Haarlems hart kan verantwoorde schaalvergroting best verdragen VERLEDEN BEWIJST: en IJmuhier Couran Regelmaat is het kenmerk van de chaos Schoonheid is de glans van de orde A I#fv (Augustinus) ARCHITECTUUR VAN OUD NAAR NIEUW Hiermee wordt bedoelt de verhouding van de maat van gebouw en straat ten opzichte van bewoner en beschouwer. Het spreekt voor zichzelf, dat deze verhouding in de oude stad klein is: de gebouwen en straten zijn er betrekke lijk klein, zulks in tegenstelling met de nieuwe wijken waar de verhouding van de grote flatgebouwen en de brede stra ten, tot de beschouwer veel groter is. Het mooiste is evenwel de oude stad waar die kleine schaal vrij plotseling overgaat in een veel grotere. De Grote Markt met de Grote Kerk aan de ene en het Stadhuis aan de andere kant is hiervan een eminent voorbeeld, temeer omdat juist de toegangen naar de Grote Markt bijna alle tamelijk nauw zijn. Hetzelfde verschijnsel op weer an dere manier zien we langs het Spaarne. Weliswaar is hier de bebouwing nog vrij laag, maar de grootte, wijdte en lengte staan in fel contrast met de veel klei nere schaal van de aangrenzende stra ten. Ook bij voorbeeld de voormalige kazerne aan de Nieuwe Gracht met haar monumentale binnenplaats vor men zo'n echt stedelijke ruimte van grote schaal. Van dezelfde allure maar kleiner, zijn ook het Proveniershofje en het hofje van Staets. Want mén vergisse zich niet: in verhouding tot de omrin gende ruimten zijn deze hofjes groot van schaal. De daken en goten lopen er in forse lijnen over grote lengte door, terwijl de lage huisjes de ruimte veel groter doen lijken dan ze in werkelijk heid is. De achtergevels van dit soort bebouwingen als ze in nauwe straatjes staan, zijn door hun grote maten in hun nauwe ruimte altijd verrassend en ont roerend. Gaat maar eens kijken naar de achtergevels van de Doelen in de Gasthuisstraat, van de oude Bank van Lening in de Kleine Houtstraat, en ook van het hofje van Noblet aan de Park laan. Oppervlakkig beschouwd zouden deze gevels, wat men noemt „uit de schaal" moeten zijn. Het tegendeel is echter waar. Het zijn juist die grotere maten die de kleine schaal van de oude stad tot een geheel maken. Juist die tegenstelling is het, die de harmonie be werkstelligt en herkenbaar maakt. En niet alleen tegenstellingen in maat en schaal maar ook contrasten in bouw trant en stijl. Ook daarvan zijn in de binnenstad voortreffelijke voorbeelden te vinden. Vormt niet het stadhuis waaraan in letterlijk alle Nederlandse bouwstijlen, vaak fdoor elkaar, is ge bouwd een bijzonder innemend geheel? Staan de beide gevels van de firma Vierhand aan de overzijde van het Spaarne niet als gegoten in deze leven dige gevelwand, waarvan de Spaarne- kerk de uitstekende beëindiging is? Niet dat deze kerk zelf zo mooi is, maar wel vervult ze op een zeer goede en duide lijke manier een stedebouwkundige functie. Zo blijkt ook dat het mooi of lelijk van één bepaald gebouw niet het belangrijkste is. De gevel van Teyler Museum is op zich heel goed, maar zij verstoort in hoge mate de bekoorlijk- rommelige orde in die gevelwand van het Spaarne. Het risico, dat het ene nieuwe gebouw wellicht minder slaagt dan het andere, kunnen wij gerust ne men. De kans evenwel, dat een gebouw door verkeerde afmetingen op de ver keerde plaats, het stadsbeeld zal beder ven is veel en veel ernstiger, maar kan ook veel eenvoudiger voorkomen wor den. HET IS VURIG te wensen, dat de door de overheid daartoe gemachtigde instanties in deze dingen een veel con structiever beleid voerden. Indien te genover de nieuwbouw in de oude stad een minder bangige houding was aan genomen en wat meer positieve kracht betoond, zouden vele plaatsen, waar nu de harteloze middelmaat triomfeert, ge red zijn. Dan was het verzekeringskan toor op de Grote Markt er niet geko men, dan zou voor een andere finan ciële instelling aan de Gedempte Oude Gracht niet een vals achttiende eeuws ontwerp in uitvoering zijn. Niet dat ik bij voorbeeld de Schoon heidscommissie te conservatief vind. Zij is niet conservatief genoeg. Zij con serveert niet, ze laat de boel bederven, die onze voorouders hebben opgebouwd. Onze voorouders hadden de moed