JACOB GEEL, MODERN ESSAYIST, STIERF HONDERD JAAR GELEDEN Disca discaucs I Hubert Lampo's winteravondsprookje MUZIEK OP PLATEK O Hermione betraptvariant van The Winter's Tale Steeds kostbaarder kunstboeken O O ZATERDAG 10 NOVEMBER 1962 Erbij PAGINA TWEb g enz. g Rob du Bois C. E. Dinaux ER BESTAAT SLECHTS één portret van hem, da terend uit 1852, toen hij 63 jaar oud was. Het was niet op zijn eigen verlangen gemaakt, want Geel hield niet van zulke uiterlijkheden. Enige vrienden hadden hem echter gevraagd zijn conterfeitsel aan zijn vrouw te mogen aanbieden, op die wijze Geel bewegend er in toe te stemmen dat het vervaardigd werd. „Zonder mijne vrouw in het spel te roepen en aan haar mijn portret te schenken, zou het niet gelukt zijn", schreef hij in een brief en op vrolijke toon vaart hij dan voort: „Het ding is uitnemend gelukt; allen bij honderden schreeuwen het uit dat de gelijkenis zonder gelijke is, maar nog geen enkele heeft geroepen: wat is dat een mooi gezigt! Welk een ver nedering! Wie 't portret van Geel rustig en opmerkzaam beziet, wordt in de eerste plaats getroffen door het jeug dige uiterlijk van de 63-jarige en door de koele, lichtelijk spottende blik der ogen. De linkermondhoek is ietwat ironisch opgetrokken en als de kleding niet de negen- tiende-eeuwer verried, zouden wij aan een tijdgenoot kunnen denken, een modern mens. Nu was Geel modern. Als bibliothecaris der Leidse Universiteitsbibliotheek ver keerde hij met veel jonge mensen en zijn letterkundig werk heeft iets onmiskenbaar joligs. In tegenstelling tot velen zijner tijdgenoten wat hij geen veelschrijver. Zijn gehele litteraire nalatenschap wordt gevormd door één bundeltje critische opstellen die hij in het jaar 1838 onder de titel Onderzoek en Pliantasie publiceerde. Maar in dat kleine geschrift van nog geen 200 pagina's tintelt zoveel scherpzinnigheid, vernuft en humor dat het de tijdgenoten heeft verrast en ons, die in een geheel andere wereld leven, nog bewondering afdwingt. Dit is het portret waarvan zijn vrienden plachten te zeggen: „Welk een lelijk jenevergezicht!" len de geschriften van Geel daardoor nooit worden; populair waren ze ook in zijn tijd niet. De ontwikkelden echter, de fijnproe vers, hebben er telkens naar gegrepen en er zich telkens in verlustigd. Geel wist zelf heel goed dat wat hij schreef slechts voor een kleine schare genietbaar was. Over zijn Gesprek op den Drachenfels, r.„n r<vT7r waarin over de begrippen klassiek en ro- jacub GEEL was in 1789, het jaar der zinnen van Simons die eindigt met de vol- mantiek wordt gehandeld, schreef hij zelf: iranse revolutie, geboren. Zijn ouders gende woorden: ,,Ik geloof dat bijna niemand mijn melden te Amsterdam een kostschool, die Drachenfels begrepen heeft: in 's hemels na de dood ^'.iner moeder snel achteruit- „En de poëzie durft men versmaden? naam! Nu pas beginnen zij het half te ont ging. Later dreef zijn vader een zaak in Hare taal, door brommende grootspraak dekken wat ik in den zin had en over twin- venster- en spiegelglas. De jeugdige Jacob van rollend proza verdooven? Mijne tig jaar zullen zij het geheel weten en dan w a0^111 de Latijnse ,sch<?°i ®n Heeren! het is mij alsof ik de trommel ben ik denkelijk reeds tot mijne vaderen tunde een klein maar kostbaar werkie na daarna het Athenaeum, waar hij tot de hoor die de nachtegalen verjaagt!" vergaderd of verzameld" kunde een kIem' maar kostbaar werkJe na begaafdsten bleek te behoren. Door pro- h1ftppnVvnii?ror^f^LX^c^"IifP VeirTijr^ MOET worden toegegeven dat Si- AAN TWEE beschouwingen uit O n d e r- „Wij vinden hier een oorspronkelijken H wiens vier znnns hu nnHpr vht f0008 in opzicht gelijk had en wel hier- zoek en Phantasie komt naar stijl, geheel ontdaan van de rhetorische eisen studie van H n ri t i in dat b" te ve*de trolc tegen