FRANSMAN BIJ DE UNO m TANTE PATENT (Vertaald uit het Deens) door Grete Dölker-Rehder .^Hoe is het ontstaan d LE VEN SN MET MEEL AL PANDA EN DE. MEESTERSECRETARIS a Otis vervolgverhaal Mensen in Amerika (I) DONDERDAG 2 2 NOVEMBER 1962 25 Dit woord: FILM j BANDRECORDERS PLATENSPELERS EN BANDEN Q. 0 EIKE AGENA 91) Eike keek hem aan met een war me blik. „Zo?" vroeg ze, „is het wer kelijk? Ik wilde Je tot niets overha len, Tönis, maar ik -wilde je alleen maar een touw toewerpen. Ik begreep je moeilijkheden wel uit je brieven, hoewel je ze altijd voor me verbor gen hieid. Te laat ben je van hier weggegaan, je voelde je al te sterk met de witte Knee verbonden. Tönis Flor sprong op. „Moeder", riep hij „ik dank je!" En toen deed hij iets, wat de mensen uit die stre ken nooit doen. Hij knielde voor Eike Taden neer en legde zijn hoofd in haar schoot. Hij sloeg zijn arm om haar heen en zei zacht: „Je neemt een grote schuld van me af. Ze streek hem zacht over zijn blon de haar en vroeg: „Begreep Jurian Cordes je dan zo weinig?" Tönis stond op en ging weer te genover haar zitten. Rustig, maar met ingehouden opwinding, zei hij: „Hij wilde me niet begrijpen moeder. Het was te erg voor hem". Eike keek langs hem heen in de verte. Toen zei ze: „We moeten al leen maar kunnen wachten, Tönis Flor, en ons geloof niet verliezen. Op een dag zal hij komen, net als jij kwam". Ze glimlachte vol liefde naar hem: „Het is me, alsof ik jou ook hierheen gelokt heb". Tönis nam haar hand. Een hele tijd zaten ze zo stil bij elkaar. Toen be gon Eike Taden, zonder dat hij haar iets vroeg, te vertellen: „Sinds enige tijd gebeuren hier verschrikkelijke dingen, Tönis. Er zijn douanen en gen darmes van Duitsland en Woldemar- Atterdags-Land gekomen. Ze zeggen dat zich hier een grote smokkelaars bende moet schuilhouden, die al tien tallen jaren aan het werk is. Overal hebben ze gezocht en in een konings graf hebben ze smokkelwaar gevon den. En Klaas Wehn hebben ze dood geschoten! Denk je eens in. die ar me onschuldige kerel! Dat wil zeggen, ik weet natuurlijk niet, of hij wel on schuldig was. Eerst was iedereen er verontwaardigd over, maar toen zei den ze, dat hij, die vroeger zo arm was, plotseling tot welstand gekomen was en niemand wist hoe, en dat was toch wel verdacht, en langzamerhand was het al zo, dat ze hem als de enige schuldige gingen beschouwen. Maar later werd er weer verteld, dat enkele grote, voorname heren uit Norder- land plotseling afgereisd waren. Maar het bleef allemaal even geheimzinnig en dat wond de gemoederen nog meer op. Het meest opgewonden was Hanms Haulsen, zei zij. De eerste tijd scheen hij 'steeds gezegd te hebben dat hij zich zou hangen. Maar toen is hij op eens gaan drinken. Hij schijnt al hele maal verlopen te zijn. Voor burge meester deugt hij beslist niet meer". Tönis onderbrak haar en zei glim lachend: „Hille Haulsen zegt, dat ik burgemeester moet worden Eikes ernstige ogen lichtten op: „Ja, mijn jongen, dat moet je wor den, en nog meer", zei ze met veel overtuiging. „Jij bent precies op het goede ogenblik teruggekomen, om de mensen hier rust en vreugde te bren gen. Deze natuur en dit leven maakt hen zo arm en zo hard. Werkelijk temperamentvolle mensen zoals i ze stokte en vervolgde aarzelend, „zo- i als bijvoorbeeld Tyge Taden dié houden het hier eenvoudig niet uit. I zonder domme dingen te gaan doen. i Schijnbaar zonder enige samenhang vroeg ze daarna: „Trouwt Hille nu met Severin Cordes?" Kalm antwoordde hij: „Ja, Hille trouwt met Severin Cordes I Toen vroeg