Interview in Oost-Berlijn met Walter Felsenstein
U moogt geen groenten wassen op
het Sint Pietersplein in Rome
m
Britse oorlogsheld Charles Coward
„ruilde" in Auschwitz dode Joden
- tegen levende
„KUNST IM SCHATTEN DER POLITIEK":
GISTER FURTWANGLER, VANDAAG FELSENSTEIN
ROME. Dit ter waarschuwing van tóéristen. Waar
schijnlijk zullen zij zeggen, dat zij dit ook niet van plan
waren. Goed, maar het is toch nuttig te weten, dat er een
wet bestaat die het verbiedt. In onze tijd komt het ook
niet meer voor, hoewel als men de Romeinen hun gang
liet gaanEn wat de toeristen betreft: in dé droge,
stoffige Romeinse zomer kómt het nogal eens voor, dat
zij met opzet hun auto een tijdje parkeren in de onmiddel
lijke nabijheid van één der twee grote fonteinen; de water-
pluim die de statige bekkens bekroont en het zomerse
0 mm
>':'v
-
M. van Doorninck
„MUSIK IM SCHATTEN der Politik" luidde de titel van een boek, dat
omstreeks het einde van de oorlog in Zürich verscheen van de hand van Berta
Geissmar, gedurende vele jaren secretaresse van Wilhelm Furtwangler en later
van Thomas Beecham. De gewetensvragen, waarvoor deze dienende figuur zich
m de tijd van het groeiend nazisme zag gesteld, en die zij, die de „Kultur-
kammer hebben meegemaakt, nog allerminst zijn vergeten, doen zich vandaag
- mutatis mutandis - opnieuw voor met betrekking tot één der grootste, in
Oost-Duitsland werkende, operaregisseurs, de Intendant van de Berlijnse Ko
mische Opera Walter Felsenstein. Wie het interesseert, hoe Felsenstein met
zijn mensen werkt en wat zijn opvattingen zijn omtrent het dramatische
„Musiktheater dat hij zo scherp van de z.g. „Kulinarische Oper" onderscheidt,
zij de lezing van het, vorig jaar bij de Carl Schünemann Verlag in Bremen
verschenen, boek „Musiktheater' aanbevolen. Daarin vindt de lezer, grotendeels
in de vorm van een gespannen interview met de criticus Siegfried Melchinger,
Felsensteins zienswijze over de altijd actueel blijkende theaterproblemen
kort en bondig, maar ook helder en volledig toegelicht.
DAT FELSEN STEIN'S genie sedert
de oorlog nog niet sterker de aandacht
heeft getrokken, is ons inziens zonder
meer te wijten aan het feit dat de
„Komische Oper", waar hij nu al meer
dan vijftien jaar heer en meester is,
staat in Oost-Berlijn. Wat sedert
13 augustus 1961 bovendien nog bete
kent aan de verkeerde zijde van de
Muur. Was het vóór dat tijdstip voor
een ieder mogelijk en de West-Ber-
lijner liet die kans niet onbenut Fel-
senstein's ensceneringen in zijn eigen
theater te aanschouwen, sedertdien is
de Intendant voor zijn publiek op het
Oosten aangewezen. Wanneer wij ten
minste het kleine percentage vreemde
lingen en de slechts met een visum
binnen de Muur toegelaten inwoner
van de Bondsrepubliek terzijde laten.
Voorzover wij weten heeft men zich
vroeger, d.w.z. vóór de Muur, over Fel-
senstein's standvastigheid in het Oos
ten nooit veel politieke kopzorgen ge
maakt. Vit eigen ervaring wetende, wat
deze even grootse als minutieuze
arbeid voor de Opera betekende, bezag
ook de pers, van wie wel niemand bij
zijn komst naar de W est-Berlijnse
„Festwochen" zonder tenminste één
avond-Felsenstein naar huis zal zijn
gegaan, het werk van deze reus met
een steeds toenemend ontzag. Omstre
den werd hij pas, sedert hij op speciaal
verzoek van Hamburg de laatste paar
jaren van tijd tot tijd voor een gast-
regie de Elbestad bezoekt: een loffelijk
initiatief van Liebermann, de Opera
intendant aldaar en telkenmale een
artistieke gebeurtenis van de eerste
rang.
