FRANSMAN BIJ DE UNO
m
TANTE PATENT
(Vertaald uit het Deens)
door Grete Dölker-Rehder
.^Hoe is het ontstaan d
LE VEN SN MET MEEL AL
PANDA EN DE. MEESTERSECRETARIS
a Otis vervolgverhaal
Mensen in Amerika (I)
DONDERDAG 2 2 NOVEMBER 1962
25
Dit woord: FILM
j
BANDRECORDERS
PLATENSPELERS
EN BANDEN
Q.
0
EIKE AGENA
91)
Eike keek hem aan met een war
me blik. „Zo?" vroeg ze, „is het wer
kelijk? Ik wilde Je tot niets overha
len, Tönis, maar ik -wilde je alleen
maar een touw toewerpen. Ik begreep
je moeilijkheden wel uit je brieven,
hoewel je ze altijd voor me verbor
gen hieid. Te laat ben je van hier
weggegaan, je voelde je al te sterk
met de witte Knee verbonden.
Tönis Flor sprong op. „Moeder",
riep hij „ik dank je!" En toen deed
hij iets, wat de mensen uit die stre
ken nooit doen. Hij knielde voor Eike
Taden neer en legde zijn hoofd in
haar schoot. Hij sloeg zijn arm om
haar heen en zei zacht: „Je neemt
een grote schuld van me af.
Ze streek hem zacht over zijn blon
de haar en vroeg: „Begreep Jurian
Cordes je dan zo weinig?"
Tönis stond op en ging weer te
genover haar zitten. Rustig, maar met
ingehouden opwinding, zei hij: „Hij
wilde me niet begrijpen moeder. Het
was te erg voor hem".
Eike keek langs hem heen in de
verte. Toen zei ze: „We moeten al
leen maar kunnen wachten, Tönis
Flor, en ons geloof niet verliezen. Op
een dag zal hij komen, net als jij
kwam". Ze glimlachte vol liefde naar
hem: „Het is me, alsof ik jou ook
hierheen gelokt heb".
Tönis nam haar hand. Een hele tijd
zaten ze zo stil bij elkaar. Toen be
gon Eike Taden, zonder dat hij haar
iets vroeg, te vertellen: „Sinds enige
tijd gebeuren hier verschrikkelijke
dingen, Tönis. Er zijn douanen en gen
darmes van Duitsland en Woldemar-
Atterdags-Land gekomen. Ze zeggen
dat zich hier een grote smokkelaars
bende moet schuilhouden, die al tien
tallen jaren aan het werk is. Overal
hebben ze gezocht en in een konings
graf hebben ze smokkelwaar gevon
den. En Klaas Wehn hebben ze dood
geschoten! Denk je eens in. die ar
me onschuldige kerel! Dat wil zeggen,
ik weet natuurlijk niet, of hij wel on
schuldig was. Eerst was iedereen er
verontwaardigd over, maar toen zei
den ze, dat hij, die vroeger zo arm
was, plotseling tot welstand gekomen
was en niemand wist hoe, en dat was
toch wel verdacht, en langzamerhand
was het al zo, dat ze hem als de enige
schuldige gingen beschouwen. Maar
later werd er weer verteld, dat enkele
grote, voorname heren uit Norder-
land plotseling afgereisd waren. Maar
het bleef allemaal even geheimzinnig
en dat wond de gemoederen nog meer
op.
Het meest opgewonden was Hanms
Haulsen, zei zij. De eerste tijd scheen
hij 'steeds gezegd te hebben dat hij
zich zou hangen. Maar toen is hij op
eens gaan drinken. Hij schijnt al hele
maal verlopen te zijn. Voor burge
meester deugt hij beslist niet meer".
Tönis onderbrak haar en zei glim
lachend: „Hille Haulsen zegt, dat ik
burgemeester moet worden
Eikes ernstige ogen lichtten op:
„Ja, mijn jongen, dat moet je wor
den, en nog meer", zei ze met veel
overtuiging. „Jij bent precies op het
goede ogenblik teruggekomen, om de
mensen hier rust en vreugde te bren
gen. Deze natuur en dit leven maakt
hen zo arm en zo hard. Werkelijk
temperamentvolle mensen zoals
i ze stokte en vervolgde aarzelend, „zo-
i als bijvoorbeeld Tyge Taden dié
houden het hier eenvoudig niet uit.
