Muiterij op het Vrouwenschip [STILSTAANDE STER! 1 TANTE PATENT PANDA EN DE MEESTERSECRETARIS -r Kamperen in de Sahara, op uw eigen edele huurkameel TUSSEN HEMEL EN AARDE 1000 BROEKEN door Henrick Binder DONDERDAG 27 DECEMBER 1962 11 Om very otgv€rhaai MIJN EERSTE KAMEEL gaf me niet die verwachte schok van: Ziedaar het schip der woestijn! Die eerste kameel ik reken die van Artis natuurlijk niet mee genoot ik namelijk niet in de woestijn of een daarmee verwante om geving. Nee, die eerste kameel, met een stoffige pels en een ontevreden gezicht, sjokte langs de weg naar Las Palmas op de Canarische Eilanden. Op zijn rug droeg hij een miezerig bosje brandhout en zijn achtergrond was de gevangenis voor politieke misdadigers. Als vreemde spreuk stond daar boven de ingang: Alles voor het vaderland. Voor het geval u in het komende jaar 's anders dan anderen vakantie wilt houden is hier een goede tip van onze bereis de medewerkster Bob Tadema - Sporry. Zij adviseert u: ga eens G. v. W. I Bob Tadema Sporry en Fiep Westendorp m m.. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniii 16) I „Kan ik die kist hier laten staan?" vroeg de man. „Ik moet een koffer S naar de „Julian" brengen en wil pro- beren of ik daar nog wat gage kan krijgen." „Waarom ga je niet naar de mon- i sterkantoren?", vroeg de waard. 5 „Ja, waarom?" antwoordde de man i met een spottende lach. „Moet ik wel mijn redenen voor hebben. Als er 1 niets is, ben ik direct weer terug." John Nicol had de luitenant hele- maal in beslag genomen. Ze zaten in 1 de hut van de luitenant, en de ta- fel lag vol met processtukken van de j§ meisjes, met lijsten en papieren. 5 Nunham's hoofd tolde. Hoewel Ni- col zelf vier dagen op het schip was, had hij toch al een zeker overzicht gekregen, en zich de gezichten van enkele meisjes goed ingeprent, waar- I onder dat van een zekere Susan Whi- telam. Maar nu was hij toch blij, i dat de luitenant er was en de groot- ste verantwoording op zich nam. i Vooral dat, wat met het schrijfwerk I te maken had. i „Ja, Nicoi", zei Nunham, „u moet zorgen dat er een klerk komt. Geen mens kan hier doorkomen." De kapitein zat er ook bij. Die lui- tenant Smasbury beviel hem buitenge- I woon. Hij had een snelle blik en kon i het werk vlug overzien. Maar waar moesten ze in de enkele dagen, die I ze nog ter beschikking hadden een I klerk vandaan halen? De wachtpost kwam binnen en meld- de, dat er een man was die een koffer af wilde geven, i De koffer! Nunham had hem bijna vergeten. Hij herinnerde zich de man weer een intelligent gezicht. „Bot- telier", zei hij, „we hebben de klerk al". Hij wendde zich tot de wacht: „Laat die man binnen komen!" De man met de koffer kwam bin- nen. „De koffer", zei hij. „Man", zei Nunham, „u ziet er niet dom uit. Kunt u schrijven?" I „Dat hangt er van af, wat," zei de man. „Processtukken overschrij- ven, lijsten maken." „Dat zou ik wel kunnen", zei de man. „Zoudt u zin hebben, de reis met de „Julian" mee te maken? U moet op anderhalf jaar rekenen." „Een lange tijd als je er niet op voorbereid bent", zei hij, Nunham E strak aankijkend. E Nunham knikte. Hetzelfde had hij vanmorgen bij Lil gedacht, toen hij met zijn koffer haar huis verliet. E De kapitein kreeg al hoop. Dat was nog eens een gelukje, als maar zel- den voorkomt. Manschappen werden zeldzaam, want heden ten dage E werden er meer zeilschepen gebouwd dan matrozen geboren. En nu was er zelfs iemand, die verklaarde dat hij E ook nog kon schrijven. „Schrijft u ook goed?" vroeg de 1 kapitein. „Ik kan het tenminste lezen", zei de man. „Man", riep Nicol, „daar hoef je E toch niet zo lang over te zeuren. Zeg E ja of neen. Je hebt hier een goeie kapitein, 'n goed schip en een goeie S bottelier, wat wil je nog meer?" 1 De man gaf geen antwoord. Hij E scheen iets te willen zeggen. E „Aha", zei Nicol goedmoedig, „ik weet al wat eraan hapert: de paieren zijn niet in orde." E „Ik heb ze niet bij de hand", zei de man. „Nou ja," riep Nicol, „heb je ie- mand vermoord, bestolen, beroofd?" 