de deftige mijn persoonlijke smaak een bijzonder houding onzer gewone proza en poëzie, daarnaact Z. droge statigheid van het proza dier dagen, woord toe, aan het Gesprek op meesterlijke behandeling der taal, gezond toogtrant. Zoals Socrates wandelend met zijn vrienden en argeloze vragen stellend de waarheid poogde op te sporen, zo con verseert Geel over het begrip arbeid in de dichtkunst met de „aangeblazen" dichter Melissus, voor wie poëzie voortvloeit uit goddelijke inspiratie. Tegenover het stro- vuur der opgewondenheid stelt Geel het verstandelijke element van studie en ken nis en hij weet Melissus telkenmale vast te zetten. Eerst het leerdicht, dan het dra ma, dan de epiek en tenslotte de lyriek, ze kunnen het geen van alle stellen zonder regels en wetten, zonder leidende gedachte die op bezinning, op studie, op arbeid berust. In de Nieuwe karakterver- deeling van den stijl keert Geel zich zonder namen te noemen, tegen de redenaars zijner dagen, tegen hen die bepaalde stijlsoorten aan namen en van „historische stijl", „redekunstige stijl", „briefstijl" en dergelijke spraken. Geel creëert nu een „onopregte stijl", een „goed hartige stijl", een „knorrige stijl" en een „verwaande stijl" en geeft daarvan zelfge maakte voorbeelden. Het is onmogelijk daaruit te citeren, maar wie smaak heeft in wat men later heeft genoemd „snaakse stijlvariaties" kan van dit opstel genieten. Geel redeneert dat de stijl de mens is (le style c'est l'homme) en dat dus stijlindeling op zielkundige grondslag moet berusten. Zijn specimina zijn vermakelijk en instruc tief tevens. Zijn toehoorders herkenden de stijl der grote redenaars hunner dagen en verkneukelden er zich in dat een man als Geel die coryfeeën durfde aan te vallen en dat op zulk een wijze dat zij niet eens boos konden worden. INTUSSEN LEEFDE Geel rustig in Lei den voort. Een professoraat in Amsterdam begeerde hij al evenmin als daarvoor dat in Groningen, al trok de honorering 3.000 per jaar hem die nooit boven 2.000 klom, wel aan. Maar als bibliothe caris kon hij rustiger studeren. De enige ontspanning die hij zich gunde was een jaarlijkse buitenlandse reis, eerst alleen of met vrienden, later met zijn vrouw die hij, toen hij 55 was, had gehuwd. In de wintermaanden werden die reizen zorg vuldig voorbereid en het echtpaar kende uit tal van schrifturen reeds alle musea en bibliotheken die het zou bezoeken. Maar lang heeft deze periode van onge stoord geluk niet geduurd. In 1859 was Geel gedwongen zijn ontslag te nemen en zijn laatste jaren heeft hij doorgebracht in een snel verminderend bewustzijn van wat om hem heen geschiedde. Het is een tragische contradictie dat deze rijke en scherpzinnige geest moest eindigen in doffe omsluiering en zijn vrienden hebben dat ook ervaren als een wreed spel van het lot. In korte tijd verviel hij tot een schaduw van zijn vroegere zelf en de dood die op 11 november 1862, dus nu honderd jaar geleden kwam, was voor de lijder en voor zijn omgeving een verlossing. Geel was „tot zijne vaderen vergaderd of ver zameld" en liet de Nederlandse letter- BIJ DEZE VIER grammofoon platen is er een, die een zeer bij zondere aanbeveling verdient. Dat is de opname die Pierre Monteux maakte met het London Sympho ny Orchestra van twee nocturnes (Nuages en Fêtes) en de Prélude a l'après midi d'un faune van De bussy; en van de Pavane pour une Infante Défunte en de Rapsodie Es- pagnole van Ravel. Deze plaat is daarom zo bijzonder de moeite waard omdat hij,*bij een voortref felijke opnamekwaliteit, een duide lijk beeld geeft van het dirigeren van de thans zevenentachtigjarige meester en van zijn 'artistiek en historisch belangwekkende opvattin gen over Debussy en Ravel. Wie misschien in de Debussy opnamen de felheid mist, die hij kent uit andere Debussy-vertolkingen van