Jongste dichtbundel van H.W.J. M. Keuls TRADITIE BASIS VOOR HET ENGELSE TONEEL Johan Wagenaar-stichtieg geeft opera-opdrachten Verzmn uit het grensgebied tussen iepen en dood Litteraire '1 De Eduard van Beinum- stichting in Breukelen Erbij dinbur oals dit onde door The Royal opgei oei Shake ompany. w e tan als Pandara are spt \di Max rr \udle He Max an na me W<*i- HET TONEEL IN ENGELAND werd, evenals in andere Europese landen, in de kerk geboren. Toen nog maar weinig mensen konden lezen, was men genoodzaakt het bijbelverhaal mondeling te verspreiden en zo ontstonden in de middeleeuwen verscheidene reeksen mysteriespelen, die elk een bijbels onderwerp hadden en in de kerk of op straat werden op gevoerd. Enkele hiervan zijn bewaard gebleven, zoals de York Mystery plays, die om de drie jaar worden opgevoerd tijdens het \ork Festival in een openluchttheater op de plaats waar vroeger een Engels klooster stond. Ten tijde van koningin Elisabeth I beleefde het Engelse toneel een periode van grote bloei en vooruitgang, met een aantal talentvolle schrijvers als Marlowe, Lylv, Kvd en Greene, wier werk nu bekender zou zijn, als het niet op de achtergrond was geraakt door die gymnasiast uit een klein plaatsje van Midden-Engeland: William Shakespeare uit Stratford-upon-Avon. SHAKESPEARE heeft grote in vloed uitgeoefend op het Engelse to neel en een acteertraditie gevestigd, die zich eeuwenlang wist te hand haven. Ofschoon elke generatie zijn eigen acteerstijl meebrengt, kan geen enkele acteur de top bereiken als hij niet Shakespeare heeft gespeeld, want geen andere toneelschrijver geeft de acteur zulke gelegenheden om zijn talenten te tonen. Dit is waarschijnlijk de oorzaak, dat Engeland zoveel grote toneelspelers heeft voortgebracht, van Richard Burbage, David Garrick en Henry Irving tot Laurence Olivier, John Gielgud, Michael Redgrave en Ralph Richardson, om maar enkele hedendaagse topfiguren te noemen. Voor acteertraditie zorgde echter ook de „Comedy of Manners", die in de zeventiende eeuw, vooral tijdens de regering van Karei II, het toneel in Engeland beheerste. Congreve, Dry den, Wycherley, Vanbrugh en Farquhar schreven elegante en ge kunstelde stukken, die veel houding, stijlgevoel en vooral een goede dictie vergden. Stukken als The Way of the World" en „The Country Wife" zijn nog steeds populair. FARQUHAR werd ervan beticht de „Comedy of Manners" de doodsteek toe te brengen door in dit in wezen immorele kunstmedium met een vleug je moraal aan te komen. Zijn werk effende in de achttiende eeuw het pad voor Sheridan en Goldsmith, die nog meer sentiment legden in hun stukken en wier namen nog regelmatig op de programma's voorkomen. Favoriet zijn „She Stoops to Conquer" en „The School for Scandal", waarvan de laatste maan denlang in Londen werd gespeeld in John Gielguds prachtige sterrenbezet ting en ook in New York ten tonele zal worden gebracht. De negentiende eeuw is opmerkelijker geweest door de acteurs dan door de toneelschrijvers. Henry Irving had geen belangstelling voor het moderne drama en putte zijn voornaamste suc cessen uit Shakespeare en melodra ma's zoals „The Bells". Dit was het tijdperk van het goed in elkaar gezet te toneelstuk. Meestal was dat dan een huiselijk drama van enige sociologische betekenis. In Engeland vond deze stro ming in Arthur Pinero en Henry Arthur Jones zijn leidende figuren. Het goede blijspel is echter altijd zeer populair geweest in de Engelse schouwburg ên tegen het einde van de eeuw begroette men dankbaar de stukken van Oscai Wilde, wiens „The Importance of Being Ernest" even onmisbaar is geworden als een elegante opvoering van „The Way of the World". DE EEUWWENDE werd gekenmerkt door de geboorte van de realistische school van toneelschrijvers John Gals worthy, Granville Barker en de opkomst van de Manchester school. Wij noemen Stanley Houghton (wiens „Hobson's Choice werd verfilmd met Charles Laughton), Harold Bnghouse en St. John Ervine, die plaatselijke pro blemen met een realistisch idealisme behandelde. Er trad echter in deze tijd nog een andere figuur naar voren, een man, die van grote betekenis zou zijn voor het Engelse drama. George Bernard Shaw had reeds be kendheid verworven door zijn