1 „Niets van dien aard", zei de man. 3 Nunham keek vragend naar de kapi- i tein. 3 „Voor mijn part kan hij hier blij- 3 ven", zei de kapitein. Hij wendde zich tot de man: „U kent de scheepwet- i ten?" 3 „En de andere ook," zei de man. 3 Nicol lachte: „Hij is niet op zijn mondje gevallen. Luitenant wil u hem houden?" i „We kunnen het proberen", zei 1 Nunham. „als hij niet geschikt is, smijten we hem over boord." „Heb je het gehoord?" vroeg Ni- 3 col. „Waar zijn je spulletjes?" „Aan de wal", was het antwoord. „En hoe heetvje?" vroeg Nunham. „Gill", antwoordde de man. „Zul je als het nodig is in de ra's klimmen?" vroeg de kapitein. e „Als het nodig is gaat ieder van ons in de ra's, was het antwoord van de man die Gill heette. „Goed, meld je dan maar bij de e kwartiermeester". „Zo, we hebben geluk gehad", zei s Nicol toen de man naar buiten ge- gaan was. „Ik geloof, luitenant, dat |j ik in heel Londen geen man had kun- nen vinden die goed kan schrijven en e bereid is zo'n lange reis mee te ma- E ken, om nog maar te zwijgen van het feit, dat hij ook nog matroos moet zijn". De kapitein stond op: „Nu moet u e nog het benedendeks en de meisjes E zien." „Graag", zei Nunham. Maar hij voelde zich toch onrustig worden. Zou E Maud hem herkennen? En als ze hem herkende zou ze zich dan zo kunnen beheersen, dat niemand het merkte? e Maar Nicol hielp hem, zonder dat E hij 't wist uit zijn verlegenheid. „Och kapitein" zei hij, „ik heb beneden de e meisjes nog, bij wie ik de boeien af E moet slaan. Zes en negentig maal twee, dat maakt honderdtweeënne- e gentig boeien. Daar heb ik minstens e drie uur voor nodig. Als we tot het E avondappel wachten, hebben we alle meisjes bij elkaar." E De kapitein ging er akkoord mee. E Ze gingen naar de mess, want op dat ogenblik klonk het fluitsignaal voor he middageten. E Het was een zeer onderhoudende |j maaltijd. Steeds weer werd er over e de vrouwen gesproken. Maar Nunham e dacht alleen maar aan Maud. Hoe kon E hij haar lot verzachten? Ze behoorde bij de zware misdadigsters. Plotseling e kreeg hij 'n idee. E De kapitein vroeg hem juist, hoe hij S orde wilde houden onder de meisjes. E Luitenant Jewitt had maar één mid- del gekend: de zweep. „Ik zal de meis- e jes in drie afdelingen verdelen", ver- klaarde Nunham, „de reeds eenmaal E veroordeelden, de tweemaal en de meermalen veroordeelden." e De stuurman Perkins, die mee at E in de mess, hief zijn glas: „Mijn com- E pliment, luitenant. di+ is een reusach- e tig idee, dan komt mijn kleine Billy E Gent in de eerste afdeling." Nicol was niet minder enthousiast: „De kleine Susan Whitelam ook." e De kapitein keek hen beiden ver- e wonderd aan. „Jullie zijn toch hoop ik niets met de meisjes begonnen?" „Ik ben pas vier dagen hier", was e Nicol's antwoord, „maar de kleine Su- E san Whitelam is me direct opgeval- len. Ze zit achteraan, aan het einde e van het ruim, waar de betere meisjes E bij elkaar komen. Ze heeft een won- derlijk mooie stem als