Monteux zij er op gewezen, dat die felheid in Ravel wèl aanwezig is, vooral in de Rapsodie Espag- nole. Daarbij komt dat voor een man van de leeftijd en de grote wijsheid van Pierre Monteux ande re waarden kunnen zijn gaan gel den: er is in deze opname een zeer grote verfijning, die nergens tegen de zeer sterke en mannelijke aard van Debussy zondigt, maar die eer der behoort tot het domein van het dichterlijk beschouwende in het mannelijke karakter, dan tot dat van de opstandige felheid. Mon teux belicht in deze drie stukken één kant van Debussy, en laat in opnamen van andere werken die daartoe trouwens meer geschikt zijn 7 een andere kant zien. Wat de combinatie Ravel-Debussy betreft Monteux legt meer de nadruk op de verschillen dan op de over eenkomsten tussen zijn twee grote land- en tijdgenoten. Ook daarom is dit een opname die van veel belang is, zowel voor de kennis van Debussy en Ravel als voor die van de dirigent Pierre Monteux. waarvan Thorbecke getuigde: J., r~" -"J "Cl pj.uz,d vdll lUrtllllcIl alö Vdl t ibV* gr°udlgf wljze,dat hem Siegenbeek. Maar het proza li" 1.'J, IJ dys de dertig_nog anders. Het is vlot en speels van Geel is over poëzij en arbeid en aan fraaije letteren, met geleerdheid, met poë- pittig' en dé "'N i' e uwe k h f a k t v e r- tisghe verbeelding gepaard." 3 ere gekun- deeling van den stijl. In het a ipulair zul- eerste stuk volgt Geel de Socratische be -ir> 'ii-fS cl J Dr.. P,„H. Sehröder SS j5n, h6'- Proza van mannen als Van der Palm en een leidschen buitensingel oordeel met een uitgebreide belezenheid in Siegenbei - anderS. ninsren'fesj;oraat in Gro- geestig, al kan men er een zekere c s van n c w;i. m nc omdat zijn werk bij de fanhfie DedeTnog 8teldheidniet aan ontzeggen. Populair zul- eerste stuk volgt Geel de Socratische be niet was voltooid. Vier jaar later volgde zijn benoeming tot tweede bibliothecaris van de Leidse Universiteitsbibliotheek. Weldra kreeg hij de gehele leiding van deze bijzondere verzameling; een doctoraat ho noris causa en een buitengewoon profes soraat werden hem aangeboden en een reeks lidmaatschappen van tal van ge leerde genootschappen in binnen- en bui tenland volgde op zijn wetenschappelijke publikaties, waarmee hij zich Europese faam verwierf. HET IS MERKWAARDIG en bewijst zo wel Geels veelzijdigheid als zijn ijver, dat hij midden in zijn filologische studiën nog tijd vond voor critsche beschouwingen op litterair gebied. In een te Utrecht voor het Leesmuseum uitgesproken rede ver dedigde hij even spits als zakelijk de re.'i- ten van het proza tegen de toen al machtig heersende poëzie. De Utrechtse hoogleraar Simons, een volgeling van Bil- derdijk, nam de hem toegeworpen hand schoen op en bestreed voor de leden van hetzelfde gezelschap de opvattingen van Geel. Beide lezingen verschenen in druk, ingeleid door G. Dedel, een der pupillen van de voormalige huisleraar en gouver neur. Het is grappig deze stukken nu nog eens over te lezen: het zakelijke spitse be toog van Geel tegenover de brallende vol- EEN VOORBEELD VAN VERWAANDE STIJL Zie, hoe trotsch wandelt ginds die r(jke, vrolijke welgemaakte en veel- H belovende jongeling! Zijne nog on- H bevlekte ziel beantwoordt aan de 3 H schoonheid zijns ligchaams. Mensch- s H lievend, medelijdend, schrander, welk een nuttig lid voor de maat- g schappij! Maar, ach! ik bemerk, hij H is met die heerlijke gaven ook ligt verleidbaar: o ja! dit is maar al te g H waar! Zie, weelde klampt hem aan H en weelde begoochelt hem. Hij snelt g p met verhaaste schreden met haar g p voort; ginds ontwijken zij mijn oog g g in het dartel huis van tijdelijk be- g §f derf; ijlen wij hem na; verhoeden g g wij zijnen val! Te laat! reeds te g g Iaat! EEN VOORBEELD VAN KNORRIGE STIJL g g 't Zijn misschien waardige men- g ff schen die door hun ingenomenheid