JACOB GEEL, MODERN ESSAYIST,
STIERF HONDERD JAAR GELEDEN
Disca discaucs
I
Hubert Lampo's winteravondsprookje
MUZIEK OP PLATEK
O
Hermione betraptvariant van The Winter's Tale
Steeds kostbaarder kunstboeken
O
O
ZATERDAG 10 NOVEMBER 1962 Erbij PAGINA TWEb
g enz. g
Rob du Bois
C. E. Dinaux
ER BESTAAT SLECHTS één portret van hem, da
terend uit 1852, toen hij 63 jaar oud was. Het was niet
op zijn eigen verlangen gemaakt, want Geel hield niet
van zulke uiterlijkheden. Enige vrienden hadden hem
echter gevraagd zijn conterfeitsel aan zijn vrouw te mogen
aanbieden, op die wijze Geel bewegend er in toe te
stemmen dat het vervaardigd werd. „Zonder mijne vrouw
in het spel te roepen en aan haar mijn portret te schenken,
zou het niet gelukt zijn", schreef hij in een brief en op
vrolijke toon vaart hij dan voort: „Het ding is uitnemend
gelukt; allen bij honderden schreeuwen het uit dat de
gelijkenis zonder gelijke is, maar nog geen enkele heeft
geroepen: wat is dat een mooi gezigt! Welk een ver
nedering! Wie 't portret van Geel rustig en opmerkzaam
beziet, wordt in de eerste plaats getroffen door het jeug
dige uiterlijk van de 63-jarige en door de koele, lichtelijk
spottende blik der ogen. De linkermondhoek is ietwat
ironisch opgetrokken en als de kleding niet de negen-
tiende-eeuwer verried, zouden wij aan een tijdgenoot
kunnen denken, een modern mens. Nu was Geel modern.
Als bibliothecaris der Leidse Universiteitsbibliotheek ver
keerde hij met veel jonge mensen en zijn letterkundig
werk heeft iets onmiskenbaar joligs. In tegenstelling tot
velen zijner tijdgenoten wat hij geen veelschrijver. Zijn
gehele litteraire nalatenschap wordt gevormd door één
bundeltje critische opstellen die hij in het jaar 1838 onder
de titel Onderzoek en Pliantasie publiceerde. Maar in dat kleine geschrift
van nog geen 200 pagina's tintelt zoveel scherpzinnigheid, vernuft en humor
dat het de tijdgenoten heeft verrast en ons, die in een geheel andere wereld
leven, nog bewondering afdwingt.
Dit is het portret waarvan zijn vrienden plachten te zeggen:
„Welk een lelijk jenevergezicht!"
len de geschriften van Geel daardoor nooit
worden; populair waren ze ook in zijn tijd
niet. De ontwikkelden echter, de fijnproe
vers, hebben er telkens naar gegrepen en
er zich telkens in verlustigd. Geel wist zelf
heel goed dat wat hij schreef slechts voor
een kleine schare genietbaar was. Over zijn
Gesprek op den Drachenfels,
r.„n r<vT7r waarin over de begrippen klassiek en ro-
jacub GEEL was in 1789, het jaar der zinnen van Simons die eindigt met de vol- mantiek wordt gehandeld, schreef hij zelf:
iranse revolutie, geboren. Zijn ouders gende woorden: ,,Ik geloof dat bijna niemand mijn
melden te Amsterdam een kostschool, die Drachenfels begrepen heeft: in 's hemels
na de dood ^'.iner moeder snel achteruit- „En de poëzie durft men versmaden? naam! Nu pas beginnen zij het half te ont
ging. Later dreef zijn vader een zaak in Hare taal, door brommende grootspraak dekken wat ik in den zin had en over twin-
venster- en spiegelglas. De jeugdige Jacob van rollend proza verdooven? Mijne tig jaar zullen zij het geheel weten en dan
w a0^111 de Latijnse ,sch<?°i ®n Heeren! het is mij alsof ik de trommel ben ik denkelijk reeds tot mijne vaderen tunde een klein maar kostbaar werkie na
