Muiterij op het Vrouwenschip
[STILSTAANDE STER!
1
TANTE PATENT
PANDA EN DE MEESTERSECRETARIS
-r
Kamperen in de Sahara, op
uw eigen edele huurkameel
TUSSEN HEMEL
EN AARDE
1000 BROEKEN
door Henrick Binder
DONDERDAG 27 DECEMBER 1962
11
Om very otgv€rhaai
MIJN EERSTE KAMEEL gaf me niet die verwachte schok van: Ziedaar het
schip der woestijn! Die eerste kameel ik reken die van Artis natuurlijk niet
mee genoot ik namelijk niet in de woestijn of een daarmee verwante om
geving. Nee, die eerste kameel, met een stoffige pels en een ontevreden gezicht,
sjokte langs de weg naar Las Palmas op de Canarische Eilanden. Op zijn rug
droeg hij een miezerig bosje brandhout en zijn achtergrond was de gevangenis
voor politieke misdadigers. Als vreemde spreuk stond daar boven de ingang:
Alles voor het vaderland.
Voor het geval u in
het komende jaar 's
anders dan anderen
vakantie wilt houden
is hier een goede
tip van onze bereis
de medewerkster Bob
Tadema - Sporry. Zij
adviseert u: ga eens
G. v. W. I
Bob Tadema Sporry
en Fiep Westendorp
m m..
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniii
16)
I „Kan ik die kist hier laten staan?"
vroeg de man. „Ik moet een koffer
S naar de „Julian" brengen en wil pro-
beren of ik daar nog wat gage kan
krijgen."
„Waarom ga je niet naar de mon-
i sterkantoren?", vroeg de waard.
5 „Ja, waarom?" antwoordde de man
i met een spottende lach. „Moet ik
wel mijn redenen voor hebben. Als er
1 niets is, ben ik direct weer terug."
John Nicol had de luitenant hele-
maal in beslag genomen. Ze zaten in
1 de hut van de luitenant, en de ta-
fel lag vol met processtukken van de
j§ meisjes, met lijsten en papieren.
5 Nunham's hoofd tolde. Hoewel Ni-
col zelf vier dagen op het schip was,
had hij toch al een zeker overzicht
gekregen, en zich de gezichten van
enkele meisjes goed ingeprent, waar-
I onder dat van een zekere Susan Whi-
telam. Maar nu was hij toch blij,
i dat de luitenant er was en de groot-
ste verantwoording op zich nam.
i Vooral dat, wat met het schrijfwerk
I te maken had.
i „Ja, Nicoi", zei Nunham, „u moet
zorgen dat er een klerk komt. Geen
mens kan hier doorkomen."
De kapitein zat er ook bij. Die lui-
tenant Smasbury beviel hem buitenge-
I woon. Hij had een snelle blik en kon
i het werk vlug overzien. Maar waar
moesten ze in de enkele dagen, die
I ze nog ter beschikking hadden een
I klerk vandaan halen?
De wachtpost kwam binnen en meld-
de, dat er een man was die een
koffer af wilde geven,
i De koffer! Nunham had hem bijna
vergeten. Hij herinnerde zich de man
weer een intelligent gezicht. „Bot-
telier", zei hij, „we hebben de klerk
al". Hij wendde zich tot de wacht:
„Laat die man binnen komen!"
De man met de koffer kwam bin-
nen.
„De koffer", zei hij.
„Man", zei Nunham, „u ziet er niet
dom uit. Kunt u schrijven?"
I „Dat hangt er van af, wat," zei
de man. „Processtukken overschrij-
ven, lijsten maken."
„Dat zou ik wel kunnen", zei de
man.
„Zoudt u zin hebben, de reis met
de „Julian" mee te maken? U moet
op anderhalf jaar rekenen."
„Een lange tijd als je er niet op
voorbereid bent", zei hij, Nunham
E strak aankijkend.
E Nunham knikte. Hetzelfde had hij
vanmorgen bij Lil gedacht, toen hij
met zijn koffer haar huis verliet.
E De kapitein kreeg al hoop. Dat was
nog eens een gelukje, als maar zel-
den voorkomt. Manschappen werden
zeldzaam, want heden ten dage
E werden er meer zeilschepen gebouwd
dan matrozen geboren. En nu was er
zelfs iemand, die verklaarde dat hij
E ook nog kon schrijven.