I zonder domme dingen te gaan doen.
i Schijnbaar zonder enige samenhang
vroeg ze daarna: „Trouwt Hille nu
met Severin Cordes?"
Kalm antwoordde hij: „Ja, Hille
trouwt met Severin Cordes
I Toen vroeg ze, zonder hem aan te
kijken, alsof het van geen belang
1 was: „En vind jij het goed zo?", en
f met schorre stem antwoordde hij:
„Ja, moeder Eikè. het is het beste,
zo. Hoewel wij ook van elkaar hou-
l den. wij zijn beiden te verschillend
van aard."
Eike knikte: „Ik heb het altijd ge-
dacht: Hille zou door jou de grond
onder haar voeten kwijtraken. Maar
jij. zou door haar je vleugels verlie
zen. Alleen als vrienden kunnen jul
lie elkaar aanvullen. In een huwelijk
zou jullie levenswagen heen en weer
slingeren, omdat hij door een onge
lijk span getrokken werd". Ze zweeg
een ogenblik, toen vervolgde ze: „Wat
is het toch goed, als je kunt wachten.
Maar ik zal verder vertellen: Tyge
Taden raakte verschrikkelijk opge
wonden door het zoeken en verdenken
van de douanen. Nog des te meer,
omdat hij op het Zouteiland vastzat.
Het was winter, de kusten waren
dichtgevroren, en zowel zijn zeilboot
als zijn schip in Puantum lag vast.
Hij liep heen en weer als een dier in
zijn kooit Dikwijls sprong hij op dat
wilde beest van hem, Biiken. en
zwierf het hele eiland rond
Tönis onderbrak haar weer: „Ja
moeder Eike, ik kan me nog goed
herinneren hoe hij altijd deed. Weet
je wel, dat hij indertijd als stoker
met ons schip mee naar Duitsland
voer?"
Ei jee schudde haar hoofd: „Neen,
dat wist ik niet. Maar ik heb wel ge
hoord dat hij soms als stoker aan
monsterde en dikwijls maandenlang
op zee was. Hij was meer weg dan
thuis. Van alles deed hij. Hij werkte
bij HanniS als knecht, hij was bad
meester of botenverhuurder in Nor-
derland, hij voer met de vissers mee
naar IJsland, hij schoor de schapen
van het hele Zouteiland, hij deed
boodschappen voor koopman Teyson,
naar men zegt zelfs ver over zee. Al
leen daar waar hij thuishoorde, op
zijn vuurtoren, daar was hij bijna
nooit te vinden. Vuurtorenwachter
was ik. Het was hem te eentonig, te
vervelend. Als ik van mezelf uitga,
dan begrijp i' het niet, maar als ik
me in Tyges plaats stel, ja, dan kan
ik hét wel begrijpen",
Na een ogenblikje vervolgde ze:
„Ook Tyge begon te drinken. Hij had
altijd Engelse gin. Waai" hij
die vandaan haalde, weet ik niet. De
lege flessen begroef hij in het duin
zand. Dikwijls voer hij weg en kwam
dan 's nachts weer terug. O, ik begon
het zo angstig te vinden, ik was bang
voor hem en voor ons. Op een avond
we waren alleen maar Aldje-
Ahne lag ziek in de slaapkamer
vroeg ik hem hier stond ik. bij de
kast: „Tyge, vroeg ik hem, blijf toch
bij ons: Ga toch niet altijd weer weg!