daarna het Athenaeum, waar hij tot de hoor die de nachtegalen verjaagt!" vergaderd of verzameld" kunde een kIem' maar kostbaar werkJe na
begaafdsten bleek te behoren. Door pro-
h1ftppnVvnii?ror^f^LX^c^"IifP VeirTijr^ MOET worden toegegeven dat Si- AAN TWEE beschouwingen uit O n d e r- „Wij vinden hier een oorspronkelijken H
wiens vier znnns hu nnHpr vht f0008 in opzicht gelijk had en wel hier- zoek en Phantasie komt naar stijl, geheel ontdaan van de rhetorische
eisen studie van H n ri t i in dat b" te ve*de trolc tegen de deftige mijn persoonlijke smaak een bijzonder houding onzer gewone proza en poëzie,
daarnaact Z. droge statigheid van het proza dier dagen, woord toe, aan het Gesprek op meesterlijke behandeling der taal, gezond
toogtrant. Zoals Socrates wandelend met
zijn vrienden en argeloze vragen stellend
de waarheid poogde op te sporen, zo con
verseert Geel over het begrip arbeid in de
dichtkunst met de „aangeblazen" dichter
Melissus, voor wie poëzie voortvloeit uit
goddelijke inspiratie. Tegenover het stro-
vuur der opgewondenheid stelt Geel het
verstandelijke element van studie en ken
nis en hij weet Melissus telkenmale vast
te zetten. Eerst het leerdicht, dan het dra
ma, dan de epiek en tenslotte de lyriek,
ze kunnen het geen van alle stellen zonder
regels en wetten, zonder leidende gedachte
die op bezinning, op studie, op arbeid
berust.
In de Nieuwe karakterver-
deeling van den stijl keert
Geel zich zonder namen te noemen, tegen
de redenaars zijner dagen, tegen hen die
bepaalde stijlsoorten aan namen en van
„historische stijl", „redekunstige stijl",
„briefstijl" en dergelijke spraken. Geel
creëert nu een „onopregte stijl", een „goed
hartige stijl", een „knorrige stijl" en een
„verwaande stijl" en geeft daarvan zelfge
maakte voorbeelden. Het is onmogelijk
daaruit te citeren, maar wie smaak heeft
in wat men later heeft genoemd „snaakse
stijlvariaties" kan van dit opstel genieten.
Geel redeneert dat de stijl de mens is (le
style c'est l'homme) en dat dus stijlindeling
op zielkundige grondslag moet berusten.
Zijn specimina zijn vermakelijk en instruc
tief tevens. Zijn toehoorders herkenden de
stijl der grote redenaars hunner dagen en
verkneukelden er zich in dat een man als
Geel die coryfeeën durfde aan te vallen
en dat op zulk een wijze dat zij niet eens
boos konden worden.
INTUSSEN LEEFDE Geel rustig in Lei
den voort. Een professoraat in Amsterdam
begeerde hij al evenmin als daarvoor dat
in Groningen, al trok de honorering
3.000 per jaar hem die nooit boven
2.000 klom, wel aan. Maar als bibliothe
caris kon hij rustiger studeren. De enige
ontspanning die hij zich gunde was een
jaarlijkse buitenlandse reis, eerst alleen
of met vrienden, later met zijn vrouw die
hij, toen hij 55 was, had gehuwd. In de
wintermaanden werden die reizen zorg
vuldig voorbereid en het echtpaar kende
uit tal van schrifturen reeds alle musea
en bibliotheken die het zou bezoeken.
Maar lang heeft deze periode van onge
stoord geluk niet geduurd. In 1859 was
Geel gedwongen zijn ontslag te nemen en
zijn laatste jaren heeft hij doorgebracht
in een snel verminderend bewustzijn van
wat om hem heen geschiedde. Het is een
tragische contradictie dat deze rijke en
scherpzinnige geest moest eindigen in doffe
omsluiering en zijn vrienden hebben dat
ook ervaren als een wreed spel van het lot.