„Schrijft u ook goed?" vroeg de
1 kapitein.
„Ik kan het tenminste lezen", zei
de man.
„Man", riep Nicol, „daar hoef je
E toch niet zo lang over te zeuren. Zeg
E ja of neen. Je hebt hier een goeie
kapitein, 'n goed schip en een goeie
S bottelier, wat wil je nog meer?"
1 De man gaf geen antwoord. Hij
E scheen iets te willen zeggen.
E „Aha", zei Nicol goedmoedig, „ik
weet al wat eraan hapert: de paieren
zijn niet in orde."
E „Ik heb ze niet bij de hand", zei
de man.
„Nou ja," riep Nicol, „heb je ie-
mand vermoord, bestolen, beroofd?"
1 „Niets van dien aard", zei de man.
3 Nunham keek vragend naar de kapi-
i tein.
3 „Voor mijn part kan hij hier blij-
3 ven", zei de kapitein. Hij wendde zich
tot de man: „U kent de scheepwet-
i ten?"
3 „En de andere ook," zei de man.
3 Nicol lachte: „Hij is niet op zijn
mondje gevallen. Luitenant wil u hem
houden?"
i „We kunnen het proberen", zei
1 Nunham. „als hij niet geschikt is,
smijten we hem over boord."
„Heb je het gehoord?" vroeg Ni-
3 col. „Waar zijn je spulletjes?"
„Aan de wal", was het antwoord.
„En hoe heetvje?" vroeg Nunham.
„Gill", antwoordde de man.
„Zul je als het nodig is in de ra's
klimmen?" vroeg de kapitein. e
„Als het nodig is gaat ieder van
ons in de ra's, was het antwoord van
de man die Gill heette.
„Goed, meld je dan maar bij de e
kwartiermeester".
„Zo, we hebben geluk gehad", zei s
Nicol toen de man naar buiten ge-
gaan was. „Ik geloof, luitenant, dat |j
ik in heel Londen geen man had kun-
nen vinden die goed kan schrijven en e
bereid is zo'n lange reis mee te ma- E
ken, om nog maar te zwijgen van het
feit, dat hij ook nog matroos moet
zijn".
De kapitein stond op: „Nu moet u e
nog het benedendeks en de meisjes E
zien."
„Graag", zei Nunham. Maar hij
voelde zich toch onrustig worden. Zou E
Maud hem herkennen? En als ze hem
herkende zou ze zich dan zo kunnen
beheersen, dat niemand het merkte? e
Maar Nicol hielp hem, zonder dat E
hij 't wist uit zijn verlegenheid. „Och
kapitein" zei hij, „ik heb beneden de e
meisjes nog, bij wie ik de boeien af E
moet slaan. Zes en negentig maal
twee, dat maakt honderdtweeënne- e
gentig boeien. Daar heb ik minstens e
drie uur voor nodig. Als we tot het E
avondappel wachten, hebben we alle
meisjes bij elkaar." E
De kapitein ging er akkoord mee. E
Ze gingen naar de mess, want op dat
ogenblik klonk het fluitsignaal voor he
middageten. E
Het was een zeer onderhoudende |j
maaltijd. Steeds weer werd er over e
de vrouwen gesproken. Maar Nunham e
dacht alleen maar aan Maud. Hoe kon E
hij haar lot verzachten? Ze behoorde
bij de zware misdadigsters. Plotseling e
kreeg hij 'n idee. E
De kapitein vroeg hem juist, hoe hij S
orde wilde houden onder de meisjes. E
Luitenant Jewitt had maar één mid-
del gekend: de zweep. „Ik zal de meis- e
jes in drie afdelingen verdelen", ver-
klaarde Nunham, „de reeds eenmaal E
veroordeelden, de tweemaal en de
meermalen veroordeelden." e
De stuurman Perkins, die mee at E
in de mess, hief zijn glas: „Mijn com- E
pliment, luitenant. di+ is een reusach- e
tig idee, dan komt mijn kleine Billy E
Gent in de eerste afdeling."
Nicol was niet minder enthousiast:
„De kleine Susan Whitelam ook." e
De kapitein keek hen beiden ver- e
wonderd aan. „Jullie zijn toch hoop ik
niets met de meisjes begonnen?"
