VREDESWETENSCHAP EN VOORLICHTING IN DE BEDREIGDE SAMENLEVING wat heeft het van toneel en wat van film? ZATERDAG 27 OKTOBER 1962 Erbij PAGINA TWht P. W. Franse *iÉi f J. Bterens de Haan Televisie-toneel DE ONDERSCHEIDING, welke regisseur Kees van lersel is ten deel gevallen voor zijn gehele werk op het gebied van het televisietoneel, vestigt nog eens de aandacht op een van de aantrekkelijkste kanten van de televisie. De donderdag avond heeft lange tijd gegolden als de bezienswaardigste onder de uitzenddagen. Menige „verloren" televisie-avond werd goedgemaakt door de donderdagavond. Nu we zo langzamerhand in het stadium zijn gekomen van de bewuste pro grammakeus, zijn wij geneigd ook wat critischer tegenover de zogenaamde toneel avond te staan. Wij gaan selecteren. Een aankondiging als bijvoorbeeld de vertoning van „Pauvre Bitos" bindt een bepaalde groep kijkers aan het toestel. Dit zijn dan de fijnproevers, die b.v. Paul Steenbergen wilden zien schitteren; de mensen voor wie de naam van de auteur Anouïlh een magische klank heeft. Tot hen mogen wij ook allen rekenen, die niet in de gelegenheid waren het stuk in de schouwburg te zien. De aanstaande vertoning van „Cyrano de Bergerac" spreekt eveneens tot de verbeelding van de liefhebbers. Er zal zelfs nog een kijkerspubliek te vinden zijn, dat door de televisie van het televisietoneel is gaan houden zonder dat het ooit een voet in de schouwburg zet. Er al is de belang stelling voor de televisietoneelavond dan ook wat verminderd het repertoire en de soms gebrekkige bezetting, welke in Bussum wordt aangeduid met „tweede keus", werken de waardering door onvoldoende kwaliteit niet in de hand veilig mag men stellen dat de televisie met haar toneelavond heel wat kijkers aan zich heeft verplicht. Men blijft er bepaaldelijk voor thuis. WAT IS NU televisietoneel? De waar heid gebiedt te zeggen dat men het daar over nog oneens is, of liever dat er heel wat misverstand daaromtrent heerst. Bij een voortreffelijke vertoning is men gauw geneigd te zeggen dat zo'n uitzending heel wat beter is dan menige Nederlandse film en dat men die voorstelling, op film op genomen, zo in de bioscoop zou kunnen draaien. Daartegenover zijn de gemoede ren ernstig teleurgesteld als een toneel stuk, dat op de planken furore maakte, via een vertoning op het beeldscherm in zijn geheel niet tot zijn recht komt. Dat is met name het geval bij een rechtstreek se reportage. Op dat ogenblik vervult de televisie weliswaar de rol van overbreng ster, van middel tot informatie en is zij precies wat men van haar in haar wezen lijke hoedanigheid verlangt, maar tezelf dertijd gaapt er een kloof tussen die we zenlijke bedoeling, haar toegedacht, en de functie, welke zij voor de kijkers vervult. Zij blijkt als registratiemiddel, als bron van informatie tekort te schieten. We zien wel toneelspelen, maar we zien niet toneel spelen voor de televisie. We zien toneel spelen, dat is gericht op een zaal vol men sen, niet op een huiskamer, waarin wij zijn gezeten met een geheel andere instel ling dan de registrerende camera heeft. Wij willen namelijk dat onze huiskamer zal fungeren als zaal en dat het spel van de acteurs op die huiskamer is afgesteld. Wij verlangen eveneens dat het stuk aan die omstandigheid beantwoordt. Zo kan het gebeuren dat wij door een rechtstreekse uitzending, die niet op deze geheel andere proporties is berekend, allerminst wor den geraakt, er ons helemaal niet bij voe len betrokken, geen deelnemen aan de han- -ideling; de eerste voorwaarde, zoajs men weet, voor het effect van die handeling. Wij zijn bij. zo'n .toneelvoorstelling toeval lige toeschouwers. Er is op ons niet gere kend. Op zijn best is zo'n uitzending een goede reportage, dat wil zeggen, dat wij er nog van mee kunnen nemen wat wij er bewust in willen ontdekken. Op zijn slechtst