Ik maak me zo ongerust, ik ben
zo bang dat je jezelf en ons allemaal
ongelukkig zult maken!" Hij wérd di
rect driftig en vroeg: „Je denkt zeker
dat ik smokkelaar ben, niet?" g
Ik zei: „Neen, Tyge Taden, dat s
niet. Maar als je zo dikwijls weg- g
vaart, zouden de gendarmes je wel- g
eens kunnen gaan verdenken!" Hij g
pakte me bij mijn pols, rukte hem g
heen en weer en schreeuwde: „Heili- g
ge! Jij weet toch allang, wat voor jg
eentje ik ben. Je bruiloftsdaalders jg
heb ik in zee gegooid. Ik trok s
mijn hand los en wèerde af: „Och, g
praat toch niet meer over die oudé
dingen". f§
We zagen niet, dat opoe Aldje in g
haar hemd op de drêmpel van de ka- g
mer stond en dat onze zoons binnen- g
kwamen allé vijf. Ze stonden ach- gj
ter de deur en beefden, omdat ze g
hun ouders zo verschrikkelijk te keer g
hoorden gaan. en Kay vertelde me g
later dat Niels zijn handen voor zijn g
oren hield en zijn ogen sloot. Want g
Tyge had. ik weet niet waarom, mis- g
schien gedreven door een helse pijn g
in hem. zijn handen om mijn keel s
gelegd. Hij kneep mijn keel dicht en g
schreeuwde: „Denk je dat ik een mis- g
dadiger ben?" Ik probeerde me los te g
rukken en rochelde: „Nee Tyge neen! g
Toen drukte hij nog harder toe en
schreeuwde: „Dan denk je dus, dat g
ik een leugenaar ben?" Ik kon niet g
meer antwoorden, ik viel tegen de g
kast aan. Op dat ogenblik stormden
onze zoons als een huilende meute g
jonge honden naar binnen. Ze gingen
aan Tyge hangen, trokken hem van
me weg, alleen Niels drukte zjch
huilend tegen me aan. en ik kon lang-
zaam weer lucht krijgen. Ik zag dat
Tyge om zich heen sloeg en dat zijn
jongens met hem vochten. Ik zag dat e
hij de kleinste, zijn lieveling Momme, g
die vleiend en sussend tegen hem op-
sprong, van zich afslingérde. Momme
viel met zijn hoofd tegen de haard en
bleef roerloos liggen.
(Wordt vervolgd)
NEW YORK. Iedere avond rijdt hij naar huis, de
Fransman die werkt bij de UNO in New York. Zijn open
auto suist de helling op uit de keldergarage onder het
glazen UNO-gebouw en bijna onmiddellijk daarna is hij
opgenomen in het voortrazende verkeer op de weg zonder
stoplichten, die langs Manhattan loopt. Wanneer een van
de vele auto's wat al te brutaal voor hem schiet in zijn
baan, mompelt de Fransman een heel lelijk woord, maar
altijd in het Frans. In wezen is hij Frans gebleven, zoals
bijna al zijnlandgenoten die in Amerika wonen. Maar
hij heeft wel een Amerikaanse vrouw getrouwd. Zij rijdt
mee naar huis, want ook zij werkt in New Yorks centrum.
Zo heel ver weg wonen ze niet naar Amerikaanse begrip
pen: een klein uur rijden in stevig tempo. Maar het is een
inspannende rit. De olie- en benzinedamp hangt als een
rookgordijn over de weg en de laagstaande zon weer
kaatst fel in het nikkel en glas van al die meesuizende en
van baan wisselende auto's-. Bij de 125ste Straat draait de
Fransman van Manhattan af om via een lange brug naar
Queens te gaan. Het geblondeerde kapsel van zijn mooie
vrouw waait wild op in de wind die over de East River
komt. Aan de overkant van de rivier zijn de huizen min
der hoog, maar buiten, werkelijk buiten, is men niet zo
gauw. De snelverkeersweg duikt onder andere wegen
door of schiet langs viaducten over vele straten heen.
Gelukkig maar. Hoe gauwer men dit industriegebied van
Queens door is, des te beter. Maar ook al komt men ver
der van het centrum, het verkeer op de weg blijft even
druk. Dit is de weg naar La Guardia en Idlewild, New
Yorks grote vliegvelden en bovendien
is dit de snelste verbinding voor mil
joenen naar hun huizen in buitenwijken
en voorsteden. Vandaar de vier rijbanen
in beide richtingen. Nog steeds is men
deze weg aan het verbreden want in
1964, wanneer dit de route wordt naar
de Wereldtentoonstelling, zullen 't geraas
en gezoem van de auto-legioenen nog
heel wat indrukwekkender worden.
EEN MINUUT of tien voorbij La Guar
dia airport hebben de Fransman en zijn
Amerikaanse vrouw hun doel bijna bereikt.
Langs een afbuiging verlaten ze de dieper
gelegen supersnelweg en dan bevinden ze
zich ineens in een andere wereld: de voor
stad met smalle, rustige straten en met
stoplichten of stopborden bij iedere hoek.
