Interview in Oost-Berlijn met Walter Felsenstein U moogt geen groenten wassen op het Sint Pietersplein in Rome m Britse oorlogsheld Charles Coward „ruilde" in Auschwitz dode Joden - tegen levende „KUNST IM SCHATTEN DER POLITIEK": GISTER FURTWANGLER, VANDAAG FELSENSTEIN ROME. Dit ter waarschuwing van tóéristen. Waar schijnlijk zullen zij zeggen, dat zij dit ook niet van plan waren. Goed, maar het is toch nuttig te weten, dat er een wet bestaat die het verbiedt. In onze tijd komt het ook niet meer voor, hoewel als men de Romeinen hun gang liet gaanEn wat de toeristen betreft: in dé droge, stoffige Romeinse zomer kómt het nogal eens voor, dat zij met opzet hun auto een tijdje parkeren in de onmiddel lijke nabijheid van één der twee grote fonteinen; de water- pluim die de statige bekkens bekroont en het zomerse 0 mm >':'v - M. van Doorninck „MUSIK IM SCHATTEN der Politik" luidde de titel van een boek, dat omstreeks het einde van de oorlog in Zürich verscheen van de hand van Berta Geissmar, gedurende vele jaren secretaresse van Wilhelm Furtwangler en later van Thomas Beecham. De gewetensvragen, waarvoor deze dienende figuur zich m de tijd van het groeiend nazisme zag gesteld, en die zij, die de „Kultur- kammer hebben meegemaakt, nog allerminst zijn vergeten, doen zich vandaag - mutatis mutandis - opnieuw voor met betrekking tot één der grootste, in Oost-Duitsland werkende, operaregisseurs, de Intendant van de Berlijnse Ko mische Opera Walter Felsenstein. Wie het interesseert, hoe Felsenstein met zijn mensen werkt en wat zijn opvattingen zijn omtrent het dramatische „Musiktheater dat hij zo scherp van de z.g. „Kulinarische Oper" onderscheidt, zij de lezing van het, vorig jaar bij de Carl Schünemann Verlag in Bremen verschenen, boek „Musiktheater' aanbevolen. Daarin vindt de lezer, grotendeels in de vorm van een gespannen interview met de criticus Siegfried Melchinger, Felsensteins zienswijze over de altijd actueel blijkende theaterproblemen kort en bondig, maar ook helder en volledig toegelicht. DAT FELSEN STEIN'S genie sedert de oorlog nog niet sterker de aandacht heeft getrokken, is ons inziens zonder meer te wijten aan het feit dat de „Komische Oper", waar hij nu al meer dan vijftien jaar heer en meester is, staat in Oost-Berlijn. Wat sedert 13 augustus 1961 bovendien nog bete kent aan de verkeerde zijde van de Muur. Was het vóór dat tijdstip voor een ieder mogelijk en de West-Ber- lijner liet die kans niet onbenut Fel- senstein's ensceneringen in zijn eigen theater te aanschouwen, sedertdien is de Intendant voor zijn publiek op het Oosten aangewezen. Wanneer wij ten minste het kleine percentage vreemde lingen en de slechts met een visum binnen de Muur toegelaten inwoner van de Bondsrepubliek terzijde laten. Voorzover wij weten heeft men zich vroeger, d.w.z. vóór de Muur, over Fel- senstein's standvastigheid in het Oos ten nooit veel politieke kopzorgen ge maakt. Vit eigen ervaring wetende, wat deze even grootse als minutieuze arbeid voor de Opera betekende, bezag ook de pers, van wie wel niemand bij zijn komst naar de W est-Berlijnse „Festwochen" zonder tenminste één avond-Felsenstein naar huis zal zijn gegaan, het werk van deze reus met een steeds toenemend ontzag. Omstre den werd hij pas, sedert hij op speciaal verzoek van Hamburg de laatste paar jaren van tijd tot tijd voor een gast- regie de Elbestad bezoekt: een loffelijk initiatief van Liebermann, de Opera intendant aldaar en telkenmale een artistieke gebeurtenis van de eerste rang. ZO WAS HET DE „Traviata", die Felsenstein een paar jaren geleden met Hamburgers regisseerde. En zo was het niet minder de „Rigoletto" in dit voor jaar, een voorstelling, waarvoor hij midden in het seizoen bij Liebermann niet minder dan zes weken repetitie- tijd bedong. Deze uitvoering, alsmede een nieuw reeds hevig bediscus sieerd contract tussen de beide