ze, zonder hem aan te kijken, alsof het van geen belang 1 was: „En vind jij het goed zo?", en f met schorre stem antwoordde hij: „Ja, moeder Eikè. het is het beste, zo. Hoewel wij ook van elkaar hou- l den. wij zijn beiden te verschillend van aard." Eike knikte: „Ik heb het altijd ge- dacht: Hille zou door jou de grond onder haar voeten kwijtraken. Maar jij. zou door haar je vleugels verlie zen. Alleen als vrienden kunnen jul lie elkaar aanvullen. In een huwelijk zou jullie levenswagen heen en weer slingeren, omdat hij door een onge lijk span getrokken werd". Ze zweeg een ogenblik, toen vervolgde ze: „Wat is het toch goed, als je kunt wachten. Maar ik zal verder vertellen: Tyge Taden raakte verschrikkelijk opge wonden door het zoeken en verdenken van de douanen. Nog des te meer, omdat hij op het Zouteiland vastzat. Het was winter, de kusten waren dichtgevroren, en zowel zijn zeilboot als zijn schip in Puantum lag vast. Hij liep heen en weer als een dier in zijn kooit Dikwijls sprong hij op dat wilde beest van hem, Biiken. en zwierf het hele eiland rond Tönis onderbrak haar weer: „Ja moeder Eike, ik kan me nog goed herinneren hoe hij altijd deed. Weet je wel, dat hij indertijd als stoker met ons schip mee naar Duitsland voer?" Ei jee schudde haar hoofd: „Neen, dat wist ik niet. Maar ik heb wel ge hoord dat hij soms als stoker aan monsterde en dikwijls maandenlang op zee was. Hij was meer weg dan thuis. Van alles deed hij. Hij werkte bij HanniS als knecht, hij was bad meester of botenverhuurder in Nor- derland, hij voer met de vissers mee naar IJsland, hij schoor de schapen van het hele Zouteiland, hij deed boodschappen voor koopman Teyson, naar men zegt zelfs ver over zee. Al leen daar waar hij thuishoorde, op zijn vuurtoren, daar was hij bijna nooit te vinden. Vuurtorenwachter was ik. Het was hem te eentonig, te vervelend. Als ik van mezelf uitga, dan begrijp i' het niet, maar als ik me in Tyges plaats stel, ja, dan kan ik hét wel begrijpen", Na een ogenblikje vervolgde ze: „Ook Tyge begon te drinken. Hij had altijd Engelse gin. Waai" hij die vandaan haalde, weet ik niet. De lege flessen begroef hij in het duin zand. Dikwijls voer hij weg en kwam dan 's nachts weer terug. O, ik begon het zo angstig te vinden, ik was bang voor hem en voor ons. Op een avond we waren alleen maar Aldje- Ahne lag ziek in de slaapkamer vroeg ik hem hier stond ik. bij de kast: „Tyge, vroeg ik hem, blijf toch bij ons: Ga toch niet altijd weer weg! Ik maak me zo ongerust, ik ben zo bang dat je jezelf en ons allemaal ongelukkig zult maken!" Hij wérd di rect driftig en vroeg: „Je denkt zeker dat ik smokkelaar ben, niet?" g Ik zei: „Neen, Tyge Taden, dat s niet. Maar als je zo dikwijls weg- g vaart, zouden de gendarmes je wel- g eens kunnen gaan verdenken!" Hij g pakte me bij mijn pols, rukte hem g heen en weer en schreeuwde: „Heili- g ge! Jij weet toch allang, wat voor jg eentje ik ben. Je bruiloftsdaalders jg heb ik in zee gegooid. Ik trok s mijn hand los en wèerde af: „Och, g praat toch niet meer over die oudé dingen". f§ We zagen niet, dat opoe Aldje in g haar hemd op de drêmpel van de ka- g mer stond en dat onze zoons binnen- g kwamen allé vijf. Ze stonden ach- gj ter de deur en beefden, omdat ze g hun ouders zo verschrikkelijk te keer g hoorden gaan. en Kay vertelde me g later dat Niels zijn handen voor zijn g oren hield en zijn ogen sloot. Want g Tyge had. ik weet niet waarom, mis- g schien gedreven door een helse pijn g in hem. zijn handen om mijn keel s gelegd. Hij kneep