VROUWEN VOORUIT!
Een keur uit Marja's dichtbundels
s
Onze tuin- en kamecpianten-
Stilstand op de weg naar gelifhe
rechten betekent achteruitgang
Nochtans een Christen
ZATERDAG JANUARI 1963
Erbij
PAGINA DRIE
VAN WIJLEN HERMANN GOERING is, naar ik meen,
de van bijzonder fijne smaak getuigende opmerking af
komstig: „Als ik het woord cultuur hoor, dan grijp ik al
naar mijn revolver." Cultuur was voor deze „big boss" van
de edelgermanen, die zijn vrije tijd besteedde aan het leeg
plunderen van Europese musea ter aanvulling van zijn par
ticuliere schilderijenverzameling, identiek met halfzacht
heid en verwijfdheid. De nazi-maatschappij droeg volgens
de leiders een typisch manlijke signatuur, waarbij onder dat
manlijke vooral heldhaftigheid, hardheid en kracht werd
verstaan. De vrouw werd geïdealiseerd als moeder, wier
voornaamste functie het was kinderen te baren en op te
voeden ter meerdere glorie van ras en vaderland. Nu zullen
vele moderne mannen wel niet naar hun denkbeeldige re
volvers grijpen als zij het woord vrouwenemancipatie ver
nemen, maar het zou belangwekkend zijn eens na te gaan,
hoeveel leden van het sterke geslacht hier in Nederland
zich min of meer op het standpunt stellen, dat de vrouw
op haar „natuurlijke plaats" dient te blijven. Met dat be
grip „natuurlijk" doelt men dan op haar biologische func
ties, maar ook, en daar begint de verwarring, op plaats en
taak die zij in onze en in vele andere culturen in de loop
der eeuwen toegewezen heeft gekregen. Het onderscheid
tussen natuur en cultuur is uiteraard niet eenvoudig in de
maatschappij zelf aan te brengen, vooral niet in een geval
als het onderhavige; onze gehele samenleving is immers
eeuwenlang in dit opzicht op dezelfde manier gestructu
reerd geweest, het patroon lag vast verankerd in wetten,
tradities, religieze en morele normen enz. Het is geen
eenvoudig zaakje je daarvan te distantiëren.
N
is- Drs. W. Langeveld
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll1!'1!'11"11"11111'!111111111111111111111111111111""111111""1111111"11"1"1"1111""""""""""""""""""""
C. J. E. Dinaux
WIE DAT DOET, zal misschien niet
zo ver gaan als Simone de Beauvoir in
haar grootse studie „Le deuxième
sexe" doet en met haar zeggen „de
vrouw" als zodanig bestaat niet, zij is
door een uitgesproken manlijke cultuur
gemaakt tot wat zij is, namelijk „de
ander", „de tweede", doch zal zich
misschien eerder met de mening van
prof. Buytendijk kunnen verenigen, die
in zijn studie „De vrouw" er van uit
gaat, dat man en vrouw beiden mens
zijn, maar dat de vrouw wordt geken
merkt door bepaalde typisch vrouwelij
ke trekken in verschijning en bestaans
wijze, waarbij hij tot de conclusie komt,
dat manlijke en vrouwelijke trekken in
beide sexen aanwezig zijn, dat echter
de vrouwelijke in onze cultuur niet vol
doende tot hun recht zijn gekomen.
Met welke opvatting men het nu ook
eens is, wanneer men van onze sociale
verhoudingen voldoende afstand neemt,
komt men tot de erkenning, dat de
emancipatie zich ten aanzien van de
vrouw nog bij lange na niet voltrokken
heeft. Volgens dr. Verwey-Jonker is de
emancipatie vanuit de sociologische ge
zichtshoek pas daar volledig waar sub
culturen geïntegreerd zijn in de totale
cultuur, hetgeen inhoudt, dat de leden
van de subcultuur onbelemmerd toe
gang hebben tot de totale cultuur en de
ze laatste ook bepaalde elementen uit
de subcultuur heeft overgenomen.
