ZATERDAG 29 DECEMBER
PAGINA TWE:
Links: Het nog steeds moderne monument Zonnestraal. Waarom voor ons
van blijvende betekenisP Eenvoudig, omdat zelden met zo'n verheven
dichterlijkheid de meest concrete en nuchtere zakelijkheden zijn gereali
seerd en dus boven hun nuchtere kwaliteiten zijn uitgestegen tot een zo
grote schoonheid.
Rechts: Terminal building vliegveld Idlewild te New York, architect Saa-
rinen. Een spel in de ruimte met een organisatorische functie, met de heden
daagse constructieszodoende met licht, met schaduw, met ruimte, met
schoonheid.
IN HET BEGIN HEB IK UITEEN
GEZET, welke de karakteristieke ver
schillen zijn tussen respectievelijk het
beeldhouwwerk, de architectuur en het
werkstuk van de ingenieur, met het
uitsluitende doel nader tot het begrip
architectuur te komen.
Tenslotte wil ik wijzen op de samen
hang architectuur-beeldende kunsten.
De zeer vertak specialisatievorm, die
onze samenleving steeds meer kenmerkt,
staat diametraal tegenover een samen
smelten, een identificeren van architec
tuur en beeldhouwkunst, zoals conse
quent te zien is aan de Boroboedoer
op Java. Het beeldhouwwerk was niet
„aangebracht" op de muren. De archi
tectonische onderdelen, zoals de muren,
bestonden eenvoudig uit beeldhouwwerk
Wij zien dit ook wel in de barok, bijv.
in Spanje en in Mexico: de architec
tonische, en dus tevens constructieve
onderdelen, zoals bijvoorbeeld kolom
men, bestaan eenvoudig uit zeer bewo
gen beeldhouwwerk.
In onze tijd echter dreigen architec
tuur en beeldhouwwerk ruimer ge
steld: beeldende kunst, dus de kunst
van de beeldhouwer en van de schil
der ieder een eigen leven te zijn
gaan leiden. Dit kan verarming mee
brengen. Stelt u zich de hal van een ge
bouw voor, waarin de duidelijke behoef
te ontstaat om op een bepaald punt
en in samenspel met de gehele ruimte
iets te maken, dat een eigen „a-ra-
tionele" expressie bezit.
In samenwerking met een beeldhou
wer kan de architect tot een boeiend
geheel komen: creativiteit in samenwer
king, in teamverband. Het woord zou
versleten raken als de inhoud het toe
liet. Wanneer wij de creativiteit in team
verband niet waar maken, dan is het
treurig gesteld met onze beschaving,
waarin ongelimiteerde specialisatie
plaatsvindt. Teams juist bestaande uit
mensen, qualitate qua van verschillen
de beroepen: opdrachtgever (aanstaand
gebruiker) architect ingenieur
beeldende kunstenaar. Wij staan daar
mee nog slechts in het begin van een
ontwikkeling. Nogmaals: de zojuist ge
noemde hal, waar „iets" moest gebeu
ren, waar bijvoorbeeld beeldhouwwerk
moest komen. Maar brengen wij-alle-
samen dit geestelijk en materieel
altijd op? Dikwijls niet. Dan komt er
in plaats van beeldhouwwerk een ficus
of een kamerlindede natuur komt
te hulp, waar de cultuur tekort schiet!
Het is verheugend, dat de samenhang
van architectuur en beeldende kunsten
ruimer belangstelling krijgt. Het woord
is speciaal aan de jongeren, die de ge
dachte moesten voortdragen. Daarom
was het in het bijzonder verheugend,
dat in augustus j.l. het jaarlijks Jeugd-
festival in Velp gewijd was aan de „Ver
bondenheid der Kunsten". Stellig zult u
begrepen hebben, dat ik door beel
dende kunst, architectuur en ingenieurs
werk te onderscheiden deze niet van
elkander heb gescheiden. Integendeel.
