Prijsvraag voor de kleintjes
HET LIEVELINGSPAARD
f
0°OOÖ
ZATERDAG 29 DECEMBER 1962
/w'Wsbk
MA AM:
Jan Nelissen
OP EEN MIDDAG holde het jongetje
dat Tinus heette, naar het huis van
zijn vriendje Tijn. Hij gooide de keu
kendeur open, stormde naar binnen en
riep: „Ik kom bij je spelen, Tijn! Maar
je moet me wel vertellen wanneer het
zes uur is. Om zes uur moet ik thuis
zijn en mijn moeder wil me niet weer
komen halen."
Nu was het heel begrijpelijk, dat de
moeder van Tinus, mevrouw Stuif, haar
zoontje niet weer wou komen halen. Of
schoon het maar een klein eindje was
mevrouw Stuif hoefde alleen maar
de straat over te steken gebeurde er
op dat korte tochtje altijd wat. De ene
keer werd ze door een kennis aange
sproken en aan de praat gehouden, zo
dat als ze weer thuis kwam, de aard
appelen aangebrand waren. De andere
keer viel er juist een peer op haar
hoofd, als ze onder de pereboom door
liep, in de tuin van Tijns ouders. Al
tijd gebeurde er wat.
„Goed", zei Tijn, „goed, goed, dan
zorg ik wel dat je precies om zes uur
thuis bent. Wacht maar." En Tijn ging
naar de zolder en kwam even later met
drie prachtige oude wekkers terug. Hij
zette de wijzers van de drie wekkers
op zes uur en hij zei: „dat geeft een
geweldig lawaai als ze alle drie om
zes uur aflopen." „Maar lopen ze ook
werkelijk af?" vroeg Tinus achterdoch
tig. „Nee", zei Tijn, ,nee, ik geloof
niet dat ze 't doen. Ik geloof, eerlijk
gezegd, dat ze alle drie stuk zijn
De beide jongens bekeken de wekkers
aandachtig, draaiden er af wat er af
te draaien viel, haalden er nog een paar
radertjes uit en wisten toen wel zeker
dat ze 't niet meer deden.
„Wat nu?" vroeg Tinus.
„Ja kijk 's", zei Tijn, ,als jullie nou
telefoon hadden, dan was 't eenvoudig.
Dan konden we gewoon aan je moeder
vragen of ze even op wilde bellen als
't zes uur is."
„Ja, maar we hebben geen telefoon",
zei Tinus.
„Maar we zouden er misschien een aan
Hoewel de jongens en meisjes in
Volendam, net als jullie, dol zijn op
ijs- en sneeuwpret (je ziet zelfs
nog wel kinderen die heel ouder
wetse priksleden hebben) zorgen zy
toch ook goed voor de dieren die
niet zoveel met de winter op hebben.
Als de sloten en het IJselmeer dicht
gevroren zijn, hakken ouderen een
gat in het ijs en brengen de kin
deren brood en kaaskorstjes om de
zwanen, de eenden en de andere
hongerige watervogels te voeden.
En ook dat is een prettig spelletje,
als je tenminste oppast, dat je niet
van de wullekant valt.
kunnen leggen", stelde Tijn voor, „dat
moet helemaal niet zo moeilijk zijn."
DE JONGENS GINGEN in de schuur
kijken of ze ijzerdraad konden vinden.
Natuurlijk lag daar wel ijzerdraad,
maar dat ijzerdraad was lang niet lang
genoeg. Het enige wat wel lang genoeg
was, bleek een stuk vliegertouw te zijn.
„Goed", zei Tijn, „dan proberen we 't
daar mee." En wat er nu gebeurde was
heel spannend. De beide jongens bon
den het ene uiteinde van het vlieger
touw aan het slaapkamerraam van Tijn,
op de eerste verdieping van het huis,
vast. Toen liepen ze met het touw over
straat en bonden het andere uiteinde van
het touw aan het slaapkamerraam van
Tinus vast. Daarna bond Tinus aan zijn
uiteinde de deksel van een blikje
schoensmeer. En Tijn deed aan zijn uit
einde hetzelfde. Toen riep Tinus in zijn
slaapkamer hard tegen het blikken dek
seltje: „Hallo Tijn, hoor je me?"
Maar de jongens hoorden elkaar he
lemaal niet. Ze verstonden er niets van
wat ze tegen elkaar riepen.