g g met, hun overdreven liefde tot, en g j§ hun onophoudelijk streven naar lof g en prijs van al wat onder hun pen g g valt, het gebrek verbloemen, het g kwaad vergoelijken, wat goed is op- g hemelen; maar wat wordt de his- g g torie, als het hart nimmer warm g ff wordt door toorn over, door afkeer g g van de deugd? In een schralen kro- g niekstijl vind ik kern en kracht, als S g 't feit spreekt, deugd deugd, trouw gj 1 trouw is, een streek een streek blijft g E= 5 WllllllllllllllllllLIIIIIIIIIIIIIIIIIIILIIIlllillllllllllllllllHlllülllllllllliUlllllillilïÜ DE JONGSTE roman van Hubert Lampo, „Hermione betrapt" (Uitgeve rij Stols/Barth), duidt niet alleen door de titel en een der beide motto's op een verband met Shakespeare's „The Winter's Tale", er is hier dunkt me sprake van een weloverwogen variant, een transpositie van dit als blijspel ge rubriceerde stuk, dat uit Shakespeare's laatste levensjaren dateert. De thema's van het Winteravondsprookje, deze „sad tale's best for ivinter", zijn voor het merendeel zo onopvallend verwerkt dat ze een onvoorbereide lezer waar schijnlijk ontgaan, terwijl ze voor deze merkwaardig gecomponeerde roman es sentieel en voor de waardering ervan, hoewel niet beslissend, toch van wezen lijke betekenis zijn. Hermaionie of Her mione, door haar echtgenoot Leontes, koning van Sicilië, wegens ontrouw ver stoten, heet in „The Winter's Tale" in ballingschap gestorven te zijn. Ze boet te in haar onschuld voor de passie van achterdocht, jaloersheid en wraak, voor de redeloosheid der menselijke driften, en liet een berouwvolle en vereenzaam de Leontes achter. Twintig jaar ver strijken alvorens de vernietigende en ontluisterende Tijd is overwonnen en Leontes een „bedevaart" onderneemt naar de kapel waar in een nis het beeld van Hermione staat. Daar dan voltrekt zich het wonder: het gordijn van de schijn wordt weggetrokken, het beeld leeft, „O, she's warm!", en Hermione herrijst in heel haar gratie Haar doodsbericht was een voorwend sel, een list om de Tijd te overbruggen en teniet te doen, de zogenaamde rea liteit te logenstraffen en de eenheid der eeuwigheid, waarin de tegenstellin gen van „joy and terror, good and bad" zijn opgeheven, te herstellen. Zo wordt de tragische inzet en opzet via idyllisch-herderlijke taferelen de schoonste en zinrijkste die Shakespeare heeft geschreven besloten met het „all well that ends well" van een blij spel, dat zich aan een tragische onver vuldheid ontworsteld en zich er boven verheven heeft. EN NU LAMPO: zijn Leontes is geen koning die zich door een vermeende on trouw liet verleiden tot een wraakzuch- tig-bestraffende daad, maar een archi varis, een historicus en romanschrij ver, die in zijn jeugd de geliefde Dési- rée Chantraine aan de dood moest af staan en sindsdien twintig jaar lang als in „The Winter's Tale" een asce se van de trouw, een vertroostende en bezielende cultus van het gemis be oefend heeft. Désirée Chantraine bete kent voor hem niet een symbool, ze is de in hem voortlevende verlorene, die hem onverbrekelijk verbindt aan zijn kortstondig jeugdgeluk van een paradij selijk samenzijn, een Atlantis van de ziel. en het heimwee in hem gaande houdt om, Shakespeareaans gezegd, „to vv v: '-'. VERFIJNING, en dan vooral in de uitvoering, is zeker ook aanwe zig in de opnamen, die Ernest An- sermet met het Suisse Romande Or kest maakte van een tweetal wer ken. van de in Nederland wonende Zwitserse componist Frank Martin. De kwaliteit van de plaa.f is zeer behoorlijk,- hpewel hij soms wat scherp klinkt. Van bijzondere ver fijning in de muziek zelf kan men nauwelijks spreken bij dit concert voor zeven blazers, pauken, slag werk en strijkorkest en bij deze vier etudes voor strijkorkest. Ove rigens is het voor de geïnteresseer de in de hedendaagse muziek stel lig