VREDESWETENSCHAP EN VOORLICHTING
IN DE BEDREIGDE SAMENLEVING
wat heeft het van toneel en wat van film?
ZATERDAG 27 OKTOBER 1962
Erbij
PAGINA TWht
P. W. Franse
*iÉi
f
J. Bterens de Haan
Televisie-toneel
DE ONDERSCHEIDING, welke regisseur Kees van lersel is ten deel gevallen
voor zijn gehele werk op het gebied van het televisietoneel, vestigt nog eens de
aandacht op een van de aantrekkelijkste kanten van de televisie. De donderdag
avond heeft lange tijd gegolden als de bezienswaardigste onder de uitzenddagen.
Menige „verloren" televisie-avond werd goedgemaakt door de donderdagavond.
Nu we zo langzamerhand in het stadium zijn gekomen van de bewuste pro
grammakeus, zijn wij geneigd ook wat critischer tegenover de zogenaamde toneel
avond te staan. Wij gaan selecteren. Een aankondiging als bijvoorbeeld de
vertoning van „Pauvre Bitos" bindt een bepaalde groep kijkers aan het toestel.
Dit zijn dan de fijnproevers, die b.v. Paul Steenbergen wilden zien schitteren;
de mensen voor wie de naam van de auteur Anouïlh een magische klank heeft.
Tot hen mogen wij ook allen rekenen, die niet in de gelegenheid waren het stuk
in de schouwburg te zien. De aanstaande vertoning van „Cyrano de Bergerac"
spreekt eveneens tot de verbeelding van de liefhebbers. Er zal zelfs nog een
kijkerspubliek te vinden zijn, dat door de televisie van het televisietoneel is gaan
houden zonder dat het ooit een voet in de schouwburg zet. Er al is de belang
stelling voor de televisietoneelavond dan ook wat verminderd het repertoire en
de soms gebrekkige bezetting, welke in Bussum wordt aangeduid met „tweede
keus", werken de waardering door onvoldoende kwaliteit niet in de hand veilig
mag men stellen dat de televisie met haar toneelavond heel wat kijkers aan zich
heeft verplicht. Men blijft er bepaaldelijk voor thuis.
WAT IS NU televisietoneel? De waar
heid gebiedt te zeggen dat men het daar
over nog oneens is, of liever dat er heel
wat misverstand daaromtrent heerst. Bij
een voortreffelijke vertoning is men gauw
geneigd te zeggen dat zo'n uitzending heel
wat beter is dan menige Nederlandse film
en dat men die voorstelling, op film op
genomen, zo in de bioscoop zou kunnen
draaien. Daartegenover zijn de gemoede
ren ernstig teleurgesteld als een toneel
stuk, dat op de planken furore maakte,
via een vertoning op het beeldscherm in
zijn geheel niet tot zijn recht komt. Dat
is met name het geval bij een rechtstreek
se reportage. Op dat ogenblik vervult de
televisie weliswaar de rol van overbreng
ster, van middel tot informatie en is zij
precies wat men van haar in haar wezen
lijke hoedanigheid verlangt, maar tezelf
dertijd gaapt er een kloof tussen die we
zenlijke bedoeling, haar toegedacht, en de
functie, welke zij voor de kijkers vervult.
Zij blijkt als registratiemiddel, als bron
van informatie tekort te schieten. We zien
wel toneelspelen, maar we zien niet toneel
spelen voor de televisie. We zien toneel
spelen, dat is gericht op een zaal vol men
sen, niet op een huiskamer, waarin wij
zijn gezeten met een geheel andere instel
ling dan de registrerende camera heeft.
Wij willen namelijk dat onze huiskamer
zal fungeren als zaal en dat het spel van
de acteurs op die huiskamer is afgesteld.
Wij verlangen eveneens dat het stuk aan
die omstandigheid beantwoordt. Zo kan het
gebeuren dat wij door een rechtstreekse
uitzending, die niet op deze geheel andere
proporties is berekend, allerminst wor
den geraakt, er ons helemaal niet bij voe
len betrokken, geen deelnemen aan de han-
-ideling; de eerste voorwaarde, zoajs men
weet, voor het effect van die handeling.