Toen kreeg Tijn een geweldig goed
idee. „Wij moeten een kabelbaan gaan
maken," zei hij. „Wij spannen gewoon
een dubbel touw tussen onze slaapka
mers en wij maken aan het touw een
mandje vast en dan kunnen we dat
mandje naar elkaar toetrekken. Let
maar eens op!" Na een uur ijverig
en ingespannen werken was de kabel
baan klaar en... de kabelbaan werkte!
Werkte uitstekend!
TINUS DEED, op zijn slaapkamer,
een briefje in het mandje. Tijn trok het
mandje naar zich toe, haalde hert brief
je er uit en las: „Tinus moet thuis ko
men. Het is zes uur." Daarna deed Tijn
een briefje in het mandje en Tinus
en las: „Je moet wat anders verzinnen;
want het is nog lang geen zes uur."
Tinus dacht lang na. Wat moest hij
verzinnen? Opeens schoot het hem te
binnen dat zijn moeder altijd kleine din
getjes leende bij de moeder van Tijn.
Dus schreef hij op het briefje: „Kun
je mij wat koffiebonen lenen?" Tijn
haalde een paar koffiebonen uit de keu
ken en legde die in het mandje. Een
poosje later kreeg Tijn een briefje
waarop stond: „Kun je mij ook nog wat
suiker lenen?" Tijn deed een paar
schepjes suiker in het mandje. Toen
kwamen er nog briefjes die vroegen om
een blikje tomatenpuree, een aardap
pel en een droptoffee. En eindelijk
kwam een briefje waarin stond: „Mag
ik even de poes van je lenen?"
TIJN PAKTE DE POES, zette de poes
in het mandje en Tinus trok het mand
je naar zich toe. Maar toen de poes bo
ven de straat ongevee r was, werd
zij bang en liet zich pardoes uit het
mandje vallen, boven op iemand. En
die iemand was juist nu toevallig me
vrouw Stuif.
Het was onderwijl namelijk bijna zes
uur geworden en mevrouw Stuif dacht,
kom ik ga Tinus toch maar halen. Ze
DE GROTE MENSEN hebben
hun handen vol aan de moeilijke
prijsvraag, maar de kinderen moe
ten toch met de komende vrije
dagen ook wat te doen hebben.
Daarom hebben wij nog eens een
mooie kleurplaat laten maken, die
laat zien hoe mooi de wereld weer
wordt als sneeuw en ijs weg zijn en
de lente is aangebroken. Dat duurt
nog wel even, maar jullie kunnen
het je toch wel voorstellen! Deze
mooie tekening is heel goed te
kleuren, maar we denken dat er
onder jullie toch nog wel van die
kleine kunstaars zijn, die er iets
bizonders van weten te maken. De
mooiste platen zullen wij uitkiezen
en de inzendertjes daarvan krijgen
een mooie prijs. Kinderen tot en
met zes jaar kunnen aan deze
prijsvraag meedoen. Oudere kin
deren mogen de kleurplaat ook
insturen, maar hun inzendingen
worden dan apart bekeken, anders
hebben de kleintjes geen kans. De
oudere kinderen (tot en met 10
jaar) moeten er dan wel iets heel
bizonders van maken, willen ze een
prijs in de wacht slepen.
Kinderen van zeven tot en met
tien moeten er een klein verhaaltje
bijdoen, dat iets vertelt over wat
op de plaat te zien is. Maar niét
meer dan honderdvijftig woorden!
Dus: de kleintjes tot en met zes
jaar sturen de gekleurde plaat, met
hun naam en adres en vooral ook
hun leeftijd erhjj. De ouderen stu
ren de gekleurde plaat en een
verhaaltje van hoogstens 150 woor
den. Ook met naam, adres en leef
tijd. Adres: Redactie Haarlems
Dagblad. Inzenden vóór zondag
6 januari. Als de enveloppe maan
dag 8 januari niet binnen is, doet
de inzending niet meer mee.
Veel plezier en doe je best!
was dus de straat op gelopen en juist
ongeveer bij de pereboom viel er iets
op haar hoofd. „Ba", riep ze, „daar
heb je zo'n peer!" Ze sloeg met haar
haar hand er tegen aan en voelde in
eens iets heel zachts. „Ba," riep ze,
„en-'t is nog een rotte ook!" Van schrik
gaf de poes haar een krab over de hand.