„Ik ben pas vier dagen hier", was e
Nicol's antwoord, „maar de kleine Su- E
san Whitelam is me direct opgeval-
len. Ze zit achteraan, aan het einde e
van het ruim, waar de betere meisjes E
bij elkaar komen. Ze heeft een won-
derlijk mooie stem als een nachte- e
gaal".
„Juist", zei Nunham. Hij voelde zich
al helemaal thuis op het schip. „We e
moeten voor wat muziek zorgen."
„Muziek!" riep Nicol enthousiast, E
„hiermee hebt u het hart van een H
Schot geraakt! Ik speel ontzettend
graag fluit."
„Dan zullen we zorgen dat er er e
nog twee gitaren bij krijgen", zei Nun- E
ham. „We zullen de meisjes laten
zingen. Gemeenschappelijke zang e
draagt altijd bij tot orde en tucht", e
Nicol stond op. Hij had haast. „Als
ik morgen in de stad kom, zal ik de e
gitaren kopen."
Nunham ging naar zijn hut. Zijn j|
hoofd tolde door al de indrukken, die e
hij die morgen had opgedaan. Het e
was toch een volkomen dol waagstuk, E
dat hij had ondernomen, en het was
al een groot geluk, dat hij op het
schip gekomen was, om Maud weg te e
kunnen helpen. Het beste was toch E
wel, haar deze of de volgende nacht
met een boot naar Old Swan te va-
ren en met haar uit Londen te ver- E
dwijnen. Was deze eindeloze reis niet
volkomen waanzinnig Was niet
iedere minuut kostbaar?
Hij moest Maud te spreken zien te E
krijgen. Vannacht nog.
Toen hij in zijn hut kwam, schrok
hij. De man die Gill heette, zat aan
de tafel en werkte aan de processtuk- E
ken. E
„Hoe komt u hier in?" vroeg Nun-
ham verbaasd.
Gill stond met een onverschillig e
gebaar op „Stoor ik?", vroeg hij. e
(Wordt vervolgd)
MET MIJN VOLGENDE kamelen ging
het al niet beter. Weliswaar bevonden
die zich in Afrika, om juist te zijn in
het toen nog zeer vreedzame Algiers,
maar ze liepen op een asfaltweg en
maakten reclame.voor slaolie! Ze
keken even knorrig als hun collega uit
Las Palmas, maar goed, ik kwam ten
minste dichter bij de bron. In Bou
Saada liepen de volgende. Dat waren
oeroude en dus makke toeristenkamelen
en ze droegen Amerikanen op de bar
baars gekleurde zadels.
MIJN EERSTE ECHTE want onge
civiliseerde kamelen vond ik ver, ver
in het zuiden van de Sahara en alle
jeeps en vrachtauto's ten spijt bleken
ze daar nog hun volle waarde te be
zitten. En ik besefte toen dat een le
vende kameel veel stijlvoller is dan een
ijzeren tor op wielen, die toch altijd
grotesk aandoet in de eindeloze verla
tenheid van stenen en zand en naakte
bergen. Wie eens een karavaan heeft
zien aankomen in een oase, als de ster
vende zon de hemel in lichtelaaie zet, j|
die behoudt altijd de herinnering aan
een beeld van wonderlijke schoonheid.
De dieren zijn moe en het protest, dat
ze heel de lange dag doen horen, is
verstorven tot een dof gemompel. De
halzen hangen laag en krom, de moede
poten ploffen zacht in het meelfijne §1
zand. De basoers, de wonderlijke bouw- |f
seis waarin de vrouwen rijden, staan
als donkere koepeltjes op hun bultige
ruggen. De witomhulde figuren van de IDIH
mannen zijn alle met een dun touw
verbonden aan de eigen kameel.
Brandhout een lekkernij
Aan de rand van de oase knielen
de dieren een voor een neer, worden
verlost van hun vrachten, worden ge-
kniehalsterd aan voor- en achterbenen,
en kunnen dan gaan rondneuzen tussen
de spaarzame begroeiing. Later op de
avond, als het kamp klaar is, krijgen
ze hun dagelijkse rantsoen: wat dadels
en als ze erg boffen wat groenvoer. Ka
melen zijn niet kieskeurig. Met mijn
eigen ogen heb ik ze acaciadorens van
tien centimeter lang zien vermalen, die
een ezel naar het ziekenhuis zouden
brengen. Dro0e grasvezels, taai als ze-
nen, vinden ze een lekkernij en als ze
de kans krijgen nippen ze ook graag
van het brandhout hunner bazen.