krijgen wij daar niet de gelegen heid toe, omdat de regisseur van zo'n uit zending de camera's een rol wil laten ver vullen, welke is voorbehouden voor de stu dio, waar wel kan wat bij zo'n registra tie niet kan: de camera's ons meeleven laten leiden. VANDAAR DAT WIJ soms zo onaange daan zo'n vertoning volgen en al gauw wor den geïrriteerd, omdat het stuk ons niets heeft te zeggen noch de groep acteurs. Wij vinden dat de regisseur ons met een surrogaat in het ootje probeert te nemen. Een in de schouwburg opgenomen voor stelling als welke ons van de „Cyrano" te wachten staat, heeft dan ook alle kans een deceptie te worden. Hoogstens kan men blij zijn met het feit dat men Guus Hermus critisch kan analyseren, omdat men, niet opgenomen in het publiek en der halve niet reagerend als publiek, veel persoonlijker en dus critischer verwerkt wat men gadeslaat. Bij de televisieadaptatie van een toneelstuk in de studio kan het dan nog voorkomen, dat spelers en regis seur hun uiterste best doen de intenties te verwezenlijken en hun talent niet ver borgen blijft, maar het stuk zijn toneel proporties niet is kwijt geraakt. Het appel leert toch aan een zaal vol mensen. Het houdt als het ware voor het scherm stil en botst ertegen aan, omdat het scherm minder doorlaat, weliswaar van een even grote verhevigdheid, maar in een omvang, welke het kan bevatten. Bij een vertoning op het scherm kan men veel weglaten, pmdat we het waar nodig in de de tails zien. De dialoog is daarnaar ge richt. Het decor is daaraan aangepast. Een niet goed voor televisie bewërkt to neelspel verliest door zijn dimensies de aansluiting op de huiskamer. MET DEZE CONSTATERINGEN zijn wij al bezig te ontleden. Bepaaldelijk ge hoorzaamt de televisievoorstelling aan een eigen wetmatigheid. Zij is intiem. Dat betekent dat zij is gericht op de huis kamer. Daarmee onderscheidt zij zich van schouwburg en bioscoop, waar de zaai fungeert als de ontvangende en meele vende partij. De zaal, ofwel de massa, vormt een geheel. Het individu gaat erin op. Het critisch reactievermogen van de massa is altijd lager dan dat van het in dividu. In de huiskamer is dat anders. Daar ondergaat men de dingen veel indi vidueler. Daar behoudt men zijn vrijheid ais individu te handelen wanneer men zijn reacties op het vertoonde kenbaar wil maken. Men kan opstaan en weglopen, men kan interpelleren e: hardop zijn me ningen uiten. Er moet dus een bepaalde weerstand worden overwonnen om de toe schouwer te interesseren. De kijker offert bewust zijn vrijheid op om in de hande ling op te gaan. Men stelt zijn kopje kof fie willens en wetens uit. Men smoort een discussie in de kiem.Terwijl men in schouw burg en bioscoop het gevoel heeft dat wat er vertoond gaat worden zal gelden voor allemaal, zit men in de huiskamer met het idee, dat het voor u persoonlijk is be doeld. Dat is wat men verstaat onder in timiteit. HET WODRT NU WEL duidelijk, dat die intimitet niet alleen betrekking heeft op de kijker, maar ook op spelers, regis seur en stuk. Met de film heeft het tele visietoneel gemeen, dat het van de ac teurs een veel minder geproportioneerde spelwijze vraagt, omdat men niet „over het voetlicht" hoeft te komen, maar in mimiek en gesticulatie rekening heeft te houden met het feit, dat de kijker er met zijn neus bovenop zit. Dat veronderstelt niet dat men geen emoties zal vertolken. Het betekent alleen dat die vertolking in- nerlijker en inniger wordt aangeduid, ter wijl de regisseur altijd over de mogelijk heid beschikt haar te vertonen in bijvoor beeld het beven van handen, het ballen van een vuist, in het detail dus, dat ook door symbolen en door associatieve voor stellingen kan worden vervangen. Daarin is bijvoorbeeld Kees van lersel zeer sterk. De overeenkomst met de film houdt hier echter op, omdat de proportie van het scherm een