Sint Walrik en de lapjesboom,
waar koorts wordt afgebonden
TANTE PATENT
l
(Vertaald uit het Deens)
door Grete Dölker-Rehder
Karei de Grote genas er óók
PLEEGZUSTER
Spanjaarden ep de wip tussen
de arena en het voetbalveld
PANDA EN DE MEESTERSECRETARIS
9
/.,- "V" ;h- p\
Óns vervolgverhaal
WOENSDAG 21 NOVEMBER 196 2
-
iiiiiiiiiii!iiniiiii!iiiiiiiiiii|
BLOEDW1JN
ï>%i-v.''
m >- - '-v
m ■■>x4&&rx*
EIKE AGENA
90)
In de buurt van de vuurtoren, waar
vroeger de bo'otsteiger geweest was,
kwam hem een tweewielig melkkar-
retje tegemoet, dat door een hond ge
trokken werd. Hij zag, dat het niet
Wolf was, maar toch eenzelfde soort
hond en even sterk. Een grote jongen
in oliejas, met blote voeten, liep naast
het dier. De jongen, die gebogen liep
tegen de regen en de wind, had Tönis
niet gezien. Hij merkte het pas, toen
de hond begon te blaffen.
„Ben jij Kay Taden?" vroeg Tönis.
De jongen knikte. Tönis zag. dat hij
het mooie, koene gezicht van Tyge,
maar de diepe ernst en de ogen van
Eike had. Glimlachend zei hij: „Kijk
me eens goed aan: ik ben Tönis, je
broer." Kay werd rood.
Tönis vroeg: „Gaat het goed bij
jullie aan de Witte Knee?" Hij
schrok, toen de jongen ernstig met
zijn hoofd schudde, het toen weer liet
zakken en er als een haas met zijn
wagen vandoor ging.
Met heftig kloppend hart liep hu
het pad naar het huis op, en ging
naar binnen. Met welbehagen snoof
hij de oude bekende geuren op en zag
hij de donkere beroete balken, het
bruine hout, en al die andere beken
de dingen.
In de keuken was niemand. Hij
trok zijn natte jas uit en hing hem,
net de zuidwester, aan de haken
naast de haard, die daar al sinds de
oertijden bevestigd waren. Hij keek
om zich heen. Wat was het hier stil
en goed! De regen kletterde tegen de
ramen, de wind loeide om het huis, in
de haard glom nog een zwakke gloed,
vliegen zoemden onder de lamp bo
ven de tafel. Alles was netjes en op
geruimd. Alles was nog precies als
vroeger.
Tönis ging naar de slaapkamer,
maar ook daar was alles leeg. Maar
toen hij de kleinere kamer daarnaast
binnenging, zag hij in de bedstee een
bleke jongen liggen, die sliep. Het
regelmatige gezicht van de jongen
was zó wit, dat Tönis een ogenblik
dacht dat hij gestorven was. Hij leg
de zijn hand op het voorhoofd van de
slapende, die „Laat me toch" mom
pelde en moeizaam zijn hoofd om
draaide. Tönis zag, dat hij heel ziek
was.
Hij liep terug naar de keuken.
Maar net toen hij daar aankwam
ging de deur van het portaal wijd
open en in de opening .stond Eike Tra
den, met in iedere hand eèh èmmer
melk. Ze stond daar, precies zo hoog,
slank efi' trots -als het beeld, dat Tö"-'
nis altijd van haar bewaard had, al
leen liaar gezicht was ernstiger en
geslotener geworden, bijna streng, en
haar ogen waren harder.
Tönis sprak niet, hij glimlachte al
leen maar, want hij wilde proberen,
of zijn moeder hem direct zou her
kennen. Eike keek heel even ver
baasd, toen was ze met twee grote
stappen bij de kast, zette de emmers
neer en stond voor hem.