ZO WAS HET DE „Traviata", die
Felsenstein een paar jaren geleden met
Hamburgers regisseerde. En zo was het
niet minder de „Rigoletto" in dit voor
jaar, een voorstelling, waarvoor hij
midden in het seizoen bij Liebermann
niet minder dan zes weken repetitie-
tijd bedong. Deze uitvoering, alsmede
een nieuw reeds hevig bediscus
sieerd contract tussen de beide chefs,
de Oostenrijker en de Zwitser, als
het ware over de hoofden van West
en Oost Duitsers heen voor „Die
Schweigsame Frau" van Strauss in
maart van het volgend jaar, deed de
wens opkomen naar een persoonlijk
onderhoud. Dat tegelijk de kans inhield
de „Othello", een van Felsenstein s
grote daden, in de „Komische Oper'
andermaal te zien.
WIJ PASSEREN dus de wachtkamer
in de Muur, troosteloos niemandsland
tussen gevangenschap en vrijheid, en
gevuld met tronies, die hier blijkbaar
sinds hun oorlogsactiviteit een nieuw
emplooi hebben gevonden en bevinden
ons, als de slagboom naar de onvrij
heid is verwijderd, reeds op een paar
honderd meter afstand van Felsensein's
gebouw. De overgang is groot om niet
te zeggen schokkend. Want daar is eerst
een overrompelende „Othello"-tot-met-
de-eed en dan in de pauze zjtten
wij eensklaps in de beslotenheid van
een smaakvol ingericht studeervertrek.
En onze eerste gedachte is: hoe deze
man tegenover ons naar schatting
een zestiger met een scherp-intelligente
blik en energieke handgebaren be
zield moet zijn van een heilig vuur, om
in dit Óósten de concentratie te kunnen
vinden voor zijn werk. Waar een blik
uit het raam hem alleen maar de con
frontatie kan opleveren met ellende en
verpaupering. Immers de onbebouwde
vlakten en verlaten straten spreken in
dit Oost-Berlijn nog altijd de taal van
oorlog en verwoesting. Maar daar er
geen tijd is voor bespiegelingen, maken
wij de regisseur bij wijze van inleiding
ons compliment voor de in Hamburg
genoten, van alle sleur der routine be
vrijde, „Rigoletto". Als wij er aan moe
ten toevoegen de voorstelling, die in
mei in première ging, pas in september
te hebben kunnen zien, kijkt de per
fectionist bestraffend en zegt: „Dann
war die Aufführung zweifellos schon
verschmiert." Doch dan brandt aller
eerst de vraag op de lippen, of deze
kunstenaar, van wie men zegt, dat hij
in geen enkel opzicht aan banden is te
leggen, maar die bij de sterke terug
gang van het peil der Oost-Berlijnse
schouwburgen voor het communis
me meer dan ooit de sterkste culturele
troef moet zijn, artistiek en persoonlijk
zijn vrijheid van handelen kan be
waren. Te meer, nu de omstandig
heden sinds de Muur nog aanzienlijk
zijn verzwaard. Of dat hij wellicht
juist, door de Oost-Duitse cultuur
politici daartoe in staat gesteld, als
„propagandist tegen wil en dank" over
extra faciliteiten kan beschikken.
VOORDAT WIJ NOG behoeven te
herinneren aan een geval als Furt
wangler die, zonder nazi te zijn, toch
in de laatste oorlog met zijn Berlijnse
Philharmonie in Zürich had zullen con
certeren, hééft Felsenstein al een ant
woord klaar. Dat vanzelfsprekend aan
de bezoeker een wedervraag ontlokt.