OM MET HET LAATSTE punt te be
ginnen, onze maatschappij toont wel
licht de eerste sporen van een veran
dering. De man heeft in het gezin, ver
geleken met vroeger, duidelijk gezag en
prestige verloren prof. Van den
Bergh geeft dat in „Metabletica" zo
treffend aan en daarmee zijn de ge
zinsverhoudingen duidelijk veranderd,
want de vrouw speelt daardoor een be
langrijker rol. Bovendien heeft de strijd
der vrouwen in zoverre succes gehad,
dat althans sommige mannen het oude
manlijkheidsideaal met nuchterder
ogen zijn gaan bezien en aandacht heb
ben gekregen voor de miskenning van
allerlei zuiver menselijke trekken in dat
ideaal, zoals bij voorbeeld gevoeligheid,
zorgzaamheid en dergelijke meer. Aan
de andere kant kregen de leden van de
vrouwelijke subcultuur inderdaad meer
mogelijkheden om mee te doen in de
„mannenwereld". Daar kan men met
Vjeel genoegen over lezen in het koste
lijke boekje van D. H. Couvee en Anje
H. Boswijk „VROUWEN VOORUIT! De
weg naar gelijke rechten" (Bert Bak-
ker/Daamen, Den Haag).
DIE WEG IS BEPAALD niet over ro
zen gegaan, maar eigenaardigerwijs,
Moderne Boekomslagren.
Set ontwaken der Vrouwvan Mrs. Frances- Swinet.
Uitgave Wi» JHlartut, te
naarmate de grootste obstakels ver
dwenen, is het tempo van de beweging
trager geworden. Men zou misschien
kunnen zeggen, het proces is sneller
verlopen dan voor het aanhouden en
verder aanblazen van het heilige vuur
wel gewenst was. De vrouwen kregen
immers toegang tot het arbeidsproces
en het werd niet langer als een schande
gezien dat een vrouw uit „nette" krin
gen met werken haar brood verdiende
(uiteraard door vele mannen wel als
concurrentie en de gelijke beloning voor
gelijke arbeid was en is er meestal niet
bij); de vrouwen kregen kiesrecht en
tenslotte, de gereglementeerde prosti
tutie werd afgeschaft. Dit zijn een drie
tal belangrijke zegepralen in het stre
ven naar erkenning van de gelijkwaar
digheid der vrouw, maar zij zijn niet
behaald door vrouwen alléén, want het
„zwakke" geslacht vond vele leden van
het „sterke" aan zijn zijde. Een libe
raal als Van Houten bij voorbeeld en de
anti-revolutionnair prof. Bavinck. Haar
beweging h^d echter kopstukken genoeg
opgeleverd, daarover kan men in dit
boekje veel lezen en ook zien, want de
illustraties zijn talrijk en bijzonder
goed gekozen. Daar zijn de felle, mis
schien wat onberaden, voorvechtsters
als Mina Krusemen en Betsy Perk, wier
werk op tragische wijze werd miskend,
daar is natuurlijk Aletta Jacobs, de
eerste studente, hoogste intelligent, tak-
KAMERPLANTEN ver
langen nu een goede ver
zorging; het is een slechte
tijd nu de kachel zo hard
gestookt wordt; niet al
leen is de temperatuur
voor vele van hen te hoog,
doch de atmosfeer ook
veel te droog. Het is nuttig
niet-bloeiende planten nu
dagelijks te besproeien;
dat zal men vooral met
lauw water moeten doen.
Planten die met de blad-
punten tegen het raam
staan zal men ook iets
naar achteren moeten zet
ten; aan de binnenkant
van het glas kan zich een
laagje ijs vormen en dan
gaan de bladpunten be
slist verloren; ze zullen
allemaal bruin worden.
Kaaps viooltje is een
lief kamerplantje; mis
schien dat nu enkele
blaadjes verloren zullen
gaan, maar dat komt
straks terecht; als het
voorjaar wordt zullen er
vele nieuwe komen. Kaaps
viooltje moet een zeer
vochtige atmosfeer heb
ben; veel sproeien doet
haar geen goed en daar
om zal men de diepe-
bordmethode moeten toe
passen; een diep bord
wordt met water gevuld
en daarin legt men een
omgekeerd theeschoteltje
en dan zo dat de bodem
juist boven het water
uitsteekt en op dat ge-
improviseerde eilandje
kan men de pot zetten,
het plantje staat dan wel
met de voet vlak boven,
doch niet in het water en
kan toch van de vochtige
lucht profiteren.