aanzienlijk minder aantal in stellingen vraagt dan het witte doek. Veel beeldwisselingen zouden ons tureluurs ma ken. Opgenomen in de ruimte van de zaal verwerken wij die veel gemakkelijker In de huiskamer is een ander tempo vei. ;t. Natuurlijk vloeit het tempo voort uit de actie, maar daarin ligt ook het verschil van het t.v. toneelstuk met de film, om dat het t.v.spel al uitgaat van de huiska mer, waar het wordt vertoond. Een op film opgenomen televisiespel, gedraaid in de bioscoop, zou ons al spoedig mate loos ergeren, omdat het tempo niet be antwoordt aan ons vermogen en onze eisen ten aanzien van dat tempo. Er zal ook al tijd een verschil blijven tussen het zien van een film in de huiskamer en het zien van een film in de bioscoop. De filmavond van de televisie moge dan nog zo in trek zijn, iedereen weet dat hij genoegen neemt met iets wat hij in de bioscoop beter ziet. Men lette maar eens op hoe vaak een film, die men in de bioscoop hogelijk kan waarderen, tegenvalt wanneer men haar thuis opnieuw ziet. Natuurlijk is er een categorie die wij altijd waarderen. De komische films. De gooi- en smijtfilms. Daar lachen wij even hartelijk, omdat wij erom willen lachen. Onze critische in stelling is gereduceerd. Hoe groot is im mers de vraag naar komische films in het televisieprogramma! Wij kunnen er niet genoeg van krijgen. DE VERWANTSCHAP tussen film en televisietoneel is dus betrekkelijk. In de methodiek, de wijze van benadering, mo ge dan overeenkomsten zijn de monta ge van de film gebeurt bij een televisie spel in feite in de regiekamer, waar de regisseur over drie camera's zijn ver schillende standpunten verdeelt televi sietoneel aan film gelijk te stellen is een verkeerd uitgangspunt. Daarvoor immers neemt de tekst een te wezenlijk aandeel in het totaal van de voorstelling in. Hier is de overeenkomst met het toneel. De film kan het stellen zonder tekst. Film is spelen met beelden. Een televisievoor stelling, waarbij geen woord wordt gespro ken, is ondenkbaar. De televisie is im mers primair bron van informatie, weer geving van mensen. Bij de reportage kan men zich de commentator of de verslag gever nog wegdenken, omdat het beeld voor zichzelf spreekt. Bij een televisieto neelstuk gaat het juist om de verhoudin gen tussen de mensen zoals zij tot uiting komen in hun gedachten en gevoelens. Wij hebben geen behoefte aan een conversa tie tussen doofstommen, al zal hun lip pentaal ons intrigeren. MAAR VAN sprekende mensen ver wachten wij een gesprek. Dat gesprek, de dialoog, leidt tot actie, tot handelen. Uit dat handelen vloeien complicaties voort. Uit de tegenstellingen tussen de mensen bouwen wij het beeld op van hun verhou ding tot elkaar, de mate waarin zij elkaar begrijpen, vergeven, beminnen, met el kaar spreken, elkaar haten, eikaars vijan den zijn. Wij vereenzelvigen ons met hen en leren er onze les uit. Wij leven met hen mee. Wij nemen afstand van hen. Daarvoor hebben wij behoefte aan het woord. Door wat zij zeggen weten wij wat hen beweegt, weten wij waarom zij zo han delen als zij handelen of het ten goede is of ten kwade. Door wat zij zeggen zijn wij in staat ons standpunt ten opzichte van hen in te nemen, daarbij geholpen door wat de camera ons van hen laat zien of ons bewust onthoudt. Die camera behoeft ons niet op ons beeldscherm te vertonen wat wij uit hun woorden kunnen achter halen. Anderzijds kan één blik ons duide lijk maken wat niet meer gezegd hoeft te worden. Daarop is het stuk ingesteld, waarin zich het conflict voltrekt. Daarop is ook de regisseur ingesteld, die de keuze doet uit de mogelijkheden om ons de sterkste indruk te verschaffen van wat er nu werkelijk aan de hand is MEN VOELT WEL, dat hier het crite rium ligt voor een goed televisietoneel stuk. In eerste instantie noet het het stuk met inachtneming van de genoemde voorwaarden