Wij zijn bij. zo'n .toneelvoorstelling toeval
lige toeschouwers. Er is op ons niet gere
kend. Op zijn best is zo'n uitzending een
goede reportage, dat wil zeggen, dat wij
er nog van mee kunnen nemen wat wij
er bewust in willen ontdekken. Op zijn
slechtst krijgen wij daar niet de gelegen
heid toe, omdat de regisseur van zo'n uit
zending de camera's een rol wil laten ver
vullen, welke is voorbehouden voor de stu
dio, waar wel kan wat bij zo'n registra
tie niet kan: de camera's ons meeleven
laten leiden.
VANDAAR DAT WIJ soms zo onaange
daan zo'n vertoning volgen en al gauw wor
den geïrriteerd, omdat het stuk ons niets
heeft te zeggen noch de groep acteurs.
Wij vinden dat de regisseur ons met een
surrogaat in het ootje probeert te nemen.
Een in de schouwburg opgenomen voor
stelling als welke ons van de „Cyrano"
te wachten staat, heeft dan ook alle kans
een deceptie te worden. Hoogstens kan
men blij zijn met het feit dat men Guus
Hermus critisch kan analyseren, omdat
men, niet opgenomen in het publiek en der
halve niet reagerend als publiek, veel
persoonlijker en dus critischer verwerkt wat
men gadeslaat. Bij de televisieadaptatie
van een toneelstuk in de studio kan het
dan nog voorkomen, dat spelers en regis
seur hun uiterste best doen de intenties
te verwezenlijken en hun talent niet ver
borgen blijft, maar het stuk zijn toneel
proporties niet is kwijt geraakt. Het appel
leert toch aan een zaal vol mensen. Het
houdt als het ware voor het scherm stil
en botst ertegen aan, omdat het scherm
minder doorlaat, weliswaar van een even
grote verhevigdheid, maar in een omvang,
welke het kan bevatten. Bij een vertoning
op het scherm kan men veel weglaten,
pmdat we het waar nodig in de de
tails zien. De dialoog is daarnaar ge
richt. Het decor is daaraan aangepast.
Een niet goed voor televisie bewërkt to
neelspel verliest door zijn dimensies de
aansluiting op de huiskamer.
MET DEZE CONSTATERINGEN zijn
wij al bezig te ontleden. Bepaaldelijk ge
hoorzaamt de televisievoorstelling aan
een eigen wetmatigheid. Zij is intiem.
Dat betekent dat zij is gericht op de huis
kamer. Daarmee onderscheidt zij zich van
schouwburg en bioscoop, waar de zaai
fungeert als de ontvangende en meele
vende partij. De zaal, ofwel de massa,
vormt een geheel. Het individu gaat erin
op. Het critisch reactievermogen van de
massa is altijd lager dan dat van het in
dividu. In de huiskamer is dat anders.
Daar ondergaat men de dingen veel indi
vidueler. Daar behoudt men zijn vrijheid
ais individu te handelen wanneer men
zijn reacties op het vertoonde kenbaar wil
maken. Men kan opstaan en weglopen,
men kan interpelleren e: hardop zijn me
ningen uiten. Er moet dus een bepaalde
weerstand worden overwonnen om de toe
schouwer te interesseren. De kijker offert
bewust zijn vrijheid op om in de hande
ling op te gaan. Men stelt zijn kopje kof
fie willens en wetens uit. Men smoort een
discussie in de kiem.Terwijl men in schouw
burg en bioscoop het gevoel heeft dat wat
er vertoond gaat worden zal gelden voor
allemaal, zit men in de huiskamer met
het idee, dat het voor u persoonlijk is be
doeld. Dat is wat men verstaat onder in
timiteit.
HET WODRT NU WEL duidelijk, dat
die intimitet niet alleen betrekking heeft
op de kijker, maar ook op spelers, regis
seur en stuk. Met de film heeft het tele
visietoneel gemeen, dat het van de ac
teurs een veel minder geproportioneerde
spelwijze vraagt, omdat men niet „over
het voetlicht" hoeft te komen, maar in
mimiek en gesticulatie rekening heeft te
houden met het feit, dat de kijker er met
zijn neus bovenop zit. Dat veronderstelt
niet dat men geen emoties zal vertolken.
Het betekent alleen dat die vertolking in-
nerlijker en inniger wordt aangeduid, ter
wijl de regisseur altijd over de mogelijk
heid beschikt haar te vertonen in bijvoor
beeld het beven van handen, het ballen
van een vuist, in het detail dus, dat ook
door symbolen en door associatieve voor
stellingen kan worden vervangen. Daarin
is bijvoorbeeld Kees van lersel zeer sterk.