In korte tijd verviel hij tot een schaduw
van zijn vroegere zelf en de dood die op
11 november 1862, dus nu honderd jaar
geleden kwam, was voor de lijder en voor
zijn omgeving een verlossing. Geel was
„tot zijne vaderen vergaderd of ver
zameld" en liet de Nederlandse letter-
BIJ DEZE VIER grammofoon
platen is er een, die een zeer bij
zondere aanbeveling verdient. Dat
is de opname die Pierre Monteux
maakte met het London Sympho
ny Orchestra van twee nocturnes
(Nuages en Fêtes) en de Prélude
a l'après midi d'un faune van De
bussy; en van de Pavane pour une
Infante Défunte en de Rapsodie Es-
pagnole van Ravel. Deze plaat is
daarom zo bijzonder de moeite
waard omdat hij,*bij een voortref
felijke opnamekwaliteit, een duide
lijk beeld geeft van het dirigeren
van de thans zevenentachtigjarige
meester en van zijn 'artistiek en
historisch belangwekkende opvattin
gen over Debussy en Ravel. Wie
misschien in de Debussy opnamen
de felheid mist, die hij kent uit
andere Debussy-vertolkingen van
Monteux zij er op gewezen, dat
die felheid in Ravel wèl aanwezig
is, vooral in de Rapsodie Espag-
nole. Daarbij komt dat voor een
man van de leeftijd en de grote
wijsheid van Pierre Monteux ande
re waarden kunnen zijn gaan gel
den: er is in deze opname een zeer
grote verfijning, die nergens tegen
de zeer sterke en mannelijke aard
van Debussy zondigt, maar die eer
der behoort tot het domein van het
dichterlijk beschouwende in het
mannelijke karakter, dan tot dat
van de opstandige felheid. Mon
teux belicht in deze drie stukken
één kant van Debussy, en laat in
opnamen van andere werken die
daartoe trouwens meer geschikt zijn
7 een andere kant zien. Wat de
combinatie Ravel-Debussy betreft
Monteux legt meer de nadruk
op de verschillen dan op de over
eenkomsten tussen zijn twee grote
land- en tijdgenoten. Ook daarom
is dit een opname die van veel
belang is, zowel voor de kennis van
Debussy en Ravel als voor die van
de dirigent Pierre Monteux.
waarvan Thorbecke getuigde:
J., r~" -"J "Cl pj.uz,d vdll lUrtllllcIl alö Vdl
t ibV* gr°udlgf wljze,dat hem Siegenbeek. Maar het proza
li" 1.'J, IJ dys de dertig_nog anders. Het is vlot en speels
van Geel is over poëzij en arbeid en aan fraaije letteren, met geleerdheid, met poë-
pittig' en dé "'N i' e uwe k h f a k t v e r- tisghe verbeelding gepaard." 3
ere gekun- deeling van den stijl. In het a
ipulair zul- eerste stuk volgt Geel de Socratische be -ir> 'ii-fS cl J Dr.. P,„H. Sehröder
SS
j5n, h6'- Proza van mannen als Van der Palm en een leidschen buitensingel oordeel met een uitgebreide belezenheid in
Siegenbei
- anderS.
ninsren'fesj;oraat in Gro- geestig, al kan men er een zekere c s van n c w;i. m nc
omdat zijn werk bij de fanhfie DedeTnog 8teldheidniet aan ontzeggen. Populair zul- eerste stuk volgt Geel de Socratische be
niet was voltooid. Vier jaar later volgde
zijn benoeming tot tweede bibliothecaris
van de Leidse Universiteitsbibliotheek.
Weldra kreeg hij de gehele leiding van deze
bijzondere verzameling; een doctoraat ho
noris causa en een buitengewoon profes
soraat werden hem aangeboden en een
reeks lidmaatschappen van tal van ge
leerde genootschappen in binnen- en bui
tenland volgde op zijn wetenschappelijke
publikaties, waarmee hij zich Europese
faam verwierf.