„Mijn jongen, mijn jongen!" zei
ze, en haar aarzelende stem klonk
aangedaan. Maar haar gezicht bleef
ernstig en bijna onbewogen. Ze nam
zijn hand en streelde hem.
„Och, mijn jongen!" zei ze, „wat
is- het goed, dat God je hierheen ge
stuurd heeft!" Tönis kon zich niet
herinneren, ooit de naam van God uit
zijn moeders mond gehoord te heb
ben. en het ontroerde hem.
„Moeder!" zie hij. „Mijn lieve
moeder Eike!" En hij vroeg: „Hoe
gaat het met jullie?"
Eike, die hem onafgebroken had
aangekeken, wendde nu plotseling
haar ogen af, en deed alsof ze naar
buiten keek, maar ze had weer die
verre, diepe blik, waarover vader Ju-
rian soms gesproken had.
Maar toen keek ze hem weer vrien
delijk aan. „Laten we daar niet ovèr
spreken, Tönis", zei ze. „Ik wil eerst
weten, hoe het met jou gaat. Kom
ga zitten en vertel me hoe het mei
jullie beiden is".
Maar Tönis Flor bleef staan. Hij
schudde zijn hoofd en zei; „Nèen.
moeder Eike, ik zeg gêen woord over
mij of vader Jurian, voor ik weet.
wat hier gebeurd is. Want ik voel
hier iets onheilspellends, iets als een
ongeluk. Ik moet het weten! Wat g
is er met het zieke kind daar in de g
slaapkamer? Is dat mijn jongste
broertje Momme? Wat heeft hij?" g
Eike Taden, die ook was blijven
staan, bewoog onrustig haar vingers
over het tafelblad.
„Ja, het is Momme", zei ze. „Hij g
is ziek, ja. Hij is met zijn hoofd tegen g
de hoek van de haard gevallen. Zijn g
vader Tyge
Ze zweeg. Snel draaide ze zich om g
en liep naar de haard.
„Ik zal iets warms voor je maken", gj
zei ze. s
Ze gooide hout en turf op de haard, g
pookte in de gloed en zette een pan g
boven de knetterend oplaaiende vlam- p
men.
Tönis Flor verloor zijn geduld niet.
„En verder?" vroeg hij. H
Met nog altijd afgewend hoofd zei js
ze: „Aldje-Ahne is gestorven, het g
kind is ziek geworden, de twee gro- g
ten, Sunk en Askel, zijn weggelopen, s
de wereld in. en Tyge Taden heeft g
ons ook verlaten
Tönis greep de leuning van een
stoel vast. 5
„Zo zo," zei hij, „dat is heel veel, E
zo ineens." Toen richtte hij zich ver-
wonderd op: „Je hebt me niets over g
dat alles geschreven."
Ze zei: „Jawel, Tönis Flor, drie
keer heb ik het je geschréven. Maar s
ik stuurde de brieven niet weg. Ik s
kon ze niet schrijven zonder te be-
schuldigen en dat, dat wilde ik g
niet." S.
Ze tilde het kelderluik op. droeg de g
melkemmers naar beneden en zei
zuchtend, toen ze weer boven kwarn: g
„Tönis, wees blij dat je geen Taden g
heet!"
Daarna deed Eike haar schort af, E
verwisselde van schoenen, streek
haar haren glad en waste haar han- g
d.en. Toen, kwam ze weer bij de ta- g
fel staan. §j
„Moeder Eike," zei Tönis dringend, S
„kom bij me zitten. Vertel me alles, g
Ik ben je volwassen zoon. Je moet g
dus vertrouwen in me hebben."