chefs, de Oostenrijker en de Zwitser, als het ware over de hoofden van West en Oost Duitsers heen voor „Die Schweigsame Frau" van Strauss in maart van het volgend jaar, deed de wens opkomen naar een persoonlijk onderhoud. Dat tegelijk de kans inhield de „Othello", een van Felsenstein s grote daden, in de „Komische Oper' andermaal te zien. WIJ PASSEREN dus de wachtkamer in de Muur, troosteloos niemandsland tussen gevangenschap en vrijheid, en gevuld met tronies, die hier blijkbaar sinds hun oorlogsactiviteit een nieuw emplooi hebben gevonden en bevinden ons, als de slagboom naar de onvrij heid is verwijderd, reeds op een paar honderd meter afstand van Felsensein's gebouw. De overgang is groot om niet te zeggen schokkend. Want daar is eerst een overrompelende „Othello"-tot-met- de-eed en dan in de pauze zjtten wij eensklaps in de beslotenheid van een smaakvol ingericht studeervertrek. En onze eerste gedachte is: hoe deze man tegenover ons naar schatting een zestiger met een scherp-intelligente blik en energieke handgebaren be zield moet zijn van een heilig vuur, om in dit Óósten de concentratie te kunnen vinden voor zijn werk. Waar een blik uit het raam hem alleen maar de con frontatie kan opleveren met ellende en verpaupering. Immers de onbebouwde vlakten en verlaten straten spreken in dit Oost-Berlijn nog altijd de taal van oorlog en verwoesting. Maar daar er geen tijd is voor bespiegelingen, maken wij de regisseur bij wijze van inleiding ons compliment voor de in Hamburg genoten, van alle sleur der routine be vrijde, „Rigoletto". Als wij er aan moe ten toevoegen de voorstelling, die in mei in première ging, pas in september te hebben kunnen zien, kijkt de per fectionist bestraffend en zegt: „Dann war die Aufführung zweifellos schon verschmiert." Doch dan brandt aller eerst de vraag op de lippen, of deze kunstenaar, van wie men zegt, dat hij in geen enkel opzicht aan banden is te leggen, maar die bij de sterke terug gang van het peil der Oost-Berlijnse schouwburgen voor het communis me meer dan ooit de sterkste culturele troef moet zijn, artistiek en persoonlijk zijn vrijheid van handelen kan be waren. Te meer, nu de omstandig heden sinds de Muur nog aanzienlijk zijn verzwaard. Of dat hij wellicht juist, door de Oost-Duitse cultuur politici daartoe in staat gesteld, als „propagandist tegen wil en dank" over extra faciliteiten kan beschikken. VOORDAT WIJ NOG behoeven te herinneren aan een geval als Furt wangler die, zonder nazi te zijn, toch in de laatste oorlog met zijn Berlijnse Philharmonie in Zürich had zullen con certeren, hééft Felsenstein al een ant woord klaar. Dat vanzelfsprekend aan de bezoeker een wedervraag ontlokt. Vraag, die wij, met andere uit dit ge sprek, kortheidshalve elimineren. Wat bovendien het voordeel biedt Felsen- stein's repliek, die ons iets meer ont hult over de mens en kunstenaar, als een ononderbroken relaas weer te kun nen geven. „Ik woon in het Westen en ga regel matig heen en weer en niet alleen ik: tachtig van mijn koor- en orkestleden passeren om die reden geregeld de grens tussen Oost en West. Ik weet hoe er in West-Duitsland wel over mij wordt gedacht en al staat mijn komst naar Hamburg in maart contractueel ook vast: op grond van bepaalde acties in de pers, ben ik er nog volstrekt niet zeker van dat die Strauss-voorstelling inderdaad door zal gaan. Ook weet ik dat, behalve Liebermann, de Senaat in Hamburg mij wil hebben. Ruim vijftien jaren heb ik nu de leiding van deze Opera, waar ik niet slechts de grote lijn aangeef en het werk van mijn keuze regisseer, maar ook elke medewerker van het begin af aan persoonlijk heb gekeurd. Dit is mijn levenswerk, waar mee ik ben vergroeid. Ik kan dit niet nog een tweede maal volbrengen, wat echter niet impliceert dat ik het elders ook zou willen. Waar zou ik trouwens nu nog zo'n volledige zeggenschap kunnen krijgen? Vóór