Vraag, die wij, met andere uit dit ge
sprek, kortheidshalve elimineren. Wat
bovendien het voordeel biedt Felsen-
stein's repliek, die ons iets meer ont
hult over de mens en kunstenaar, als
een ononderbroken relaas weer te kun
nen geven.
„Ik woon in het Westen en ga regel
matig heen en weer en niet alleen ik:
tachtig van mijn koor- en orkestleden
passeren om die reden geregeld de
grens tussen Oost en West. Ik weet hoe
er in West-Duitsland wel over mij
wordt gedacht en al staat mijn komst
naar Hamburg in maart contractueel
ook vast: op grond van bepaalde acties
in de pers, ben ik er nog volstrekt niet
zeker van dat die Strauss-voorstelling
inderdaad door zal gaan. Ook weet ik
dat, behalve Liebermann, de Senaat in
Hamburg mij wil hebben. Ruim vijftien
jaren heb ik nu de leiding van deze
Opera, waar ik niet slechts de grote lijn
aangeef en het werk van mijn keuze
regisseer, maar ook elke medewerker
van het begin af aan persoonlijk heb
gekeurd. Dit is mijn levenswerk, waar
mee ik ben vergroeid. Ik kan dit niet
nog een tweede maal volbrengen, wat
echter niet impliceert dat ik het elders
ook zou willen. Waar zou ik trouwens
nu nog zo'n volledige zeggenschap
kunnen krijgen? Vóór een première
hier wordt uitgebracht, komt het méér
malen voor, dat het theater verschil
lende avonden is gesloten. En ik heb
nu eenmaal weken, soms maanden
voor repetities nodig. Aan de Othello
van vanavond, die nu twee jaren loopt
en die u, naar uw zeggen, ondergaat
als een première, wordt nog dagelijks
gewerkt. En waarlijk niet alleen met
de nieuwe koristen, die ik dit seizoen
heb aangenomen. U roemt dit koor en
mijn dirigent Kurt Masur: ik ben in
derdaad met hen zeer gelukkig en mijn
Of men ook vroe
ger, toen dit wel
degelijk water was
uit een apart aqua
duct Rome had
een eeuw geleden
achttien verschillen
de soorten drink
water ook dacht,
dat het „geluk
bracht"? We weten
het niet, maar wel
weten wij, dat het
heel wat moeite heeft
gekost om de mensen,
die hun groente naar
de stad brachten er
van te overtuigen,
dat het doel van die
grote fonteinen niet
was als schoonmaak-
teil te dienen. De ge
woonte om groente te
wassen in de bekkêns
van grootse fonteinen
bestaat trouwens ook
nu nog in Italië (niet
in Rome); men kan
het vooral in Napels
iedere avond zien en
de enige mooie fon
tein van Verona
vindt men op de Piaz
za delle Erbe (groen
temarkt) en schijnt
speciaal voor dat
doel te zijn ontwor
pen. Wat het Sint
Pietersplein betreft,
bestaat er een spe
ciaal gebod van kar
dinaal Albani, pre
fect der stad onder
Paus Clemens XI
(1700-1721), inhouden
de, dat „men geen
kalk, bouwmateriaal,
straatvuil en andere zaken mag depo
neren rondom de Sint Pieterskerk en
aangrenzende straten en pleinen en
briesje zorgen er wel voor, dat de wagen lekker wordt
Schoongespoeld. Dat mag, maar het is ook iets anders:
een slee van een wagen of een'zielig kropje sla
Bovendien heeft menig toerist met gevoel voor wat meer
moderne foto-effecten ontdekt, dat er een heel mooie
foto te maken valt van Sint Pieter gezien door de voorruit
van een auto, waar hét water langs plenst. En anderen
beweren zelfs, dat het „geluk brengt" de wagen te wassen
met het water van Sint Pieter, overigens in onze tijd
precies hetzelfde water.
XsXv.-.;.;.;.-:
evenmin iet9 mag doen waardoor de ge
regelde stroom van het water in de
fonteinen onderbroken kan worden".