De overeenkomst met de film houdt hier
echter op, omdat de proportie van het
scherm een aanzienlijk minder aantal in
stellingen vraagt dan het witte doek. Veel
beeldwisselingen zouden ons tureluurs ma
ken. Opgenomen in de ruimte van de zaal
verwerken wij die veel gemakkelijker In
de huiskamer is een ander tempo vei. ;t.
Natuurlijk vloeit het tempo voort uit de
actie, maar daarin ligt ook het verschil
van het t.v. toneelstuk met de film, om
dat het t.v.spel al uitgaat van de huiska
mer, waar het wordt vertoond. Een op
film opgenomen televisiespel, gedraaid
in de bioscoop, zou ons al spoedig mate
loos ergeren, omdat het tempo niet be
antwoordt aan ons vermogen en onze eisen
ten aanzien van dat tempo. Er zal ook al
tijd een verschil blijven tussen het zien
van een film in de huiskamer en het zien
van een film in de bioscoop. De filmavond
van de televisie moge dan nog zo in trek
zijn, iedereen weet dat hij genoegen neemt
met iets wat hij in de bioscoop beter ziet.
Men lette maar eens op hoe vaak een
film, die men in de bioscoop hogelijk kan
waarderen, tegenvalt wanneer men haar
thuis opnieuw ziet. Natuurlijk is er een
categorie die wij altijd waarderen. De
komische films. De gooi- en smijtfilms.
Daar lachen wij even hartelijk, omdat
wij erom willen lachen. Onze critische in
stelling is gereduceerd. Hoe groot is im
mers de vraag naar komische films in
het televisieprogramma! Wij kunnen er
niet genoeg van krijgen.
DE VERWANTSCHAP tussen film en
televisietoneel is dus betrekkelijk. In de
methodiek, de wijze van benadering, mo
ge dan overeenkomsten zijn de monta
ge van de film gebeurt bij een televisie
spel in feite in de regiekamer, waar
de regisseur over drie camera's zijn ver
schillende standpunten verdeelt televi
sietoneel aan film gelijk te stellen is een
verkeerd uitgangspunt. Daarvoor immers
neemt de tekst een te wezenlijk aandeel
in het totaal van de voorstelling in. Hier
is de overeenkomst met het toneel. De
film kan het stellen zonder tekst. Film
is spelen met beelden. Een televisievoor
stelling, waarbij geen woord wordt gespro
ken, is ondenkbaar. De televisie is im
mers primair bron van informatie, weer
geving van mensen. Bij de reportage kan
men zich de commentator of de verslag
gever nog wegdenken, omdat het beeld
voor zichzelf spreekt. Bij een televisieto
neelstuk gaat het juist om de verhoudin
gen tussen de mensen zoals zij tot uiting
komen in hun gedachten en gevoelens. Wij
hebben geen behoefte aan een conversa
tie tussen doofstommen, al zal hun lip
pentaal ons intrigeren.
MAAR VAN sprekende mensen ver
wachten wij een gesprek. Dat gesprek, de
dialoog, leidt tot actie, tot handelen. Uit
dat handelen vloeien complicaties voort.
Uit de tegenstellingen tussen de mensen
bouwen wij het beeld op van hun verhou
ding tot elkaar, de mate waarin zij elkaar
begrijpen, vergeven, beminnen, met el
kaar spreken, elkaar haten, eikaars vijan
den zijn. Wij vereenzelvigen ons met hen
en leren er onze les uit. Wij leven met
hen mee. Wij nemen afstand van hen.
Daarvoor hebben wij behoefte aan het
woord. Door wat zij zeggen weten wij wat
hen beweegt, weten wij waarom zij zo han
delen als zij handelen of het ten goede is
of ten kwade. Door wat zij zeggen zijn wij
in staat ons standpunt ten opzichte van
hen in te nemen, daarbij geholpen door
wat de camera ons van hen laat zien of
ons bewust onthoudt. Die camera behoeft
ons niet op ons beeldscherm te vertonen
wat wij uit hun woorden kunnen achter
halen. Anderzijds kan één blik ons duide
lijk maken wat niet meer gezegd hoeft te
worden. Daarop is het stuk ingesteld,
waarin zich het conflict voltrekt. Daarop
is ook de regisseur ingesteld, die de keuze
doet uit de mogelijkheden om ons de
sterkste indruk te verschaffen van wat er
nu werkelijk aan de hand is
MEN VOELT WEL, dat hier het crite
rium ligt voor een goed televisietoneel
stuk. In eerste instantie noet het het
stuk met inachtneming van de genoemde
voorwaarden zijn geschreven. Vervolgens
dient de regisseur zijn beelden te kiezen
naar de mate waarin die het sterkst tot
de toeschouwer spreken en tenslotte moe
ten dan de acteurs de figuren tot leven
wekken, die als werkelijk levende men
sen, als bestaanbare mensen, tot ons ko
men. Een opgave, die beslist in dezelfde
categorie van moeilijkheden en creativi
teit ligt als bij de film en bij het toneel,
maar die ook hier de voor het medium
televisie specifieke eisen stelt.