een zeer moderne vleeshal te bouwen vlak naast de Groté Kerk, een gebouw van veel groter schaal dan de overige be bouwing. Niettemin verleende dit ge bouw aan het gehele plein een nieuwe fraaie toets. En wie weet welke prach tige geveltjes ervoor werden afgebro ken! Mijn bezwaar tegen de Schoon heidscommissie geldt dan ook niet zo zeer de plannen, die werden afgekeurd, want daarvan merken wij als regel wei nig, maar vooral sommige ontwerpen, die het stempeltje „geen bezwaar" wel verkregen. TRADITIE IS NIET: doen wat grootvader deed, maar dezelfde durf en verbeeldingskracht aan de dag leggen, die onze voorouders bezaten en die Haarlem maakten tot wat het was. In deze zin kunnen we ook niet conservatief genoeg zijn. We moeten behouden wat waardevol is en ver beteren wat verbetering behoeft, en dit in strikte zin: zonder valse schaam te en met vertrouwen in bekwame architecten en stedebouwkundigen van onze tijd. Nico II. Aodricssen WIE VAN EEN STAD HOUDT, draagt van die stad een beeld mee, zoals een minnaar het beeld van zijn geliefde. Ik bedoel niet het fotootje in zijn binnenzak, maar een beeld, duidelijker dan welk portret ook. Het beeld waarin haar bewegelijkheid, haar rust, glimlach, haar ernst, alle in een zijn samengevat. Niet een foto-album, niet een optelling van al haar eigenschap pen, maar één beeld, dat aan zijn tegenstellingen harmonie ontleent. Want wat is harmonie anders dan eenheid in tegenstelling. Zo is het ook met een stadsbeeld, het beeld dat wij van onze stad hebben. De kwestie mooi of niet mooi is daar bij, z'als bij zijn geliefde, in het ge heel riet aan de orde. Belangrijk is het evenwicht, de harmonie. Zoals iemand alleen gelukkig kan worden als hij tijd en ruimte krijgt zijn kwaliteiten te ont plooien, zo is het ook met de stad. Ook de harmonische ontwikkeling van een stad kan alleen slagen als wij haar we ten aan te passen aan de eisen, die het leven vandaag en morgen stelt; door verdere harmonische ontwikkeling van de kwaliteiten, die zij reeds bezit. Een oude nauwe stad kan dus nooit een nieuwe ruime stad worden. Wel kunnen plezierige eigenschappen van nauwe centrum-straten, gezelligheid, beknopt heid, overzichtelijkheid, tot ontwikke ling worden gebracht door elementen te verwijderen, die deze ontwikkeling in de weg staan. Hoe dit mogelijk is, zien we op kleine schaal op riante wijze in de Paarlaarsteeg en ook op zaterdag middag in de Grote Houtstraat. In elk geval is het duidelijk, dat het geen enkele zin heeft om binnen het stede lijk organisme het gezwel van het ver keer toe te laten. In heel Venetië is er niets wat op wielen gaat en wellicht daarom is het een van de fraaiste en levendigste steden, die ik ken. ELKE VERDERE TOENEMING van het verkeer in de binnenstad maakt le ven en werken daar meer en meer on mogelijk. Als men bedenkt, dat een groot Amerikaans winkelcentrum enige honderden meters in doorsnede is; ter wijl de Haarlemse binnenstad, binnen de singels, nauwelijks duizend meter is, moet het mogelijk zijn, die binnen stad ook verkeersvrij te houden. Een van de belangrijkste verdiensten van ons nieuwe Structuurplan lijkt mij dan ook dat het de mogelijkheid daarvoor opent, het wellicht een goede stafi is in de richting van verkeersvrije win- - keistraten. Men stelle zich eens de Gro te Markt voor zonder auto's, een plein, dat zijn weerga tot ver over onze gren zen niet heeft, waar we zonder last van lawaai en stank kunnen lopen, staan kijken, praten of zitten. Weg het as falt, weg alle trottoirbanden, die het plein misstaan en het tot een straat gemaakt hebben. De Grote Markt is waarachtig meer gediend met het her stel van de vloer dan met de recon structie van een lelijk zeventien-eeuws- huis, waarin thans temidden van het „echte oude" eikenhout elektrische re kenmachines van een verzekerings maatschappij aan het werk zijn. Maar dit is dan ook niet de vrucht van een architectuur, maar van een blinde maniakale speurneuzerij, want iedereen ziet dat dit huis slecht van verhouding en veel te hoog is. Het is een wanklank in de ruimtewerking van het plein op het punt waarop deze wand zo plezierig de Smedestraat inwaaiert. Een andere even ernstige gemiste