een nachte- e gaal". „Juist", zei Nunham. Hij voelde zich al helemaal thuis op het schip. „We e moeten voor wat muziek zorgen." „Muziek!" riep Nicol enthousiast, E „hiermee hebt u het hart van een H Schot geraakt! Ik speel ontzettend graag fluit." „Dan zullen we zorgen dat er er e nog twee gitaren bij krijgen", zei Nun- E ham. „We zullen de meisjes laten zingen. Gemeenschappelijke zang e draagt altijd bij tot orde en tucht", e Nicol stond op. Hij had haast. „Als ik morgen in de stad kom, zal ik de e gitaren kopen." Nunham ging naar zijn hut. Zijn j| hoofd tolde door al de indrukken, die e hij die morgen had opgedaan. Het e was toch een volkomen dol waagstuk, E dat hij had ondernomen, en het was al een groot geluk, dat hij op het schip gekomen was, om Maud weg te e kunnen helpen. Het beste was toch E wel, haar deze of de volgende nacht met een boot naar Old Swan te va- ren en met haar uit Londen te ver- E dwijnen. Was deze eindeloze reis niet volkomen waanzinnig Was niet iedere minuut kostbaar? Hij moest Maud te spreken zien te E krijgen. Vannacht nog. Toen hij in zijn hut kwam, schrok hij. De man die Gill heette, zat aan de tafel en werkte aan de processtuk- E ken. E „Hoe komt u hier in?" vroeg Nun- ham verbaasd. Gill stond met een onverschillig e gebaar op „Stoor ik?", vroeg hij. e (Wordt vervolgd) MET MIJN VOLGENDE kamelen ging het al niet beter. Weliswaar bevonden die zich in Afrika, om juist te zijn in het toen nog zeer vreedzame Algiers, maar ze liepen op een asfaltweg en maakten reclame.voor slaolie! Ze keken even knorrig als hun collega uit Las Palmas, maar goed, ik kwam ten minste dichter bij de bron. In Bou Saada liepen de volgende. Dat waren oeroude en dus makke toeristenkamelen en ze droegen Amerikanen op de bar baars gekleurde zadels. MIJN EERSTE ECHTE want onge civiliseerde kamelen vond ik ver, ver in het zuiden van de Sahara en alle jeeps en vrachtauto's ten spijt bleken ze daar nog hun volle waarde te be zitten. En ik besefte toen dat een le vende kameel veel stijlvoller is dan een ijzeren tor op wielen, die toch altijd grotesk aandoet in de eindeloze verla tenheid van stenen en zand en naakte bergen. Wie eens een karavaan heeft zien aankomen in een oase, als de ster vende zon de hemel in lichtelaaie zet, j| die behoudt altijd de herinnering aan een beeld van wonderlijke schoonheid. De dieren zijn moe en het protest, dat ze heel de lange dag doen horen, is verstorven tot een dof gemompel. De halzen hangen laag en krom, de moede poten ploffen zacht in het meelfijne §1 zand. De basoers, de wonderlijke bouw- |f seis waarin de vrouwen rijden, staan als donkere koepeltjes op hun bultige ruggen. De witomhulde figuren van de IDIH mannen zijn alle met een dun touw verbonden aan de eigen kameel. Brandhout een lekkernij Aan de rand van de oase knielen de dieren een voor een neer, worden verlost van hun vrachten, worden ge- kniehalsterd aan voor- en achterbenen, en kunnen dan gaan rondneuzen tussen de spaarzame begroeiing. Later op de avond, als het kamp klaar is, krijgen ze hun dagelijkse rantsoen: wat dadels en als ze erg boffen wat groenvoer. Ka melen zijn niet kieskeurig. Met mijn eigen ogen heb ik ze acaciadorens van tien centimeter lang zien vermalen, die een ezel naar het ziekenhuis zouden brengen. Dro0e grasvezels, taai als ze- nen, vinden ze een lekkernij en als ze de kans krijgen nippen ze ook graag van het brandhout hunner bazen. Brandhout dat stekeliger is dan prik keldraad! De lastkameel is een stevig