een première hier wordt uitgebracht, komt het méér malen voor, dat het theater verschil lende avonden is gesloten. En ik heb nu eenmaal weken, soms maanden voor repetities nodig. Aan de Othello van vanavond, die nu twee jaren loopt en die u, naar uw zeggen, ondergaat als een première, wordt nog dagelijks gewerkt. En waarlijk niet alleen met de nieuwe koristen, die ik dit seizoen heb aangenomen. U roemt dit koor en mijn dirigent Kurt Masur: ik ben in derdaad met hen zeer gelukkig en mijn Of men ook vroe ger, toen dit wel degelijk water was uit een apart aqua duct Rome had een eeuw geleden achttien verschillen de soorten drink water ook dacht, dat het „geluk bracht"? We weten het niet, maar wel weten wij, dat het heel wat moeite heeft gekost om de mensen, die hun groente naar de stad brachten er van te overtuigen, dat het doel van die grote fonteinen niet was als schoonmaak- teil te dienen. De ge woonte om groente te wassen in de bekkêns van grootse fonteinen bestaat trouwens ook nu nog in Italië (niet in Rome); men kan het vooral in Napels iedere avond zien en de enige mooie fon tein van Verona vindt men op de Piaz za delle Erbe (groen temarkt) en schijnt speciaal voor dat doel te zijn ontwor pen. Wat het Sint Pietersplein betreft, bestaat er een spe ciaal gebod van kar dinaal Albani, pre fect der stad onder Paus Clemens XI (1700-1721), inhouden de, dat „men geen kalk, bouwmateriaal, straatvuil en andere zaken mag depo neren rondom de Sint Pieterskerk en aangrenzende straten en pleinen en briesje zorgen er wel voor, dat de wagen lekker wordt Schoongespoeld. Dat mag, maar het is ook iets anders: een slee van een wagen of een'zielig kropje sla Bovendien heeft menig toerist met gevoel voor wat meer moderne foto-effecten ontdekt, dat er een heel mooie foto te maken valt van Sint Pieter gezien door de voorruit van een auto, waar hét water langs plenst. En anderen beweren zelfs, dat het „geluk brengt" de wagen te wassen met het water van Sint Pieter, overigens in onze tijd precies hetzelfde water. XsXv.-.;.;.;.-: evenmin iet9 mag doen waardoor de ge regelde stroom van het water in de fonteinen onderbroken kan worden". In de toelichting tot die wet wordt erop gewezen, dat maar al te vaak de onmiddellijke nabijheid van de kerk in een vuilnisbelt wordt veranderd. Er werd een marmeren inscriptie (helaas verdwenen) ingemetseld in een huis van de Piazza Rusticucci, waarbij de kardinaal „beveelt en uitdrukkelijk ge last, dat geen enkele persoon, onver schillig van welke staat of conditie het wage aarde, kalk, hooi, gras, groenten, dode beesten, mest, modder, huis- of straatvuil te werpen, of te laten wer pen door karrevoerders of anderen, rondom of achter de kerk van Sint Pie ter, noch bij de sakristie, noch op het plein voor Sint Pieter, onder de portie ken en kolonnaden, ook niet onder het voorwendsel er te willen slapen, dit alles voor vier el afstand van de aan gegeven plaatsen; op straffe dat aan de karrenvoerders paard en wagen zul len worden ontnomen en zij zelf met drie koordslagen zullen worden gekas tijd, terwijl hun werk- of opdachtge vers zullen worden beboet tot een be drag van vijftig „scudi" (rijksdaalders) voor twee derden te voldoen aan de eerwaarde fabriek van Sint Pieter (de onderneming voor het bouwen en in standhouden der kerk) en voor een derde aan de aanbrengers, wier namen geheim zullen worden gehouden". DE GROTE ZUILENHAL van Berni ni rondom ht plein, waar ook in onze tijd de Romeinen zich graag ophouden en die niet altijd uitblinkt door proper heid, was in die tijden kennelijk een soort bivak. Er kwam tenminste nog een speciaal edict uit, zeggende „dat niemand onder gezegde portieken of kolonnaden vuren mocht ontsteken, zelfs niet om er kastanjes te poffen of andere spijzen te bereiden, op straffe voor de mannen van drie koordslagen in het openbaar en verbanning uit Ro me, voor de