Bij het Kaaps viooltje
moet u altijd oppassen
voor tocht; tocht is
trouwens voor geen enke
le plant goed, maar zij kan
er helemaal niet tegen,
er zullen dan gele strepen
en vlekken op de gevoe
lige blaadjes komen en
die verdwijnen later niet
meer. Gieten zult u ook
steeds met lauw water
moeten doen; vooral in
deze tijd van het jaar is
het leidingwater veel te
koud; dat water op zich
zelf doet het plantje geen
kwaad; doe er echter eerst
een scheut warm water
doorheen. Kaapse viool
tjes kunt u voortkweken
door middel van blade
ren; volwassen blaadjes
kan men met een stukje
stengel van het plantje
Kaaps viooltje
afnemen en die zet men
tot aan de bladvoet in
een potje met zanderige
en turfmolmachtige grond.
Als men er dan een plas
tic zakje overheen zet,
zullen ze wortels vormen;
later komen dan ook de
nieuwe blaadjes te voor
schijn. Tegenwoordig wor
den niet alleen de blauwe
meer gekweekt, doch ook
roze en witte.
Cactussen en vetplant-
jes moeten nu vrijwel
allemaal aan de droge
kant gehouden worden,
ze hebben voorlopig niet
veel water nodig. Ze heb
ben ook niet zo veel
warmte nodig; een matig
verwarmde kamer is
voor hen al meer dan vol
doende.
tisch en van een ijzeren moed en door
zettingsvermogen, met aan haar zijde
de zo emotionele freule Cornélie Huy-
gens en de begaafde Wilhelmina Dru-
cker met haar scherpe welversneden
pen en 't eerste vrouwelijke Kamerlid
Suze Groeneweg, overigens daar niét
gekomen via de vrouwenbeweging maar
uit de sociaal-democratische gelederen.
HOEVEEL OFFERS zijn er door de
ze vrouwen gebracht, hoe hebben zij
moeten oproeien tegen bekrompenheid,
vooroordeel en manlijk eigenbelang, of
liever vermeend eigenbelang, immers
discriminatie is ook niet in het belang
van de machtigen.Hoe schraal
klinkt daartegenover een opmerking als
van mr. Marie Witteveen, die na haar
benoeming tot ambassaderaad tegen een
verslaggever van het Haagse Dagblad
verklaarde: „Ik ben geen doorgewinter
de feministe, daarvoor heeft mijn liefde
voor de muziek en de beeldende kun
sten mij gevrijwaard," „zoals een paar
injecties de mens vrijwaren tegen pest
en cholera," merkt mevrouw W. Wij-
naendts Francken Dyserinck in „Vrou-
wenbelangen" daar schamper bij op en
zij vervolgt: „Neen, doorgewinterd is
geen enkele vrouw uit de tegenwoordi
ge generatieDe wintertijd, toen in
Zweden de ongehuwde vrouw als „een
dorre tak" werd aangeduid en nimmer
onder voogdij uitkwam, ligt een eeuw
achter ons. Zelfs de snerpende voor-
jaarsvlagen, waaraan de daarop vol
gende generatie vrouwen het hoofd te
bieden had, was nimmer het deel van
de nu „geslaagden"." En na een uit
eenzetting over de verdiensten van de
operazangeres en toneelspeelster Mina
Kruseman, die een toegewijde echtge
note en moeder is geweest Wordt opge
merkt: „Maar die feministe bleef tot
haar dood. Op haar schouders en op
de schouders van wie naar haar stre
den, staan thans de ambassaderaad, de
rapportrice, de talloze hoogleraren", en
de minister, zouden we er aan toe wil
len voegen.