dier, breed en zwaar van botten, met korte, sterke poten en een lelijk hoofd. Een aristocraat is hij duidelijk niet. Zijn neus is een slap en flodderig ding, zijm haar is ruig en slordig, zijn staart een stoffig' aanhangsel. Hij maakt de indruk alsof hij niet helemaal goed in elkaar is gezet. Maar nuttig is hij! Snel lopen is er niet bij, vier kilometer per uur vindt hij welletjes en een wande laar houdt hem dus gemakkelijk bij S van j atlantische J RELAY, de niet zo he- J lemaal geslaagde satelliet i die nu om. de aarde draait, is de tweede in een serie i waarvan Telstar het begin was. Telstar (waarin de J eerste lettergreep veeleer J betrekking heeft op de 5 naam van de American 5 Telephone and Telegraph J Company dan op televi- sie) was zo spectaculair doordat zij ons de primeur de eerste Trans- televisieuit- j zending bezorgde. De na- tuurkundige sensatie er- van was, dat we tot ach- 5 ter de horizon „keken". Televisiegolven planten zich namelijk alleen recht- i lijnig voort en brengen j het dus onder normale omstandigheden niet ver- 5 der dan de optische hori- J zon van de zender. Daar- J om moeten die masten zo hoog. Een derde type in de reeks vcommunicatiesatel- J lieten heet Syncom, waar- j van in 1963 twee lance- s ringen op het programma ,Syn" hierin bete- synchroon". Deze J satelliet zal namelijk ge- lijk (synchroon) lopen met de aswenteling van 5 de aarde. Daardoor wordt J hij de eerste ster die stil- J staat en het enige hemel- J lichaam dat niet meedoet J aan de dagelijkse draaiing van het firmament. VAN SPOETNIK I her- inneren we ons nog dat hij in ongeveer anderhalf oppervlak. En van de maan is bekend dat zij een maand doet over haar om loop om onze planeet, maar zij beschrijft haar kringloop dan ook op bijna 400.000 kilometer af stand. Ergens nu tussen die razende spoetnik en de bedaarde maan is een baan te vinden waarin een kunstmatige satelliet pre cies 24 uur over één om loop doet. Laten we die satelliet boven de evenaar meelopen met de richting van de aswenteling van de aarde, dan staat hij J staan. J kent schijnbaar stil boven één punt. De baan nu waarin dat het geval is, ligt op 35.900 kilometer hoogte. De ambitie om satel lieten in juist deze baan te brengen stoelt op de overweging dat drie j uur onze aardbol omcir- j kelde, op een hoogte van J slechts enkele honderden S kilometers boven het exemplaren hier (mits op J de juiste onderlinge af- J stand) vrijwel het hele aardoppervlak zouden J kunnen bestrijken de 5 uitzonderingen vormen al- leen de gebieden vlak om Noord- en Zuidpool., 5 De technische moeilijk- j heid die bij het in een J> baan brengen van zulke J satellieten komt kijken is J wat de Amerikanen „de 5 apogeüm-schopnoemen. De Syncom moet natuur- i lijk eerst „door een Thor- Delta raket) in een sterk excentrische ellipsbaan Drie satellieten (SI, S2 en S3) in een cirkelbaan op bijna 36.000 kilometer bui- i ten de aarde bestrijken 5 vrjjwel het gehele aard- J oppervlak met hun relais- J zenders. worden gebracht, waar- van het verste punt (apo- geüm) op 35.900 km hoogte ligt. Dan moet een vierde 5 rakettrap de satelliet een J duw in die richting geven J die parallel loopt met het J aardoppervlak. Degenen 5 die dat moeten doen ver- J keren ongeveer in de si- tuatie van een doelver- dediger die de bal veel te steil heeft omhooggetrapt i en nu in de lucht een cor- j rectie wil aanbrengen J waardoor de koers hori- zontaal wordt. en meer dan vijftig, zestig kilometer per dag legt hij dan ook