Man, dat was varen! Sonja s droommuseum wordt werkelijkheid TANTE PATENT (Vertaald uit het Deens) door Grete Dölker-Rehder Laatste der theeclippers bijgezet PANDA EN DE MEESTERSECRETARIS Ons t/ervoigverhaai Taaie rakker MAANDAG 26 NOVEMBER 1962 ,KntrAm J.;" •*>V .V." ',-rl 1- >1 - IT' EIKE AGENA 94) Hij was bij haar geko men om hulp, bescherming en warm te, en ze had slechts aan zichzelf ge dacht: ik kon het niet meer verdra gen, ik kon niet vergeven, ik wilde niet helpen. Als we heel jong zijn, dan mogen we het Ik wel vooropstel len, maar als we ouder worden, moet het Jij en het Wij ons vervullen, en als we werkelijk rijp gewoi'den zijn, dan mag het Ik ons helemaal niets meer bevelen. Dat mogen we bij iedere beslissing alleen nog maar denken: „Wat heb jij nodig, broeder, hoe kan ik je helpen? Dat was haar grote schuld, die haar van nu af haar hele leven zou drukken: ze had alleen maar aan zichzelf gedacht en de lief de vergeten. Ze was in duisternis en schuld gevallen bedoelde Tyge dat, toen hij riep: „Ook jij bent aan de duivel verkocht?" 's Middags, toen Tönis kwam, ging ze met hem over de dijk naar de duinen, en samen zaten ze in een kleine beschutte kom, waar de gou den zon van die eerste herfstdagen hen als met een warme mantel om wikkelde. Ook Tönis was geschrok ken toen hij haar zag, maar Momme had hem al voorbereid. Hij vroeg: „Dus hij is dood, moeder Eike?" Eike knikte zwaar en liet het fijne, glinsterende zand door haar vingers glijden. „Ik geloof, dat hij dood is, Tönis „De gendarmes zijn gisteren in Lis- sum geweest om hem te zoeken, maar ik heb er niets van gehoord dat ze hem gevonden hebben". „Ik geloof, dat hij zich verdronken heeft, vannacht is hij bij me geweest om me zijn dood aan te zeggen. Ze mogen hem niet vangen en ophangen, Tönis, zei ze plotseling als in angst en ze greep zijn arm. „Neen, moeder, Tyge Taden van gen ze niet. Ik kan ook nog niet ge loven, dat hij dood is. Gisteren is hij nog bij je geweest?" „Ja, Tönis, hij was hier en vroeg I me om hulp, en ik heb hem mijn i hulp geweigerd". i „Och, moeder Eike, dan weet ik i wel wat jou zo kwelt en wat je zo i bang maakte, vannacht: dat is je eigen strenge geweten. Je geeft je i zelf de schuld' voor zijn dood. En in werkelijkheid is hij ontsnapt en lacht zijn achtervolgers uit, zoals zo dik wijls". Maar Eike durfde hem niet aan te kijken. „Of hij leeft of dood is, Tönis," zei ze moeilijk, „de schuld moet ik toch, dragen. Als hij hier gebleven was, zou hij een ander mens geworden zijn, en als ze hem toch nog gevan gen hadden, wel, dan hadden ze hem alleen maar met mij samen kunnen vangen. Ik heet Eike Taden, vergeet dat niet". „Is dat je laatste wens, moeder Eike: met Tyge Taden samen ster ven?" vroeg Tönis, een ingeving vol gend om haar weer aan het leven te binden. Eike keek op: „Mijn laatste wens? Och. Tönis 1 die ken je toch. Maar het zou wel jH mijn laatste plicht geweest zijn". E En weer vond de zoon het juiste 1 woord. Hij keek over de duinen waar, wijzend naar de heldere hemel, de E vuurtoren stond. Ze volgde zijn blik. „Je laatste plicht?" vroeg hij. „Die M staat daar, Eike Flor". En hij ver- E volgde: „Altijd heb je mij die vuur- H toren voorgehouden, zolang als ik me H herinneren kan, als het symbool van §1 plicht en ernst. En toen ik ver van hier was, en het leven soms niet S meer aan kon. doemde altijd die vuur- f§ toren weer voor me op en onder- s steunde me. Zo moet hij nu ook jou E ondersteunen, nu je bijna breekt on- der je last. Neen, moeder Eike. je 1 bent teveel in jezelf gekeerd de laat- ste tijd. Dat is niet goed. Kom weer 1 terug, bij ons, denk eraan, hoe we je f allemaal' nodig