belangwekkend kennis te nemen van deze beide stukken, die een goed inzicht geven in de composi- tiewijze van de gematigde, maar zeker wel een eigen karakter be zittende, thans tweeënzeventigjari- ge componist. Het zijn twee sym pathieke, niet zeer sterke werken, waarbij moet worden opgemerkt, dat de etudes aanzienlijk boeien der zijn dat het concert. be boy eternal", voor eeuwig een knaap te zijn en in een „staat van onschuld" te verkeren, één met het alomvattende levenspatroon, één met de door de Tijd verstoorde harmonie der hiërarchische levenswaarden, één met zichzelf. Ik noem Atlantis, het verzonken rijk der gelukzaligen, waarin de ware wer kelijkheid tevens de werkelijke waar heid was. Telkens weer heeft Lampo deze Atlantis-mythe omspeeld, bespeeld, diep in zijn wezen heimelijk ervan over tuigd dat de „dagelijkse realiteit" niet de ware, de eigenlijke werkelijkheid is In de ongereptheid van de jeugdjaren, in de „droom", in de zeldzame ogen blikken van een onbenoembare lucidi teit breekt er iets door van de gouden voortijd der mensheid, die geen histo risch verleden maar innerlijke erva ring is. Vandaar Lampo's verbonden heid met Alain Fourniers „Grand Meaulnes", zijn geobsedeerde bemoeie nis met de figuur en het werk van Charles-Joseph de Grave, die in zijn wonderlijk-intuïtieve en intelligente „République des Champs Elysées", waaraan Lampo een van zijn werken wijdde, het verzwolgen Atlantis locali- seerde in de delta van Rijn, Maas en Schelde. Maar behalve in Lampo's hier bedoelde „Toen Herakles spitte en Kir- ke spon" is de atmosfeer van het ver speelde Elysium, waarnaar zijn heim wee uitgaat, voelbaar en soms zo goed als tastbaar aanwezig in al zijn andere werk. In „Terugkeer naar Atlantis" is Christiaan Dewandelaer op zoek naar In Amenka is de uitgifte van kunstboe- mficence of Rome" overweegt. Hiervan de gestorven vader naar de oorsprong kem in enkele jaren tot grote omvang uit- zullen er naar schatting 15 exemplaren in TA /I /l rt i ij A A Wl AVI T?v\ rtrtl r, v-, *0 f ,1 i f f7 a v, a J a Ata 1 OA a! A Hubert Lampo in een halfdroom gewaar dat de rol van Hermione vertolkt wordt door de vrouwelijke métro-verschijning, Denise Masurel, die een schokkende gelijkenis vertoont met de geliefde Désirée Chan traine, aan wier duurzame nagedachte nis het tweede hoofdstuk als terugblik op het verleden is gewijd. RUDOLF REYNIERS brengt met de bloemen een van de vele Shakespea- reaanse motieven die hij Denise op het toneel laat aanbieden een groet aan de verloren jeugdgeliefde en de ontmoe ting die daaruit voortkomt leidt al da delijk tot een vertrouwelijk gesprek, dat zonder een innerlijke verwantschap niet zo intiem had kunnen verlopen. Wat volgt is tijdens het samenzijn ge durende een tweetal dagen een steeds dieper doordringen in elkanders leven een wederzijdse verkenning die, zo als later blijkt, van de kant van De nise berust op de wetenschap van Rey- niers' identiteit. Shakespeare's doodge waande Hermione lééfde, alleen de ver storende Tijd en wat „des tijds" is had haar van haar wederhelft gescheiden dus van zijn eingelijke herkomst, in zijn jeugdroman „Hélène Defraye" is deze vrouwelijke verschijning het sym bool van een herwonnen eenheid, en in gegroeid. De rede: de welvarende Ameri- Engeland, vijf in Canada en 180 in de kaan raakt geïnteresseerd in cultuur. Verenigde Staten worden verkocht. Men De uitgevers zijn zo overtuigd van de rekent ook op mensen die met alle geweld duurzaamheid van deze markt dat zij op- geld willen uitgeven vooral tegen Kerst- andere nuanceringen kan men de uit- timistisch grote boeken samenstellen van mis. uschilder-, beeldhouw-, Een ander boek dat voor 200 dollar op de markt zal verschijnen is „Hommage a drukking (juister misschien: een po- 1 eProducties van ging tot benadering) van dit