Voorspelling bij de geboorte van de nieuwe wijn: „1962 een jaloers jaar" Herontmoeting met Eeh Vuyfr Werk van het zuiverste gehalte van en IJ muider Courant I HET RESULTAAT IS - helaas, zou men zeggen een uitstekende wijn, langs de meest hygiënische weg bereid, waar niets op aan te merken valt. Het is een échte beaujolais en hij laat het weten. Maar hij is zo uniform als het leger: goede en slechte hel lingen, beter en minder verzorgde druiven, alles gaat door elkaar en maakt een wijn van één bouquet en één kleur onder het wakend oog van een jonge keldermeester op gym schoenen en een zonnebril op, die landbouwkundig ingenieur is. Het is een stap naar de moderne tijd waarin alles tenslotte misschién goed, maar zéker hetzelfde zal smaken. HELEMAAL WAAR is dat ook weer niet. De hoeren met de beste hellingen blijven hun eigen wijn ma ken. Ouderwets, in een atmosfeer van oud hout en veel handwerk in een kelder die een koele, lichte schimmel- geur heeft, zoals die van het Chateau der Capitans. Hygiënisch was het er misschien minder: de wijn gist in De bron van alle goeds: de wijndruif, die onze beschaving op zijn lange trouw vergezeld heeft. tocht De „Vendangeurs" legen hun emmers in de vergaarbakken. open vaten, de „maitre de chai" en de kelderknechten stappen op blote voeten in de „mare' rond en laten er menige zweetdruppel in vallen als zij de zware pers aandraaien. De „maitre de chai" waste tenslotte de druiven- schillen van zijn voeten in een dikke straal wijn, die uit de mare werd ge perst en onderweg daarheen was hij dwars over de stoffige vloer gemar cheerd. HIJ LIET MIJ ook de nieuwe wijn proeven, zoet nog en zwaar fermen- teerd (een uitstekend laxatief). Hij taxeerde de oogst als een „jaloers" jaar, plaatselijk zeer verschillende kwantiteit, maar een kwaliteit die van goed tot glorieus verloopt. Een jaloers jaar, ornaat sommige boeren de beau jolais van de eeuw zullen maken en anderen een karig en middelmatig produkt. Wat een glorieuze beaujolais kan zijn, leerde ons de avond. Uit het raam van „Le Coq au Vin" keken wij uit over de heuvels van de beaujolais waar zware paarden traag de volle karren met druiven naar huis trokken. Toen de heuvels in de avondnevels begonnen te verdwijnen en de lichten in de grijze huizen aangingen, werden de gordijnen dichtgetrokken, zodat de aandacht niet zou worden afgeleid van een maaltijd, die Rabelais zou hebben verheugd: slakken uit de eigen wingerd, geroosterde andoui- lette, forel, haan in wijnsaus, artisjok- kenharten en acht kazen. citeer willekeurig: in „Vele namen" wordt verteld van een Indo, die bij een bevordering gepasseerd is, zich althans gepasseerd voelt, omdat hij een halfbloed is; en daar loopt hij, „zeer rechtop, het vel van jukbeen tot kin staat sterk gespannen en hoewel hij niemand beschuldigt of beledigt, is zijn houding dermate onmogelijk, dat hij ontslag moet nemen". En iets verder: „Zelfs tot de moeder van zijn kleine zoon Hank spreekt hij nauwe lijks. Ze is een tengere vrouw uit Oost-Ja va, bruin en schuw als een dwerghertje; ze voedt en kleedt haar kind, verzorgt haar heer, en sterft wanneer zijn zoontje vier jaar oud is". Er zijn auteurs die voor zoiets een hoofdstuk nodig hebben en dan nog beneden de maat van Beb Vuyk blij ven. Als Beb Vuyk een landschap be schrijft is er geen spoor van een blad vulling, ook niet van het soort lyriek dat nu eens voluit aan zijn trekken wil komen. Ze trèkt niet alle regis ters open, ze laat stilte tussen de woorden, ze tekent met vaste, strakke contouren en er is iets van oema- tuur in haar taal door die vastbera den soberheid: „Buiten stijgt een don kere berg onbeweeglijk op uit het don kere beweeglijke water. Het ruikt in eens naar hout