zijn geschreven. Vervolgens dient de regisseur zijn beelden te kiezen naar de mate waarin die het sterkst tot de toeschouwer spreken en tenslotte moe ten dan de acteurs de figuren tot leven wekken, die als werkelijk levende men sen, als bestaanbare mensen, tot ons ko men. Een opgave, die beslist in dezelfde categorie van moeilijkheden en creativi teit ligt als bij de film en bij het toneel, maar die ook hier de voor het medium televisie specifieke eisen stelt. Op die eisen aan auteur, acteur en re gisseur gaan wij in een volgende beschou wing nader in. o.a ICON'S 99 mo A, t .v? i- .-t? c jeo,, •no teil' hap,c,- tth- Sgilél jiS9 J9ffi lio. 'jfnrrdsïi znsH ine.- „Opdat door het inzicht en het weten het maatschappelijk verantwoordelijk heidsbesef tot leven zal worden gewekt". ZICH NU EN DAN té bezinnen op onze bedreigde situatie is geen uiting van angst. Het is zin voor de werke lijkheid. Wij willen weten wat deze is. En het is ook het gevoel dat wij de toenemende dreiging toch niet passief over ons heen kunnen laten komen, zonder althans de vraag te stellen of wij allen tezamen (wie dat dan ook zijn) niets daartegenover kunnen stellen. Het gaat ons aan. Dit zich bezinnen, inzicht geven in en verantwoordelijkheids besef wekken voor de verontrustende bewapeningssituatie was het doel van het Studium Generale, het vorig jaar in Leiden. De acht voordrachten daar gehouden zijn dit jaar gebundeld verschenen®. Zij verdienen aandacht in ruimer kring: het gaat ons allen aan wat daar is behandeld. Het gaat in letterlijke zin om „to be or not to be" om de beklemmende vraag of onze maatschappij met de atoombom kan voortbestaan; om de vraag of onze maat schappij de steeds ernstiger wordende bedreiging van een steeds voortgaande bewapening zal kunnen overwinnen of daaraan te gronde zal gaan. Voorlichting over dit alles overheersende probleem waarbij vergeleken alle andere vraagstukken van secundair of geen belang zijn be tekent niet nodeloos ongerustheid wekken over iets waar aan wij toch niets kunnen doen zij betekent het door breken van een ongegronde gerustheid, die geneigd is de ogen te sluiten voor deze werkelijkheid en daardoor geen steun geeft aan het streven naar een mogelijke construc tieve oplossing. Immers tenslotte hangt het vinden van een uitweg, van een oplossing, van een toenadering tussen Oost en West, ook af van de publieke opinie in het Wes ten, die in een bepaalde richting dringt. Een publieke opinie kan de mogelijkheid scheppen voor een positieve, constructieve politiek. Dit vereist voorlichting over de situatie en over de mogelijkheden die zij inhoudt. Het genoemde boekje is een stap in deze richting. PROF. RöLING, redacteur van deze bundeling van acht voordrachten, opent met een beschouwing over de politieke spanningen in de wereld. De wapentech niek heeft zich zo ontwikkeld, dat het wapen zelf tot groter gevaar is gewor den dan deze spanningen en aan deze spanningen een bijzonder gevaarlijke betekenis geeft. Er is een ondraaglijke spanning ontstaan tussen hetgeen de feitelijke ontwikkeling eist en de geest kan opbrengen. Een veranderde hou ding, die een positieve oplossing zoekt, is aan beide zijden noodzakelijk. Vice- admiraal Bos geeft in een bespreking van het militair-strategische wereld beeld een ontstellend overzicht over de thans aan weerszijden aanwezige strijdkrachten en vemietigingsmiddelen. Prof. Nijboer bespreekt de aard en uit werking van het kernwapen, en in een tweede voordracht de bewapeningswed loop en ontwapeningspogingen. De be wapeningswedloop, gevolg van politieke spanningen en wederzijdse achterdocht, is tegelijk de oorzaak van het toenemen van deze. Aan beide zijden zijn machten werkzaam die het streven naar ont wapening tegenwerken, en het weder zijds wantrouwen versterken. Maar een voortgezette bewapeningswedloop biedt