hebben." Met grote, heldere ogen had Eike 1 naar hem geluisterd. Even beefde haar mond en aarzelend vroeg ze. 1 Jij gelooft dus niet dat Tyge Ta- E den dood is?" „Neen. moeder 1 Eike, „ik kan het niet geloven. Je zult zien, op de een of andere dag duikt hij opeens weer op. Ik geloof niet aan zijn dood, zolang ik niet ze- g ker weet 'dat er geen andere keus g meer voor hem was. De gendarmes waren immers nog niet eens hier. ze g zijn in Lissum gebleven en hebben g Hannis Haulsen gearresteerd, daar hadden ze vooreerst wel genoeg aan g „Hannis Haulsen?" „Ja, moeder Eike, Hannis Haulsen. Hij heeft met Tyge onder één hoedje gespeeld, tientallen jaren al werkten ze samen, en ook Klaas Madsen is niet ten onrechte doodgeschoten. Maar Hannis heeft zich zelf al be- j recht, hij kon alleen nog maar dom I voor zich uit lachen, toen ze hem kwamen halen, en op hun vragen gaf hij geen antwoord. Nu zijn ze die last j eindelijk kwijt op Haulsens hof". „En Moy?" vroeg Eike, en voor j het eerst waren haar ogen weer le- j vendig geworden. „Ja, stel je voor, moeder Eike, Moy heeft ons allemaal verbaasd j doen staan. Ze is me komen halen, j toen de gendarmes kwamen, daarom I ben ik erbij geweest. Moy is heel j kalm gebleven. Ze heeft zelfs haar j Hannis naar buiten geleid, aan de j hand, als een klein kind. Ze heeft j hem voorzichtig in de wagen gehol- pen en de gendarmes gezegd, dat ze I niet hard met hem moesten zijn, hij j begreep het allemaal niet meer. j Maar ze moesten hem drank geven, j anders werd hij wild als een dolle j stier. Dat hebben ze haar beloofd. En toen is Moy naar Severin en mij I toegekomen en ze zei heel kalm: „Ik wist het allemaal al lang. Al voor Hille op de wereld kwam, wist ik dat Hannis een smokkelaar was en dat hij schande over ons zou brengen. Daarom wilde ik het kind niet heb ben, en daarom was ik toen zo vreemd en wilde ik niet meer leven, als ik aan het ongeluk dacht, dat dat kleine schepsel in mij tegemoet ging. Maar het is nu allemaal zo goed ge gaan, Hille is groot geworden, Boi heeft de boerderij, die niemand hem meer af kan nemen. En Hannis is door de drank zo kinds geworden, dat het hem toch allemaal niet meer raakt. Nu weten jullie, waarom ik hem liet drinken, waarom ik wilde, dat hij geen burgemeester meer was, want anders zouden er steeds meer men sen in die zaak betrokken zijn". En we konden duidelijk merken, hoe blij en hoe opgelucht ze was, omdat alles zo goed gelopen was". Met een pijnlijke glimlach stond Eike op. „En daarmee wil je zeggen: zie je wel, hoe andere vrouwen het noodlot dragen, dat hun mannen hun bereid hebben. Ja, Tönis, Moy had wel zorg om haar eer en aanzien, maar het geloof, dat had ze niet te verliezen Maar ze vertelde hem niet, en ook niet aan iemand anders, dat Tyge Taden uit de gevangenis kwam, toen Eike zijn vrouw werd. „Koning Bröns en Koning Finn rijden af en rijden aan naar de heide op de jacht De heer met het volle, witte haar en de donkere bril voor de ogen, die met. zijn hoed in zijn hand van Norderland langzaam over de heide liep, bleef staan op het kerkduin van Lissum en luisterde. Wat zongen die kinderen daar? Het was een lied, dat hij nog nooit gehoord had. Was het misschien een oud volkslied? Het klonk vreemd en luguber. Mar hoe kenden ze het, die kinderen van Lis- sum, die toch nooit gezongen hadden? g Ze hielden elkaar bij de handen vast, sprongen in twee rijen rond en g trokken in grote kringen door de g bloeiende heide. De man liep naar g hen toe. „Zing dat lied nog eens?", vroeg s hij vriendelijk. Maar de kinderen ke- g kén schuw naar hem op en antwoord- g den niet. Pas, toen hij zijn verzoek herhaalde, kwam het grootste