en vochtige aarde, de wilde groene geur van het avontuur". IN LATER JAREN werd haar werk nog soberder. Het autobiografische ele ment, hoewel steeds al getransfor meerd tot het onpersoonlijke, maakt plaats voor een bewogen en gespan nen meeleven met wat er gistend en groeiend is om haar heen, in een volk waarmee ze zich verbonden veolt èn door haar bloed èn door haar men selijke geaardheid. Leven, heeft ze ge zegd, betekent meer voor haar dan schrij ven. Daardoor werd haar werk al meer een getuigenis van leven, waarmee haar voorkeur voor de „kroniek" bo ven de novelle of de roman verklaard is: „De laatste waardigheid", geschre ven na haar afscheid van Indonesië in 1958, is dunkt me het ooggetuige- verslag van een ware gebeurtenis, maar daardoor misschien juist een no velle van een zo perfecte structuur als er in onze taal niet zóveel ge schreven zijn. (Van onze reisredacteur W. L. Brugsma) JULIENAS, oktober. In de grijze straten komt de geur uit alle kelders: zwaar, prikkelend en benevelend. Zij stijgt op uit het schemerdonker waar in gigantische open tonnen de drui ven gisten, stormachtig te keer gaand onder een dek van paars-rose schuim. Het is oktober: de wijn wordt ge boren. Al sinds Noach is de wijnoogst een geheimzinnige, opwindende ge beurtenis. Wie over wijn denkt in termen van een vloeistof als een an dere, als melk, bier of limonade, ver gist zich. Wanneer de Romeinen hun wijn oogstten, verlieten de keizers Rome om het plukken en gisten van de druiven gade te slaan; het open bare leven werd stopgezet. De wijn was het symbool van de vruchtbaar heid; Romeinse soldaten mochten slechts met wingerds worden gekas tijd. In de Joodse eredienst speelt de wijn zijn rol, in de katholieke wordt hij symbolisch substituut voor het bloed van Christus. Onder dezelfde zon en op dezelfde gronden waar hij groeit, zijn alle gedachten en gevoe lens ontsproten, die sinds een paar duizend jaar de wereld zijn voor gegaan. De wijn heeft ze aange moedigd. DE WIJN IS VANDAAG nog een spiegel voor menselijke gevoelens: hij laat zich misbruiken door degene, die er zich dagelijks aan wil bedrinken, maar straft tenslotte met een gedroog de lever, een pijnlijke dood. Voor de man daarentegen die zichzelf meester is, verfraait hij niet alleen het ieven, maar ook de man zelf. Want wijn is zozeer essentie der onzelfzuchtigheid, dat men hem het best getweeën drinkt, met een geliefde of een vriend, aan wie men zijn kostbaarste fles offert. Onzelfzuchtiger nog is de vader, die voor zijn zoon een kelder vult, de wijn zal met de jongen mee opgroeien en beter worden. Want zelfs in de gekurkte fles werkt de goede wijn aan zichzelf, streeft on ophoudelijk naar zelfveredeling, een voorbeeld voor de mens die hem drinkt. De wijn lééft, hetgeen van geen enkele andere drank gezegd kan worden behalve van melk, die meer mans mag zijn, maar snel verzuurt. MET AL DEZE gedachten in het hoofd (zij zijn belangeloos afgestaan door de goedgeorganiseerde litteraire wijnpropaganda, die verheven maar niet onwaar is) spoedt men zich door de Franse wijngaarden, waar de „ven- danges", de wijnoogst, in volle gang zijn. Over de champagne bij Reims, de Bourgondische heuvels, de hel lingen van de Rhone, de droge vlak ten van de Provence, de lichte grint- gtonden van de Bordeaux, de Cha- rente waar de wijn een stap verder gaat en zich tot cognac laat subli meren, over de kastelen van de Loire, stijgt dezer dagen de zon uit zijn bed van herfstnevels en kijkt goedkeurend rond. DE WIJNBOER en zijn familie iedereen die lopen of kruipen kan hebben hun gelederen versterkt met zigeuners, studenten, boerenarbeiders en iedereen die zijn rug wil krommen, om de oogst binnen te halen waar over die wijnboer