vrouwen en kinderen op straffe van zweepslagen en verbanning, welke straffen onmiddellijk ten uitvoer zullen worden gebracht". koorleider Hermann Lüdecke, een zeventigjarige, is misschien wel de beste van dit land. Ik kan niemand dwingen hier te leven en te werken, maar wie tot mijn solisten wil behoren, moet hier ook kunnen bljjven en ter mjjner beschikking staan. Met gasten passanten uiteraard kan ik, ook al zijn hun stemmen op zichzelf mis schien soms beter dan de mijne, daar om hier niets beginnen. Natuurlijk is daarvan het noodzakelijke gevolg, dat er wel eens open plaatsen zijn. Zo zou ik nu een reprise van „Hoffmann's Vertellingen" willen geven, wat even wel niet kan, omdat ik momenteel niet beschikt over een stem voor een van de vrouwerollen. Ik heb een publiek voor het grootste deel abonnees dat mij even trouw is als mijn mede werkers. Maar ik ben nu, na de poli tieke maatregelen van vorig jaar, goed bezet, niet meer uitverkocht. al zijn er voorstellingen, zoals de „Zauber- flöte", waar u twee dagen te voren toch niet meer gemakkelijk in zoudt komen. Mijn première voor deze winter wordt „Barbe-Bleue" van Offenbach; waar schijnlijk omstreeks februari. En komt u vooral terug na afloop van de voor stelling; dan heb ik nog wel een tien minuten." WANNEER WIJ na het einde nog diep onder de indruk van „Othello" Felsenstein weer opzoeken in zijn ka mer, gaat het gesprek nog alleen over deze avond. Vanaf het opstandige ge vecht, dat hij Desdemona laat voeren vóór het einde, lopen wij met hem zijn regie nog eenmaal in de gedachten te rug. En het is een genot te luisteren naar zijn geestdriftige verantwoording van die ogenblikken, die men als ware toneel-mirakels heeft ondergaan en die op de keper beschouwd toch alleen maar voorschriften zijn van een won derbaarlijke partituur, zij het onder hoogspanning uitgevoerd. De dramati sche inschakeling van het licht, de ont hullende mimiek, de uitgewerkte de taillering, als van de stormscene in de aanvang, en de consequente grote lijn: men had graag van deze toch al iet wat verlengde tien minuten uren willen maken. Onze warme hulde wordt in een oogwenk tot het trio Shake speareBoïtoVerdi teruggebracht: „Ein gutes Stück" zegt Felsenstein. En dan „guf Wiedersehn". Ja, in ieder ge val, in Oost-Berlijn, in Hamburg of waar dan ook. Moeten wij uitmaken waar hij zijn werk wil doen? Wij, die hier boordevol vragen kwamen, hebben ons ongemerkt geschaard achter zijn kunstenaars en zijn publiek, dat hem als wij zo om ons heen zien wel bij zonder nodig heeft, om nog wat moed te vergaren voor de dag van morgen. „Kunst im Schatten der Politik": gis teren Furtwangler, vandaag Felsen stein WIJ GAAN TERUG door de Muur. In de wachtkamer hangen de formali teiten nu in het luchtledige. Onze ge dachten zijn, bij een grote avond en bij een bijzonder mens. Een geroepene en gedrevene, in wie de idealist, de dienaar ook, gedragen worden door de potentie van de scheppende artiest. Begerens waardige en welkome combinatie, ook aan deze zijde van de Muur! Men zegt, dat Felsenstein een uitzondering is op de huidige scenische evoluties en dat hij dit bij gebrek aan navolging ook zal blijven. Is dit zo, dan vermag dit feit onze bewondering niet te drukken voor deze grote, eenzame figuur, die zich de weelde kan veroorloven de mode naast zich neer te leggen. Omdat hij weet die waarden te vertegenwoordigen, die voor een goede theaterbediening eens en voor altijd onontbeerlijk zijn. „Othello" derde akte: Hans Nocker als Othello, Anny Schlemm als Desdemona. (Van onze correspondent) EEN EENVOÜDIGE, bescheiden, goedmoedige achtenvijftiger, die helemaal niet doet denken aan een onversaagde waaghals, dat is de vroegere sergeant-majoor Charles Co ward uit Londen, „De graaf van Auschwitz", noemde men hem eens. COWARD WOONT in de Londense volkswijk Edmonton en werkt in een meubelfabriek. In zijn