INDERDAAD, ER fs WEINIG be
langstelling meer voor de vrouwenbe-
langen, juist ook aan de kant van de
vrouwen zelf. Dat de situatie daarom
bevredigend zou zijn, kan men niet zeg
gen. Talloze slaven waren heel tevreden
met hun ondergeschikte positie, evenals
vele arbeiders in de 19de eeuw wan
trouwend en zelfs vijandig stonden te
genover de vakbeweging. Aan de strijd
gaat de bewustwording en het geloof
in de mogelijkheid om de positie te kun
nen verbeteren vooraf. Anderzijds zou
men het gebrek aan visie op deze mo
gelijkheden als 'n teken van onmondig
heid kunnen zien, een onmondigheid die
wellicht weer ontstaat uit onwetend
heid en de daarmee samenhangende
verschijnselen als gebrek aan belang
stelling en bekrompenheid.
Het gemis aan interesse is te betreu
ren, want de strijd is bij lange na niet
ten einde als men naar een maatschap
pij verlangt waarin aan fundamentele
eisen van gelijkberechtiging is voldaan.
Onze samenleving beschouwt het als
normaal, dat de vrouw haar roeping in
het gezin vindt (en brengt daar mate
rieel, maar ook geestelijk geweldige of
fers voor) en daar blijft ook als de kin
deren groot zijn. De mogelijkheden voor
gehuwde vrouwen met 'n gezin, die wil
len werken zijn niet groot en bovendien
hebben de heren der schepping zo hun
bezwaren. Zij hebben echter naast hun
gezin nog een vaak door hen belang
rijker geachte roeping in de wereld,
hun beroep, hun carrière. De vrouw
moet die vinden in negatieve arbeid als
stofbestrijding tussen gootsteen en dres
soir en in kinderen die haar ontgroei
en. Over de manier waarop er in onze
maatschappij naar de ongehuwde en de
gescheiden vrouw veelal gekeken wordt,
willen we het dan maar niet eens heb
ben
Maar in het emancipatieproces,
Zou jy ooit eene vrije vrouw
trouwen?
Merci, eerder een getrouwde vrouw
vrijen!
waarvoor duidelijk door vrouwen ge
streden wordt, is een stilstand gekomen
en dat betekent in een zich in ver
sneld tempo wijzigende wereld achter
uitgang. in een wereld waarin een
specifiek vrouwelijk geluid zo bitter no-
- ril f ,rrt erttri iTf rDÉuWf -•ttlf» lm
iOq
99
HIJ ZAL ER ZICH wel met hand en
tand, met man en macht, tegen verzet
ten, maar „eigenlijk" is de dichter A.
Marja een romanticus, met aftrek van
de mystiek, van de „droom" en de ge-
voelscultus, en met toevoeging van een
behoorlijke dosis onversneden intelli
gentie, een waakzame, borende, ont
maskerende, uitdagende intelligentie.
„De dromer", dichtte hij destijds,
„hielp ik welbewust om zeep, want en
kel dromen houd ik voor steriel". Wat
er in zijn werk na vermindering met
het één en vermeerdering met het an
der overblijft, is nu juist de kern er
van: de onvervuldheid, de voortduren
de vete met de wereld zoals deze is,
met Marja zoals hij is, met de rad
draaiers van de klinkende frasen, de
mombakkesen van de uitgestreken ge
zichten, de glibberigheid van de aal
gladde moraalridders, het rozemarijn
parfum van de zwijmelende poëtasters,
en van „al die pilatussen die don
ders goed beter weten". Marja heeft
als dichter geen lusthof gecultiveerd
van welriekende rijmen, van tsjilpend
alliteraties, van hooggestemd zingende
assonanties. Hij heeft heel expres lelij
ke woordjes gezegd, de edele zielen ge
kielhaald onder de strofen van zijn ge
dichten door, heilige huisjes neerge
haald, de demonen getart, de zedepre
kers voor de voeten gelopen, de fari
zeeërs over de hekel gehaald. Hij ra
kelde met zijn vers in het geweten,
hij hoonde, gromde en striemde. Hij
dicht met een grauw en een snauw,
met een vloek en een zucht, met „klie
ren en nieren" (zoals Marnix Gijsen
het noemde), met bittere gal en bijtend
zuur, en hij is mét en dóór dat alles
meer en waarachtiger een dichter, zui
verder een dichter dan de zoetvloeien-
den, de welluidenden, de „weimenen
den", de strelers van de lieve gehoors-
organen. Hij troost niet, zoals men dat
van verheven dichters verwacht en
graag, o zo graag hoort. Hij bijt. Hij
bijt door alle schijnlagen van het zoge
naamde fatsoen, van ethische princi
pes, van verfraaiende dogma's heen,
tot op de droesem van het „coeur hu-
mijn" zoals hij zijn lezers eens door
de dwang van het rijm noodzaakte te
lezen in plaats van „coeur humain"
en is met dat alles meer „moralist"
dan de zeer humanen en zeer geleer
den: een dichter, die zijn poëzie waar
m.aakt en is wat hij dicht. Hij rijdt
zijn vers met zweepslag en spoor dwars
door de moerassen en woestijnen van
de zogeheten gecultiveerde poëzie heen
en staat tenslotte waar hij staat,
alleen misschien en in vijandschap met
zichzelf, maar hoe dan ook „zichzelf",
met alle deuken en knauwen die hij
onderweg opliep.