HET IS MERKWAARDIG en bewijst zo
wel Geels veelzijdigheid als zijn ijver, dat
hij midden in zijn filologische studiën nog
tijd vond voor critsche beschouwingen op
litterair gebied. In een te Utrecht voor
het Leesmuseum uitgesproken rede ver
dedigde hij even spits als zakelijk de re.'i-
ten van het proza tegen de toen al
machtig heersende poëzie. De Utrechtse
hoogleraar Simons, een volgeling van Bil-
derdijk, nam de hem toegeworpen hand
schoen op en bestreed voor de leden van
hetzelfde gezelschap de opvattingen van
Geel. Beide lezingen verschenen in druk,
ingeleid door G. Dedel, een der pupillen
van de voormalige huisleraar en gouver
neur. Het is grappig deze stukken nu nog
eens over te lezen: het zakelijke spitse be
toog van Geel tegenover de brallende vol-
EEN VOORBEELD VAN
VERWAANDE STIJL
Zie, hoe trotsch wandelt ginds die
r(jke, vrolijke welgemaakte en veel-
H belovende jongeling! Zijne nog on- H
bevlekte ziel beantwoordt aan de 3
H schoonheid zijns ligchaams. Mensch- s
H lievend, medelijdend, schrander,
welk een nuttig lid voor de maat-
g schappij! Maar, ach! ik bemerk, hij
H is met die heerlijke gaven ook ligt
verleidbaar: o ja! dit is maar al te g
H waar! Zie, weelde klampt hem aan
H en weelde begoochelt hem. Hij snelt g
p met verhaaste schreden met haar g
p voort; ginds ontwijken zij mijn oog g
g in het dartel huis van tijdelijk be- g
§f derf; ijlen wij hem na; verhoeden g
g wij zijnen val! Te laat! reeds te g
g Iaat!
EEN VOORBEELD VAN
KNORRIGE STIJL g
g 't Zijn misschien waardige men- g
ff schen die door hun ingenomenheid g
g met, hun overdreven liefde tot, en g
j§ hun onophoudelijk streven naar lof
g en prijs van al wat onder hun pen g
g valt, het gebrek verbloemen, het g
kwaad vergoelijken, wat goed is op- g
hemelen; maar wat wordt de his- g
g torie, als het hart nimmer warm g
ff wordt door toorn over, door afkeer g
g van de deugd? In een schralen kro- g
niekstijl vind ik kern en kracht, als S
g 't feit spreekt, deugd deugd, trouw gj
1 trouw is, een streek een streek blijft g
E= 5
WllllllllllllllllllLIIIIIIIIIIIIIIIIIIILIIIlllillllllllllllllllHlllülllllllllliUlllllillilïÜ
DE JONGSTE roman van Hubert
Lampo, „Hermione betrapt" (Uitgeve
rij Stols/Barth), duidt niet alleen door
de titel en een der beide motto's op
een verband met Shakespeare's „The
Winter's Tale", er is hier dunkt me
sprake van een weloverwogen variant,
een transpositie van dit als blijspel ge
rubriceerde stuk, dat uit Shakespeare's
laatste levensjaren dateert. De thema's
van het Winteravondsprookje, deze
„sad tale's best for ivinter", zijn voor
het merendeel zo onopvallend verwerkt
dat ze een onvoorbereide lezer waar
schijnlijk ontgaan, terwijl ze voor deze
merkwaardig gecomponeerde roman es
sentieel en voor de waardering ervan,
hoewel niet beslissend, toch van wezen
lijke betekenis zijn. Hermaionie of Her
mione, door haar echtgenoot Leontes,
koning van Sicilië, wegens ontrouw ver
stoten, heet in „The Winter's Tale" in
ballingschap gestorven te zijn. Ze boet
te in haar onschuld voor de passie van
achterdocht, jaloersheid en wraak, voor
de redeloosheid der menselijke driften,
en liet een berouwvolle en vereenzaam
de Leontes achter. Twintig jaar ver
strijken alvorens de vernietigende en
ontluisterende Tijd is overwonnen en
Leontes een „bedevaart" onderneemt
naar de kapel waar in een nis het
beeld van Hermione staat. Daar dan
voltrekt zich het wonder: het gordijn
van de schijn wordt weggetrokken, het
beeld leeft, „O, she's warm!", en
Hermione herrijst in heel haar gratie
Haar doodsbericht was een voorwend
sel, een list om de Tijd te overbruggen
en teniet te doen, de zogenaamde rea
liteit te logenstraffen en de eenheid
der eeuwigheid, waarin de tegenstellin
gen van „joy and terror, good and
bad" zijn opgeheven, te herstellen. Zo
wordt de tragische inzet en opzet via
idyllisch-herderlijke taferelen de
schoonste en zinrijkste die Shakespeare
heeft geschreven besloten met het
„all well that ends well" van een blij
spel, dat zich aan een tragische onver
vuldheid ontworsteld en zich er boven
verheven heeft.