onvervalst cock ney heeft hij ons bij een kort bezoek aan Israel iets verteld over zijn daden tijdens de oorlog, die vriend en vijand versteld deden staan van zijn moed, vindingrijkheid en geestelijke nobles se. Een samenhangend verhaal was het niet. „Ik kan dat allemaal niet zo pre cies weergeven," zegt hij verontschul digend. „Ik ben maar een eenvoudig man met weinig ontwikkeling". SERGEANT-MAJOOR COWARD had als zoon van arme ouders een moeilij ke jeugd. In 1921 ging hij in het leger. Vier jaar diende hij in India. Daarna keerde hij terug naar zijn vaderland. In 1940 nam hij deel aan de gevechten in Frankrijk, raakte bij Calais gewond en werd door de Duitsers gevangen ge nomen. Tijdens een geforceerde mars nam hij de benen. Het zou niet de laat ste keer zijn. Twintig maal was hij in de loop van zijn gevangenschap zijn be wakers te slim af! Ditmaal bereikte hij een Frans dorp en sliep in, verzwakt De fonteinen, dat blijkt uit oude pla ten, waren min of meer het domein van de groentenhaftdelaren, die daar hun koopwaar wasten en ten verkoop uitstalden. Het edict zegt dan ook: dat niemand het wage de afvoerbuizen van de fonteinen te verstoppen met het doel water te verzamelen (zo staat het er) teneinde daarin groenten te wassen op straffe van vijfentwintig muntstuk ken (er wordt niet aangegeven wat voor munten), verlies van de koopwaar en verdere lichamelijk en andere straffen naar goeddunken der over heid". HET LIJKT VREEMD, dat die ver kopers van groenten nu juist het plein van Sint Pieter voor hun handel en vooral voor het wassen van de groen ten hadden uitgezocht. Maar daar be stond een geldige reden voor. In 1480 had paus Sixtus IV streng verboden aan de „macellai. piscatores, sutures, palamentellarii" (dat zonderlinge meng sel van Latijn en Italiaans richt zich dus tot slagers, vissers, schoenmakers en tot hen die in de toen nog bestaande rivierhaven van Rome schepen kalefa terden) om ingewanden, koppen, poten, beenderen, graten, huiden, bedorven vlees, rotte vis en andere stinkende za ken op de pleinen en straten der stad te gooien. Het is een heel uitvoerig de creet en ook de brave lieden, die van- het platteland kwamen om hun groen ten in de stad te verkopen, werden ten strengste gewaarschuwd. Sixtus IV was een der pausen, die het meest heeft gedaan om het totaal vervallen middel eeuwse Rome te verfraaien met groot se paleizen en kerken; maar tevens wilde hij de erbarmelijke smerigheid van de stad bestrijden. Hij stelde een „monseigneur president der staten" aan, hetgeen zeggen wil. dat Rome onderzijn bewind kreeg, wat wij tegenwoordig de gemeentereiniging zouden noemen. IN ONZE TIJD hebben buiten Italië vrijwel alle steden „stoepen" voor voet gangers in èlle straten; in het oude deel van Rome is het altijd gebleven bij die „voornaamste straten" en moe ten minder belangrijke straten het zon der trottoir stellen. Zo is het ook met de gemeentereiniging. Overal in de oude stad ziet men ingemetselde ste nen, waarbij „monseigneur president van de straten" zware straffen bekend maakt voor hen, die te dier plaatse „een vuilnisbelt maken". Misschien dat er onder het pauselijk bewind de hand aan werd gehouden, ook al omdat het systeem van verklikkers, betaalde ver klikkers, steeds in ere bleef. EN HU SINT PIETER. De boeren, die naar de stad kwamen met hun groenten beriepen zich op het edict van Sixtus IV. Met typische boerensluwheid lazen zij daarin, dat op het Sint Pie tersplein alles geoorloofd was. Dat plein immers bestond nog niet in de tijd van Sixtus IV En hoe kon de paus in 1480 verbieden groenten te was sen in een fontein, die pas omstreeks 1616 werd gebouwd? De tweede is van nog veel later datum, namelijk van 1717 en kwam tot stand onder Clemens XI Albani, dat is de oom van de kardi naal, die een einde maakte aan de wan toestand. Juist de voltooiing van die tweede fontein werd aanleiding