Op die eisen aan auteur, acteur en re
gisseur gaan wij in een volgende beschou
wing nader in.
o.a ICON'S
99 mo A,
t .v? i- .-t?
c jeo,,
•no teil' hap,c,- tth-
Sgilél jiS9 J9ffi lio.
'jfnrrdsïi znsH ine.-
„Opdat door het inzicht en het weten het maatschappelijk verantwoordelijk
heidsbesef tot leven zal worden gewekt".
ZICH NU EN DAN té bezinnen op onze bedreigde
situatie is geen uiting van angst. Het is zin voor de werke
lijkheid. Wij willen weten wat deze is. En het is ook het
gevoel dat wij de toenemende dreiging toch niet passief
over ons heen kunnen laten komen, zonder althans de
vraag te stellen of wij allen tezamen (wie dat dan ook zijn)
niets daartegenover kunnen stellen. Het gaat ons aan. Dit
zich bezinnen, inzicht geven in en verantwoordelijkheids
besef wekken voor de verontrustende bewapeningssituatie
was het doel van het Studium Generale, het vorig jaar
in Leiden. De acht voordrachten daar gehouden zijn dit
jaar gebundeld verschenen®. Zij verdienen aandacht in
ruimer kring: het gaat ons allen aan wat daar is behandeld.
Het gaat in letterlijke zin om „to be or not to be" om
de beklemmende vraag of onze maatschappij met de
atoombom kan voortbestaan; om de vraag of onze maat
schappij de steeds ernstiger wordende bedreiging van een
steeds voortgaande bewapening zal kunnen overwinnen
of daaraan te gronde zal gaan. Voorlichting over dit alles
overheersende probleem waarbij vergeleken alle andere
vraagstukken van secundair of geen belang zijn be
tekent niet nodeloos ongerustheid wekken over iets waar
aan wij toch niets kunnen doen zij betekent het door
breken van een ongegronde gerustheid, die geneigd is de
ogen te sluiten voor deze werkelijkheid en daardoor geen
steun geeft aan het streven naar een mogelijke construc
tieve oplossing. Immers tenslotte hangt het vinden van
een uitweg, van een oplossing, van een toenadering tussen
Oost en West, ook af van de publieke opinie in het Wes
ten, die in een bepaalde richting dringt. Een publieke
opinie kan de mogelijkheid scheppen voor een positieve,
constructieve politiek. Dit vereist voorlichting over de
situatie en over de mogelijkheden die zij inhoudt. Het
genoemde boekje is een stap in deze richting.
PROF. RöLING, redacteur van deze
bundeling van acht voordrachten, opent
met een beschouwing over de politieke
spanningen in de wereld. De wapentech
niek heeft zich zo ontwikkeld, dat het
wapen zelf tot groter gevaar is gewor
den dan deze spanningen en aan deze
spanningen een bijzonder gevaarlijke
betekenis geeft. Er is een ondraaglijke
spanning ontstaan tussen hetgeen de
feitelijke ontwikkeling eist en de geest
kan opbrengen. Een veranderde hou
ding, die een positieve oplossing zoekt,
is aan beide zijden noodzakelijk. Vice-
admiraal Bos geeft in een bespreking
van het militair-strategische wereld
beeld een ontstellend overzicht over de
thans aan weerszijden aanwezige
strijdkrachten en vemietigingsmiddelen.
Prof. Nijboer bespreekt de aard en uit
werking van het kernwapen, en in een
tweede voordracht de bewapeningswed
loop en ontwapeningspogingen. De be
wapeningswedloop, gevolg van politieke
spanningen en wederzijdse achterdocht,
is tegelijk de oorzaak van het toenemen
van deze. Aan beide zijden zijn machten
werkzaam die het streven naar ont
wapening tegenwerken, en het weder
zijds wantrouwen versterken. Maar een
voortgezette bewapeningswedloop biedt
geen ander perspectief dan ondergang.