EN NU LAMPO: zijn Leontes is geen
koning die zich door een vermeende on
trouw liet verleiden tot een wraakzuch-
tig-bestraffende daad, maar een archi
varis, een historicus en romanschrij
ver, die in zijn jeugd de geliefde Dési-
rée Chantraine aan de dood moest af
staan en sindsdien twintig jaar lang
als in „The Winter's Tale" een asce
se van de trouw, een vertroostende en
bezielende cultus van het gemis be
oefend heeft. Désirée Chantraine bete
kent voor hem niet een symbool, ze is
de in hem voortlevende verlorene, die
hem onverbrekelijk verbindt aan zijn
kortstondig jeugdgeluk van een paradij
selijk samenzijn, een Atlantis van de
ziel. en het heimwee in hem gaande
houdt om, Shakespeareaans gezegd, „to
vv v: '-'.
VERFIJNING, en dan vooral in
de uitvoering, is zeker ook aanwe
zig in de opnamen, die Ernest An-
sermet met het Suisse Romande Or
kest maakte van een tweetal wer
ken. van de in Nederland wonende
Zwitserse componist Frank Martin.
De kwaliteit van de plaa.f is zeer
behoorlijk,- hpewel hij soms wat
scherp klinkt. Van bijzondere ver
fijning in de muziek zelf kan men
nauwelijks spreken bij dit concert
voor zeven blazers, pauken, slag
werk en strijkorkest en bij deze
vier etudes voor strijkorkest. Ove
rigens is het voor de geïnteresseer
de in de hedendaagse muziek stel
lig belangwekkend kennis te nemen
van deze beide stukken, die een
goed inzicht geven in de composi-
tiewijze van de gematigde, maar
zeker wel een eigen karakter be
zittende, thans tweeënzeventigjari-
ge componist. Het zijn twee sym
pathieke, niet zeer sterke werken,
waarbij moet worden opgemerkt,
dat de etudes aanzienlijk boeien
der zijn dat het concert.
be boy eternal", voor eeuwig een knaap
te zijn en in een „staat van onschuld"
te verkeren, één met het alomvattende
levenspatroon, één met de door de Tijd
verstoorde harmonie der hiërarchische
levenswaarden, één met zichzelf.