„Ja," zei Eike, „ja, mijn jongen, g
dat doe ik. Ik ben zo dankbaar dat ik g
jou nu heb!" E
Maar voor ze bij hem kwam zitten, E
liep ze eerst naar de slaapkamer om E
naar de zieke te zien. Met een be- g
zorgd gezicht kwam ze terug. „Zo g
ligt hij nu al verscheidene dagen,"
zei ze. „Als hij wakker wordt, klaagt g
- hij jpvÊt .hoofdpijn, ep hij eet bijna g
niets. Ik dacht dat hij hetzelfde had g
ajs indertijd Jurian Cordes. die dacht
ÏI5en cTSt Tiet een "hersenschudding was. g
Maar het lijkt me toch, dat Momme g
iets ergers heeft." g
Tönis zei: „Misschien een schedel- n
breuk. Wat denkt de dokter ervan?" g
„Dokter, och, wat dokter..." ant- g
woordde Eike bitter. „We hebben hier g
toch nog altijd die dronken dokter van g
Norderland, de oude Teyson. Die heb g
ik niet willen halen. Ik denk dat mijn g
Momme door de rust, de slaap en g
zijn sterke natuur ook wel beter zal g
worden." g
Haar zoon sloeg zijn handen in el- g
kaar. „Hoe is het mogelijk? Moet het E
hele Zouteiland het dan nog altijd §f
met die ene volkomen waardeloze
dokter doen? En in de grote steden g
hebben veel dokters bijna niets te g
doen. p
Laatst nog klaagde een vroegere g
schoolkameraad van me, dat hij zo g
weinig werk had. Ik zou hem wel g
kunnen schrijven, dat hij zich hier g
kan vestigen. §g
„Ja, dat zal ik doen", voegde hij er
blij aan toe. Hii breidde zijn armen g
Uit en zei, in gedachten verzonken
„Ja, dat zou goed zijn, als ik de jj
mensen hier een beetje meer geluk.
gezondheid en vreugde kon brengen!" g
Eike had hem opmerkzaam aange- g
keken. Ze ging zitten en nodigde hem g
met een handbeweging uit, ook Ie g
gaan zitten. Toen vroeg ze: „Zo, Tö- g
nis, dus dan blijf je nu hier. g
Tönis bloosde. Nu was het die slim- g
me vroüw toch gelukt, hem zijn moei- g
lijke bekentenis te ontlokken. g
„Ja, moeder Eike", zei hij, „ik hoor §j
op het Zouteiland thuis en verder ner- g
gens. Je brief heeft me plotseling al- g
les duidelijk gemaakt".
(Wordt vervolgd) E
Een bijna pastorale rust en een
grote bekoring gaan uit Van de
plaats, waar de kapelruïne van Sint
Walrik en de lapjesboom, middel
punten van een eeuwenoude sage,
staan.
VAN VERRE GEZIEN is er niets bijzonders aan de eik bij een
bosrand van akkermaalshout, een half uur gaans van Overasselt, dat
tegenover Grave aan de Maas ligt. Meer trekt een ruïne de aandacht,
half in de schaduw van de boom een opgekalefaterde bouwval van
iets, dat eens een kapel moet zijn geweest. Maar dichterbij gekomen
en dat doet de bezoeker allicht, omdat een ruïne altijd trekt
ziet men het plotseling: die boom hangt vol lapjes. Als de wind het
nog resterende dorre gebladerte doet ritselen, schijnt de boom te
leven van al het textiel, dat erin wappert strookjes linnen, zijden
linten, reepjes flanel en zakdoeken. Een vreemd gezicht. Het ligt
voor de hand, dat menige onwetende wandelaar, op gezag van een
gebiedende houten hand aan een wegwijzer naar deze rustige plek
getogen, zich afvraagt, wat die lapjesboom te betekenen heeft. Lang
hoeft hij niet in het onzekere te verkeren. Iedereen in Overasselt en
omgeving kan het vertellen: die eik is de boom, waar voor ernstige
zieken de koorts wordt „afgebonden". En men geeft graag uitleg
wat dat betekent. In de kapelruïne wordt namelijk door familieleden
van een koortslijder gebeden voor het herstel van hun zieke en na
afloop van het gebed bevestigt men een reepje stof van de ondcr-
kleding van de zieke aan de boom. Van heinde en verre, vooral uit
Brabant, komt men met dat doel naar deze plaats, bij voorkeur
's avonds, als hel begint te schemeren.
