een agent". Maar
hoe komt u hier achter de tralies"? vroeg tante Pa
tent. „Door een ongelukkige samenloop van omstan
digheden", zei de oerang oetan vermoeid. „Eerst een
emmer nagellak over me heen gekregen, toen in een
berg afgeknipt haar gevallen, toen in de dierentuin
gebracht. Zo gaat het, dat is het leven". „Arme
man", zei tante Patent vol medelijden. „Ik zal het
aan de directeur meedelen". „Dat helpt niet, da
me", zei de agent. „Alles wat aan deze kant van
de tralies zit is aap, volgens de directeur". Tante
Patent greep in haar zak en voelde het flesje dat
zij indertijd gekocht had van kapper Koltweef. „Hier,
beste vriend", zei ze, „breng dit middel aan en het
overtollig haar zal bij toverslag verdwijnen. Dat
staat tenminste op het flesje".
75. Door de opwinding die in Huize Zamel heerste, kon
Joris Goedbloed ongestoord de voordeur bereiken en
naar buiten wandelen; maar hij was te zeer terneer
geslagen om daar enige blijdschap over te voelen. „Het
is diep weerzinwekkend"mompelde hij, „de fortuin
heeft mij de rug toegewend, of, zoals wij latinisten het
liever uitdrukken; Fortuna olet. Een springpop in een
doos! Wat een walgelijke grap, na alle moeite die ik
mij getroost had! Ik had het natuurlijk kunnen weten
geen enkele Isengrim is te vertrouwen. Hier ben ik
nu, miskend en zonder vrienden; en al mijn inspanning
heeft mij geen schelling opgebracht
Gelukkig stonden Panda's zaken er beter voor, want
de heer Zacharias Zamel stond er op, hem een mooi
vindersloon te geven voor de weergaloze duvel-in-doos
die hij dan toch maar in de kelder had gevonden; en
hier kunnen we uit leren, dat de ondeugd gestraft en
de deugd beloond wordt.
Voor de volledigheid hoeven we hier nog maar één
ding aan toe te voegen. Panda kon de volgende dag
het bibliotheekboek terug gaan brengen, waar hij zich
zulke zorgen over had gemaakt; en omdat hij nu geld
had, en omdat hij blij was met de goede afloop van
alles, en omdat hij nu ook graag blijde gezichten om
zich heen wilde zien, gaf hij met gulle hand aan de
bedelaar die bij de ingang van de bibliotheek zat.
Met zwakke stem mompelde de grijsaard: „Ge zijt
een aardig baaske".
EINDE VAN DIT VERHAAL