meisje g naar voren en zei eerlijk: „We zijn g bang, omdat we je ogen niet kunnen g zien". (Wordt vervolgd) „MAN, DaT WAS VAREN. Zeventien knopen per uur liepen we, we sneden als een me.s door de zee. Geen gestamp, geen stank, geen motorgeraas. De enige geluiden waren het bulderen van de wind, en het geruis van het kielwater. De passaatwind was onze motor. Ster ker, betrouwbaarder en standvastiger dan welke machine ook. We voeren op China, met volle zeilen. Thee was ae kostbare vracht die we er halen moesten en waren we geladen, dan begon de pret pas recht. De lange race naar net Avond land, tegen de concurrerende thee- clippers. Dan zeilden we of ons leven ervan afhing, want wie het eerste thuis voer, die kreeg een fikse premie en dat gold voor de hele bemanning van de bootsjongen tof de kapitein. Maar be langrijker dan dat geld was voor ons do opwindende sport en de eer, die er te behalen vielen voor wie het eerste bin nenliep. Man, dat was varen kom daar nu maar eens om met al die drij vende autobussen en dobberende vracht wagens!" DE MAN die deze ontboezeming ten bes te gaf, stond naast mij op het dek van de „Cutty Sark", een der befaamdste thee clippers uit de vorige eeuw, waarvan hij de laatste gezagvoerder geweest was. Het was een droeve dag voor hem, want vandaag zou de grijze oud-kapitein C. E. Irving zijn trotse schip naar z'n laatste rustplaats brengen. Twee uur nog zou de Cutty Sark varen, nee: gevaren wórden, voortgezeuld door twee puffende sleepbo ten over de Theems, waar zij diezelfde dag zou worden bijgezet als in een mauso leum, in een hoekje van het India Doek om een museumstuk te worden, een sym bool van een voorbij tijdperk uit de scheep vaarthistorie. Stram en stoer stond de grijze „Ouwe" naast mij op het onttakel de dek, dat hem zo vaak over de oceanen gedragen had. Hij slikte even zijn ontroe ring weg en zei: „Een zware gang voor „the old girl". Maar in elk geval krijgt zij een beter lot dan al de andere thee clippers, die, al jaren geleden( onder de slopershamer geveld zijn. Ik kan mijn schip nog altijd zien, als ik er zin in heb". Zijn schip, de Cutty Sark. Eens een pronkstuk van de Britse koopvaardij en een der snelste clippers die ooit de baren kliefden. Nu gleed het zielloos, met kale masten langs de Theemsoever. Nog wap perden er enkele vlaggen aan de masten. De blauwe vlag met rood kruis van zijn eerste eigenaar, kapitein John Willis, een vermaard man in zijn tijd. Men noemde lem Oude Withoed, vanwege zijn voor liefde voor witte hoge hoeden. Voorts de eigen codewimpel en de vlag van de Britse koopvaardij. Maar nooit zullen aan diezelfde masten weer de zeilen bollen „Drieduizend vierkante meter doek voer den wij dat is zo groot als een tuin van vijftig bij zestig meter en daarmee kan je heel wat doen", verzucht Irving. „Nu, we hébben er heel wat mee gedaan! Drie maal recordhouder van de Chinavaart, maar het was hard werken geblazen om EEN LEVEND museum annex cul tuurcentrum is het ideaal dat de Noorse filmster en kunstrijdster Sonja Henie en haar echtgenoot Nils Onstad al jaren voor ogen zweeft en dat zij nu willen gaan verwerkelijken. Sonja Henie, idool van een vorige generatie, heeft vóór de tweede wereldoorlog met haar optreden in showfilms en ijsrevues miljoenen ver diend en ook haar man geldt als zeer gefortuneerd. Beiden hebben nu be sloten, architecten uit te nodigen, ideeën bij te dragen tot de verwezenlijking van hun droommuseum, dat op het schier eiland Hövikodden, aan het einde van de idyllische Oslofjord, verrijzen zal. ER IS EEN Henie-Onstad-stichting in het leven geroepen om de plannen uit te voeren en de gelden, welke het rijke