VOOR ZOVER ELK VAN zijn bun
dels me er in de loop van de jaren al
niet van overtuigde dat hij juist door
zijn agressieve sarcasmen, zijn galgen
humor, zijn rauwheid en ruigheid een
fel-gedreven, scherp-geslepen dichter is,
wiens technisch vakmanschap hem in
staat stelt om elke poëtische hindernis
A. Marja
te nemen, gaf zijn bij Stols/Barth ver
schenen zelfkeur „Nochtans een Chris
ten" mij de zekerheid dat Marja uit
onze vaderlandse poëzie niet meer is
weg te denken. De keuze, die hij uit
zijn in de jaren 1952-1959 verschenen
zestal bundels heeft gemaakt, vermeer
derd met ongebundeld nieuw werk en
een herdichting van zijn in 1947 gepu
bliceerde „verhalende" gedicht „De
Keuze", vporafgegaan door de van
1937 daterende „Ballade van Jezus Bar
Abbas", die keuze dan is kenmer
kend voor hetgeen hijzelf representa
tief acht voor zijn dichterschap. Alles
wat maar enigszins zweemde naar „ge
voeligheid", naar een zich blootgeven
van „tedere gevoelens", is weggelaten.
Vergelijkt men de oorspronkelijke ver
sie van het lange gedicht „De Keuze"
met de hier opgenomen herbewerking
daarvan, dan weet men, kan men al
thans weten, hoe onverbiddelijk Marja
zijn rossinant want hij is een Don
Quichotte, niet van de droeve, maar
van de onvervaarde figuur! is gaan
berijden met stang en trens. De stro
fen zijn korter, bondiger en daardoor
straffer geworden, de in het origineel
nog met de lieflijke poëzie een klein
beetje boelerende woordjes zijn vervan
gen door pezig-parerende taalwendin
gen en het geheel is daardoor gewor
den tot een werk van hooggespannen
voltage: wie het aanraakt krijgt de
Gompertse „schok der herkenning".
HERKENNING: de gehele bundel
„Nochtans een Christen", zoals Marja
deze uit zijn oeuvre van de laatste
veertien jaar samenstelde, staat in de
zelfde toonsoort geschreven van de
dichter, die als geen ander de laat
middeleeuwse poëzie doorbrak, door-
snééd met de scherven van zijn geteis
terd leven: Francois Villon. Marja
heeft als twintigste-eeuwer misschien
wat dunner bloed dan zijn broeder
vagebond „d'antan", dan de revolteren
de vagant en aartsschelm, maar zijn
vers is ondanks alle intelligentie even
fervent, even gallig en bits, even vlam
mend en brandend en ziedend, even
waarachtig (als men wil: schaamte
loos) als dat van die middeleeuws-san
guinische galgenbrok en lazaroni, die
zich uit dezelfde onvree als Marja
„nochtans een Christen" voelde en
noemde.