„Au," riep mevrouw Stuif, „en hij
krabt ook nog die peer, au, au!" Op
dat moment kreeg mevrouw Stuif de
beide jongens in de gaten, die alle twee
nieuwsgierig uit hun slaapkamerraam
hingen. „Kom dadelijk naar huis," riep
ze tegen Tinus, „dadelijk".
„Maar ik ben allang thuis," riep Ti
nus terug uit zijn slaapkamerraam. „Ik
geloof er niets van," riep mevrouw Stuif
boos, „wacht maar ik ga meteen kij
ken. En pas op als je me voor de g^k
houdt." Toen liep ze met driftige pas
sen het huis van de moeder van Tijn
binnen. Want ze was helemaal de kluts
kwijt, die arme mevrouw Stuif.
Ferdinand Langen
LANG GELEDEN LEEFDE er in
Maldonië, diep in Azië, een keizer die
twee ia.*gi oez:.. ut. zeer
vee1 ie'd. In de allvste p'ants 'ijn
dochtertje, prinses Viola, een lief meis
je van vi.it jat> u i in ..its
zijn sneeuwwitte paard Heros. Als de
keizer niet in de kinderkamer bij zijn
kleine prinses was, dan kon je hem in
de stal bij Heros vinden en dikwijls
zagen de onderdanen van keizer Frans
hem met zijn wapperende rode mantel
te paard door de velden en dorpen
van zijn rijk trekken met voor zich in
het zadel de prinses. Als dat gebeurde,
lieten de huisvrouwen hun werk in de
steek, de boeren kwamen uit hun stal
en de schoenmakers hielden even op met
het kloppen op hun leer. Iedereen keek
dan naar de keizer en vooral naar
zijn dochtertje die glimlachend kus
handjes naar de mensen wierp. „Wat
lijkt Viola toch veel op de goede kei
zerin", fluisterden de huisvrouwen dan
tegen elkaar. „Kijk toch eens wat een
schat, o wat zou keizerin Esmeralda
veel van haar gehouden hebben als ze
nog leefde". Als hij zo met Viola voor
zich in het zadel op Heros door zijn
rijk reed, dan keek keizer Frans al
tijd vrolijker dan anders, want sinds
de keizerin gestorven was, keek hij al
tijd zeer ernstig. Op een dag was de
keizer in de stal bezig Heros af te
borstelen. Dat deed hij altijd zelf, zo
veel hield hij van het lieve dier en geen
van de vijf stal jongens mocht er aan
Heros komen. Juist wilde keizer Frans
een bak haver aan zijn paard geven,
toen een zenuwachtige lakei de stal in
rende en al vanaf de d^ur riep: „O
heer Keizer, kom toch gauw, de prinses
is plotseling zo ziek geworden! Haast
u toch". De keizer werd doodsbleek toen
hij dit bericht hoorde en rende naar
buiten. Hij sprong de trappen van het
paleis op en holde door de gangen naar
de kamer van prinses Viola.
DAAR LAG DE KLEINE met een
wit gezichtje in het grote hemelbed met
om haar heen een paar hofdames en
de paleisdokter die zeer ernstig keek.
„Wat is er gebeurd?", riep de keizer
met trillende stem. „Een half uur gele
den heb ik nog met haar gespeeld en
toen mankeerde ze niets!" De oude dok
ter kwam overeind en boog diep voor
zijn keizer. „Majesteit, fluisterde hij,"
„de prinses is plotseling ziek geworden.
Het is een heel vreemde ziekte een.
een heel ernstige bovendien." De stem
van de dokter fluisterde nu, alsof de ou
de man zelf niet wilde horen wat hij
zei: „Majesteit, het is vreselijk, maar
ik zal Viola niet kunnen genezen. Er
is maar één op de hele wereld die dat
zou kunnen, maar ik kan het niet, ik
kan de medicijn niet maken, die de
prinses zou moeten hebben". Nu sprong
de keizer op.
„De prinses móet genezen" riep hij.