mijn keel dicht en g schreeuwde: „Denk je dat ik een mis- g dadiger ben?" Ik probeerde me los te g rukken en rochelde: „Nee Tyge neen! g Toen drukte hij nog harder toe en schreeuwde: „Dan denk je dus, dat g ik een leugenaar ben?" Ik kon niet g meer antwoorden, ik viel tegen de g kast aan. Op dat ogenblik stormden onze zoons als een huilende meute g jonge honden naar binnen. Ze gingen aan Tyge hangen, trokken hem van me weg, alleen Niels drukte zjch huilend tegen me aan. en ik kon lang- zaam weer lucht krijgen. Ik zag dat Tyge om zich heen sloeg en dat zijn jongens met hem vochten. Ik zag dat e hij de kleinste, zijn lieveling Momme, g die vleiend en sussend tegen hem op- sprong, van zich afslingérde. Momme viel met zijn hoofd tegen de haard en bleef roerloos liggen. (Wordt vervolgd) NEW YORK. Iedere avond rijdt hij naar huis, de Fransman die werkt bij de UNO in New York. Zijn open auto suist de helling op uit de keldergarage onder het glazen UNO-gebouw en bijna onmiddellijk daarna is hij opgenomen in het voortrazende verkeer op de weg zonder stoplichten, die langs Manhattan loopt. Wanneer een van de vele auto's wat al te brutaal voor hem schiet in zijn baan, mompelt de Fransman een heel lelijk woord, maar altijd in het Frans. In wezen is hij Frans gebleven, zoals bijna al zijnlandgenoten die in Amerika wonen. Maar hij heeft wel een Amerikaanse vrouw getrouwd. Zij rijdt mee naar huis, want ook zij werkt in New Yorks centrum. Zo heel ver weg wonen ze niet naar Amerikaanse begrip pen: een klein uur rijden in stevig tempo. Maar het is een inspannende rit. De olie- en benzinedamp hangt als een rookgordijn over de weg en de laagstaande zon weer kaatst fel in het nikkel en glas van al die meesuizende en van baan wisselende auto's-. Bij de 125ste Straat draait de Fransman van Manhattan af om via een lange brug naar Queens te gaan. Het geblondeerde kapsel van zijn mooie vrouw waait wild op in de wind die over de East River komt. Aan de overkant van de rivier zijn de huizen min der hoog, maar buiten, werkelijk buiten, is men niet zo gauw. De snelverkeersweg duikt onder andere wegen door of schiet langs viaducten over vele straten heen. Gelukkig maar. Hoe gauwer men dit industriegebied van Queens door is, des te beter. Maar ook al komt men ver der van het centrum, het verkeer op de weg blijft even druk. Dit is de weg naar La Guardia en Idlewild, New Yorks grote vliegvelden en bovendien is dit de snelste verbinding voor mil joenen naar hun huizen in buitenwijken en voorsteden. Vandaar de vier rijbanen in beide richtingen. Nog steeds is men deze weg aan het verbreden want in 1964, wanneer dit de route wordt naar de Wereldtentoonstelling, zullen 't geraas en gezoem van de auto-legioenen nog heel wat indrukwekkender worden. EEN MINUUT of tien voorbij La Guar dia airport hebben de Fransman en zijn Amerikaanse vrouw hun doel bijna bereikt. Langs een afbuiging verlaten ze de dieper gelegen supersnelweg en dan bevinden ze zich ineens in een andere wereld: de voor stad met smalle, rustige straten en met stoplichten of stopborden bij iedere hoek. Tot hier toe behoefden zij nergens halt te houden. De huizen in die wijk zijn niet mooi, maar het zijn vrijstaande woningen omgeven door bloemen en bomen. Archi tectonisch een vreemd allegaartje, maar Toen onze correspondent in Amerika, dr. P. G. J. Korteweg, onlangs voor een korte vakantie in ons land vertoefde, werden hem in de vriendenkring her haaldelijke vragen gesteld over het dagelijkse leven van de mensen in de V.S., de