Een juist begrip van functie (doel) en
techniek (middel) kan een helder sa
menspel doen ontstaan. En wij zullen
ons dat begrip ten volle eigen moeten
maken, willen wij er werkelijk samen
mee kunnen spelen.
J. P. KLOOS,
architect BNA
Haarlem, nov. 1962
architectuur is traditioneel
IN HET HAARLEMS DAGBLAD van 10 februari j.l. schreef ik over
het, nog steeds moderne, monument Zonnestraal. Ik beschreef deze ar
chitectonische gebeurtenis uit de periode tussen de twee wereldoorlo
gen, enerzijds tegen de achtergrond van het negentiende eeuwse eclec
ticisme, waarbij architechtonische motieven uit vroegere stijlperioden tot
een nieuw geheel werden gebracht (zie o.a. het Rijksmuseum in Am
sterdam); anderzijds tegen de achtergrond van het begin van twintigste-
eeuwse moderne architectuur. Thans wil ik wijzen op enkele aspecten
van de moderne architectuur, zoals die in ontwikkeling is.
Moderne
Ik denk dan aan de term „functio
nele architectuur". Waarom is dit een
pleonasme, waarom is dit zoiets als
„witte sneeuw", waarom is en blijft
dit een actueel punt? Laat ik beginnen
met typische niet-architectonische
ruimtelijke structuren: het werk van
de beeldhouwer.
Het doel hiervan op zichzelf is niet
technisch, praktisch, organisatorisch of
iets dergelijks. Het uitsluitend oogmerk
van de kunstenaar is het doen beleven
van hetgeen hij ons emotioneel zo
u wilt spiritueel heeft te vertellen.
Wèl heeft zijn erkstuk technische mid
delen ter verwezenlijking nodig, maar
de techniek is niet het doel. De tech
niek is hoezeer* ook van invloed op
de vormgeving alleen het middel.
Diametraal tegenover het beeldhouw
werk staat het werkstuk van de weten
schapsman, van de ingenieur. Het doel
van de constructie is niet de emotio
nele zo u wilt spirituele waar
den door te geven. Het uitsluitend oog
merk van de ingenieur is het, op eco
nomische wijze, bereiken van prakti
sche, veelal technische, oogmerken.
Wèl heeft zijn werkstuk technische mid-
gevoelens in ons op. Wij kunnen be
wondering hebben voor zichtbaar, al
thans waarneembaar, geworden mate
riaalspanning, ruimteoverspanning en
vormgeving, maar dat was niet het
doel, alleen het onverbrekelijk gevolg
van zijn werkstuk. Zijn werkstuk heeft
evenmin ten doel om spirituele waarden
door te geven als de voortbrengselen
van de natuur. Twee uitersten dus, het
beeldhouwwerk en het ingenieurswerk.
En tussen deze twee uitersten bevindt
zich de architectuur: tot het doel be
horen zowel de praktische, technische,
organisatorische en economische func
ties van het ingenieurs-werkstuk, als de
spirituele functies van het beeldhouw
werk. Alle praktische functies staan in
dienst van de gebruiker, de mens. En
deze reageert niet alleen rationeel, veel
eer emotioneel. De vele praktische
eisen, die wij aan onze gebouwen aan
onze woningen stellen, steunen uit
eindelijk goeddeels op ons psychisch
ervaren van onze omgeving, van de han
delingen, die wij zodoende verrichten,
van de leefwijzen, die-onze omgeving
ons oplegt.
In architectuur waaraan het func
tionele denken inherent verbonden is
zien wij dus tot één gestalte komen,
wat praktisch en spiritueel beoogd
wordt; en tegelijkertijd, velke invloed
de technische middelen-ter-verwezenlij
king op de vormgeving heeft. De func
ties van bouwwerken, van architectuur
in het algemeen, vormen dus in al
hun geschakeerdheid van praktisch tot
spiritueel een integrerend bestand
deel van architectuur: functionele ar
chitectuur een pleonasme.