sinds de lente met zijn handen en zijn kennis, zijn ziel en zijn zaligheid heeft gewaakt. Want de wijn wordt belaagd door duizend vijanden: insecten, schimmel, nacht vorst, hagel, droogte, regen, zonge- brek. Waar zijn kennis niet meer toe reikend is rest de wijnboer slechts het gebed. Als ook dat niet helpt, legt hij zich bij het onvermijdelijke neer. Wijnboeren zijn vrome, deemoedige mannen. Dezer dagen dan monstert de „vig- neron" (het blijft een mooier woord dan wijnboer) de trossen die door de „vendangeurs" en de „vendangeuses" worden binnengebracht. Ongerekend de stijfheid in hun rug zijn de drui venplukkers zonder zorgen. Zij pluk ken, vullen en legen hun emmers, manden of kisten. En als de zon de eerste morgenkilte heeft verdreven, maken zij grapjes. Het valt niet te ontkennen dat die der druivenpluk kers veelal de derrières der druiven- luksters betreffen. Ook vandaag nog eerst Bacchus over de wijngaarden, in iedere man ontwaakt de satyr als hij de zon op zijn hoofd en de druiven tussen zijn handen voelt. De druiven- pluksters giechelen en stellen dat éérst de emmers vol moeten. De wijn boer is het daarmee eens, hij kent nog maar één haast: de druiven dienen naar de kelders, naar de „cuvée" om te gisten en goede wijn te worden. ZO KEURT hij haastig graad van „pourriture" (verrotting, die soms een aparte smaak aan de wijn kan geven) en vooral suikergehalte van zijn drui ven. Dat laatste waarborgt de alcohol graad, die voor de gewone wijn de prijs bepaalt en voor de klassewijn beslist over de vraag of hij de streng gecontroleerde streeknaam mag dra gen: bourgogne of bordeaux, beaujo lais of champagne. Hier komt het la boratorium er aan te pas: de chemicus weet hoe suiker zich omzet in alcohol, hij weet van mineralen en etherische oliën, hij kan de wijn in al zijn be standdelen uiteen doen vallen. Hij weet allesalleen: hij kan geen wijn maken. De wijn maakt zichzelf. De mens kan hem slechts helpen. Be slissend zijn de samenstelling van de grond, die hem zijn duizend smaken meegeeft, de zon, de „cepage" de druivensoort, de entingen, het snoeien. En tenslotte de „cuvée", de gisting, waarbij de wijnboer of op de grotere domeinen de „maitre de chai" (de keldermeester) als alleenheerser de besluiten moet nemen, die de kwali teit van de wijn maken of breken. DE „CUVéE" heb ik dit jaar gezien in Juliénas, het land van Clochemerle, in het hartje van de Beaujolais. Het is de streek van het anti-wijnsnobisme. Als een pseudokenner in Holland u vertelt dat hij een oude beaujolais in de kelder heeft, kunt u hem uitlachen. De beaujolais wordt zo jóng mogelijk gedronken, liefst binnen een jaar en zo de portemonnaie het toelaat met grote slokken uit grote glazen. Het is de geliefdste en meest ver valste van alle redelijk geprijsde tafel wijnen. Zelfs in Frankrijk, waar de controle op de „appelation d'origine" streng en de straffen op ontduiking hoog zijn, wordt hij versneden bij het leven. In Holland staan de zaken nog slimmer. Ten eerste houdt de beaujo lais niet werkelijk van reizen. Ten tweede is hij in Holland vaak zo goed koop dat hij onmogelijk echt kan zijn. Een eenvoudige fles „beaujolais vil lages" van de coöperatie in Juliénas kost ter plekke al drie gulden. De wijn met dezelfde naam die u thuis voor lagere prijs bij kruidenier of super markt haalt, heeft dus een aantal ma nipulaties ondergaan, want de kosten van het transport, de invoerrechten, de winst van grossier en detaillist moeten óók betaald. De controle op de „appelation" bestaat in Nederland niet werkelijk. Men kan de beaujolais met 50 percent goedkopere wijn ver snijden zonder dat hij zijn domi nerend bouquet verliest. WIE HET VERSCHIL wil proe ven, spoedde zich eind november