levensge- architectuur- en andere kunstwerken. voel weervinden in andere novellen en Het b°eken die soms vijf kilo wegen l ecole de Pans met werken van Cha romans van zijn hand, tot op „De komst en gemiddeld 750 gulden kosten. Daarte- gall, Dufy, Matisse en Utnllo. Simon en van Jaochim Stiller" toe. genover staan miljoenen goedkope kunst- Schuster geeft m het najaar boekjes van f 3,50. NAAR ARCHIVALIA betreffende ge The loom of art" uit, geschreven en samengesteld door Germain Bazin, curator van het Lou- noemde De Grave is de Belgische his- De verkoop van kunstboeken is zich pas vre in Parijs. De 433 reprodukties noemt toricus en romanschrijver Rudolf Rey- in de laatste vijf zes jaren gaan uitbrei- Jason Berger, directeur van „Simon and niers, de mannelijke hoofdfiguur uit den en ook het museumbezoek neemt Schuster", „de grote beeldende kunstwer- „Hermione betrapt", dan ook op zoek steeds meer toe. Peter Field, president van ken uit alle tijden en beschavingen". „Si- zodra hij in het eerste hoofdtuk te Pa- de uitgeverij „Skira", verklaarde: „Wij rijs aankomt. Als men bedenkt dat deze zijn in de Verenigde Staten aan het op- Hermioneroman evenals Shakespeare's groeien. Misschien hebben de mensen ge- len deze boeken ongeveer 90 gulden en „The Winter's Tale" een sprookje, een noeg koelkasten en televisietoestellen aan- daarna 110 gulden per stuk kosten. Vol- wondervertelling is, zal men er zich niet geschaft en bestaat er nu een leegte.' over verbazen dat het Atlantische De Een woordvoerder van de uitgeversin- mon and Chuster" zal 20.000 exemplaren in Amerika importeren. Voor Kerstmis zul len deze boeken ongeveer 90 gulden e daarna 110 gulden per stuk kosten. Vo gens Berger zullen er in totaal 50.000 a 75.000 exemplaren van dit boek verkocht Grave-motief al dadelijk een verbinding dustrie heeft verklaard dat naar schatting worden, waarvan de meeste in Europa, aangaat met dat van de verloren ge- jaarlijks honderdduizend Amerikanen re- Van alle uitgevers is het misschien „Har liefde. In de métro trekt een vrouwe- gelmatig kunstboeken aanschaffen en dat ry N. Abrahams Inc." die de grote kunst lijke verschijning dusdanig Reyniers' dit aantal nog verhoogd wordt door enkele het meest tot de mensen heeft gebracht, aandacht dat hij haar, gedreven door honderdduizenden die af en toe kopen. Deze uitgeverij heeft onlangs „Titian" een onverklaarbare impuls, op straat Onder de uitgeverijen die voor de dure uitgegeven, het 40ste boek in de serie van volgt tot in de hall van een schouw- boeken een afzetgebied menen te kunnen de „Pocket library of great arts" deze burg waar in die dagen „The Winter's vinden, bevindt zich de ..Brace and World, serie werd in 1953 aangevangen. Tale" wordt opgevoerd. Reyniers Ine" uit Hartcourt, die de uitgifte van een Hiervan zijn reeds 15 miljoen boekjes woont een voorstelling bij en wordt als 60 x 60 cm. exemplaar van „The mag- a 3,50 verkocht. Hieronder worden besproken op namen van het Londen Symphony Orchestra onder Monteux met wer ken van Debussy en Ravel (Decca LXT 5677); het Suisse Romande Orkest onder Ansermet met werken van Frank Martin (Decca LXT 5676); de tweede plaat van Donemus' audio-visuele serie, werken van Ruyneman en Schat (DAVS 6202); en tenslotte 1 Musici met vier viool concerten van Vivaldi (Philips, A 02220 L). WIJ BLIJVEN EVEN in de he dendaagse muziek en richten onze aandacht op een meer avantgardis- tisch getinte plaat, die als tweede verscheen in de audio-visuele serie 1962 van de Stichting Donemus. De ze helaas bepaald slechte opname (hij is te scherp van klank en mist diepte) bevat de „Hiëroglyphen" van Daniel Ruyneman (avant-gar- demuziek uit 1918, die nu natuurlijk wel iets van zijn revolutionnaire aard heeft verloren, maar die toch zeker als historisch document en als levende muziek zeer