„Verstaat U me, ze móet genezen. Als
U het niet kunt, dan moet een ander
het maar doen.U hebt zelf gezegd dat
er iemand is die het kan."
plotseling steigerde het dier hoog met
de voorpoten in de lucht en de kei
zer moest zich vastgrijpen om niet van
het zadel geworpen te worden. „Voor
uit toch Heros", schreeuwde keizer
Frans, maar briezend en hinnikend
bleef het paard staan en schudde wild
de kop, zodat zijn lange manen heen
en weer wapperden. Ineens zag de kei
zer waarom het dier niet verder ging;
vlak naast het bospad stónd een ge
bogen, oud vrouwtje, dat een knoes
tige stok in de lucht hield. „Opzij
vrouw", riep de keizer wanhopig,
„mijn kind is ziek!" Nu begon de
oude opeens te spreken: „Stijg af Ma
jesteit", zei ze met een vreemde, zach
te stem.
ZONDER TE WETEN* waarom ge
hoorzaamde de keizer aan de oude
vrouw en klom hij uit de stijgbeugels.
„Als u uw kind wilt helpen trek dan
uw zwaard en hak uw *paard de kop
af", zei de vreemde vrouw, alleen als
u dat doet, zal Viola genezen kunnen
worden". Nu werd de keizer kwaad
en sprong weer in het zadel. „Bent
u dwaas", riep hij, „opzij en snel,
vooruit Heros!" Maar het paard wei
gerde te gehoorzamen en bleef staan.
„Denk aan uw dochter Majesteit", rie-
de oude vrouw, „hak Heros de kop af
en Viola zal genezen!" „Heros is mijn
liefste paard", riep de keizer, „ik kan
hem niet.nee, nooit!" „U zult er
geen spijt van hebben Majesteit, doe
het!" Nu steeg de keizer weer uit
de stijgbeugels, de tranen stroomden
hem over de wangen en met trillen
de handen greep hij het zwaard vast.
Eén seconde kliefde het scherpe
„Majesteit", fluisterde de oude dok
ter en z'n ogen stonden vol tranen, „ve
le jaren geleden woonde er vijf dag
reizen naar het zuiden een jonge, ge
leerde dokter. Het was een goed mens,
die de arme mensen voor niets hielp
en iedereen hield van hem. Op een kwa
de dag is hij echter plotseling verdwe
nen en in zijn plaats is er een slechte
dokter gekomen die alleen mensen helpt
die hem veel geld betalen. Majes
teit, ik zal doen wat ik kan om de ar
me prinses te helpen, ik zal kruiden
gaan zoeken, ik Maar de keizer
luisterde niet meer en rende de gangen
door en de trappen af.
HIJ HOLDE NAAR de stal en maak
te daar Heros los, sprong in het za
del en riep het paard in de oren;
„Help me Heros, de prinses is ziek.
Jij kan me helpen! Ik moet vijf dag
reizen ver naar het zuiden. Jij moei
het echter in één dag doen. Snel He
ros!" Nu hinnikte het trouwe dier zo
als hij dat nog nooit gedaan had en
het leek de keizer alsof het paard
alles begrepen had. Als een pijl vlo
gen ze over de velden. Het was of
Heros vleugels had. Ze kwamen nu
bij een uitgestrekt bos, waar doorheen
een pad liep. Dof roffelden de hoeven
van Heros over de harde aarde, maar
zwaard door de lucht en toen.toen
zag de keizer door zijn tranen heen
een jonge man voor zich staan, die
diep voor hem boog en naast hem
stond een jonge vrouw. „Majesteit",
riep de jongeman, „door Heros de kop
af te hakken heeft u een betovering
verbroken. Een oude tovenaar was ja
loers op mij toen ik een jonge dokter
was en een paar dagreizen verder naar
het zuiden woonde. Hij toverde mij
om in een paard en mijn vrouw in
een oud vrouwtje. Uit dank zal ik nu
de prinses genezen met kruiden die
hier in het bos groeien. Laat me er
gauw van plukken en dan zullen we
snel teruglopen naar de rand van het
bos en daar een paar paarden lenen
van de boer die daar woont.
ZO DEDEN ZE en nog diezelfde dag
kreeg prinses Viola een drankje van
de dokter waardoor ze na een paar
dagen weer helemaal beter was. De
onderdanen van de keizer hoorden het
verhaal van de jonge dokter en ze
gaven met elkaar aan hun vorst een
nieuw, wit paard en omdat er nog
wat gela over was kreeg de prinses
een kleine, witte pony met een rood
tuig.