kans zijn de zojuist gerestaureerde walle kanten van de Bakenessergracht. Men weet, dat deze gracht aan beide ein den tamelijk smal, en in het midden het breedst is. De plattegrond, tussen de beide gevelwanden is een langgerekt, lichtgebogen ovaal. Volkomen in strijd daarmee zijn de oeverlijnfen evenwij dig met elkaar, in plaats van evenwij dig aan de bijbehorende ruimtevorm gebouwd. Het gevolg daarvan is. dat de karakteristieke ruimtevormgevende werking van de gracht als geheel, ver loren is. Het argument dat deze oevers sinds eeuwen zo hebben gestaan is on juist en snijdt bovendien geen hout. Zul ke fouten mogen niet worden gemaakt, zij schenden het stadsbeeld. Ik wil niet blijven mopperen maar op één andere schandvlek wil ik nog wijzen. Staande op de Eendjesbrug en kijkend langs de linker Spaarne-oever, ontrolt er zich een beeld van bijzonder innemende en gro te allure, vanaf het water tot de Gro te Kerk op de achtergrond. Het gebouw van Vroom en Dreesmann op de hoek van de Kórte Véëfstrbat bezwaddert dit beeld. Het ergst is niet eens, dat dit gebouw lelijk, is, makr dat het tè hoog is. ZO BEN IK DAN TOCH GEKOMEN tot wat eigenlijk het onderwerp voor deze bijdrage moest zijn n.l. de schaal van de oude Haarlemse binnenstad. DE MEESTE MENSEN beleven de architectuur voornamelijk emotioneel. Ook in Haarlem. Dat de Grote kerk een schoon bouwwerk is, wordt alge meen aanvaard. Waarom eigenlijk? Na enig nadenken zullen sommigen mis schien erkennen dat ze het gênant vin- de iets kwaads te zeggen van een/ kerkgebouw, tenzij het sterk afwijkt van een vorm welke men in de loop der eeuwen met het begrip kerk is gaan associëren. Dan wordt echter vergeten dat de grote kerk, zoals elk ander bouwwerk, destijds inderdaad gebouwd en niet ontstaan is. Dat be tekent dat er gewerkt moest worden met de in elk materiaal aanwezige krachten van trek en druk, dat er een keuze moest worden gemaakt uit de materiaalsoorten, rekening houden de met de kwaliteit van de bodem en vooral met de financiën van het kerkvolk. Omdat het met de beide laatste niet te best gesteld was, legt Haarlems Grote kerk, hoe eerbied waardig ook, het af tegen de Bosse Sint Jan, zoals de Hollandse gotiek in het algemeen de mindere is van de Brabantse, die op haar beurt minder rijk is dan de Franse. Geen Haar lemmer die daarom treurt. De oude Baaf is immers mooi zoals ze is. Dat elders het ideaal der gotiek als con structiestelsel, als grootse speculatie op het evenwicht der in steen, hout en glas verborgen krachten, wel ge haald is, deert ons niet. Die andere voorbeelden zien we maar zelden en we zijn gewend aan een ons vaak van kindsbeen af vertrouwd straat- en stadsbeeld. Dat is een van die vele merkwaardigheden van de architec tuur als moeder van alle kunsten. De kinderen kunnen we desnoods negeren, maar de moeder ontmoeten we dage lijks. Een mensenleven lang geeft ze haar geheim echter niet prijs, althans aan buitenstaanders. Die kijken naar de gevels en tegenwoordig ook wel eens naar de gevelscbikking of op z'n best naar de gebruiksmogelijkhe den. In hoeverre een architect vol daan heeft aan de nimmer geformu leerde eis dat met de minste moeite en kosten ook het zowel technisch, esthetisch als functioneel beste resul taat werd bereikt onttrekt zich aan het oordeel van de leek. En toch dient elk architectonisch werkstuk aan die maatstaven te worden getoetst. Heel wat „aardige vondsten" verlie zen veel van hun charme zodra men ontdekt dat het onderdeel dat zo'n aar dig effect gaf helemaal niet die con structieve functie verrichtte welke men het in zijn onschuld had toegedacht. Maar omgekeerd verbergen vrijwel al le bouwwerken van enige omvang klei ne of grote technische wonderen, waar van het passerend publiek' geen weet heeft of die we als vanzelfsprekend aanvaarden. Wie langs de coöperatie ve bakkerij aan de Byzantiumstraat wandelt zal het een zorg zijn dat de Haarlemse architect C. Brakel een paar jaar geleden een cementvloer van veer tig meter in het vierkant door middel van waterkracht in haar geheel liet zakken, zoals hij al voor de oorlog het dak van het vroegere Rembrandt- theater in Amsterdam op dezelfde manier zeven meter had