In de toelichting tot die wet wordt
erop gewezen, dat maar al te vaak de
onmiddellijke nabijheid van de kerk in
een vuilnisbelt wordt veranderd. Er
werd een marmeren inscriptie (helaas
verdwenen) ingemetseld in een huis
van de Piazza Rusticucci, waarbij de
kardinaal „beveelt en uitdrukkelijk ge
last, dat geen enkele persoon, onver
schillig van welke staat of conditie het
wage aarde, kalk, hooi, gras, groenten,
dode beesten, mest, modder, huis- of
straatvuil te werpen, of te laten wer
pen door karrevoerders of anderen,
rondom of achter de kerk van Sint Pie
ter, noch bij de sakristie, noch op het
plein voor Sint Pieter, onder de portie
ken en kolonnaden, ook niet onder het
voorwendsel er te willen slapen, dit
alles voor vier el afstand van de aan
gegeven plaatsen; op straffe dat aan de
karrenvoerders paard en wagen zul
len worden ontnomen en zij zelf met
drie koordslagen zullen worden gekas
tijd, terwijl hun werk- of opdachtge
vers zullen worden beboet tot een be
drag van vijftig „scudi" (rijksdaalders)
voor twee derden te voldoen aan de
eerwaarde fabriek van Sint Pieter (de
onderneming voor het bouwen en in
standhouden der kerk) en voor een
derde aan de aanbrengers, wier namen
geheim zullen worden gehouden".
DE GROTE ZUILENHAL van Berni
ni rondom ht plein, waar ook in onze
tijd de Romeinen zich graag ophouden
en die niet altijd uitblinkt door proper
heid, was in die tijden kennelijk een
soort bivak. Er kwam tenminste nog
een speciaal edict uit, zeggende „dat
niemand onder gezegde portieken of
kolonnaden vuren mocht ontsteken,
zelfs niet om er kastanjes te poffen of
andere spijzen te bereiden, op straffe
voor de mannen van drie koordslagen
in het openbaar en verbanning uit Ro
me, voor de vrouwen en kinderen op
straffe van zweepslagen en verbanning,
welke straffen onmiddellijk ten uitvoer
zullen worden gebracht".
koorleider Hermann Lüdecke, een
zeventigjarige, is misschien wel de
beste van dit land. Ik kan niemand
dwingen hier te leven en te werken,
maar wie tot mijn solisten wil behoren,
moet hier ook kunnen bljjven en ter
mjjner beschikking staan. Met gasten
passanten uiteraard kan ik, ook
al zijn hun stemmen op zichzelf mis
schien soms beter dan de mijne, daar
om hier niets beginnen. Natuurlijk is
daarvan het noodzakelijke gevolg, dat
er wel eens open plaatsen zijn. Zo zou
ik nu een reprise van „Hoffmann's
Vertellingen" willen geven, wat even
wel niet kan, omdat ik momenteel niet
beschikt over een stem voor een van
de vrouwerollen. Ik heb een publiek
voor het grootste deel abonnees
dat mij even trouw is als mijn mede
werkers. Maar ik ben nu, na de poli
tieke maatregelen van vorig jaar, goed
bezet, niet meer uitverkocht. al zijn
er voorstellingen, zoals de „Zauber-
flöte", waar u twee dagen te voren toch
niet meer gemakkelijk in zoudt komen.
Mijn première voor deze winter wordt
„Barbe-Bleue" van Offenbach; waar
schijnlijk omstreeks februari. En komt
u vooral terug na afloop van de voor
stelling; dan heb ik nog wel een tien
minuten."