Ik noem Atlantis, het verzonken rijk
der gelukzaligen, waarin de ware wer
kelijkheid tevens de werkelijke waar
heid was. Telkens weer heeft Lampo
deze Atlantis-mythe omspeeld, bespeeld,
diep in zijn wezen heimelijk ervan over
tuigd dat de „dagelijkse realiteit" niet
de ware, de eigenlijke werkelijkheid is
In de ongereptheid van de jeugdjaren,
in de „droom", in de zeldzame ogen
blikken van een onbenoembare lucidi
teit breekt er iets door van de gouden
voortijd der mensheid, die geen histo
risch verleden maar innerlijke erva
ring is. Vandaar Lampo's verbonden
heid met Alain Fourniers „Grand
Meaulnes", zijn geobsedeerde bemoeie
nis met de figuur en het werk van
Charles-Joseph de Grave, die in zijn
wonderlijk-intuïtieve en intelligente
„République des Champs Elysées",
waaraan Lampo een van zijn werken
wijdde, het verzwolgen Atlantis locali-
seerde in de delta van Rijn, Maas en
Schelde. Maar behalve in Lampo's hier
bedoelde „Toen Herakles spitte en Kir-
ke spon" is de atmosfeer van het ver
speelde Elysium, waarnaar zijn heim
wee uitgaat, voelbaar en soms zo goed
als tastbaar aanwezig in al zijn andere
werk. In „Terugkeer naar Atlantis" is
Christiaan Dewandelaer op zoek naar In Amenka is de uitgifte van kunstboe- mficence of Rome" overweegt. Hiervan
de gestorven vader naar de oorsprong kem in enkele jaren tot grote omvang uit- zullen er naar schatting 15 exemplaren in
TA /I /l rt i ij A A Wl AVI T?v\ rtrtl r, v-, *0 f ,1 i f f7 a v, a J a Ata 1 OA a! A
Hubert Lampo
in een halfdroom gewaar dat de rol
van Hermione vertolkt wordt door de
vrouwelijke métro-verschijning, Denise
Masurel, die een schokkende gelijkenis
vertoont met de geliefde Désirée Chan
traine, aan wier duurzame nagedachte
nis het tweede hoofdstuk als terugblik
op het verleden is gewijd.
RUDOLF REYNIERS brengt met de
bloemen een van de vele Shakespea-
reaanse motieven die hij Denise op
het toneel laat aanbieden een groet aan
de verloren jeugdgeliefde en de ontmoe
ting die daaruit voortkomt leidt al da
delijk tot een vertrouwelijk gesprek,
dat zonder een innerlijke verwantschap
niet zo intiem had kunnen verlopen.
Wat volgt is tijdens het samenzijn ge
durende een tweetal dagen een steeds
dieper doordringen in elkanders leven
een wederzijdse verkenning die, zo
als later blijkt, van de kant van De
nise berust op de wetenschap van Rey-
niers' identiteit. Shakespeare's doodge
waande Hermione lééfde, alleen de ver
storende Tijd en wat „des tijds" is had
haar van haar wederhelft gescheiden
dus van zijn eingelijke herkomst, in
zijn jeugdroman „Hélène Defraye" is
deze vrouwelijke verschijning het sym
bool van een herwonnen eenheid, en in
gegroeid. De rede: de welvarende Ameri- Engeland, vijf in Canada en 180 in de
kaan raakt geïnteresseerd in cultuur.
Verenigde Staten worden verkocht. Men
De uitgevers zijn zo overtuigd van de rekent ook op mensen die met alle geweld
duurzaamheid van deze markt dat zij op- geld willen uitgeven vooral tegen Kerst-
andere nuanceringen kan men de uit- timistisch grote boeken samenstellen van mis.
uschilder-, beeldhouw-,
Een ander boek dat voor 200 dollar op
de markt zal verschijnen is „Hommage a
drukking (juister misschien: een po- 1 eProducties van
ging tot benadering) van dit levensge- architectuur- en andere kunstwerken.
voel weervinden in andere novellen en Het b°eken die soms vijf kilo wegen l ecole de Pans met werken van Cha
romans van zijn hand, tot op „De komst en gemiddeld 750 gulden kosten. Daarte- gall, Dufy, Matisse en Utnllo. Simon en
van Jaochim Stiller" toe. genover staan miljoenen goedkope kunst- Schuster geeft m het najaar
boekjes van f 3,50.