verhoogd. De betreurde directeur van de B.N.A. J. P. Mieras zei eens dat het bouwen begint met het slaan van een spijker. Niemand breekt zich het hoofd over die spijker, zelfs niet als hij de af metingen van een torenkraan krijgt. Die spijker komt er toch echt even zeer bij te pas als die torenkraan. De catalogus van de in november te Rotterdam gehouden tentoonstelling van ontwerpen van het Architecten bureau Van den Broek en Bakema was in dat opzicht bijzonder leerzaam. Temidden van de spectaculaire op drachten die algemeen bekend zijn stonden er heel wat van bijna huise lijke aard, zoals: acoustische voor- zienigen in een kantoorgebouw, de uit breiding van een grondstoffenloods, de wijziging van een schoorsteen, de woon kamerinrichting van een advocaat, de vitrines van een sporthuis, de proef- stand van_een cycloonbrander, een ijs- kiosk, de vervanging van een afge waaide dakbedekking.Het arbeids veld van de architect is werkelijk heel wat breder en dieper dan wat daar van letterlijk naar buiten blijkt. De stedebouwkundige situatie spreekt tegenwoordig velen weliswaar meer aan dan vroeger, maar van een al gemeen stedebouwkundig begrip is he laas nog geen sprake. In het Haar lemse Zuiderhoutpark worden op het ogenblik een tweetal woningen ge bouwd naast een uit de twintiger of dertiger jaren daterend „villaatje". Dat huis heeft een „echte" voorkant, compleet met de bij de voorkamer behorende uitstulpende erker. Dat al die voorzieningen een tikje overdre ven zijn omdat de zogenoemde voor zijde op het noorden ligt, hindert blijk baar niemand. Veeleer kan men critiek beluisteren op de bouwheer van het nieuwe pand met z'n gesloten op de voorzijde. Dat staat niet zo „mooi". Dergelijke fundamentele misverstan den maken, dat de bouwkunst zich in onze dagen maar moeizaam van oud naar nieuw beweegt, ondanks een over vloed aan nieuwe materialen, nieuwe technieken, nieuwe systemen. Op het moment dat zij wederom een jaar toe voegen aan het verleden lijkt het ge past het mysterie van de architectuur nader te onderzoeken. Van alle voort brengselen van de menselijke geest weerstaat de bouwkunst immers het best de tand des tijd. Daarom hebben degenen die de oude vormen willen con serveren en repeteren het wellicht ge makkelijker dan de zoekers naar de nieuwe wegen. Dat wat aanwezig is be wijst immers van jaar tot jaar zijn be staansrecht en zijn degelijkheid en aan zijn tekortkomingen zijn we al lang gewend. Het bouwen voor de wereld van mor gen en voor een gemeenschap in wor ding behoort niet slechts de zorg te zijn van architecten en aannemers. Zij heb ben recht op een antwoord van de sa menleving op hun werk en streven. Daartoe dient de maatschappij echter meer inzicht in de problematiek van het bouwen op te brengen dan gewoonlijk het geval is. Op de jaarlijkse scheiding van oud en nieuw publiceren wij daar om een aantal bijdragen van vooraan staande architecten over vraagstukken welke hen bezighouden. De stemmen van de praktische uitvoerder der bouw werken, van de cultuuur historicus en van de belangstellende leek ontbreken op dit appèl niet. Dat de betrokkenen elkaar op sommige punten wel eens tegenspreken lijkt ons evenmin een be zwaar als de radicale wijze waarop ze hun gedachten soms tot uitdrukking brengen. Wanneer deze botsing der me ning bijdraagt tot een levendiger archi tectuurbegrip bij het grote publiek is het doel van deze speciale bijlage be reikt. H. Bartman De tegenstelling tussen oud en nieuw in de bouwkunst kan wellicht niet beter dan in deze twee beelden tot uitdrukking komen; de uit de late mid deleeuwen daterende Bavo en de Pastoor van Arskerk in Parkwijk, waar van de ingebruikneming nog vers in het geheugen ligt. Hoe groot zijn de contrasten tussen de schepping van Evert Spoorwater en Anthony Keldermans en vele naam lozen en die van prof. G. H. M. Holt. Verschil in materialen, in constructie, in omvang en in vorm, maar veel meer nog onderscheid in doelstelling en opvatting. De plaats van de kerk is in de loop der eeuwen een andere ge worden en met de versobering is ook de verinnerlijking gekomen. De archi tectuur getuigt daarvan.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 13