De functie als doel, de techniek als
middel-ter-verwezenlijking, zij komen
beide simultaan in de architectonische
gestalte tot uitdrukking.
De technische component. De heden
daagse mens levend in een tijd van
snel ontwikkelende techniek ziet zich
gesteld voor „nieuwe" vormgevingen.
De Romaanse rondboog (bijvoor
beeld) is niet meer, al mag het altijd
waar zijn, dat dit een rationele bouw
wijze is met bijeen gestapelde stenen.
Maar dit constructie-type heeft plaats
gemaakt voor andere, die zeker niet
minder boeiend zijn. Natuurlijk blijft
veel van wat wij en onze voorouders
geleerd hebben, in ons leven. Waar
schijnlijk dikwijls onbewust.
Zo zien wij van de beeldhouwer Con
stant een fantasie, die beoogt de „ste
delijke" huisvesting weer te geven van
een samenleving, zoals "hij die zich
voor de toekomst droomt, „nieuw Ba
byion". Maar wanneer men dit model
eens van nabij bekijkt, dan ontdekt
men spoedig, dat hij nog in hoge mate
vast zit aan conventionele denkbeelden
over wat hij veronderstelt, dat con
structief nodig is. „Nieuw Babyion"
lijkt mij danook alleen -an belang als
een vrije plastiek, zonder praktische
functie.
TASTEND NAAR de toekomst gaan
beeldhouwers, architecten en inge
nieurs hun weg.
Toen in 1923 Van Doesburg en Van
Eesteren aangaven wat zij intuïtief
in architectuur voorzagen, was dit voor
vele jaren inspirerend. Het sprak van
zelf, dat zij datgene, wat zij voorzagen
en nog niet was, niet volledig archi
tectonisch doorwerkt konden hebben:
de constructieve component moest wel
grotendeels ontbreken. Uiteraard komt
het ook vele malen voor, dat „al tas
tend" verwarringen worden gesticht:
Wanneer in 1959 Baljeu en Van Woer-
kom een werkstuk maken, waarmee zij
aanspraak maken op architectonische
kwaliteit, (zonder de constructieve
componenten, die in architektuur onont
beerlijk en kenmerkend zijn!), dan kan
men, onwelwillend, stellen dat zij na
Van Doesburg en Van Eesteren een
kleine veertig jaar achter lopen en
daarmee dus de klok terugzetten. On
danks het verwarring stichtende motto
„experiment in constructie" (immers
hier is niet sprake van constructie,
hoogstens van structuur) lijkt mij dit
echter onrechtvaardig, veeleer is dit te
zien als een verdienstelijke, experimen
tele vrije plastiek, niets met architec
tuur te maken hebbend.
Wij hebben in Nederland zojuist het
eerste miljoen woningen voltooid en be
zinnen ons op het tweede miljoen. Het
wonen (dat niet begint of eindigt bij
uw voordeur, maar ook uw wijdere
woonomgeving betreft) is de bedding,
waarin het menselijk leven zich gro
tendeels afspeelt.
Het is hier niet de plaats om uit
puttend de vraag te behandelen of
en zo ja in hoeverre wij kwalitatief
bij dit eerste miljoen tekort zijn ge
schoten. Zeker is het, dat wij er alles
op moeten richten om de functie van
onze gebouwen (ook van de woonge
bouwen) ten volle tot zijn recht te la
ten komen: ten volle de praktische én
de spirituele functie.
En ik noem deze twee woorden, om
dat mij in de taal (wel in de archi
tectuur) geen woord bekend is, dat de
synthese van beide begrippen inhoudt.
Naar de toekomst tastend denk ik
aan een boeiende ontwikkeling waarvan
wij nu misschien een voorbeeld
zien. Ik denk aan wat, sinds het Bur
gerweeshuis van Aldo van Eyck, kas-
bah-architeetuur genoemd wordt.