naar Juliénas en proeve in „Le Coq au Vin" de nieuwe wijn, die ik dezer dagen schuimend ter wereld zag ko men. Eerst in de coöperatie van Julié nas waarin de helft van de wijnboeren van de streek verenigd zijn. Roman tisch is het daar niet: men waant zich in een zuivelfabriek. De druiven gaan OF HET eerste verhaal van Beb Vuyk, opgenomen in de zesde jaar gang (1929) van de Vrije Bladen, des tijds wel voldoende aandacht trok her inner ik met niet. Men was verwend in die tijd. Van de oude garde leef den en publiceerden nog Albert Ver- wey, P. C. Boutens en Van Schen- del, men begon zo langzamerhand te beseffen wiè en wat men bij de dood van Leopold in 1925 en van Gorter in 1927 verloren had, Greshoff ronsel de met zijn speurneus voor talenten links en rechts jongeren, A. Roland Holst, Bloem en Van Eyck waren nog volop in de kracht van hun ontwik keling en in de nieuwe generatie trad een keurbent naar voren zoals er sinds dien niet meer geweest is: Nijhoff en Werumeus Buning, Menno ter Braak en E. du Perron, Slauerhoff en Mars man, Hendrik de Vries en Herman van den Bergh, met Bordewijk en Vestdijk op de drempel wat een gedrang van prominenten en wat een beweging van stuwende kracht! Het kan dus best zijn dat „De Vriend", deze eerste vertelling van Beb Vuyk, temidden van zoveel nieuws en ver frissends nauwelijks opviel. Leest of herleest men het nu, na ruim dertig jaar, dan blijkt dit jeugdwerk, kort daarop gevolgd door „De verliezer" en „Vele namen" (dit laatste als cahier van De Vrije Bladen) toch iets bij zonders geweest en gebleven te zijn. Het was zo persoonlijk van zien en van „zeggen", zo rechtuit en integer in de verhouding tussen waarachtig schrijven en verlitteraturen, dat ik, het in haar zojuist bij Querido N.V. ver schenen bundel „De wilde groene geur" weer onder ogen krijgend, de vrome wens in me voel opkomen dat er nóg zo geschreven zou worden 20 proper, zo zonder aanstellerij. Na tuurlijk. had Beb Vuyk zich toen nog via geweldige roodgeschilderde ijze ren constructies naar gigantische „cu- ves", die van cement zijn gemaakt, echt waar, van cement waar men ook kazematten van vervaardigt. Na de gisting wordt de „mare", de korst van schillen, pitten en stelen naar een on metelijke rotatiepers gebracht, die er de laatste sappen uithaalt. En als de „cuvée" gereed is en de wijn na fil- trage tot helderheid is geraakt, gaat het grootste deel per tankwagen op reis. Vaak gaat hij vervolgens zó in de fles zonder ooit een spaander vatenhout op zijn weg te hebben ont moet. niet helemaal kunnen vrijmaken van de „woordkunst", maar knusjes ge koesterd zoals zoveel damesscribenten dat in die jaren deden (en sommige herenschrijvers ook wel), heeft ze de mooie zin, het kwikje en strikje van de taal, nooit. Daar was ze in de benadering van haar object te kor daat en natuurlijk voor. Beb Vuyk was niet bestemd voor de binnenwa teren van de Nederlandse letteren. Ze had ruimte nodig, omdat ze ruimte in zichzelf had, „een wilde groene geur", zoals ze deze bundel met werk uit de jaren 1928-1958 niet zonder zelf kennis noemde een titel die ze ont leende aan haar „Journaal van een prauw reis". Ze verlangde ik citeer haar woordelijk „een uitzonderlijk bestaan", „een sprong in het avon tuur", een krachtsmeting met de ele menten, het ongetemde, het gevaar: „ik wilde schrijfster worden en ik wil de naar Indië". ZE WèRD SCHRIJFSTER en ze ging naar Indië. Het is natuurlijk geen toeval daar er in dat bondige, moe dige jeugdwerk gebeurtenissen beschre ven worden (ontleend aan gehoorde verhalen merendeels) waarmee de werkelijkheid van haar leven haar la ter confronteerde. Men heeft, als men iets waard is, zoals men is, men schrijft zoals men is. En dat