NOCHTANS beter en juister kan
men zeggen: daardoor. Evenals Fran
cois Villon is Marja de „marteldood
der liefde" gestorven: „car en amours
mourut martyr", werd het hem ernaar
gemaakt en maakte hij het ernaar dat
het leven hem bitter ging smaken. Wie
dat niet uit zijn gedichten leest, niet in
zijn gedichten hóórt, is voor een poëzie
als de zijne verloren en doet beter zich
door rijmen te laten lijmen. En even
als de dichter van het formidabele, ge
beukte en gehamerde brok dichtkunst
dat „Le Testament" heet was Marja
ik verwijs naar het motto van Albert
Camus, dat hij aan zijn bundel deed
voorafgaan de prooi van zijn waar
heden, de dupe van zijn gevoeligheid,
de kweller van zijn hart. In zijn jeugd
roman „Snippers op de rivier" scheur
de hij, in het nauw gedreven door een
verachtelijke tijd, zijn illusies in stuk
ken en brokken, verstrooide hij de as
van zijn liefde in de vier windhoeken
van een wereld die niet beter verdien
de dan ze betaald kreeg. Marja, als
een der velen het kind van de reke
ning, presenteerde de rekening van het
kind dat zijn jeugd verloor, en evenals
Maitre Francois Villon had hij de boe
ren, burgers en buitenlui kunnen uitno
digen om te komen zien hoe hij daar
lag, „nobles hommes", gehavend en
haveloos, maar vrij van tol en cijns
aan keizer en koning, en enkel schat
plichtig aan „Dieu de Paradis", God
de Heer in het Paradijs, de galg brus-
kerend met zijn schampere grimmig
heden en nochtans een Christen.
WIE DAAR LUST in heeft kan gerust
A. Th. Mooy zoals Marja in de bur
gerlijke stand te boek staat uitspe
len tegen de dichter A. Marja, hij is
er geen grein minder een dichter door,
hij dicht er geen haar minder de waar
heid om, de onwelgevallige, geschuwde,
graag verbloemde en zondags-uitgedos
te waarheid, nochtans de waarheid en
nochtans rasechte poëzie. Hoe hijzelf
tegenover de dichtkunst staat, spreekt
•rait eè» verandering' die hij in de-Slot
regel van-Zijn verwoorde Schurriann-
cyclus „Wat ik spéeldè" meesterlijk
werkstukje, dat aan de aandacht van
de omnivoren der poëzie is ontsnapt
heeft aangebracht. Wat stond er in
Marja's poëzie-zetting van het besluit
der „Kinderszenen"? Dit: „Wat ik
speelde sluimert in de beelden en
vindt vormen die leven verder
geven: poëzie ja poëzie". En
wat stelde Marja voor dat „ja poëzie"
in de plaats? Een zich distanciërend
„nu ja poëzie". En met dat éne inge
laste woordje „nu" laat hij de dwepers
en esteten nogmaals weten dat hij niet
op de Olympus is gezeten, maar en
duur betaald als Job op de mest
vaalt.
IN ENKELE van de in deze bundel
opgenomen nieuwe gedichten is iets
gaande, dat aan de varianten van Mar
ja's „parlando" een dimensie toevoegt,
het sterkst in de beide verzen „Ima
go": het beeld verdiept zich en in het
schemerdonker daarvan opent zich het
onderbewustzijn in een flakkerende
gloed. Maar men moet dat zelf lezen,
zelf ondergaan, om Marja te verstaan
als een buikspreker van het geweten,
van zijn gepantserde en gemaskerde
gevoelens, van de Marja die hij „eigen
lijk" is en des te meer is, naarmate
hij schimpender dicht: een (zoals Goe
the schreef) uit het paradijs der war
me gevoelens verdreven Adam.
Hier dicht hij zijn grafschrift, dat de
meespelende dood hem ingaf:
„Nochtans een christen, wereld: uw
(genot
bleef, tot het slot, meer dan uw spot
(hem kwellen.
En toch had hij u lief, en van dat lot
tracht wat hier rot nog vrolijk te
(vertellen."
En laat men nu maar traditioneel of
avantgardistisch de woordjes koesteren,
Marja is een volbloed dichter, een mo
derne Francois Villon, die zijn lezers
waar ze bij staan het laatste zelfbedrog
uit de zakken rolt.