tot het verbod. Het vreemde aan deze zaak is, dat gedurende een volle eeuw de toch heus wel scherpzinnige heren in het Vaticaan er niet in slaagden die boe renwijsheid te ontzenuwen en er zich bij moesten neerleggen, dat van heel Rome juist het Sint Pietersplein ge bruikt werd voor de smerige karwei tjes die in de rest van de stad verbo den waren. Het verbod van kardinaal Albani is nooit afgeschaft en dus: als u beslist een krop sla moet wassen, ga dan niet naar het Sint Pietersplein. door pijn en vermoeidheid. Zo vond een Duitse patrouille hem. Toen zij hem las tige vragen gingen stellen, hield hij zich stom en zo belandde hij in een hospi taal voor... Duitse militairen. Alles ging goed, tot op zekere dag een Duitse ge neraal, begeleid door twee andere hoge officieren, op zaal verscheen en iedere patiënt het ijzeren kruis uitreikte. Toen Coward zich ook geridderd zag kon hij zich niet langer beheersen. Hij trok de dekens over zijn hoofd en barstte in een onbedaarlijk lachen uit. Gevolg: onmid dellijk vervoer naar een kamp voor Britse krijgsgevangenen. Nu volgde een hele serie ontvluchtingen. Het geluk lachte hem niet toe; telkens weer liep hij tegen de lamp tot hij met duizenden anderen in een krijgsgevangenkamp bij Auschwitz werd ondergebracht. HIJ WERD ER vertrouwensman van het Rode Kruis en mocht onder Duits geleide andere kampen in de omgeving bezoeken. Zo werd hij getuige van de onvoorstelbare gruwelen, die aan de Joden in de concentratiekampen wer den begaan. Hij besloot te redden wat er te redden viel. Hij kocht Duitsers ook officieren om met koffie, conser- ven, ijigaretten en chocola van het Ro de Kruis. En dank zij die begeerlijkhe den kwam een unieke transactie tot stand: ruil van dode Joden tegen le vende. Zijn partners waren een Duitse officier en een Hongaars-Joodse „haft- ling", die als verbindingsman tussen hem en de kampbevolking fungeerde. Twintig sigaretten en tien plakken cho colade bood hij de Duitser aan voor ieder lijk, dat hij hem zou leveren. De man ging er op in. De Joodse mede plichtige zorgde er voor, dat er telkens drie man ontvluchtten uit de colonnes, die op weg waren naar, of terug kwa men van, de I.G. Farben-fabriek in Birkenau, waar de gevangenen dwang arbeid moesten verrichten. In een grep pel langs de weg wachtten Coward en een vriend met de drie lijken en bur gerkleren. Om bij bet appel bij de Duitsers geen argwaan te wekken leg den zij de doden langs de weg neer. Later werden ze dan gevonden door speurende Duitsers en afgeschreven als onderweg uitgevallen en gecrepeerd. Coward en zijn kameraden smokkel den ook springstof, munitie, en on derdelen van revolvers en handgrana ten het KZ binnen en maakten het zo een groep Joodse verzetstrijders zelf gevangenen mogelijk een der crema toria op te blazen en een aantal SS'ers te doden. Eens kocht hij de bewakers om en bracht een nacht in het kamp door op zoek naar een Engelse dokter, die in Duitse krijgsgevangenschap was geraakt en was doorgezonden, toen de Duitsers ontdekten dat hij Jood was. „Wat ik die ene nacht in dat blok mee maakte zal ik nooit vergeten," zei Co ward. „Zo iets ontzettends... het was een nachtmerrie." Maar met lagen en lis- ten („ik moest wel liegen. Het was nu eenmaal oorlog en het ging er toch om mensen het leven te redden") slaagde hij er in de officier te vinden en hem buiten het kamp te smokkelen. En toen gebeurde er iets vreselijks," ver telde hij. „De man viel op zijn knieën, begon te huilen en kuste mijn voeten." COWARD WAS KORT geleden in Is rael. Hij was er gast van de regering het Israëlisch Bureau van de Britse Fe deratie van Zionisten, de organisatie van oorlogsveteranen en het Britse Le gioen. Overal werd hij gehuldigd ge vierd, toegesproken. Ministers en ande re vooraanstaande Israelis zongen ziiri lof.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1963 | | pagina 16