is, voor mij althans, de unieke waarde van Beb Vuyks „Duizend eilanden" (eer een novelle dan een roman trouwens* en „Het laatste huis van de wereld" (eer een kroniek dan een novelle of zoiets) van haar uit harde ervaring voortgekomen „Gerucht en geweld"": dat hier, woord voor woord, „de vent" instaat voor „de vorm". Daarom ging het in die jaren, waarin Du Perron en Ter Braak schoon schip maakten, immers: de litteratuur te verlossen van de schoonschrijverij om ruim baan te maken voor de waarachtigheid en de waarheid, van „een smalle mens" misschien, maar voor één dan, die op een stuks rots stond en niet op drijf zand. En daar gaat het nóg om voor allen die de „Forum"-tijd niet als een voorbijgaande litteraire stroming be schouwen. Beb Vuyk heeft nooit tot enige let terkundige beweging behoord. Ze nam van het vaderlijk huis aan de scheeps werf in Delfshaven afscheid, ze is als jonge vrouw van vierentwintig naar Indië vertrokken, ze trouwde er met een theeplanter en kreeg in een geluk kig huwelijk wat ze verlangde: een leven dat het schrijven waard is. Van Melatie van Java tot mevrouw Szeke- ly-Lulois, die heel vriendelijk met de tropen deden, is er niet één geweest die de Indische atmosfeer, de natuur en de geest van het land, zo zuiver in zich opgenomen heeft als Beb Vuyk. Ze had trouwens van grootmoeders zijde Indië in haar bloed, vermengd met wat van Joodse en Franse en Duitse herkomst was. Vandaar waar schijnlijk haar pioniersaard, haar ont vankelijkheid voor het onbekende, haar nauwkeurig registrerend gevoel voor nuances, voor het onuitgesprokene. Vandaar de gebundelde kracht van haar proza, het atmosferische, sugges tieve. HAAR ZINNEN ZIJN één voor één kern-zinnen: bondig, van een beheers te gevoeligheid en een grote mate van zwijgzaamheid. Maar wat er niét staat, is er, het is zelfs de essentie, het staat gespannen tussen de woorden. Ik Ten aanzien van twee punten moet ik Beb Vuyk tegenspreken. Als ze, terug ziend op haar jeugdwerk, van mening verklaart te zijn dat dit „uit onmacht geschreven" is, vergeet ze dat ze toen zo wilde, zo moest schrijven, dat het gedurfd en in zekere zin nieuw was wat ze schreef en dat haar taalgebruik van toen precies in overeenstemming was met de gedreven (en stimulerende) ro mantiek van die jonge jaren. En dan: ze heeft blijkbaar als jeugdige debutan te de waarde en de betekenis van een figuur als Constant van Wessem niet be grepen. Wat ze op bladzijde 24 als her innering aan haar Vrije Bladen-redac teur te boek stelt mag de indruk van een jonge vrouw zijn geweest, nu, zo veel jaren later, kon ze weten dat Con stant van Wessem geen „literatuur con strueerde" en dat hij allesbehalve „be gonnen was van binnen uit te verstrij- ven." Ook zijn leven was „open en be wogen en beweeglijk," diep in zichzelf, dat is waar, maar niet van het maak sel dat alleen in een kamercultuur ge dijt. Dat moest me van het hart, niet alleen om het voor een goed vriend op te nemen, maar om de indruk te corri geren die deze passage zou kunnen wek ken. „Hij was heel aardig voor me," voegt Beb Vuyk er gelukkig aan toe, „en meende het heel goed met me." Geen sprake dus van enige boosaardig heid van Beb Vuyk ten opzicht van Van Wessem. Wel van een ieugdimpressie, die bij een bezonnen terugblik op die ontmoeting een aanvulling behoeft. Dit in marge. Beb Vuyk moet men herlezen. Haar gehele oeuvre. Misschien doet deze bun del, die een leven en een levenswerk overkoepelt, menigeen gewaar worden dat deze schrijfster tot de auteurs be hoort die aan onze „letteren" merg en bloed geven. Hetgeen dringend nodig is. C. J. E. Dinaux ln open tonnen gisten de druiven onder een dek van schuim.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 13