WANNEER WIJ na het einde nog
diep onder de indruk van „Othello"
Felsenstein weer opzoeken in zijn ka
mer, gaat het gesprek nog alleen over
deze avond. Vanaf het opstandige ge
vecht, dat hij Desdemona laat voeren
vóór het einde, lopen wij met hem zijn
regie nog eenmaal in de gedachten te
rug. En het is een genot te luisteren
naar zijn geestdriftige verantwoording
van die ogenblikken, die men als ware
toneel-mirakels heeft ondergaan en die
op de keper beschouwd toch alleen
maar voorschriften zijn van een won
derbaarlijke partituur, zij het onder
hoogspanning uitgevoerd. De dramati
sche inschakeling van het licht, de ont
hullende mimiek, de uitgewerkte de
taillering, als van de stormscene in de
aanvang, en de consequente grote lijn:
men had graag van deze toch al iet
wat verlengde tien minuten uren
willen maken. Onze warme hulde wordt
in een oogwenk tot het trio Shake
speareBoïtoVerdi teruggebracht:
„Ein gutes Stück" zegt Felsenstein. En
dan „guf Wiedersehn". Ja, in ieder ge
val, in Oost-Berlijn, in Hamburg of
waar dan ook. Moeten wij uitmaken
waar hij zijn werk wil doen? Wij, die
hier boordevol vragen kwamen, hebben
ons ongemerkt geschaard achter zijn
kunstenaars en zijn publiek, dat hem
als wij zo om ons heen zien wel bij
zonder nodig heeft, om nog wat moed te
vergaren voor de dag van morgen.
„Kunst im Schatten der Politik": gis
teren Furtwangler, vandaag Felsen
stein
WIJ GAAN TERUG door de Muur.
In de wachtkamer hangen de formali
teiten nu in het luchtledige. Onze ge
dachten zijn, bij een grote avond en bij
een bijzonder mens. Een geroepene en
gedrevene, in wie de idealist, de dienaar
ook, gedragen worden door de potentie
van de scheppende artiest. Begerens
waardige en welkome combinatie, ook
aan deze zijde van de Muur! Men zegt,
dat Felsenstein een uitzondering is op
de huidige scenische evoluties en dat hij
dit bij gebrek aan navolging ook zal
blijven. Is dit zo, dan vermag dit feit
onze bewondering niet te drukken voor
deze grote, eenzame figuur, die zich de
weelde kan veroorloven de mode naast
zich neer te leggen. Omdat hij weet die
waarden te vertegenwoordigen, die voor
een goede theaterbediening eens en
voor altijd onontbeerlijk zijn.
„Othello" derde akte: Hans Nocker als Othello, Anny Schlemm als Desdemona.
(Van onze correspondent)
EEN EENVOÜDIGE, bescheiden,
goedmoedige achtenvijftiger, die
helemaal niet doet denken aan een
onversaagde waaghals, dat is de
vroegere sergeant-majoor Charles Co
ward uit Londen, „De graaf van
Auschwitz", noemde men hem eens.
COWARD WOONT in de Londense
volkswijk Edmonton en werkt in een
meubelfabriek. In zijn onvervalst cock
ney heeft hij ons bij een kort bezoek
aan Israel iets verteld over zijn daden
tijdens de oorlog, die vriend en vijand
versteld deden staan van zijn moed,
vindingrijkheid en geestelijke nobles
se. Een samenhangend verhaal was het
niet. „Ik kan dat allemaal niet zo pre
cies weergeven," zegt hij verontschul
digend. „Ik ben maar een eenvoudig
man met weinig ontwikkeling".
SERGEANT-MAJOOR COWARD had
als zoon van arme ouders een moeilij
ke jeugd. In 1921 ging hij in het leger.
Vier jaar diende hij in India. Daarna
keerde hij terug naar zijn vaderland.