geboren Amerikanen zowel als de buitenlandse „import". Hier volgt thans het eerste van een reeks artikel tjes, waarin hij de dagelijkse zorgen en vreugden zal schetsen van mensen in verschillende beroepen en in diverse, zeer van elkaar afwijkende delen van de Verenigde Staten. De veehouder J. Gordon Roberts in Omaha. Nebraska (V.S.), heeft voor hou der dv ij f tig duizend gulden een schuil kelder laten bouwen, waarin hij de kern van zijn veestapel kostbare Guern- Sey-stamboekstieren en -koeien kan vrijwaren tegen de gevaren van radio-activiteit in geval van een atoomoorlog. De schuilkelder biedt plaats aan een dertigtal runderen en zal voorts worden voorzien met een voorraad veevoeder en drinkwater oaarop de dieren enkele weken zullen kunnen leven. Boven de ingang van het betonnen bouwsel is een opschrift aangebracht waarop te lezen staat: „Oorlog: grote offers voor de V.S., zelf moord voor de Sovjet-Unie, waanzin voor iedereen!" in de loop der jaren plezierig gecamou fleerd door klimop. AAN DE RAND van deze ietwat burger lijke buitenwijk verandert het beeld echter weer op een abrupte manier: hier rijzen een aantal fikse betonnen flatgebouwen omhoog en hier pas bereiken de Fransman en zijn echtgenote hun einddoel. De gebouwen staan vrij ruim uit elkaar en van de balkons der hogere flats heeft men èen wijd uitzicht over de Long Is land Sound een breed water of over de in het groen verscholen ouderwetse huisjes. Ze staan daar heel trots en zelf voldaan, die dertig blokken van tien ver diepingen. Wie in deze flatgebouwen woont heeft, deel aan het modernste comfort: ge ruisloze liften, grote badkamers en langs zij de zitkamers een prachtig breed raam met balkon-deuren. Die flats hebben een grote en een kleine slaapkamer, maar- eigenlijk hebben ze naar ouderwetse be grippen, geen echte keuken. Of juister die keuken is er wel (welke Fransman zou hei zonder willen doen?), maar ze is niet meer dan een grote nis in de kamer, een nis in de lange wand tegenover de ramen. In die nis zijn gootsteen, ijskast en electrisch for nuis keurig ingebouwd en een soort „bar" sluit de keuken ten dele af van de ka mer. De etensgeuren worden door een zacht zoemende ventilator weggezogen. Als ik bij deze vrienden logeer, ontbijten de gast vrouw en ik nan die bar en de echtgenoot staat als een barman in de keuken om eieren te bakken en koffie te .zetten. He lemaal Frans is hij toch niet gebleven. Hij is, zoals zijn echtgenote met ironische vol doening opmerkt, „domesticated" en in het Nederlands kan men dat woord nog het best vertalen als „goed gedresseerdAl te somber behoeft men de toestand voor deze man toch niet in te zien. Zijn Ameri kaanse vrouw heeft de moeite genomen, om vrij aardig Frans te leren. Ze spreekt het vlot, maar haar uitspraak zal wel nooit erg Frans worden. Veel verder heeft ze het gebracht in een kunst, die voor een Fransman vaak nog belangrijker is dan praten: koken. Een in leer gebonden en met gouden letters bedrukt Frans kookboek prijkt op een ereplaats in de kamer. En wanneer dit echtpaar een klein diner geeft (zonder bedienden), komen -er drie wijnen op tafel, maar heeft, de gastvrouw eerst heel New York afgereden om de juiste gerechten te vinden. Op de dag voor zulk een eterijtje blijft zij dan ook nogal eens van kantoor weg met keelpijn of iets dergelijks. Maar licht neemt ze haar werk toch niet op. Iedere morgen om kwart voor acht rijdt het paar naar de stad. De vrouw wordt om kwart voor negen afge zet bij een wolkenkrabber in „downtown Manhattan en dan rijdt de man terug naai de keldergarage onder de UNO. 