Brandhout dat stekeliger is dan prik
keldraad! De lastkameel is een stevig
dier, breed en zwaar van botten, met
korte, sterke poten en een lelijk hoofd.
Een aristocraat is hij duidelijk niet.
Zijn neus is een slap en flodderig
ding, zijm haar is ruig en slordig, zijn
staart een stoffig' aanhangsel.
Hij maakt de indruk alsof hij niet
helemaal goed in elkaar is gezet.
Maar nuttig is hij! Snel lopen is
er niet bij, vier kilometer per uur
vindt hij welletjes en een wande
laar houdt hem dus gemakkelijk bij
S van
j atlantische
J RELAY, de niet zo he-
J lemaal geslaagde satelliet
i die nu om. de aarde draait,
is de tweede in een serie
i waarvan Telstar het begin
was. Telstar (waarin de
J eerste lettergreep veeleer
J betrekking heeft op de
5 naam van de American
5 Telephone and Telegraph
J Company dan op televi-
sie) was zo spectaculair
doordat zij ons de primeur
de eerste Trans-
televisieuit-
j zending bezorgde. De na-
tuurkundige sensatie er-
van was, dat we tot ach-
5 ter de horizon „keken".
Televisiegolven planten
zich namelijk alleen recht-
i lijnig voort en brengen
j het dus onder normale
omstandigheden niet ver-
5 der dan de optische hori-
J zon van de zender. Daar-
J om moeten die masten zo
hoog.
Een derde type in de
reeks vcommunicatiesatel-
J lieten heet Syncom, waar-
j van in 1963 twee lance-
s ringen op het programma
,Syn" hierin bete-
synchroon". Deze
J satelliet zal namelijk ge-
lijk (synchroon) lopen
met de aswenteling van
5 de aarde. Daardoor wordt
J hij de eerste ster die stil-
J staat en het enige hemel-
J lichaam dat niet meedoet
J aan de dagelijkse draaiing
van het firmament.
VAN SPOETNIK I her-
inneren we ons nog dat
hij in ongeveer anderhalf
oppervlak. En van de
maan is bekend dat zij een
maand doet over haar om
loop om onze planeet,
maar zij beschrijft haar
kringloop dan ook op
bijna 400.000 kilometer af
stand. Ergens nu tussen
die razende spoetnik en de
bedaarde maan is een
baan te vinden waarin een
kunstmatige satelliet pre
cies 24 uur over één om
loop doet. Laten we die
satelliet boven de evenaar
meelopen met de richting
van de aswenteling van
de aarde, dan staat hij
J staan.
J kent
schijnbaar stil boven één
punt. De baan nu waarin
dat het geval is, ligt op
35.900 kilometer hoogte.
De ambitie om satel
lieten in juist deze baan
te brengen stoelt op de
overweging dat drie
j uur onze aardbol omcir-
j kelde, op een hoogte van
J slechts enkele honderden
S kilometers boven het
exemplaren hier (mits op J
de juiste onderlinge af- J
stand) vrijwel het hele
aardoppervlak zouden J
kunnen bestrijken de 5
uitzonderingen vormen al-
leen de gebieden vlak om
Noord- en Zuidpool., 5
De technische moeilijk- j
heid die bij het in een J>
baan brengen van zulke J
satellieten komt kijken is J
wat de Amerikanen „de 5
apogeüm-schopnoemen.
De Syncom moet natuur- i
lijk eerst „door een Thor-
Delta raket) in een sterk
excentrische ellipsbaan
Drie satellieten (SI, S2 en
S3) in een cirkelbaan op
bijna 36.000 kilometer bui- i
ten de aarde bestrijken 5
vrjjwel het gehele aard- J
oppervlak met hun relais- J
zenders.
worden gebracht, waar-
van het verste punt (apo-
geüm) op 35.900 km hoogte
ligt. Dan moet een vierde 5
rakettrap de satelliet een J
duw in die richting geven J
die parallel loopt met het J
aardoppervlak. Degenen 5
die dat moeten doen ver- J
keren ongeveer in de si-
tuatie van een doelver-
dediger die de bal veel te
steil heeft omhooggetrapt i
en nu in de lucht een cor- j
rectie wil aanbrengen J
waardoor de koers hori-
zontaal wordt.
en meer dan vijftig, zestig kilometer
per dag legt hij dan ook niet af.