interessant blijft deze opname is trouwens in de praktijk de enige mogelijkheid dit stuk te horen), de Réflexions no 4 voor blaaskwintet van dezelfde componist en de „Improvisations and Symphonies" voor blaaskwintet van Peter Schat. De beide laatste stuk ken zijn zeer recent. De combinatie van deze drie werken is een geluk kige en zinvolle, hoewel de Réflexions 4 niet tot de beste werken van Ruyne man behoren. Het kwintet van Schat is een voortreffelijk stuk, dat men via deze plaat zeer goed kan leren kennen en waarderen. Daarbij ver schaft de service van de Stichting Donemus, die bij de plaat de par tituren van de uitgevoerde werken voegt een goede hulp. Eén opmerking nog: de uitvoering van de beide kwintetten is in de goe de handen van het Sanzi-kwintet, maar aan de uitvoering van de Hië roglyphen (door een instrumentaal ensemble onder leiding van Peter Erös) ontbreekt jammer genoeg wel het een en ander. Misschien is het nuttig nog mede te delen, dat deze serie platen niet in de gewone han del is, maar alleen bij intekening te verkrijgen is bij de Stichting Do nemus te Amsterdam. TENSLOTTE DAN NOG een plaat voor de liefhebbers: vier vioolcon certen (de nrs. 5, 6, 7 en 8) uit „II cimento dell'armonia en dell' invenzione" opus 8 van Vivaldi. Qua opname en uitvoering bereikt deze plaat van het onvergelijkelijke ensemble I Musici met de prachtige violist Felix Ayo als solist de top, zodat hij in de discotheek van bewon deraars van de oude Italiaanse mu ziek niet mag ontbreken. gehouden. En ook Désirée Chantraine leeft, in de gedaante van Denise Ma surel nadert zij steeds dichter, steeds inniger tot het ogenblik waarop twin tig jaren zullen wegvallen in de diepte van het tijdloze en de hereniging zal plaatsvinden „but then you'll think which I protest against, I am assis ted bij wicked powers". Shakespeare ontkent dus dat er bij de herrijzenis van Hermione behekste krachten aan het werk zouden zijn en voor Lampo is het niet anders: er is een werke lijker werkelijkheid dan de zich op het eerste gezicht voordoende realiteit, een werkelijkheid buiten de chronologische tijd en de voor ons beperkt waarneem bare ruimte, een eeuwig „hier" en „nu", dat in enkelingen en dan nog in zeldzame ogenblikken manifest wordt als magisch verbreide openba ring. ZONDER TOVERMACHT, zonder bij stand van een zwarte magie, laat Hu- bert Lampo zich de hereniging van de door de dood gescheiden geliefden vol trekken: Atlantis is in een mensen paar, dat het eerste van de aanvang der Schepping niet ongelijk is, weer gekeerd, de eenheid is hersteld, het droomgeluk is geluksdroom van de werkelijkheid geworden. Dit te verbeel den, dit in een roman letterlijk te re aliseren, is de waarde, de respectabe le verdienste van deze roman. Anders is het met de vorm gesteld. Lampo heeft in zijn synthetiserende geest een poging gedaan om alle the ma's van zijn leven en werk te ver enen met zijn, met dè realiteit; men treft in deze roman niet zonder ef fect soms toespelingen aan op auto biografische gegevens, op vroeger werk, op figuren uit dat werk, op Vlaamse collega's. Nu kan en mag er veel in een „winteravondsprookje", in een fa bel als men wil, en veel is in Lampo's magisch realisme geoorloofd en zelfs authentiek. Maar deze innerlijke vrij heid en noodzaak van compositie recht vaardigt nog niet een aantal overbo dige of te ver uitgesponnen passages vrijwel het gehele vierde hoofdstuk zou ik graag hebben gemist niet de ingewikkelde zinswendingen, niet de in gelaste bespiegelingen, niet het gebruik van verkalkte woorden, niet de soms te zwaar aangebrachte accenten en nauwelijks de haast kinderlijke boe- ken-dialoog. Slotsom: Lampo heeft materieel een van zijn zinrijkste romans geschreven. Formeel stelt hij teleur.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 14