COLLECTIEVE HUISVESTING DIENT VRIJHEID VOOR EEN PERSOONLIJKE WOONSTIJL TE SCHEPPEN Bouwen voor de gemeenschap TECHNIEK ALS MIDDEL FUNCTIE ALS DOEL ZATEaDAG 29 DECEMBER Erbij PAGINA DRIE Brakel In Forum no. 3 1962 schrijft architect Aldo van Eyck: I „De miljoenen van toen de anonieme opdrachtgever van nu gaven de opdracht aan zichzelf en maakten wat zij nodig en voor zichzelf juist achtten in het kader van de wisselende omstandigheden en beperkte mogelijkheden. Zij be riepen zich op een grote schaar werklieden uit eigen midden. De band met hen was direct ook de band met de bewonderenswaar dige resultaten". niet in de eerste plaats moet afhan gen van de wetenschappelijke uitkom sten, die door, overigens even knappe als onmisbare „maatschappij-technici" worden bepaald. De statisticus, de so cioloog, de sociograaf, de demograaf en psycholoog kunnen bijzondere be langwekkende behoeftenprognose, in zake woon- en werkomgeving maken. De planologen, urbanisten en ver- keerstechnici kunnen een niet minder belangrijke survey voor de steden van morgen maken. Maar wij allen zullen niet anders kunnen doen dan hun be vindingen uitdrukken in maat en ge tal en hun uitkomsten zullen voorzover het de woonverlangens betreft altijd een gemiddelde van deze verlangens weergeven. In de eerste plaats zal bij de programmering van alle bouwwer ken die voor de gemeenschap worden gemaakt en dat geldt het meren deel van de bouwactiviteit ruimte moeten worden gevonden om een indi viduele ontplooiing van de gebruiker van het huis of gebouw mogelijk te maken. Ik pleit niet voor een vermindering van 't wetenschappelijk onderzoek naar de eisen waaraan de gebruiksvoorwaar de van huis of gebouw zal moeten wor den getoetst; integendeel, het weten schappelijk onderzoek in deze materie heeft een enorme ontwikkeling in de opzet van de steden, de woningbouw, de scholen en gebouwen voor gezond heidszorg tot gevolg gehad. Deze ont wikkeling moet verder gaan, doch zal niet mogen leiden tot verstarring. Het gevaar bestaat dat het uit het onderzoek bepaalde sociaal toelaatbare minimum als norm zal worden aanvaard. Oude ge bouwen die ogenschijnlijk aan 'n over dosering van ruimte lijden, blijken steeds aangepast te kunnen worden aan de veranderende inzichten van het gebruik Ik betwijfel ernstig of de nieuwe wo ningen en gebouwen hieraan in de toe komst zullen kunnen voldoen. HET STAAT ONVOORWAARDELIJK vast, dat de omgeving waarin de mens verkeert invloed uitoefent op zijn per soonlijkheidsvorming. Een verstarring en grote mate van gelijkvormigheid in het woon- en werkmilieu zullen leiden tot een vervlakking van de geestelijke waarden. In een wereld waar een in dringende massa-injectering door pers, radio en televisie voorkomt, lijkt een vervlakking van de geest haast onont koombaar. Het is dan ook een dwin gende eis, dat mede door de invloed van de omgeving grote aandacht wordt besteed aan geestelijke ontwikkelings mogelijkheden. Als technische perfectie verwordt tot decadentie, de minimumbehoeften wor den verheven tot norm en 'n individuele ontplooiing tot een eigen milieu niet mogelijk zal zijn, zullen onze steden uitgroeien tot een amorfe brij, die steeds meer onbewoonbaar zal worden. Durf en visie zullen nodig zijn om naast de technische vooruitgang in het bouwen voor de gemeenschap de vorm te vinden die een eigen milieu moge lijk maakt. SINDS ONHEUGLIJKE tijden heeft de mens beschutting gezocht, niet alleen om zich te beschermen tegen de klimatologische invloeden, doch ook om in afzondering van de anderen de primaire levensbehoeften te kunnen vervullen. Als die plaats van nature niet aanwezig was, maakten zij die plaats, zij bouwden. Bouwen is in oorsprong een individuele daad of althans een daad van het kleinst denkbaar deel van de gemeenschap het gezin. Bouwen voor de gemeenschap beperkte zich in het verre verleden alleen tot verdedigingswerken rondom de nederzetting. De machthebbers van kerk en staat stichtten weliswaar gebouwen voor een gemeenschappelijk doel of gebruik, doch zij dienden in de eerste plaats tot glorie van henzelf of tot glorie van de ideologie die zij uitdroegen. De bouwmeester bouwde in de opdracht van de machthebbers: hij kende zijn opdrachtgever en voerde diens wil uit. Voor de gemeenschap bouwde