's Middags komt zij per bus naar hem en dan begint de vermoeiende rit naar huis. Het zijn lange dagen. Maar heerlijk is hét om 's avonds, voor het eten, nog éven te Ons woord f i 1 m is in de tweede helft van de negentiende eeuw ont leend aan het Engels. De eigenlijke be tekenis van het woord film is: vlies en wij -verstaan er onder: strook van cel luloid of een andere buigzame en door zichtige stof, gevoelig gemaakt voor het opnemen en afdrukken van fotogra fieën. Het woord film is etymologisch hetzelfde als ons woord v e 1, huid, dat weer teruggaat, op het Latijnse p e 1- 1 i s, huid en het Griekse p e 1 m a: voet zool. De betekenis van de woordbasis is: bedekken en daarin past ook de Noorse vorm file voor: laagje room op de melk. Het is bekend dat in de 19e en 20e eeuw heel veel woorden aan het Engels zijn ontleend, vooral veel sporttermen, maar ook woorden als fair, flirt, safe, t yp i s t e, interview en tal loze ander. Daarbij behoort film. zwemmen in het zwembad van de club dat tussen de flatgebouwen ligt. Tennissen kan men daar ook, maar daarvoor is er nu 's avonds weinig gelegenheid meer. GEEN GOED Fransman vergeet ech ter de gezondheid en in de weekends gaat dit stel, zowel 's zomers als 's win ters, haar het strand dat per auto in een uurtje te bereiken is. Daar trachten ze dan de ponden er weer af te lopen, die het grote kookboek op zijn geweten heeft. Zo op het eerste gezicht lijkt het be staan van dit tweetal vrij „glamorous": luisterrijk. Zij verdienen goed, wonen modern, kunnen zich mooie kleren, een grote auto en dure vakantiereizen ver oorloven. Maar wanneer ze geen vakan tie hebben, is hun bestaan bepaald niet gemakkelijk: opstaan om half zeven en pas weer thuis om zeven uur. Dan zwem men, een borrel en een goed maal. Het is zeker half tien voor men daarmee klaar is. Veel tijd voor lezen of brie ven schrijven is er dan niet meer over, zeker niet voor een vrouw, die er de volgende dag weer verzorgd uit wil zien. De „vrije" zaterdag wordt, geheel besteed aan inkopen doen en wat dies meer zij. En nu en dan moet men naar een dok ter, een tandarts, een kapper of een auto-reparateur. Zo is de week snel vol. Op de zondag na, wanneer men „pour la santé" langs het strand moet lopen en de dikke New York Times moet le zen om al woont en werkt men dan ook in een metropool als New York eerst goed te weten hoe de wereld reilt en zeilt. Advertentie nnnn-r-i IlllHllllHllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIllllllllUIIIIIIHIHIliUlillUWNIUHIMHIIUU'DIMUm'llW y F: ft EEN AMERIKAANSE sterrenkun dige onthulde deze week. dat het niet uitgesloten is, dat „intelligente we zens van niet-aardse omsprong bases kunnen hebben gevestigd op hemel lichamen binnen ons zonnestelsel, bijvoorbeeld op de van ons afgekeer de achterzijde van de maan". Het, was dr. Carl Sagan. docent aart de astronomische faculteit van Harvard University, die deze (uiteraard per soonlijke) mening uitte in een toespraak tot enkele honderden van Amerika's meest vooraanstaande geleerden én ruimtevaart-technici op een congrès in Los Angeles. Hij verklaarde dat het. „wiskundig waarschijnlijk" is, dat een óf meer vormen van intelligente wezens zich op andere planeten hebben onwik- keld en dat déze wezens de aarde be zocht hebben. „Het is niet uitgesloten dat er binnen ons zonnestelsel nóg steeds middelen voor dergelijke bezoe ken bestaan of dat er een of andére basis gehandhaafd is voor volgende ex pedities," aldus dr. Sagan, „maar