DAT HELPT!
een inwoonster van
Overasselt heeft het
ons verzekerd. Haar
zuster had eens hoge
koorts en toen is de
familie er wezen bid
den en „lapjes bin
den". „U mag het ge
loven of niet", zegt
ze ernstig, „maar op
het moment dat wij
bij de kapel waren,
nam de koorts af, en
mijn zuster is weer
helemaal beter ge
worden. Ze zeggen
wel eens, dat het bij
geloof is, maar bid
den kan nooit kwaad
nietwaar? En Karei
de Grote is daar ook
van een koortsaanval
genezen". Of men er
aan twijfelt of niet
velen hebben zich in
elk geval verdiept in
het ontstaan van dit
gebruik. En daarvan
wordt in Overasselt
beweerd, dat de
evangelieprediker
Willebrord. de eerste
bisschop van Utrecht,
op deze plaats een
wonderbaarlijke ge
nezing zou hebben
verricht. Een heidens
meisje, zo wil de
sage. dochter van een
der „Hoemannen"
(leden van een ro
versbende uit Heu-
men of Hoemen),
leed aan een ongeneeslijke koorts. De va
der, die van een reizende monnik vernam
dat Willebrord in de buurt was, deed een
beroep op de prediker om haar te helpen
en Willebrord stemde toe. Hij zegende het
meisje en gelastte haar het zijden snoer,
dat naar heidens gebruik haar lokken bij
een hield, aan de elzenstruik vóór haar
woning te binden. Van dat ogenblik af
week de koorts.
Vader en dochte. bekeerden zich hierop
tot het christendom, maar de wraak van de
andere Hoemannen bleef niet uit. Ze over
vielen de woning en staken haar in brand.
Vader en dochter kwamen in de vlammen
opr. Op de plaats waar ze de dood von
den werd een kruis geplant en sedertdien
geldt deze plek als bedevaartsoord om ge
nezing af te smeken voor ernstige koorts
lijders.
Karei de Grote in dezelfde sage wordt
het in één adem verder verteld zou na
zijn genezing op deze plaats uit dankbaar
heid een kapel hebben gesticht, als ge
schenk aan een van zijn kapelaans, die
monnik was in de abdij van Saint Valéry
(oftewel) Sint Walrik in Picardië (Frank
rijk), Het bedehuis werd gewijd aan ge
noemde Walrik, die te boek staat als be
schermheilige der kluizenaars.
EN DIT laatste kan kloppen met de wer
kelijkheid, want de ruïne kan worden be
schouwd als het overblijfsel van een zo
genaamde priorij in dit geval een soort
uithof, een buitenpost, een filiaal zo men
wil, van genoemde abdij. Ze was van be-
Enkele van de zeer vele „lapjes",
onder andere een zakdoek, waar
mee in het schemerdonker de koorts
van ernstige zieken werd afgebonden.
scheiden omvang er stond een kapel
met een bijgebouwtje, waarin een of mis
schien twee monniken hebben gewoond.
Bij opgravingen heeft men tenminste een
kleine ruimte met stookplaats ontdekt, die
tegen de kapel was gebouwd.
Henk Manders vertelt er van in zijn
aardige boek „Het land tussen Maas en
Waal": „het Benedictijner prioraat van
St. Walricus of St. Walderik lag vanouds
aan deze vrij belangrijke weg, die van
Overasselt via Hatert aan de stad Nijme
gen leidt. Men neemt aan, dat de tegen
woordige ruïne van dit prioraat een der
laatste resten vormt, althans de plaats
aanduidt, waar dit eens gelegen was. Het
klooster komt reeds in 1130 in de geschie
denis voor en is gesproten uit de abdij
Kaiserwerth in het Rijnland. Later werd
de stichting onderworpen aan de Franse
abdij Saint Valéry".