De voortgezette atoombomproeven, die
hiertoe meewerken, zijn ook medisch
niet te verantwoorden aldus prof. De
Froe in een bijdrage over de medisch-
biologische betekenis dezer wapens. De
officiële geruststelling over de uitwer
king van deze proeven is vaak mislei
dend. De „fall-out" versterkt de reeds
door andere factoren aanwezige schade
lijke werkingen. Dit verhoogt het aantal
defect geboren kinderen. „Aan ons is
niet de keuze tussen proeven en geen
proeven, tussen oorlog en niet-oorlog.
Aan ons is nog de keuze tussen gerust
stellen en waarschuwen. Wij zijn geen
kinderen die geruststelling wensen waar
de waarschuwing vereist is".
IN EEN HOOFDSTUK over wereld
organisatie en wapenproblematiek con
stateert prof. Röling dat deskundigen
van oordeel zijn, dat een catastrofè bin
nen afzienbare tijd onvermijdelijk zal
zijn, wanneer geen ingrijpende verande
ring komt in de wapensituatie, die zelf
de grootste bron van gevaar is gewor
den. Hier ligt een taak voor de Verenig
de Naties: pressie-groep te zijn om, in
het belang van de gehele mensheid, een
ontwapeningsregeling af te dwingen.
Maar deze uitspraak doet de vraag stel
len of hieraan niet vooraf zal moeten
gaan een wijziging in de politiek en in
de mentaliteit die, meer dan op dreiging
en wantrouwen, gericht moet zijn op
iets meer toenadering en begrip.
In de twee laatste voordrachten in dit
boek stelt mr. J. L. Heldring de vraag
of een her-ijking van onze waarden
noodzakelijk is en wijst prof. Röling op
de noodzaak van een wetenschap van
oorlog en vrede.
TWEE GEVAREN BEDREIGEN de
wereld van het westen: het gevaar van
de nucleaire vernietiging en het gevaar
van een Russisch-communistische over
heersing. Het laatste betekent een be
dreiging voor de vrijheid en cultuur van
het Westen. Maar een atoomoorlog zou
deze definitief vernietigen, mét de be
volking. Het is een al te simpele voor
stelling die (in leuzen, als: liever dood
dan slaaf) een communistische over
heersing als alternatief stelt van een
oorlog of voortgaande atoombewape
ning. De werkelijkheid biedt meer
mogelijkheden, met meer uitzicht; van
daar het voortgezette gesprek. Wel kan
men stellen dat een communistische
overheersing een eind zou maken aan
onze vrijheid, hier en nu. Maar dat be
tekent niet: aan d e vrijheid. Zou de
vrijheid, als levend ideaal, niet op den
duur ook de communistische onvrij
heid kunnen ondermijnen en over
winnen? Deze vraag stelt mr. Heldring
in zijn bijdrage. Een oorlog zou niet
alleen zinloos zijn, hij zou gevoerd
worden omdat wij niet geloven in de
uiteindelijke macht van de vrijheid.
Maar, aldus de schrijver, dit argument
is te logisch. De mens wil niet de vrij
heid als idee, maar als concrete werke
lijkheid: als zij n vrijheid n u. De uit
spraak: wie de vrijheid zal verloren
hebben, die zal haar vinden, geldt niet
voor onze huidige wereld. Wij moeten
en willen onze vrijheid van heden ver
dedigen. Wij hebben daarbij met twee
kwaden te doen. Het probleem van de
kern-oorlog kan niet opgelost worden
met zedelijke maatstaven. De vraag is
niet: is een atoom-oorlog geoorloofd,
maar: hoe voorkomen wij die? Op de
grondslag van de geloofwaardige be
reidheid om in het uiterste geval te
vechten, zou het Westen een soepeler
politiek tegenover het communisme
kunnen voeren, met gebruikmaking van
de veranderingen en spanningen die
zich ook daar voordoen. En, kunnen we
er aan toevoegen, met daden die zou
den kunnen leiden tot een verminde
ring van het wantrouwen der Russen
en hun vrees voor het Westen. Wat
meer tact, wat minder betoon van
vijandschap, wat meer begrip voor situ
atie en gedachtenwereld der Russen
b.v. voor hun begrijpelijke vrees
voor het herstel van Duits nationa
lisme en militarisme zou al een stap
in de goede richting kunnen zijn. Zou
een her-ijking van waarden niet aller
eerst in deze richting van toenadering
moeten gaan? We zullen nu eenmaal,
in Europa en elders ter wereld, met de
Russen moeten leven; en zij met ons.