Al die mooie verhalen over kame
len die driehonderd kilometer per
dag aftippelen zijn fabels. Driehon
derd kilometer is óók voor een
auto een prachtig daggemiddelde in
de Sahara. Een kameel, die dat
zou kunnen, zou iedere auto over
bodig maken, want stekels zijn
alijtd veel goedkoper dan benzine.
HET OP- en afstijgen van een ka
meel is een sensatie op zichzelf. Je
komt aanwandelen in de frisse morgen
als de zon nog niet is opgegaan. In
het zand geknield ligt daar je woes
tijnschip en beziet je misprijzend van
onder zijn lange, zijdige wimpers, het
enige dat mooi aan hem is. Hij brult
een beetje en toont nare, gele en scher
pe tanden. Hij is nog gekniehalsterd en
dus vrij onschadelijk. Je zet je in het
onhandige zadel en het daarop liggende
kleedje lijkt lekker mollig. Dan komt
je gids en bevrijdt je rijdier.Met
een schok die je half achterover werpt
gaat de kameel aan de voorkant om
hoog tot hij op de knieën ligt. Dan
val je voorover want nu strekt hij de
achterpoten, dan val je nog eens ach
terover doordat de voorbenen gestrekt
worden. En daar hang je hoog boven
de veilige grond. De gids reikt je het
touw dat tot teugel dient, je trappelt
met je hielen in de buik van het rij
dier en langzaam en vol tegenzin,
grommelend en rommelend gaat hij op
weg, gehuld in een gonzende vliegen-
wolk.
Na een uur besef je dat het mollige
kleedje een bedrieglijke camouflage
vormt voor hot onderliggende onbe
schrijflijk harde zadel van niets dan
hout een paar leren riemen, dat je
de meest verfijnde martelingen doet on
dergaan. Drie dagen zijn er nodig eer
je anatomie zich aan het zadel gewend
heeft en je de wereld met een zeker
genoegen in het oog kunt zien.
Aristocraat
MAAR DAN de mehari!
Mijn eerste mehari gaf me de schok
die ik mijn eerste kameel mij onthou
den had. Was ook dit een kameel? Dit
edele, roomblanke dier met de lange,
slanke renbenen, de fijne, kleine kop,
dat hele prachtige, gespierde en op
hardlopen ingestelde lichaam? Het ver
schil is precies hetzelfde als dat tussen
een of andere schillenknol en een vol
bloed Arabier. De mehari is een aristo
craat, evenals zijn baas, de Touareg,
de beroemde of misschien beruchte,
ofschoon dat honderd percent mee
valt Gesluierde Blauwe Man van de
Sahara.
Over de mehari kan ik lyrisch wor
den. Ik zou gedichten kunnen wijden
aan zijn lange, slanke hals, zijn grote
donkere of helderblauwe ogen, zijn flu
welen neus, zijn zijdeachtige huid, die
kan variëren van roomblank (de duur
ste en mooiste) tot een warm kastanje
bruin. Maar er zijn ook wat haast
niemand weet gevlekte kamelen,
waarbij wit en bruin scherp zijn be-
Bob Tadema-Sporry, gehuld in de
witte burnoes der Toeareg-mannen,
op een nobele mehari-kameel tijdens
een kampeerreis in het Hoggar-
gebergte (Zuidelijke Sahara).
grensd als bij een mooi paukenpaard.
Het berijden van de mehari vereist
oneindig veel grotere voorzichtigheid en
takt dan dat van een ordinaire kameel.
In de eerste plaats beschikt hij over
een fikse dosis temperament, dat hem
doet dansen en dienen en springen. Met
een als hij je in het zadel voelt, staat
hij met drie schaarbewegingen in on
voorstelbaar snel tempo overeind en
dan is er, voor de leek, geen land
meer mee te bezeilen. Hij laat zich
gelden en probeert vooreerst wie de
baas is, hij of die snuiter in het zadel.
Gelukkig dat het meharizadel wél com
fortabel is, met een steun in de rug en
een groot kruis aan de voorkant. Je
valt er niet zo gauw af, twee meter diep
op grint en stenen.