In 1940 nam hij deel aan de gevechten
in Frankrijk, raakte bij Calais gewond
en werd door de Duitsers gevangen ge
nomen. Tijdens een geforceerde mars
nam hij de benen. Het zou niet de laat
ste keer zijn. Twintig maal was hij in
de loop van zijn gevangenschap zijn be
wakers te slim af! Ditmaal bereikte hij
een Frans dorp en sliep in, verzwakt
De fonteinen, dat blijkt uit oude pla
ten, waren min of meer het domein
van de groentenhaftdelaren, die daar
hun koopwaar wasten en ten verkoop
uitstalden. Het edict zegt dan ook:
dat niemand het wage de afvoerbuizen
van de fonteinen te verstoppen met het
doel water te verzamelen (zo staat het
er) teneinde daarin groenten te wassen
op straffe van vijfentwintig muntstuk
ken (er wordt niet aangegeven wat
voor munten), verlies van de koopwaar
en verdere lichamelijk en andere
straffen naar goeddunken der over
heid".
HET LIJKT VREEMD, dat die ver
kopers van groenten nu juist het plein
van Sint Pieter voor hun handel en
vooral voor het wassen van de groen
ten hadden uitgezocht. Maar daar be
stond een geldige reden voor. In 1480
had paus Sixtus IV streng verboden
aan de „macellai. piscatores, sutures,
palamentellarii" (dat zonderlinge meng
sel van Latijn en Italiaans richt zich
dus tot slagers, vissers, schoenmakers
en tot hen die in de toen nog bestaande
rivierhaven van Rome schepen kalefa
terden) om ingewanden, koppen, poten,
beenderen, graten, huiden, bedorven
vlees, rotte vis en andere stinkende za
ken op de pleinen en straten der stad
te gooien. Het is een heel uitvoerig de
creet en ook de brave lieden, die van-
het platteland kwamen om hun groen
ten in de stad te verkopen, werden ten
strengste gewaarschuwd. Sixtus IV was
een der pausen, die het meest heeft
gedaan om het totaal vervallen middel
eeuwse Rome te verfraaien met groot
se paleizen en kerken; maar tevens
wilde hij de erbarmelijke smerigheid
van de stad bestrijden. Hij stelde een
„monseigneur president der staten" aan,
hetgeen zeggen wil. dat Rome onderzijn
bewind kreeg, wat wij tegenwoordig
de gemeentereiniging zouden noemen.
IN ONZE TIJD hebben buiten Italië
vrijwel alle steden „stoepen" voor voet
gangers in èlle straten; in het oude
deel van Rome is het altijd gebleven
bij die „voornaamste straten" en moe
ten minder belangrijke straten het zon
der trottoir stellen. Zo is het ook met
de gemeentereiniging. Overal in de
oude stad ziet men ingemetselde ste
nen, waarbij „monseigneur president
van de straten" zware straffen bekend
maakt voor hen, die te dier plaatse
„een vuilnisbelt maken". Misschien dat
er onder het pauselijk bewind de hand
aan werd gehouden, ook al omdat het
systeem van verklikkers, betaalde ver
klikkers, steeds in ere bleef.
EN HU SINT PIETER. De boeren,
die naar de stad kwamen met hun
groenten beriepen zich op het edict van
Sixtus IV. Met typische boerensluwheid
lazen zij daarin, dat op het Sint Pie
tersplein alles geoorloofd was. Dat
plein immers bestond nog niet in de
tijd van Sixtus IV En hoe kon de
paus in 1480 verbieden groenten te was
sen in een fontein, die pas omstreeks
1616 werd gebouwd? De tweede is van
nog veel later datum, namelijk van
1717 en kwam tot stand onder Clemens
XI Albani, dat is de oom van de kardi
naal, die een einde maakte aan de wan
toestand. Juist de voltooiing van die
tweede fontein werd aanleiding tot het
verbod. Het vreemde aan deze zaak is,
dat gedurende een volle eeuw de toch
heus wel scherpzinnige heren in het
Vaticaan er niet in slaagden die boe
renwijsheid te ontzenuwen en er zich
bij moesten neerleggen, dat van heel
Rome juist het Sint Pietersplein ge
bruikt werd voor de smerige karwei
tjes die in de rest van de stad verbo
den waren.