NAAR ARCHIVALIA betreffende ge
The loom
of art" uit, geschreven en samengesteld
door Germain Bazin, curator van het Lou-
noemde De Grave is de Belgische his- De verkoop van kunstboeken is zich pas vre in Parijs. De 433 reprodukties noemt
toricus en romanschrijver Rudolf Rey- in de laatste vijf zes jaren gaan uitbrei- Jason Berger, directeur van „Simon and
niers, de mannelijke hoofdfiguur uit den en ook het museumbezoek neemt Schuster", „de grote beeldende kunstwer-
„Hermione betrapt", dan ook op zoek steeds meer toe. Peter Field, president van ken uit alle tijden en beschavingen". „Si-
zodra hij in het eerste hoofdtuk te Pa- de uitgeverij „Skira", verklaarde: „Wij
rijs aankomt. Als men bedenkt dat deze zijn in de Verenigde Staten aan het op-
Hermioneroman evenals Shakespeare's groeien. Misschien hebben de mensen ge- len deze boeken ongeveer 90 gulden en
„The Winter's Tale" een sprookje, een noeg koelkasten en televisietoestellen aan- daarna 110 gulden per stuk kosten. Vol-
wondervertelling is, zal men er zich niet geschaft en bestaat er nu een leegte.'
over verbazen dat het Atlantische De Een woordvoerder van de uitgeversin-
mon and Chuster" zal 20.000 exemplaren
in Amerika importeren. Voor Kerstmis zul
len deze boeken ongeveer 90 gulden e
daarna 110 gulden per stuk kosten. Vo
gens Berger zullen er in totaal 50.000 a
75.000 exemplaren van dit boek verkocht
Grave-motief al dadelijk een verbinding dustrie heeft verklaard dat naar schatting worden, waarvan de meeste in Europa,
aangaat met dat van de verloren ge- jaarlijks honderdduizend Amerikanen re- Van alle uitgevers is het misschien „Har
liefde. In de métro trekt een vrouwe- gelmatig kunstboeken aanschaffen en dat ry N. Abrahams Inc." die de grote kunst
lijke verschijning dusdanig Reyniers' dit aantal nog verhoogd wordt door enkele het meest tot de mensen heeft gebracht,
aandacht dat hij haar, gedreven door honderdduizenden die af en toe kopen. Deze uitgeverij heeft onlangs „Titian"
een onverklaarbare impuls, op straat Onder de uitgeverijen die voor de dure uitgegeven, het 40ste boek in de serie van
volgt tot in de hall van een schouw- boeken een afzetgebied menen te kunnen de „Pocket library of great arts" deze
burg waar in die dagen „The Winter's vinden, bevindt zich de ..Brace and World, serie werd in 1953 aangevangen.
Tale" wordt opgevoerd. Reyniers Ine" uit Hartcourt, die de uitgifte van een Hiervan zijn reeds 15 miljoen boekjes
woont een voorstelling bij en wordt als 60 x 60 cm. exemplaar van „The mag- a 3,50 verkocht.
Hieronder worden besproken op
namen van het Londen Symphony
Orchestra onder Monteux met wer
ken van Debussy en Ravel (Decca
LXT 5677); het Suisse Romande
Orkest onder Ansermet met werken
van Frank Martin (Decca LXT 5676);
de tweede plaat van Donemus'
audio-visuele serie, werken van
Ruyneman en Schat (DAVS 6202);
en tenslotte 1 Musici met vier viool
concerten van Vivaldi (Philips,
A 02220 L).
WIJ BLIJVEN EVEN in de he
dendaagse muziek en richten onze
aandacht op een meer avantgardis-
tisch getinte plaat, die als tweede
verscheen in de audio-visuele serie
1962 van de Stichting Donemus. De
ze helaas bepaald slechte opname
(hij is te scherp van klank en mist
diepte) bevat de „Hiëroglyphen"
van Daniel Ruyneman (avant-gar-
demuziek uit 1918, die nu natuurlijk
wel iets van zijn revolutionnaire
aard heeft verloren, maar die toch
zeker als historisch document en
als levende muziek zeer interessant
blijft deze opname is trouwens
in de praktijk de enige mogelijkheid
dit stuk te horen), de Réflexions no
4 voor blaaskwintet van dezelfde
componist en de „Improvisations and
Symphonies" voor blaaskwintet van
Peter Schat. De beide laatste stuk
ken zijn zeer recent. De combinatie
van deze drie werken is een geluk
kige en zinvolle, hoewel de Réflexions
4 niet tot de beste werken van Ruyne
man behoren. Het kwintet van Schat
is een voortreffelijk stuk, dat men
via deze plaat zeer goed kan leren
kennen en waarderen. Daarbij ver
schaft de service van de Stichting
Donemus, die bij de plaat de par
tituren van de uitgevoerde werken
voegt een goede hulp.