hij niet. De gemeenschap zorgde voor zichzelf. De architect van vandaag bouwt hoofdzakelijk voor de gemeenschap. Zijn opdrachtgever - de gebruiker - kent hij niet. Hij kan dus ook diens wil niet uitvoeren. Bouwen voor de gemeenschap is waarschijnlijk slechts een leuze. Wie en wat is de gemeenschap Welke vorm wenst de gemeenschap aan zijn leef- en werkruimte te geven Heeft de gemeenschap wel wensen Model atelierwoning 1959 van Van Woerkom en Baljeu. De in architectuur onont beerlijke constructiecomponent ontbreekt bij dit overigens verdienstelijke spel met de ruimte. Deze vrije plastiek te rekenen tot architectuur (daartoe even tueel aangemoedigd door de trapjes, die ons in de waan kunnen brengen, dat wij te doen hebben met de maquette van een gebouwsticht slechts verwarring. Willen wij bouwen voor de gemeen schap dan zullen wij niet alleen de ge meenschap moeten leren kennen, doch de gemeenschap zal ook zichzelf moe ten kennen. De gemeenschap zal op een nieuwe wijze vorm aan zichzelf dienen te geven. bracht doch waar de overige ruimten die wel in oppervlakte aanwezig zijn niet verder worden ingedeeld of zoda nig ingedeeld dat deze met een een voudige ingreep kan worden gewijzigd. De indeling wordt dus niet door de ar chitect doch door de bewoner zelf be paald. Men kan daarbij denken aan verplaatsbare binnenwanden die de ter beschikking gestelde oppervlakte in het door de bewoner zelf gewenste aan tal vertrekken verdelen. Dit is 'n werk methode die de laat9te tijd bij nieuwe kantoorgebouwen zeer veel wordt toegepast. Het zal dan van het inzicht van de bewoner zelf afhangen in welke zullen zijn die op de hiervoor geschet ste wijze gestalte willen en kunnen ge ven aan hun eigen woonmilieu. ZO KOM IK WEER op het uitgangs punt terug. Bouwen en bovenal het wo nen is een individuele belevenis. Om gekeerd is een individuele belevenis van het wonen een voorwaarde voor een goede wooncultuur. De gemeenschap zal zoals in het verleden de opdracht weer aan zich zelf moeten geven. Dit betekent, dat de programmering van de woningbouw Moderne architectuur, moderne woningbouw. Zijn wij tekortgeschoten? v.< HET ONBEHAGEN dat er leeft bij het beschouwen van onze nieuwe ste den vindt waarschijnlijk zijn oorzaak in het feit, dat op bovenstaande vra gen geen bevredigend antwoord gege ven kan worden. Met de intrede van het industriëie tijdperk in de helft van de vorige eeuw begonnen de proble men van de massale volkshuisvesting, de zorg voor de volksgezondheid en de volksontwikkeling. De mensonterende woontoestanden onder de arbeidersbe volking in de steden, de dikwijls er barmelijke omgeving waarin gewerkt moest worden, de gebrekkige zorg voor de volksgezondheid alsmede het ontbre ken van ontwikkelingsmogelijkheden kinderarbeid! gaven de stoot tot een alles omvattende maatschappijher vorming. Maatschappelijke en sociale zorg kwa men in het middelpunt van de belang stelling te staan. Het is meer dan be wonderenswaardig wat in de eerste helft van deze eeuw op het gebied van de gezondheidszorg, volkshuisvesting en onderwijs tot stand gekomen is. De technische kennis lijkt met een éénpa- rig vermelde beweging toe te nemen. In een tijdsbestek van minder dan één eeuw is van geheel nieuwe maatschap pijstructuur ontstaan. De maatschap pij heeft zich gewijzigd doch dè ont wikkeling van de menselijke persoon lijkheid heeft geen gelijke tred gehou den met de maatschappelijke ontwik keling. Hoogstens zou men kunnen zeg gen dat de mens zich uiterlijk heeft aangepast aan de nieuwe sociale struk- tuur. Prof. dr. N. R. A. Vroom formu leerde het onlangs als volgt: „De mens is niet meer eigen in gestalte, nog origineel in levenswijze; hij schept zich geen omgeving meer die zich uit sluitend met hem laat identificeren." Het bouwen voor de gemeenschap van tegenwoordig is niet het vormge ven aan een geëigend milieu voor de ze gemeenschap, doch manifesteert zich in een vorm die de optelsom van duizend en één ambtelijke bepalingen is. Deze ambtelijke bepalingen zijn ont staan uit de noodzaak van onhoudbare toestanden, doch appelleren zelden aan de wezenlijke behoeften van de mens zelf. Zolang wij niet in staat zijn de ze normen te doorbreken, zullen wij niet in staat zijn vorm te geven aan een werkelijk nieuwe levensomgeving