geen ander perspectief dan ondergang. De voortgezette atoombomproeven, die hiertoe meewerken, zijn ook medisch niet te verantwoorden aldus prof. De Froe in een bijdrage over de medisch- biologische betekenis dezer wapens. De officiële geruststelling over de uitwer king van deze proeven is vaak mislei dend. De „fall-out" versterkt de reeds door andere factoren aanwezige schade lijke werkingen. Dit verhoogt het aantal defect geboren kinderen. „Aan ons is niet de keuze tussen proeven en geen proeven, tussen oorlog en niet-oorlog. Aan ons is nog de keuze tussen gerust stellen en waarschuwen. Wij zijn geen kinderen die geruststelling wensen waar de waarschuwing vereist is". IN EEN HOOFDSTUK over wereld organisatie en wapenproblematiek con stateert prof. Röling dat deskundigen van oordeel zijn, dat een catastrofè bin nen afzienbare tijd onvermijdelijk zal zijn, wanneer geen ingrijpende verande ring komt in de wapensituatie, die zelf de grootste bron van gevaar is gewor den. Hier ligt een taak voor de Verenig de Naties: pressie-groep te zijn om, in het belang van de gehele mensheid, een ontwapeningsregeling af te dwingen. Maar deze uitspraak doet de vraag stel len of hieraan niet vooraf zal moeten gaan een wijziging in de politiek en in de mentaliteit die, meer dan op dreiging en wantrouwen, gericht moet zijn op iets meer toenadering en begrip. In de twee laatste voordrachten in dit boek stelt mr. J. L. Heldring de vraag of een her-ijking van onze waarden noodzakelijk is en wijst prof. Röling op de noodzaak van een wetenschap van oorlog en vrede. TWEE GEVAREN BEDREIGEN de wereld van het westen: het gevaar van de nucleaire vernietiging en het gevaar van een Russisch-communistische over heersing. Het laatste betekent een be dreiging voor de vrijheid en cultuur van het Westen. Maar een atoomoorlog zou deze definitief vernietigen, mét de be volking. Het is een al te simpele voor stelling die (in leuzen, als: liever dood dan slaaf) een communistische over heersing als alternatief stelt van een oorlog of voortgaande atoombewape ning. De werkelijkheid biedt meer mogelijkheden, met meer uitzicht; van daar het voortgezette gesprek. Wel kan men stellen dat een communistische overheersing een eind zou maken aan onze vrijheid, hier en nu. Maar dat be tekent niet: aan d e vrijheid. Zou de vrijheid, als levend ideaal, niet op den duur ook de communistische onvrij heid kunnen ondermijnen en over winnen? Deze vraag stelt mr. Heldring in zijn bijdrage. Een oorlog zou niet alleen zinloos zijn, hij zou gevoerd worden omdat wij niet geloven in de uiteindelijke macht van de vrijheid. Maar, aldus de schrijver, dit argument is te logisch. De mens wil niet de vrij heid als idee, maar als concrete werke lijkheid: als zij n vrijheid n u. De uit spraak: wie de vrijheid zal verloren hebben, die zal haar vinden, geldt niet voor onze huidige wereld. Wij moeten en willen onze vrijheid van heden ver dedigen. Wij hebben daarbij met twee kwaden te doen. Het probleem van de kern-oorlog kan niet opgelost worden met zedelijke maatstaven. De vraag is niet: is een atoom-oorlog geoorloofd, maar: hoe voorkomen wij die? Op de grondslag van de geloofwaardige be reidheid om in het uiterste geval te vechten, zou het Westen een soepeler politiek tegenover het communisme kunnen voeren, met gebruikmaking van de veranderingen en spanningen die zich ook daar voordoen. En, kunnen we er aan toevoegen, met daden die zou den kunnen leiden tot een verminde ring van het wantrouwen der Russen en hun vrees voor het Westen. Wat meer tact, wat minder betoon van vijandschap, wat meer begrip voor situ atie en gedachtenwereld der Russen b.v. voor hun begrijpelijke vrees voor het herstel van Duits nationa lisme en militarisme zou al een stap in de goede richting kunnen zijn. Zou een her-ijking van waarden niet aller eerst in