Eén opmerking nog: de uitvoering
van de beide kwintetten is in de goe
de handen van het Sanzi-kwintet,
maar aan de uitvoering van de Hië
roglyphen (door een instrumentaal
ensemble onder leiding van Peter
Erös) ontbreekt jammer genoeg wel
het een en ander. Misschien is het
nuttig nog mede te delen, dat deze
serie platen niet in de gewone han
del is, maar alleen bij intekening
te verkrijgen is bij de Stichting Do
nemus te Amsterdam.
TENSLOTTE DAN NOG een plaat
voor de liefhebbers: vier vioolcon
certen (de nrs. 5, 6, 7 en 8) uit
„II cimento dell'armonia en dell'
invenzione" opus 8 van Vivaldi.
Qua opname en uitvoering bereikt
deze plaat van het onvergelijkelijke
ensemble I Musici met de prachtige
violist Felix Ayo als solist de top,
zodat hij in de discotheek van bewon
deraars van de oude Italiaanse mu
ziek niet mag ontbreken.
gehouden. En ook Désirée Chantraine
leeft, in de gedaante van Denise Ma
surel nadert zij steeds dichter, steeds
inniger tot het ogenblik waarop twin
tig jaren zullen wegvallen in de diepte
van het tijdloze en de hereniging zal
plaatsvinden „but then you'll think
which I protest against, I am assis
ted bij wicked powers". Shakespeare
ontkent dus dat er bij de herrijzenis
van Hermione behekste krachten aan
het werk zouden zijn en voor Lampo
is het niet anders: er is een werke
lijker werkelijkheid dan de zich op het
eerste gezicht voordoende realiteit, een
werkelijkheid buiten de chronologische
tijd en de voor ons beperkt waarneem
bare ruimte, een eeuwig „hier" en
„nu", dat in enkelingen en dan nog
in zeldzame ogenblikken manifest
wordt als magisch verbreide openba
ring.
ZONDER TOVERMACHT, zonder bij
stand van een zwarte magie, laat Hu-
bert Lampo zich de hereniging van de
door de dood gescheiden geliefden vol
trekken: Atlantis is in een mensen
paar, dat het eerste van de aanvang
der Schepping niet ongelijk is, weer
gekeerd, de eenheid is hersteld, het
droomgeluk is geluksdroom van de
werkelijkheid geworden. Dit te verbeel
den, dit in een roman letterlijk te re
aliseren, is de waarde, de respectabe
le verdienste van deze roman.
Anders is het met de vorm gesteld.
Lampo heeft in zijn synthetiserende
geest een poging gedaan om alle the
ma's van zijn leven en werk te ver
enen met zijn, met dè realiteit; men
treft in deze roman niet zonder ef
fect soms toespelingen aan op auto
biografische gegevens, op vroeger werk,
op figuren uit dat werk, op Vlaamse
collega's. Nu kan en mag er veel in
een „winteravondsprookje", in een fa
bel als men wil, en veel is in Lampo's
magisch realisme geoorloofd en zelfs
authentiek. Maar deze innerlijke vrij
heid en noodzaak van compositie recht
vaardigt nog niet een aantal overbo
dige of te ver uitgesponnen passages
vrijwel het gehele vierde hoofdstuk
zou ik graag hebben gemist niet de
ingewikkelde zinswendingen, niet de in
gelaste bespiegelingen, niet het gebruik
van verkalkte woorden, niet de soms
te zwaar aangebrachte accenten en
nauwelijks de haast kinderlijke boe-
ken-dialoog.
Slotsom: Lampo heeft materieel een
van zijn zinrijkste romans geschreven.
Formeel stelt hij teleur.