De ruimte tussen de gebouwdelen
wordt op kleiner schaal dan wij veelal
kennen, ontworpen. Is dit een dwaal
weg? Is dit van de rivier „moderne
architectuur" een zijarm, die zich in
het moeras verliest, zoals wij jn de af
gelopen halve eeuw al meer zagen ge
beuren? Of is deze ontwikkeling een
verrijking, die bepalend -vordt voor on
ze nederzettingen? Welke rol zal de
constructieve componént van de archi
tectuur daarbij in de toekomst gaan
spelen?
Ik denk natuurlijk niet alleen aan
draagconstructies, maar ook aan kunst-
verlichting, verwarming en ventilatie
van onze woon-, werk- en recreatie
ruimten. In welke mate (en hoe snel)
gaan wij onafhankelijk worden van kli
maten?
Deze tendens is al sinds vele jaren
in werking. Het horizontale dak van de
Egyptische tempel in een gebied waar
het praktisch nooit regent; het flauw
hellend dak in Zwitserland, waar moet
worden voorkomen, dat grote massa's
sneeuw plotseling omlaag vallen; het
steilere dak in het regenrijke Neder
land. Om slechts een paar voorbeelden
te noemen. Technisch-economisch ge
sproken ligt het thans, overal ter we
reld, voor de hand het gebouw prak
tisch horizontaal af te dekken.
Is dit een vervlakking in architec
tuur? Is dit een verlies in architec-
tectonische expressie? Inderdaad, maar
daar kan evenveel tegenover staan. Ik
schrijf opzettelijk, dat dit „kan". Im
mers, evenzeer is het mogelijk en
wij zien dat veelal gebeuren dat
in oppervlakkigheid, in banaliteit, een
„eenvoudige" vorm tot stand komt.
We mogen nooit vergeten, dat ook de
technisch-wetenschappelijke zijde van
het bouwen een spiritueel aspect in
architectuur is. Wanneer wij daaraan
ten volle inhoud geven, dan behoeven
we niet te vrezen, dat het gaandeweg
vervallen van de „klimaat-component"
in architectuur zal leiden tot verar-
Bronzen beeld van Picasso.
Zonder technische of praktische
functie als doel. De kunstenaar wil
ons doen beleven wat hij, spiritueel,
heeft te vertellen.
ming. Maar het is overduidelijk, dat
er werk aan de winkel is, want de
bouwtechniek, zoals die thans norma
liter wordt toegepast is waarschijn
lijk de meest achterlijke der nog in
gebruik zijnde technieken: een hetero
gene i verzameling van materialen, als
hout, ijzer, baksteen, natuursteen en
beton. Ten onrechte noemen we dat
de traditionele bouwwijze; het is veel
eer de conventionele. De waarlijke tra
ditie is die van de zich ontwikkelende
techniek! Geheel parallel daarmee is
een ander foutief spraakgebruik inge
slopen: de architectuurbeweging van
kort vóór tot kort na de tweede we
reldoorlog, die zich veelal van, aan de
historie ontleende meest Romaan
se vormgeving bediende, wordt wel
traditioneel genoemd. Ook daar kan
veeleer van conventioneel worden ge
sproken, omdat de zogenoemde moder
ne architectuur feitelijk de traditione
le is: op basis van het verleden, ten
volle gebruik makend van hedendaag
se mogelijkheden, zich richtend op de
toekomst. Vandaat dat „Space, time
and architecture" van Prof. Gideon,
als tweede titel draagt: „The growth
of a new tradition". Men ziet: het ar
chitectonisch arbeidsveld is even dy
namisch als onze tijd zelve. Levende
architectuur staat steeds midden in een
Tanks te Pernis bij Rotterdam.
De ingenieur heeft met zijn werk
stuk niet het doel ons emotionele
ervaringen te doen beleven. Zijn
doel is technisch-economisch, ook al
kan dit tot gevolg hebben, dat wij
zijn vormgeving niet alleen (ver
standelijk) waarderen, maar ook (ge
voelsmatig) bewonderen.