Tot hier toe behoefden zij nergens halt te
houden. De huizen in die wijk zijn niet
mooi, maar het zijn vrijstaande woningen
omgeven door bloemen en bomen. Archi
tectonisch een vreemd allegaartje, maar
Toen onze correspondent in Amerika,
dr. P. G. J. Korteweg, onlangs voor een
korte vakantie in ons land vertoefde,
werden hem in de vriendenkring her
haaldelijke vragen gesteld over het
dagelijkse leven van de mensen in de
V.S., de geboren Amerikanen zowel als
de buitenlandse „import". Hier volgt
thans het eerste van een reeks artikel
tjes, waarin hij de dagelijkse zorgen en
vreugden zal schetsen van mensen in
verschillende beroepen en in diverse,
zeer van elkaar afwijkende delen van
de Verenigde Staten.
De veehouder J. Gordon Roberts in
Omaha. Nebraska (V.S.), heeft voor hou
der dv ij f tig duizend gulden een schuil
kelder laten bouwen, waarin hij de kern
van zijn veestapel kostbare Guern-
Sey-stamboekstieren en -koeien
kan vrijwaren tegen de gevaren van
radio-activiteit in geval van een
atoomoorlog. De schuilkelder biedt
plaats aan een dertigtal runderen en
zal voorts worden voorzien met een
voorraad veevoeder en drinkwater
oaarop de dieren enkele weken zullen
kunnen leven. Boven de ingang van
het betonnen bouwsel is een opschrift
aangebracht waarop te lezen staat:
„Oorlog: grote offers voor de V.S., zelf
moord voor de Sovjet-Unie, waanzin
voor iedereen!"
in de loop der jaren plezierig gecamou
fleerd door klimop.
AAN DE RAND van deze ietwat burger
lijke buitenwijk verandert het beeld echter
weer op een abrupte manier: hier rijzen
een aantal fikse betonnen flatgebouwen
omhoog en hier pas bereiken de Fransman
en zijn echtgenote hun einddoel.
De gebouwen staan vrij ruim uit elkaar
en van de balkons der hogere flats heeft
men èen wijd uitzicht over de Long Is
land Sound een breed water of over
de in het groen verscholen ouderwetse
huisjes. Ze staan daar heel trots en zelf
voldaan, die dertig blokken van tien ver
diepingen. Wie in deze flatgebouwen woont
heeft, deel aan het modernste comfort: ge
ruisloze liften, grote badkamers en langs
zij de zitkamers een prachtig breed raam
met balkon-deuren. Die flats hebben een
grote en een kleine slaapkamer, maar-
eigenlijk hebben ze naar ouderwetse be
grippen, geen echte keuken. Of juister die
keuken is er wel (welke Fransman zou hei
zonder willen doen?), maar ze is niet meer
dan een grote nis in de kamer, een nis in
de lange wand tegenover de ramen. In die
nis zijn gootsteen, ijskast en electrisch for
nuis keurig ingebouwd en een soort „bar"
sluit de keuken ten dele af van de ka
mer. De etensgeuren worden door een zacht
zoemende ventilator weggezogen. Als ik bij
deze vrienden logeer, ontbijten de gast
vrouw en ik nan die bar en de echtgenoot
staat als een barman in de keuken om
eieren te bakken en koffie te .zetten. He
lemaal Frans is hij toch niet gebleven. Hij
is, zoals zijn echtgenote met ironische vol
doening opmerkt, „domesticated" en in het
Nederlands kan men dat woord nog het
best vertalen als „goed gedresseerdAl
te somber behoeft men de toestand voor
deze man toch niet in te zien. Zijn Ameri
kaanse vrouw heeft de moeite genomen,
om vrij aardig Frans te leren. Ze spreekt
het vlot, maar haar uitspraak zal wel nooit
erg Frans worden. Veel verder heeft ze
het gebracht in een kunst, die voor een
Fransman vaak nog belangrijker is dan
praten: koken. Een in leer gebonden en
met gouden letters bedrukt Frans kookboek
prijkt op een ereplaats in de kamer. En
wanneer dit echtpaar een klein diner
geeft (zonder bedienden), komen -er drie
wijnen op tafel, maar heeft, de gastvrouw
eerst heel New York afgereden om de
juiste gerechten te vinden. Op de dag voor
zulk een eterijtje blijft zij dan ook nogal
eens van kantoor weg met keelpijn of iets
dergelijks. Maar licht neemt ze haar werk
toch niet op. Iedere morgen om kwart
voor acht rijdt het paar naar de stad. De
vrouw wordt om kwart voor negen afge
zet bij een wolkenkrabber in „downtown
Manhattan en dan rijdt de man terug naai
de keldergarage onder de UNO. 's Middags
komt zij per bus naar hem en dan begint
de vermoeiende rit naar huis. Het
zijn lange dagen. Maar heerlijk is hét om
's avonds, voor het eten, nog éven te
Ons woord f i 1 m is in de tweede
helft van de negentiende eeuw ont
leend aan het Engels. De eigenlijke be
tekenis van het woord film is: vlies en
wij -verstaan er onder: strook van cel
luloid of een andere buigzame en door
zichtige stof, gevoelig gemaakt voor het
opnemen en afdrukken van fotogra
fieën. Het woord film is etymologisch
hetzelfde als ons woord v e 1, huid, dat
weer teruggaat, op het Latijnse p e 1-
1 i s, huid en het Griekse p e 1 m a: voet
zool. De betekenis van de woordbasis
is: bedekken en daarin past ook de
Noorse vorm file voor: laagje room
op de melk.