Teenversnelling.
DAN PLANT JE je blote voeten op
zijn nek. Eén in de kromming en één
met gespreide tenen aan weerskanten
van de nekwervels. Dat is je versnel
ling. Het ritmisch trappen met die voet
bepaalt de vaart van de mehari. Het is
heel goed, dit te weten en te onthou
den. Sneller trappen heeft verbijste
rende uitwerkingen. Dan ervaar je wat
een renkameel is! De mehari wordt be
stuurd met één teugel van fijn gevloch
ten leer. Om de onderkaak ligt, tussen
tanden en kiezen waar een grote ruim
te gaapt, een lopende lus waaraan de
teugel bevestigd is. Dat is de hele
stuurinrichting. Maar er zijn ook meha
ri's dé ndel mooie en heel vurige
die een fijne koperen ring in een neus
vleugel hebben met daaraan de teugel.
Het besturen van deze dieren eist grote
vakbekwaamheid en 'n heel lichte hand
om het dier niet onnodig pijn te doen
en daardoor onhandelbaar te maken.
EN ZO TREK JE op je mehari de
woestijn in.Achter je een opgerolde
slaapzak. Opzij een zak van geitevel
met water en een kleine leren tas met
wat blikjes en dadels. Meer heeft de
Sahara-kampeerder niet nodig. Je
slaapt op zand of stenen, naar het uit
komt. Je rilt in de ijzige woestijnnacht
en kijkt naar het minuscule vuurtje dat
de gids heeft ontstoken om de avond
thee te zetten. Dat is kamperen zoals
de nomaden het doen. Sober. Primitief.
Maar van een grootse betovering.
Advertentie
NIET VERDER ZOEKEN,
bij DOUWMA keus uit meer dan
OOK VOOR JONGENS
Gen. Cronjéstraat 40 -44 - Tel 54679
1
18. „Ik heb best trek in een hapje van 't een
of 't ander", zei tante Patent. „Men krijgt trek
van zo'n tocht in een raket, vind je niet, neef?"
Zo sprekend zette tante zich neer om van een soort
gewas te proeven, dat het midden hield tussen een
knol en een peer. ,,'t Gaat", zei ze, „al heb ik liever
doppertjes met biefstuk, maar we zitten nu eenmaal
op een andere planeet en dan moet men niet te
kieskeurig zijn, heeft mijn moeder me altijd ge
leerd. Heb jij hier eigenlijk al vogeltjes gezien,
neef?" „Die zijn hier niet", zei neef Boordevol. „In
dit boekje: „ls er leven mogelijk op Saturnus" staat
heel duidelijk.wacht even.ik lees het u voor:
Geen enkel vogeltje, ook niet het kleinste, zal in de
veel te ijle atmosfeer van Saturnus z'n getjilp la
ten horen". „Ga door neef," zei tante Patent, ter
wijl ze knabbelde aan haar knollepeer.
5-4-75
54. De zuigwagen en de politiemotor bereikten gelijk
tijdig de Bikkeldammer Bank. Nauwelijks stond de wa
gen stil, of Panda sprong er uit en snelde naar de in
specteur. „Het gestolen goud zit in die zuigwagen!"
riep hij, „kijkt u maar!" „Ik hoef niet meer te kij
ken, ik weet het al," antwoordde de inspecteur grim
mig, terwijl hij een bemodderd goudstuk uit zijn kraag
viste, „en niet alleen goud!" Hij verhief zich soppend
uit de kostbare blubber, die zijn zijspan vulde en ver
volgde: „Dit is de meest weerzinwekkende bankroof,
die ik ooit heb meegemaakt. Hier zal streng gestraft
worden!" Joris, die deze woorden opving, werd onrus
tig. „Komaan, heer Golderop," sprak hij dringend, „ik
geloof dat thans het ogenblik is gekomen, waarop wij
ons schielijk uit de voeten moeten maken." „En de
buit dan?" vroeg de heer Golderop, die kunnen we toch
niet zomaar achterlaten?" „Dat moet dan maar," zei
Joris met een schichtige blik op de naderbij soppende
inspecteur. „Het is triest, doch we hebben geen keus."
„Wel waar," zei meneer Golderop, „blijf rustig. Ik re
gel dit wel. Vertrouw op mijn kennis van het bankwe
zen."