De genoemde abdij heeft haar bezittin
gen te Overasselt beheerd tot in het be
gin van de 17de eeuw. Pas in 1643 werden
zij door de staten van Gelre verpacht.
MEN ZIET het: sage en historie gaan
hier blijkbaar hand in hand. Tast- en
zichtbare bewijzen vindt men in de kapel
ruïne, alsook in het gemeentewapen van
Overasselt, waarvan de rechterhelft een
gouden kromstaf en dito leliën voert op
een azuren veld onmiskenbare herinne
ringen aan het feit, dat een een Franse pri
or het onder de hoede van zijn klooster
gestelde bezit aan de Maas heeft beheerd.
En wat de lapjesboom betreft: in het feit,
dat vroeger (tot de tweede wereldoorlog)
het „koorts afbinden"' werd voorafgegaan
door een processie naar de kapelruïne,
wordt een gebruik uit de heidense tijd ge
zien, met handelingen waaraan magische
kracht werd toegekend. Het is in ge
kerstende vorm tot in onze tijd blij
ven voortleven en Overasselt is daarmee
de enige plaats in ons land, waar nog se
dert onheuglijke tijden voor ernstige zie
ken de koorts wordt „afgebonden".
KORT NIEUWS
„Starl Leiden" verkocht. De Halycon
Lijn in Rotterdam heeft het 6152 brt. me
tende vrachtschip „Stad Leiden" verkocht
aan een Italiaanse rederij. De „Stad Lei
den" kwam in 1948 in de vaart.
Advertentie
fei) apothekers en droester»
DE STIERENVECHTERI] in
Spanje iaandc al sinds geruime tijd.
Dat kwam niet doordat de Spanjaar
den zich principieel van dit wrede
„volksvermaak" afgekeerd zouden
hebben, maar alleen omdat de entree
gelden hun te duur waren. Voor een
plaats „in de zon" de goedkoopste
„rang" in de arena's moet men
tegenwoordig drie gulden neertellen
en dat is ongeveer het halve dag
loon van een Spaanse arbeider. Daar
om bleef „de gewone man" steeds
meer weg bij de corrida en richtte hij
zijn schreden naar het voetbalveld,
waar hij al voor f 1,80 een tribune-
plaatsje kan kopen. Vooral door de
internationale successen van Real
Madrid en Barcelona begon de voet
ballerij steeds meer publiek te trekken
rn hier en daar was koning Soccer wat
bezoekersaantallen betrof, de corrida
ver voorbijgestreefd.
MAAR TOEN BEGON, drie jaar ge
leden, de enorme invasie van de buiten-
andse toeristenmassa aan de Costa Bra-
va, de Costa del Sol en zelfs in Andalu-
sië. Behalve van de zon, de wijn en de
paella wilden al die duizenden tenmin
ste ook een keer „genieten" van de
„tauromaquia", de elegante maar bloe
dige kunst van het stierenvechten en
zij telden daar graag duizenden peseta's
voor neer. In het afgelopen seizoen
toen Spanje bijna tien miljoen buiten
landse toeristen boekte, waren de
arena's dan ook weer overvol met voor
namelijk vreemdelingen. Vijf miljoen
van hen, taxeert men, hebben een stie
rengevecht gezien en daarvoor bij el
kaar 24 miljoen gulden neergeteld. En
dank zij deze stimulans heeft de corrida
deze zomer weer recordrecettes geboekt.
Volgens de offióiëlé-gïds'zijn er in het?
afgelopen seizoen niet minder dan 406
grote stierengevechten ('49 meer dan in,
1961) en 520 corrida's voor nieuwelingen
(vorig jaar 490) gehouden en waren bij
afle „funciones" de buitenlandse bezoe
kers verre in de meerderheid. Men kan
dus stellen, dat het in feite de vreem
delingen zijn, die deze wrede sport in
stand helpen houden en zolang deze
situatie voortduurt, is er geen kans dat
de hoge entreeprijzen verlaagd worden.