van wege de weersomstandigheden op aar de en de mogelijkheid van hun ontdek king door de aardbewoners zou het voor deze wezens niet wenselijk zijn, derge lijke bases op aarde in te richten. De maan lijkt echter een redelijk alterna te en bij toekomstige fotografische verkenning van de maan door ruimte vaartuigen in het bijzonder van de achterkant van de maan zou het goed zijn, met deze mogelijkheid re kening te houden." Dr. Sagan zei dat hij zijn veronder stelling baseert op „de wiskundige waarschijnlijkheid dat zich op tenmins te een miljoen van de honderd miljard sterren van ons Melkwegstelsel be schaving ontwikkeld hebben die ho ger staan dan de aardse." Journalisten vroegen hem na afloop van zijn lezing, hoe er wezens zouden kunnen leven op dé achterzijde van de maan, waar con stante duisternis en temperaturen van honderden graden Celsius onder nul heersen. Sagan antwoordde toen dat men niet alles naar aardse normen kan afmeten en dat er zeker intelligente levensvormen denkbaar zijn, die kun nen bestaan onder voor ons onvoorstel bare conditieè. Ook werd hem gevraagd wat hij dacht van vliegende schotels. „Ik geloof zeker, dat er ruimtevaar tuigen hestaan die niet. geïdentificeerd zijn," zei dr. Sagan, „dat hangt trou wens samen met, mijn theorie nvêr het bestaan van hogere intelligenties dan de onze m het heelal." Een oorspronkelijk stripverhaal door Annie M. G. Schmidt en Fiep Westendorp r-ervsicuT «*-ak ttatwk* sy> pioa-tt. 71. Toen de leeuw over de straat stormde, achter de rennende agent aan, hadden alle mensen zich ijlings in veiligheid gesteld. Ze verborgen zich in portieken, zaten in bomen of achter heesters. Geluk kig kon agent Snauwgum zich ook net op tijd nan een boomtak optrekken, zodat hij juist buiten het be reik van de afschuwelijke hongerige leeuw wasr Se sam wendde zich teleurgesteld af om een nieuwe prooi te zoeken. En hij vond die al spoedig. Een onguur individu sloop over straat, beladen met schil derijen, totaal onbewust van het gevaar dat hem be dreigde. Toen hij een snuivende adem in zijn nek voelde, keerde Gore Gerrit zich om. Met een schreeuw stortte hij zich op het dichtstbijzijnde huis om daar hulp en beschutting te zoekenHij was het huis van Dokter Vierus. ,,n iv 26. De agent Maneschijn had zijn twee arrestanten het politiebureau binnengebracht en daar werden ze door een inspecteur aan een streng verhoor onderworpen. Maar de verklaringen die hij kreeg waren nogal ver warrend. „Ik.ik h-heb het geld niet gestolen," stot terde Panda. „Ik heb het alleen maar meegenomen!" „Het was voor mij bestemd," sprak Joris Goedbloed 'uit de hoogte. „Nietes!" riep Panda verontwaardigd. „Ik ben de secretaris van de president," hernam Joris, maar Panda onderbrak hem opnieuw. „Jij bent geen se cretaris," riep hij. „En die president is de president niet, want mijn president is de president." „Laat me even uitspreken, ventje" terzocht Joris. „Dan zal deze goede commissaris wel inzien, dat hij ons onmiddellijk vrij moet laten." „Vrijlaten.Welja!" snoof de in specteur. „Ha.daar heb ik een hard hoofd in!" Wel, het bleek dat hij inderdaad een hard hoofd had, toen het plots getroffen werd rtoor een fraai gevormde asbak die door het raam naar binnen suisde. Hij werd gevolgd door meerdere van die gebruiksvoorwerpen en een oplettend toeschouwer had ze wellicht herkend als afkomstig uit een welbekend restaurant. Maar er was geev oplettend toeschouwer, omdat iedereen ijlings dek king had gezocht.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 25