Het verbod van kardinaal Albani is
nooit afgeschaft en dus: als u beslist
een krop sla moet wassen, ga dan niet
naar het Sint Pietersplein.
door pijn en vermoeidheid. Zo vond een
Duitse patrouille hem. Toen zij hem las
tige vragen gingen stellen, hield hij zich
stom en zo belandde hij in een hospi
taal voor... Duitse militairen. Alles ging
goed, tot op zekere dag een Duitse ge
neraal, begeleid door twee andere hoge
officieren, op zaal verscheen en iedere
patiënt het ijzeren kruis uitreikte. Toen
Coward zich ook geridderd zag kon hij
zich niet langer beheersen. Hij trok de
dekens over zijn hoofd en barstte in een
onbedaarlijk lachen uit. Gevolg: onmid
dellijk vervoer naar een kamp voor
Britse krijgsgevangenen. Nu volgde een
hele serie ontvluchtingen. Het geluk
lachte hem niet toe; telkens weer liep
hij tegen de lamp tot hij met duizenden
anderen in een krijgsgevangenkamp bij
Auschwitz werd ondergebracht.
HIJ WERD ER vertrouwensman van
het Rode Kruis en mocht onder Duits
geleide andere kampen in de omgeving
bezoeken. Zo werd hij getuige van de
onvoorstelbare gruwelen, die aan de
Joden in de concentratiekampen wer
den begaan. Hij besloot te redden wat
er te redden viel. Hij kocht Duitsers
ook officieren om met koffie, conser-
ven, ijigaretten en chocola van het Ro
de Kruis. En dank zij die begeerlijkhe
den kwam een unieke transactie tot
stand: ruil van dode Joden tegen le
vende. Zijn partners waren een Duitse
officier en een Hongaars-Joodse „haft-
ling", die als verbindingsman tussen
hem en de kampbevolking fungeerde.
Twintig sigaretten en tien plakken cho
colade bood hij de Duitser aan voor
ieder lijk, dat hij hem zou leveren. De
man ging er op in. De Joodse mede
plichtige zorgde er voor, dat er telkens
drie man ontvluchtten uit de colonnes,
die op weg waren naar, of terug kwa
men van, de I.G. Farben-fabriek in
Birkenau, waar de gevangenen dwang
arbeid moesten verrichten. In een grep
pel langs de weg wachtten Coward en
een vriend met de drie lijken en bur
gerkleren. Om bij bet appel bij de
Duitsers geen argwaan te wekken leg
den zij de doden langs de weg neer.
Later werden ze dan gevonden door
speurende Duitsers en afgeschreven als
onderweg uitgevallen en gecrepeerd.
Coward en zijn kameraden smokkel
den ook springstof, munitie, en on
derdelen van revolvers en handgrana
ten het KZ binnen en maakten het zo
een groep Joodse verzetstrijders zelf
gevangenen mogelijk een der crema
toria op te blazen en een aantal SS'ers
te doden. Eens kocht hij de bewakers
om en bracht een nacht in het kamp
door op zoek naar een Engelse dokter,
die in Duitse krijgsgevangenschap was
geraakt en was doorgezonden, toen de
Duitsers ontdekten dat hij Jood was.
„Wat ik die ene nacht in dat blok mee
maakte zal ik nooit vergeten," zei Co
ward. „Zo iets ontzettends... het was een
nachtmerrie." Maar met lagen en lis-
ten („ik moest wel liegen. Het was nu
eenmaal oorlog en het ging er toch om
mensen het leven te redden") slaagde
hij er in de officier te vinden en hem
buiten het kamp te smokkelen. En
toen gebeurde er iets vreselijks," ver
telde hij. „De man viel op zijn knieën,
begon te huilen en kuste mijn voeten."
COWARD WAS KORT geleden in Is
rael. Hij was er gast van de regering
het Israëlisch Bureau van de Britse Fe
deratie van Zionisten, de organisatie
van oorlogsveteranen en het Britse Le
gioen. Overal werd hij gehuldigd ge
vierd, toegesproken. Ministers en ande
re vooraanstaande Israelis zongen ziiri
lof.