De Spaanse „aficionado's" (liefhebbers)
met een smalle beurs komen er vrijwel
niet aan te pas, maar aan de andere
kant is nu ook de animo voor de voet
balsport weer wat aan het afnemen, ge
tuige de vele lege plaatsen die men nu
bij elke voetbalwedstrijd kan zien. De
bet daaraan is waarschijnlijk het feit,
dat het Spaanse nationale team vorig
jaar al vrij snel voor het wereldkam
pioenschap werd uitgeschakeld en dat
er dit jaar in de competitie ook nog
weinig grootse voetbaldaden zijn ge
steld.
AL MET AL dus een moeilijk dilemma
voor de Spanjaard-in-de-straat, want
waar moet hij nu naar toe met zijn zak
geld en zijn vrije tijd? Van de „futbol"
is de pret er een beetje af en voor de
„toros" heeft hij geen geld, tenzij de
arbeiderslonen in de komende maan
den een flink stuk omhooggevijzeld zou
den worden. Het probleem wordt trou
wens 3 weer acuut in het l.omende
voorjaar, als de stierenvechterij weer
begint. Maar zolang de matadores uit
de hoogste categorie nog honoraria van
bijna een half miljoen gulden per sei
zoen kunnen bedingen, is er althans
voor hen nog geen vuiltje aan de lucht.
Vergeleken daarmee verdienen de
Spaanse voetbalsterren als een Di Ste-
fano en een Puskas maar een grijp-
stuiver.
25. De bankdirecteur had gehoopt dat niemand hem
zou zien als hij kruipend het restaurant verliet. Maar
dat viel tegen. Bij de uitgang stond de gerant, die met
een beleefde buiging de deur voor hem opende: „Goe
denavond, mijnheer de president," sprak de hotelover
ste vormelijk. „Ik hoop dat wij u spoedig terug mogen
zien„Eh. goedenavond," zei de bankier. Hij
richtte zich een beetje verlegen op en door deze be
weging verloor hij de asbak die hij had gestolenNu
snelde de gerant weg om. even later terug te keren
met enige andere asbakken, die hij de waardige grijs
aard in de handen drukte. „Ik zag. dat u onze 'raaie
bakjes weet te waarderen," sprak hij beminnelijk.
Mag ik u er een paar schenken?" Wel, de president
was natuurlijk erg verrast en hij wandelde nadenkend
de straat op. „Die uitleverij valt me een beetje tegen,"
sprak hij tot zichzelf. „Ik had moeilijkheden verwacht,
maar iedereen vat het zo gemakkelijk op." Op dat mo
ment passeerde hij het politiebureau en daar bleef hij
peinzend staan. „Ik heb wel eens gehoord dat de po
litie niet zo gemakkelijk is," prevelde hij. „Zal ik me
hier eens uitleven.
70. Toen tante Patent en neef Boordevol het mu
seum bereikten, werden ze ontvangen door een rade
loze professor Zanikerd. „Mijn verzameling
jammerde de arme heer, „o mijn verzameling
Al mijn Van Goghs zijn gestolen!" „Lieve deugd."
zei tante Patent. „Dan zijn wij toch net te laat ge
komen. Zijn ze heus weg? Laat eens zien. profes
sor." De professor wees naar de kale wanden. Het
was een treurig schouwspel. „Gore Gerrit
fluisterde tante Patent. „Ik had er al een voorgevoel
van. Zie je wel neef Boordevol, ook bij Gore Gerrit
is het moraal-hormoon uitgewerkt. Wat moeten we
nu doen?" „Hij kan nog niet ver weg zijn," zei de
professor. „We moeten hem achterna."
Een oorspronkelijk stripverhaal
door Annie M. G. Schmidt
en Fiep Westendorp