echtpaar ter beschikking gesteld heeft 20 miljoen Noorse Kronen te beheren. Sonja en Nils zullen behalve contanten ook het grootste deel van hun befaamde schilderijenverzameling, die op 30 miljoen Kronen geschat wordt, aan het museum schenkend De stichting heeft nu een aan- Getrokken door twee slepers gaat de onttakelde clipper naar zijn laatste rustplaats (links), waar hij thans opge tuigd en gerestaureerd, als een levend monument van het verleden voorgoed voor anker is gegaan. De Cutty Sark in volle glorie: een foto, in 1886 door de toenmalige gezagvoer der kapitein Woodget, vanuit een sloep genomen! het schip voor de wind te houden. Vaak kraakten haar masten onder het geweld van stormen en orkanen, maar nooit heeft the old girl ons in de steek gelaten, nooit sinds ik, als jongmaatje, aan boord stapte. Dat was in 1885 toen de Cutty Sark er al veertien jaar trouwe dienst op had zit ten. Ik was toen een blaag van 13 en ik begon als scheepsjongen ja, net al som mige van jullie Hollandse admiraals in de zeventiende eeuw. Ja, het was een ruw en moeilijk leven, maar ik heb er nooit een moment spijt van gehad. Ja, en tenslotte ben ik gezagvoerder geworden. Uit die tijd dateert ook de opbloei van de stoom vaart en vaak hebben ze mij proberen over te halen, om ook op zo'n ronkende machinefabriek te gaan varen. Maar ik wilde niet. Ik zou liever matroos gebleven zijn op mijn eigen schuit dan commodore op zo'n drijvende doodkist". WAT MOET er in hem, oude zeebonk, omgaan nu zijn Cutty Sark haar laatste tocht maakt, smadelijk voortgezeuld door twee kleine, zwarte smook uitbrakende slepertjes? Grote en kleine motorschepen van deze tijd passeren de dappere clipper, nu een afdankertje. Een witte Cunard-Li- ner, een Duitse tanker, vele driftig puf fende havenbootjes en kustvaarders. Ka pitein Irving ziet het aan, wijdbeens op zijn dek staande,met grimmige blikken. Maar daar hijst een Britse oceaanreus, die „the old girl" herkend heeft, plechtig - langzaam, een vlaggegroet en zijn passa giers, aan de reling, wuiven met zak doeken. Vaarwel, ouwe trouwe Cutty Sark! Je tijd is voorbij, maar je zult vóórtbe staan, in de annalen der koopvaart, als een monument van vakmanschap en zee- manskunde. mwMminmin mmnuwwiMMwww mmm mmm* iw** Zo hebben miljoenen haar in de bios copen en kapitale shows gezien, het charmante ijskoninginnetje Sonja He nie, dat in de dertiger jaren de beste schoon- en kunstrijdster ter wereld was. Nu geldt haar belangstelling de Schone Kunst met hoofdletters: zij wil een groot deel van haar fortuin in een droommuseum annex cultuurcentrum bij Oslo steken. tal Noorse en in Noorwegen gevestigde buitenlandse architecten aangezocht, vóór 1 april 1963 plannen voor zulk een cen trum in te dienen. Voor de te bekronen ontwerpen zijn prijzen beschikbaar tot een totaal van 45.000 Kronen. IN HET gedrukte programma voor de deelnemende architecten wordt meege deeld, dat museum, centrum en omlig gende parkaanleg een harmonieus geheel moeten worden en dat het park onder meer een zwembad, zonnestranden en an dere recreatiemogelijkheden dient te om vatten, die gratis voor het publiek toe gankelijk zullen zijn. Ook moet voorzien worden in parkeerruimte voor honderden auto's. Het museum zal 260 strekkende meter expositiewand krijgen voor perma nente expositie van de eigen schilderijen collectie en 60 meter voor grafische kunst, terwijl nog eens 460 meter voorhanden moet zijn voor tijdelijke tentoonstellingen. ER MOET ook een zaal komen waar de schaatstrofeeën en foto's van Sonja Henie zullen hangen, alsmede een biblio theek annex leeszalen, een gehoorzaal, een restaurant, een cafetaria, een flink