voor de mens. ER WORDT ZO dikwijls verzucht dat de nieuwe woonwijken zo gelijkvormig zijn en dat alle huizen op elkaar lij ken. Zeker is, dat zij alle volgens de zelfde normen zijn ontstaan, zodat een bepaalde uniformiteit niet te betwisten valt. Toch meen ik, dat binnen de ge stelde normen nog zoveel variatie moge lijk is en wordt toegepast, dat de klacht over de gelijkvormigheid over dreven wordt. Wel zou ik willen stellen dat een ge lijkvormige wijze van levensgewoon ten van de gemeenschap, de indruk dat de nieuwe stadsuitbreidingen alle gelijk zouden zijn, doet vergroten. Dit is zeker een van de meest essentiële punten in de waardering voor de he dendaagse stedebouwkunde en archi tectuur. Is het niet zo, dat vele mil joenen mensen honderden éénvormige levensgewoonten hebben. Draaien wij niet om maar eens één voorbeeld te noemen alle gelijktijdig om 8 uur 's avonds de knop van het televisietoe stel om, om gezamenlijk naar éénzelf de programma te kijken. Met een va riant op een bekende uitspraak zou ik willen zeggen: „Elke gemeenschap krijgt de levensomgeving die hij ver dient." Zoals hierboven reeds uiteengezet is zal voor een werkelijke vernieuwing van het bouwen een nieuwe levens vorm nodig zijn. Ik ben mij bewust dat een dergelijke vernieuwing vele de cennia zal duren en slechts langs de weg der evolutie zal kunnen ontstaan. Moeten wij dan maar gaan zitten wach ten op het tijdstip waarop de sociale structuur van de maatschappij en de persoonlijkheidsvorming van de indivi du zodanig op elkaar afgestemd zijn, dat het juiste klimaat om vorm te ge ven aan de steden zal zijn ontstaan? Ik geloof het niet. Het nieuwe museum voor beeldende kunst te Le Havre, architecten Andigier en Logneau; „sculpture" Henri-George Adam. Uit het „Museumjournaal voor moderne kunst; „Het effect is zeer indrukwekkend, hetgeen de foto's maar ten dele doen uitkomen." Woningbouw 1962: uniform van buiten, uniform van binnen. Het eerste is vrij wel onvermijdelijk, het tweede niet. Schema voor een architectuur, 1923; van Doesburg en van Eesteren. De auteurs hebben de vele axioma's afgeschaft, die op het gebied van architectuur en esthetica bestonden Zij gaven de weg aan voor een klare geleding van de ruimte, een spel van open en dicht. Een, voor die tijd, nieuw beleven van vorm en kleur. Aan de constructieve component in architectuur kwamen zij vanzelfsprekend nog niet toe- In deze door het Haarlemse archi tectenbureau Brakel en Buma BNA en hun architect-medewerker H. van Rossum HBO ontworpen platte grond voor een woning in een flat gebouw zijn de gebruiksmogelijk heden van het appartement zoveel mogelijk aan de toekomstige be woner overgelaten. Daartoe vormt de oppervlakte voor woon- en slaap vertrekken één geheel, dat door middel van verplaatsbare wanden naar de eigen smaak en behoeftenvan de bewoner kan worden ingedeeld. De vaste punten worden bepaald door de situering van trappen huis (1), entrée (2) en sanitaire en keukenvoorzieningen (keuken 3, w.c. 4 en bad 5). De overige ruimte is vrijgemaakt omdat de gegeven heden der constructie in casu de dragende muren voveel mogelijk zijn geconcentreerd in het midden van telkens twee aan elkaar grenzen de flatwoningen, waardoor als het ware een dragende schijf ontstaat. DAADWERKELIJK ZIJN ER binnen het raam van de huidige mogelijkhe den zeker wegen te vinden die de ste den beter bewoonbaar zullen kunnen maken. Wij moeten met alle kracht naar deze wegen zoeken. Op één van deze mogelijkheden zou ik iets dieper in willen gaan. Het is de in architectenkringen veel bespro ken z.g. „flexibele" woning. Een flexi bele woning is een huis meestal een deel van een groter geheel, doch het kan ook een ééngezinswoning zijn waarin de technische outillage, zoals keuken - badcel en toilet wordt aange- omgeving hij komt te wonen. De wij ze van woningbouw vergt echter van de gebruiker een zeer grote mate van „woonkunstenaarschap". Wonen is een kunst waarin niet ie dereen bedreven is. Doch als men ziet, hoeveel oude en ogenschijnlijk onmo gelijk bewoonbare woningen toch op 'n allerplezierigste wijze worden omge toverd tot leefbare woningen, dan is het gerechtvaardigd te veronderstellen dat er voldoende mensen te vinden

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 15