Het is bekend dat in de 19e en 20e
eeuw heel veel woorden aan het Engels
zijn ontleend, vooral veel sporttermen,
maar ook woorden als fair, flirt,
safe, t yp i s t e, interview en tal
loze ander. Daarbij behoort film.
zwemmen in het zwembad van de club dat
tussen de flatgebouwen ligt. Tennissen kan
men daar ook, maar daarvoor is er nu
's avonds weinig gelegenheid meer.
GEEN GOED Fransman vergeet ech
ter de gezondheid en in de weekends
gaat dit stel, zowel 's zomers als 's win
ters, haar het strand dat per auto in een
uurtje te bereiken is. Daar trachten ze
dan de ponden er weer af te lopen, die
het grote kookboek op zijn geweten heeft.
Zo op het eerste gezicht lijkt het be
staan van dit tweetal vrij „glamorous":
luisterrijk. Zij verdienen goed, wonen
modern, kunnen zich mooie kleren, een
grote auto en dure vakantiereizen ver
oorloven. Maar wanneer ze geen vakan
tie hebben, is hun bestaan bepaald niet
gemakkelijk: opstaan om half zeven en
pas weer thuis om zeven uur. Dan zwem
men, een borrel en een goed maal. Het
is zeker half tien voor men daarmee
klaar is. Veel tijd voor lezen of brie
ven schrijven is er dan niet meer over,
zeker niet voor een vrouw, die er de
volgende dag weer verzorgd uit wil zien.
De „vrije" zaterdag wordt, geheel besteed
aan inkopen doen en wat dies meer zij.
En nu en dan moet men naar een dok
ter, een tandarts, een kapper of een
auto-reparateur. Zo is de week snel vol.
Op de zondag na, wanneer men „pour
la santé" langs het strand moet lopen
en de dikke New York Times moet le
zen om al woont en werkt men dan
ook in een metropool als New York
eerst goed te weten hoe de wereld reilt
en zeilt.
Advertentie
nnnn-r-i
IlllHllllHllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIllllllllUIIIIIIHIHIliUlillUWNIUHIMHIIUU'DIMUm'llW
y F:
ft
EEN AMERIKAANSE sterrenkun
dige onthulde deze week. dat het niet
uitgesloten is, dat „intelligente we
zens van niet-aardse omsprong bases
kunnen hebben gevestigd op hemel
lichamen binnen ons zonnestelsel,
bijvoorbeeld op de van ons afgekeer
de achterzijde van de maan".
Het, was dr. Carl Sagan. docent aart
de astronomische faculteit van Harvard
University, die deze (uiteraard per
soonlijke) mening uitte in een toespraak
tot enkele honderden van Amerika's
meest vooraanstaande geleerden én
ruimtevaart-technici op een congrès in
Los Angeles. Hij verklaarde dat het.