En straks wij samen met de Chinezen.
Maar hoe? Met een negatieve houding
tegenover deze werkelijkheid komen we
niet verder. Integendeel.
ER IS ALDUS PROF. RÖLING in
zijn bijdrage over de wetenschap van
oorlog en vrede er is een ontoelaat
bare discrepantie tussen hetgeen de fei
ten eisen en hetgeen de mentaliteit van
mensen en volken vermag op te bren
gen. Men weet zeer wel wat nodig zou
zijn: een wereldorde. Maar is deze ook
mogelijk? Zal het voor de mensheid mo
gelijk zijn „met de bom te leven"? Het
is vooralsnog een open vraag. Maar de
mogelijkheden van de mens zijn groot.
Er bestaat in onze wereld weinig inzicht
in de werkelijke situatie; sterker: er is
een duidelijke weerzin tegen om zich
daarin te verdiepen. Maar juist deze
massale onverschilligheid of onwetend
heid, of vlucht voor de werkelijkheid,
versterkt de factoren die naar de cata
strofe leiden. Zij houdt onwetendheid
omtrent nieuwe feiten en mogelijkheden
in, zij ziet de dingen in een verstard
patroon, in zwart-wit-tegenstellingen en
laat vrij spel aan pressie-groepen die,
op verschillende gronden, ontwapening
en toenadering tegenwerken, en zo weer
stof geven tot versterking van het wan
trouwen en de bedoelingen van het
Westen. Nodig is begrip en een objec
tieve interpretatie van de situatie. No
dig is de vorming van een publieke opi
nie die de mogelijkheid kan scheppen
voor een constructieve politiek, wat goe
de en regelmatige voorlichting vereist.
VOORLICHTING; geen propaganda
en geen emotionele leuzen (zoals welwil
lende vredesbewegingen die vaak laten
horen), maar objectieve, wetenschappe
lijk verantwoorde voorlichting, die een
einde kan maken aan „allerlei misvat
tingen, legenden en mythen, die mensen
en volken stijven in een desastreuze
houding. Het is nodig dat inzicht de
plaats inneemt van bijgeloof".
Hier ligt een belangrijke taak voor
een instituut dat dit wetenschappelijk
onderzoek verricht en verantwoorde
voorlichting geeft; onderzoek naar de
factoren in de huidige situatie die het
oorlogsgevaar versterken, en naar de
factoren die vrede zouden kunnen be
vorderen, onderzoek om in de praktijk
de vrede te kunnen dienen. Het „pole-
moiogisch instituut" van prof. Röling in
Groningen (dat beter: „irenelogisch in
stituut" zou kunnen heten) dient dit
doel. Het verdient ,de steun nodig om
dit werk behoorlijk te kunnen doen.
Wanneer aan deze ontwapenings-
research, aan dit zoeken naar de moge
lijkheden van vrede, een fractie besteed
zou worden van de kosten der bewape
ning, zou waarschijnlijk belangrijk werk
voor de vrede gedaan kunnen worden.
DE KWANTITATIEVE bijdrage van
ons volk in de internationale machts
verhoudingen en de bewapening kan
niet groot zijn. Onze bijdrage kan groot
zijn op andere wijze: in kwaliteit; de
geest kan bewustzijn wekken voor de
situatie en wegen wijzen die de moge
lijkheden van vrede bevorderen. Een
klein volk kan ideeën voortbrengen die
op den duur machtiger kunnen zijn dan
de op vernietiging gerichte megatons,
wier ontploffing in alle betekenissen de
atmosfeer steeds verder vergiftigt. In
deze zo gespannen en gevaarlijke situa
tie kan de bijdrage van de geest het
meest nodige en het meest waardevolle
zijn. Ons volk heeft vaker op dit gebied
vooraan gestaan. Dit vereist ook nu,
juist nu, de belangstelling en steun, en
dus de voorlichting van ons volk. Zelfs
de geringste kans om Iets positiefs te
kunnen bijdragen tot afwering van het
onheil, tot de groei van een wereld
samenleving, die de dreiging kan over
winnen, mag niet worden verwaarloosd.
En nog afgezien daarvan: wij willen
weten.
wereldpolitiek en A.B.C,wapens. Univer
sitaire Pers, Leiden 1962. (123 blz. 6.—).