caféterras en een speeltuin voor kinderen van bezoekers. De afdeling voor tijde lijke exposities moet zodanig zijn inge richt dat zij ook gebruikt kan worden als experimenteel theater. Tenslotte ko men er ook afdelingen waar men bezoe kende studenten „gastvrijheid in de ruim ste zin" zal kunnen bieden. De heer Willa Basson reed welge moed lang een landweg in de buurt van Paarl het centrum van de Kaapse wijnindustrie, toen hij, op 64 km af stand van Kaapstad, een cobra over reed. Denkende dat de reuzeslang dood was, stapte hij uit en gooide het lijk in de bagageruimte van zijn wagen. Toen hij later de kofferruimte open deed om de cobra aan een vriend te laten zien, was het reptiel weg. Bij grondig onderzoek bleek het tussen het autodak te zitten. Met de slang slechts weinige centimeters boven zijn hoofd reed Basson naar een garage. Daar werd een gat in de kap gemaakt en de cobra eruit getrokken. Basson doodde het sissende en aanvallende ondier met een ijzeren staaf en smeet het weer in de kofferruimte, ditmaal verpakt in 'n papieren zak. Na zijn avontuur thuis aan vrienden te hebben verteld, trok Basson de zak uit de kofferruimte en zie, de cobra nog vol strijdlust, glipte eruit en viel onmiddellijk op de vrien den van Basson aan, die ijlings een goed heenkomen zochten. „Ik kreeg hem tenslotte te pakken en hakte de kop eraf", vertelde Basson aan jour nalisten. „Maar ik heb de beide delen afzonderlijk in de grond gestopt. Je kunt nooit weten." Een oorspronkelijk stripverhaal door Annie M. G. Schmidt en Fiep Westendorp 29. Joris repte zich naar buiten achter de politie beambte Maneschijn aan. „Waarde agent," zo riep hij uit, „laat mij dat geld toch te bestemder plaatse bren gen! Dat behoort tot mijn taak als secretaris. Vermoei u toch niet. Ge hebt wellicht een zware dienst achter de rug en. Hier werd hij onderbroken door de bankier, die hem tegenhield. „Wacht even, mijnheer Panda," zei de heer Golderop. „Ik moet u nog iets vertellen. Ik heb me uitgeleefd; wat zegt u daarvan? Ik ben uit het res taurant weggelopen zonder te betalen en ik heb nog een asbak meegenomen ook!" Joris bekeek de president zonder geestdrift. „Het is aardig," mompelde hij, 74. Afgeschrikt door de rauwe kreten van mevrouw Vierus liep de leeuw voorzichtig snuivend de kel der trap af. Hij had het spoor van Gore Gerrit weer. duidelijk geroken en volgde het begerig. Niet ver daar vandaan holde tante Patent over straat. „Gauw, gauw," roep ze, „we moeten proberen Gore Ger rit te vinden, voor hij met de schilderijen de grens over is. „Gauw gauw.zei ook meneer Verte braat, de directeur van de Stedelijke dierentuin tot zijn oppasser. „We moeten trachten de leeuw te vangen voor hij iemand opvreet." Zo kwam het dat beide partijen tegen elkaar botsten. „Waar is hij.hijgde meneer Vertebraat. „Daarheen. daarheen. riep tante Patent. En gezamenlijk storm den ze de straat door. Ze hadden er geen flauw idee van dat de een iets anders zocht dan de ander. „maar zulk kruimelwerk! Heus, ge kunt uw innerlijke remmingen pas genezen, wanneer ge een bankkluis ge heel leeg zoudt halen." „Maar dat ben ik van plan!" riep de ander vrolijk. „We gaan de bank beroven en we halen hem helemaal leeg!" Dit was een hele verrassing voor Joris. Hij drukte de bankier ontroerd de hand en sprak op warme toon: „Het doet mij goed dit te horen. Komaan, we gaan terstond dit mooie plan ten uitvoer brengen." Panda, die nog in het portiek stond, had alles gehoord. „Een mooi plan, noemt hij dat!" mompelde hij verontwaar digd. „Foei, wat is Joris toch slecht! Maar ik zal er, voor zorgen dat dit niet doorgaat."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 9