„wiskundig waarschijnlijk" is, dat een óf
meer vormen van intelligente wezens
zich op andere planeten hebben onwik-
keld en dat déze wezens de aarde be
zocht hebben. „Het is niet uitgesloten
dat er binnen ons zonnestelsel nóg
steeds middelen voor dergelijke bezoe
ken bestaan of dat er een of andére
basis gehandhaafd is voor volgende ex
pedities," aldus dr. Sagan, „maar van
wege de weersomstandigheden op aar
de en de mogelijkheid van hun ontdek
king door de aardbewoners zou het voor
deze wezens niet wenselijk zijn, derge
lijke bases op aarde in te richten. De
maan lijkt echter een redelijk alterna
te en bij toekomstige fotografische
verkenning van de maan door ruimte
vaartuigen in het bijzonder van de
achterkant van de maan zou het
goed zijn, met deze mogelijkheid re
kening te houden."
Dr. Sagan zei dat hij zijn veronder
stelling baseert op „de wiskundige
waarschijnlijkheid dat zich op tenmins
te een miljoen van de honderd miljard
sterren van ons Melkwegstelsel be
schaving ontwikkeld hebben die ho
ger staan dan de aardse." Journalisten
vroegen hem na afloop van zijn lezing,
hoe er wezens zouden kunnen leven op
dé achterzijde van de maan, waar con
stante duisternis en temperaturen van
honderden graden Celsius onder nul
heersen. Sagan antwoordde toen dat
men niet alles naar aardse normen kan
afmeten en dat er zeker intelligente
levensvormen denkbaar zijn, die kun
nen bestaan onder voor ons onvoorstel
bare conditieè. Ook werd hem gevraagd
wat hij dacht van vliegende schotels.
„Ik geloof zeker, dat er ruimtevaar
tuigen hestaan die niet. geïdentificeerd
zijn," zei dr. Sagan, „dat hangt trou
wens samen met, mijn theorie nvêr het
bestaan van hogere intelligenties dan
de onze m het heelal."
Een oorspronkelijk stripverhaal
door Annie M. G. Schmidt
en Fiep Westendorp
r-ervsicuT «*-ak ttatwk* sy> pioa-tt.
71. Toen de leeuw over de straat stormde, achter
de rennende agent aan, hadden alle mensen zich
ijlings in veiligheid gesteld. Ze verborgen zich in
portieken, zaten in bomen of achter heesters. Geluk
kig kon agent Snauwgum zich ook net op tijd nan
een boomtak optrekken, zodat hij juist buiten het be
reik van de afschuwelijke hongerige leeuw wasr Se
sam wendde zich teleurgesteld af om een nieuwe
prooi te zoeken. En hij vond die al spoedig. Een
onguur individu sloop over straat, beladen met schil
derijen, totaal onbewust van het gevaar dat hem be
dreigde. Toen hij een snuivende adem in zijn nek
voelde, keerde Gore Gerrit zich om. Met een
schreeuw stortte hij zich op het dichtstbijzijnde huis
om daar hulp en beschutting te zoekenHij was het
huis van Dokter Vierus.
,,n iv
26. De agent Maneschijn had zijn twee arrestanten
het politiebureau binnengebracht en daar werden ze door
een inspecteur aan een streng verhoor onderworpen.
Maar de verklaringen die hij kreeg waren nogal ver
warrend. „Ik.ik h-heb het geld niet gestolen," stot
terde Panda. „Ik heb het alleen maar meegenomen!"
„Het was voor mij bestemd," sprak Joris Goedbloed
'uit de hoogte. „Nietes!" riep Panda verontwaardigd.
„Ik ben de secretaris van de president," hernam Joris,
maar Panda onderbrak hem opnieuw. „Jij bent geen se
cretaris," riep hij. „En die president is de president
niet, want mijn president is de president." „Laat me
even uitspreken, ventje" terzocht Joris. „Dan zal deze
goede commissaris wel inzien, dat hij ons onmiddellijk
vrij moet laten." „Vrijlaten.Welja!" snoof de in
specteur. „Ha.daar heb ik een hard hoofd in!"
Wel, het bleek dat hij inderdaad een hard hoofd had,
toen het plots getroffen werd rtoor een fraai gevormde
asbak die door het raam naar binnen suisde. Hij werd
gevolgd door meerdere van die gebruiksvoorwerpen en
een oplettend toeschouwer had ze wellicht herkend als
afkomstig uit een welbekend restaurant. Maar er was
geev oplettend toeschouwer, omdat iedereen ijlings dek
king had gezocht.