deze richting van toenadering moeten gaan? We zullen nu eenmaal, in Europa en elders ter wereld, met de Russen moeten leven; en zij met ons. En straks wij samen met de Chinezen. Maar hoe? Met een negatieve houding tegenover deze werkelijkheid komen we niet verder. Integendeel. ER IS ALDUS PROF. RÖLING in zijn bijdrage over de wetenschap van oorlog en vrede er is een ontoelaat bare discrepantie tussen hetgeen de fei ten eisen en hetgeen de mentaliteit van mensen en volken vermag op te bren gen. Men weet zeer wel wat nodig zou zijn: een wereldorde. Maar is deze ook mogelijk? Zal het voor de mensheid mo gelijk zijn „met de bom te leven"? Het is vooralsnog een open vraag. Maar de mogelijkheden van de mens zijn groot. Er bestaat in onze wereld weinig inzicht in de werkelijke situatie; sterker: er is een duidelijke weerzin tegen om zich daarin te verdiepen. Maar juist deze massale onverschilligheid of onwetend heid, of vlucht voor de werkelijkheid, versterkt de factoren die naar de cata strofe leiden. Zij houdt onwetendheid omtrent nieuwe feiten en mogelijkheden in, zij ziet de dingen in een verstard patroon, in zwart-wit-tegenstellingen en laat vrij spel aan pressie-groepen die, op verschillende gronden, ontwapening en toenadering tegenwerken, en zo weer stof geven tot versterking van het wan trouwen en de bedoelingen van het Westen. Nodig is begrip en een objec tieve interpretatie van de situatie. No dig is de vorming van een publieke opi nie die de mogelijkheid kan scheppen voor een constructieve politiek, wat goe de en regelmatige voorlichting vereist. VOORLICHTING; geen propaganda en geen emotionele leuzen (zoals welwil lende vredesbewegingen die vaak laten horen), maar objectieve, wetenschappe lijk verantwoorde voorlichting, die een einde kan maken aan „allerlei misvat tingen, legenden en mythen, die mensen en volken stijven in een desastreuze houding. Het is nodig dat inzicht de plaats inneemt van bijgeloof". Hier ligt een belangrijke taak voor een instituut dat dit wetenschappelijk onderzoek verricht en verantwoorde voorlichting geeft; onderzoek naar de factoren in de huidige situatie die het oorlogsgevaar versterken, en naar de factoren die vrede zouden kunnen be vorderen, onderzoek om in de praktijk de vrede te kunnen dienen. Het „pole- moiogisch instituut" van prof. Röling in Groningen (dat beter: „irenelogisch in stituut" zou kunnen heten) dient dit doel. Het verdient ,de steun nodig om dit werk behoorlijk te kunnen doen. Wanneer aan deze ontwapenings- research, aan dit zoeken naar de moge lijkheden van vrede, een fractie besteed zou worden van de kosten der bewape ning, zou waarschijnlijk belangrijk werk voor de vrede gedaan kunnen worden. DE KWANTITATIEVE bijdrage van ons volk in de internationale machts verhoudingen en de bewapening kan niet groot zijn. Onze bijdrage kan groot zijn op andere wijze: in kwaliteit; de geest kan bewustzijn wekken voor de situatie en wegen wijzen die de moge lijkheden van vrede bevorderen. Een klein volk kan ideeën voortbrengen die op den duur machtiger kunnen zijn dan de op vernietiging gerichte megatons, wier ontploffing in alle betekenissen de atmosfeer steeds verder vergiftigt. In deze zo gespannen en gevaarlijke situa tie kan de bijdrage van de geest het meest nodige en het meest waardevolle zijn. Ons volk heeft vaker op dit gebied vooraan gestaan. Dit vereist ook nu, juist nu, de belangstelling en steun, en dus de voorlichting van ons volk. Zelfs de geringste kans om Iets positiefs te kunnen bijdragen tot afwering van het onheil, tot de groei van een wereld samenleving, die de dreiging kan over winnen, mag niet worden verwaarloosd. En nog afgezien daarvan: wij willen weten. wereldpolitiek en A.B.C,wapens. Univer sitaire Pers, Leiden 1962. (123 blz. 6.—).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 14