niet af. Al die mooie verhalen over kame len die driehonderd kilometer per dag aftippelen zijn fabels. Driehon derd kilometer is óók voor een auto een prachtig daggemiddelde in de Sahara. Een kameel, die dat zou kunnen, zou iedere auto over bodig maken, want stekels zijn alijtd veel goedkoper dan benzine. HET OP- en afstijgen van een ka meel is een sensatie op zichzelf. Je komt aanwandelen in de frisse morgen als de zon nog niet is opgegaan. In het zand geknield ligt daar je woes tijnschip en beziet je misprijzend van onder zijn lange, zijdige wimpers, het enige dat mooi aan hem is. Hij brult een beetje en toont nare, gele en scher pe tanden. Hij is nog gekniehalsterd en dus vrij onschadelijk. Je zet je in het onhandige zadel en het daarop liggende kleedje lijkt lekker mollig. Dan komt je gids en bevrijdt je rijdier.Met een schok die je half achterover werpt gaat de kameel aan de voorkant om hoog tot hij op de knieën ligt. Dan val je voorover want nu strekt hij de achterpoten, dan val je nog eens ach terover doordat de voorbenen gestrekt worden. En daar hang je hoog boven de veilige grond. De gids reikt je het touw dat tot teugel dient, je trappelt met je hielen in de buik van het rij dier en langzaam en vol tegenzin, grommelend en rommelend gaat hij op weg, gehuld in een gonzende vliegen- wolk. Na een uur besef je dat het mollige kleedje een bedrieglijke camouflage vormt voor hot onderliggende onbe schrijflijk harde zadel van niets dan hout een paar leren riemen, dat je de meest verfijnde martelingen doet on dergaan. Drie dagen zijn er nodig eer je anatomie zich aan het zadel gewend heeft en je de wereld met een zeker genoegen in het oog kunt zien. Aristocraat MAAR DAN de mehari! Mijn eerste mehari gaf me de schok die ik mijn eerste kameel mij onthou den had. Was ook dit een kameel? Dit edele, roomblanke dier met de lange, slanke renbenen, de fijne, kleine kop, dat hele prachtige, gespierde en op hardlopen ingestelde lichaam? Het ver schil is precies hetzelfde als dat tussen een of andere schillenknol en een vol bloed Arabier. De mehari is een aristo craat, evenals zijn baas, de Touareg, de beroemde of misschien beruchte, ofschoon dat honderd percent mee valt Gesluierde Blauwe Man van de Sahara. Over de mehari kan ik lyrisch wor den. Ik zou gedichten kunnen wijden aan zijn lange, slanke hals, zijn grote donkere of helderblauwe ogen, zijn flu welen neus, zijn zijdeachtige huid, die kan variëren van roomblank (de duur ste en mooiste) tot een warm kastanje bruin. Maar er zijn ook wat haast niemand weet gevlekte kamelen, waarbij wit en bruin scherp zijn be- Bob Tadema-Sporry, gehuld in de witte burnoes der Toeareg-mannen, op een nobele mehari-kameel tijdens een kampeerreis in het Hoggar- gebergte (Zuidelijke Sahara). grensd als bij een mooi paukenpaard. Het berijden van de mehari vereist oneindig veel grotere voorzichtigheid en takt dan dat van een ordinaire kameel. In de eerste plaats beschikt hij over een fikse dosis temperament, dat hem doet dansen en dienen en springen. Met een als hij je in het zadel voelt, staat hij met drie schaarbewegingen in on voorstelbaar snel tempo overeind en dan is er, voor de leek, geen land meer mee te bezeilen. Hij laat zich gelden en probeert vooreerst wie de baas is, hij of die snuiter in het zadel. Gelukkig dat het meharizadel wél com fortabel is, met een steun in de rug en een groot kruis aan de voorkant. Je valt er niet zo gauw af, twee meter diep op grint en stenen. Teenversnelling. DAN PLANT JE je blote voeten op zijn nek. Eén in de kromming en één met gespreide tenen aan weerskanten van de nekwervels. Dat is je versnel ling. Het ritmisch trappen met die voet bepaalt de vaart van de mehari. Het is heel goed, dit te weten en te onthou den. Sneller trappen heeft verbijste rende uitwerkingen. Dan ervaar je wat een renkameel is! De mehari wordt be stuurd met één teugel van fijn gevloch ten leer. Om de onderkaak ligt, tussen tanden en kiezen waar een grote ruim te gaapt, een lopende lus waaraan de teugel bevestigd is. Dat is de hele stuurinrichting. Maar er zijn ook meha ri's dé ndel mooie en heel vurige die een fijne koperen ring in een neus vleugel hebben met daaraan de teugel. Het besturen van deze dieren eist grote vakbekwaamheid en 'n heel lichte hand om het dier niet onnodig pijn te doen en daardoor onhandelbaar te maken. EN ZO TREK JE op je mehari de woestijn in.Achter je een opgerolde slaapzak. Opzij een zak van geitevel met water en een kleine leren tas met wat blikjes en dadels. Meer heeft de Sahara-kampeerder niet nodig. Je slaapt op zand of stenen, naar het uit komt. Je rilt in de ijzige woestijnnacht en kijkt naar het minuscule vuurtje dat de gids heeft ontstoken om de avond thee te zetten. Dat is kamperen zoals de nomaden het doen. Sober. Primitief. Maar van een grootse betovering. Advertentie NIET VERDER ZOEKEN, bij DOUWMA keus uit meer dan OOK VOOR JONGENS Gen. Cronjéstraat 40 -44 - Tel 54679 1 18. „Ik heb best trek in een hapje van 't een of 't ander", zei tante Patent. „Men krijgt trek van zo'n tocht in een raket, vind je niet, neef?" Zo sprekend zette tante zich neer om van een soort gewas te proeven, dat het midden hield tussen een knol en een peer. ,,'t Gaat", zei ze, „al heb ik liever doppertjes met biefstuk, maar we zitten nu eenmaal op een andere planeet en dan moet men niet te kieskeurig zijn, heeft mijn moeder me altijd ge leerd. Heb jij hier eigenlijk al vogeltjes gezien, neef?" „Die zijn hier niet", zei neef Boordevol. „In dit boekje: „ls er leven mogelijk op Saturnus" staat heel duidelijk.wacht even.ik lees het u voor: Geen enkel vogeltje, ook niet het kleinste, zal in de veel te ijle atmosfeer van Saturnus z'n getjilp la ten horen". „Ga door neef," zei tante Patent, ter wijl ze knabbelde aan haar knollepeer. 5-4-75 54. De zuigwagen en de politiemotor bereikten gelijk tijdig de Bikkeldammer Bank. Nauwelijks stond de wa gen stil, of Panda sprong er uit en snelde naar de in specteur. „Het gestolen goud zit in die zuigwagen!" riep hij, „kijkt u maar!" „Ik hoef niet meer te kij ken, ik weet het al," antwoordde de inspecteur grim mig, terwijl hij een bemodderd goudstuk uit zijn kraag viste, „en niet alleen goud!" Hij verhief zich soppend uit de kostbare blubber, die zijn zijspan vulde en ver volgde: „Dit is de meest weerzinwekkende bankroof, die ik ooit heb meegemaakt. Hier zal streng gestraft worden!" Joris, die deze woorden opving, werd onrus tig. „Komaan, heer Golderop," sprak hij dringend, „ik geloof dat thans het ogenblik is gekomen, waarop wij ons schielijk uit de voeten moeten maken." „En de buit dan?" vroeg de heer Golderop, die kunnen we toch niet zomaar achterlaten?" „Dat moet dan maar," zei Joris met een schichtige blik op de naderbij soppende inspecteur. „Het is triest, doch we hebben geen keus." „Wel waar," zei meneer Golderop, „blijf rustig. Ik re gel dit wel. Vertrouw op mijn kennis van het bankwe zen."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 11