muziek- en toneelkritieken en door zijn vroege toneelstukken, die in besloten kring wa ren opgevoerd. Nu echter werden zijn werken in het Royal Court Theatre ge speeld, waar in 1908 Granville Barker een seizoen inzette, dat een mijlpaal zou betekenen voor het Britse theater. DEZE KLEINE SCHOUWBURG in Sloane Square, ver van de andere Lon- dense theaters, trok ook de kenners toen op het eind van de twintiger ja ren Sir Barry Jackson en Shaw en Shakespeare liet opvoeren en tevens de stoot gaf tot de eerste opvoeringen door beroepsacteurs van Shaws Pentateuch „Back to Methusaleh". Hij was het ook, die Sir Ralph Richardson en Sir Laurence Olivier in Londen liet debu teren. Nu is dit theater de zetel van de avant-garde onder leiding van George Devine. Hier beleefde John Osbornes „Look Back in Anger" de première om te worden gevolgd door stukken van Ar nold Wesker, Harold Pinter, Ionesco Beckett en andere moderne schrijvers. IN DE TWINTIGER en dertiger ja ren bleef Shaw de toon aangeven, maar ook het „salontoneel" was populair met als leidende figuren Somerset Maugham en Noel Coward. Ook de revue bloeide, grotendeels door toedoen van Charles B. Cochran en André Chariot. Na de tweede wereldoorlog zag het er naar uit, dat Christopher Fry het poë tische drama zou doen terugkeren. Zijn „The Lady's Not For Burning", „Venus Observed" en „The Dark is Light Enough" vielen op door hun rijkdom van taal en lieten acteurs als Sir John Gielgud, Laurence Olivier en Dame Edith Evans ten volle tot hun recht ko men. Deze stroming duurde echter niet lang en het is veelbetekenend, dat Fry in zijn jongste stuk „Curtmantle" alle welsprekendheid heeft laten varen voor een vlak en onopgesmukt Engels. Heden ten dage is „salontoneel" uit de gratie en zijn stukken over de ar beidersklasse geliefd bij elk soort pu bliek. wellicht omdat enkele van de bes te jonge schrijvers uit deze klasse zijn voortgekomen. De detective-thriller en de dolle klucht hebben hun geheel eigen plaats op het repertoire behouden. De laatste jaren gaven een herle- ving te zien van de Engelse musical. Sinds de oorlog leek het of de Ameri kanen het monopolie van dit genre amu sement bezaten. maar kortgeleden oogstte de jonge Londenaar Lionel Bart groot succes met „Olivier!", een muzi kale versie van Dickens' „Olivier Twist" (die nu ook in de Verenigde Sta ten open doekjes krijgt) en „Blitz" dat de bombardementen op Londen tijdens de tweede wereldoorlog tot thema heeft. „Vanity Fair" van Thackeray zal weldra als musical in Londen worden opgevoerd. HET TONEEL IN ENGELAND be rust hoofdzakelijk op een commerciële basis. Pas na de tweede wereldoorlog werden culturele manifestaties met een financieel risico door de regering ge subsidieerd via de Arts Council of Great Britain. Wij noemen in dit verband The Old Vic, een gezelschap dat zich sinds de oprichting vóór de eerste wereldoorlog, steeds ten doel gesteld heeft tegen ge reduceerde prijzen Shakespeare en ande re klassieken op te voeren. Tal van vooraanstaande acteurs als Gielgud, Richardson en Olivier leerden bij deze WA Brenda Bruce als Winnie in Happy Days" van Samuel Beckett, door het Royal Court Theatre te Londen. Van 16 tot 30 april zal in „Huize Queek- hoven" te Breukelen een internationale bijeenkomst gehouden worden voor zan gers, zangeressen en begeleiders. Deze bijeenkomst wordt georganiseerd door het Internationaal Toonkunstenaarscentrum „Eduard van Beinum" en zal onder lei ding staan van Noëmie Perugia uit Parijs. Elke deelnemer(ster) draagt een zelfge kozen programma voor uit het repertoire van de opera, het oratorium en het lied, waarna tussen uitvoerenden en leiding een gedachtenwisseling zal volgen. Op het pro gramma staan voorts voordrachten en dis cussies over onderwerpen als: de gedachte van de dichter weergegeven door de com ponist, het probleem van de vertalingen, het optreden in het openbaar. Voor de avonduren ligt het in de bedoeling beken de solisten uit verschillende landen te la ten optreden. De weken zullen besloten worden met een of meer openbare concerten. De leiding zal uit de deelnemers de hiervoor in aanmerking komende kunstenaars aan wijzen. Het is mogelijk de muziekweken geheel of gedeeltelijk als hospitant (Audi teur) bij te wonen. Het bestuur van de Johan-Wagenaarstich ting heeft een besloten prijsvraag uitge schreven voor een korte opera (êénakter), waarvan de duur een derde of een halve avond zal moeten bedragen. Tot deelneming zijn uitgenodigd prof. Hendrik Andriessen te Den Haag, Jan Mas- seüs te Leeuwarden en Jaap Geraedts in Den Haag, die alle drie de uitnodiging hebben aanvaard. De heren Kees van Baaren, Paul Pella en Willem van Otterloo hebben in principe toegezegd in de jury zitting te nemen. Het bestuur van de Jan-Campertstichting heeft zich bereid verklaard, indien niet van een bestaande tekst gebruik wordt ge maakt, voor het libretto een vergoeding in uitzicht te stellen, op voorwaarde dat de te schrijven tekst aan redelijke litteraire eisen beantwoordt. Het bestuur van het Holland Festival wil te zijner tijd de op voering van het eventueel te bekronen wer bevorderen. Het bestuur gaf voorts aan Oscar van Hemel te Hilversum, een op dracht voor het componeren van een con cert of ander symfonisch werk. De compo nist heeft de hem verleende opdracht aan vaard. |||||||||||||||||||||||||||||j||||||||||!l||!l|||||||||||||||j|||||||||||lll|||||||||||||||||||]|lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll!ll!llllinillllllllllllllllllllllllllllllllllllllll!l!lllllllllllllllllllllllllll v c "ra^. AA. y i i v A -y';- - sA.A V A-A A'a A-1\a' ,v. AA 'A-A-,y;.t it, ..A IA A '"A v '-'"AA 'A>- "At Vivien Leigh als Viloa uit „Twelfth Night" van Shakespeare door The Old Vic, tijdens een tournee door de Verenigde Staten. groep Shakespeare spelen, terwijl ook de befaamde regisseur Tyrone Guthrie, zijn medewerking verleende. Samen met de Royal Shakespeare Theatre te Stratford-upon-Avon heeft dit gezel schap de Shakespeariaanse traditie le vend gehouden. In de laatste jaren hebben toneel groepen van The Old Vic Europa en Noord- en Zuid-Amerika bezocht en wanneer The National Theatre of Bri tain straks aan de zuidelijke Thames- oever zal zijn gevestigd, zal The Old Vic erin worden opgenomen. In 1961 nam het Royal Shakespeare Theatre het Aldwych Theatre in Lon den over en voert er nu het hele jaar oude en nieuwe stukken op, terwijl de Shakespeare-spelen te Stratford ge handhaafd blijven. DEZE BEIDE ORGANISATIES bla zen, samen met de Royal Court, de Britse toneelwereld nieuw leven in. Wel iswaar heeft de televisie de belangstel ling op het platteland doen verflauwen, maar sommige steden, vooral Birming ham en Bristol, hebben een vast thea terrepertoire. In Coventry en Nottingham zijn nieu we schouwburgen gebouwd en Michael Redgrave heeft de artistieke leiding op zich genömen van een theater in Guild ford in Surry. Enkele maanden geleden werd in Chichester (Sussex) een nieuw openluchttheater geopend waar Lau rence Olivier drie stukken zal regisseren, waaraan de beste acteurs medewerken. Dit experiment wordt volgend jaar her haald. Dan zal Sir Laurence Olivier het National Theatre regisseren. Joan Littlefield DE TI TEL VAN DE in voorbereiding zijnde bundel, die de bijna tachtigjari ge dichter H. W. J. M. Keuls in zijn dankwoord bij de uitreiking van de hem als hoogste onderscheiding toege kende P. C. Hooftprijs (1962) terloops noemde, lag geheel in de lijn van zijn latere en laatste ontwikkeling: „Ach terwaarts''. Het boek is nu in de Ce der-reeks van J. M. Meulenhoff ver schenen en bevestigt strofe na strofe wat men verwachten kon: dit zijn ge dichten uit het grensgebied tussen le ven en dood. Zij stem klinkt al verder weg, zijn taal raakt de dingen van het leven nauwelijks meer aan en spreekt in zichzelf met zichzelf van de laatste dingen, die overblijven als schijn, be geerte, verwachting, vrees en wanhoop zijn afgevallen en weggevallen. Wal rest is essentie: voorbereiding, soms weerstrevend, soms verlangend, hier moedeloos, daar hoopvol, een enkele keer met een opflikkerend verzet tegen het altijd weerkerend afscheid, het verzet van een mens die het leven on danks de onvervulbaarheid van het hoogste, en ook dóór de onvervulbaar heid daarvan, zeer lief heeft gehad. Het is juist de tegenstelling tussen die levensliefde en haar onverwezenlijk- baarheid waaraan de poëzie van Keuls in de dubbeltoon klinkt van de vergees telijkte zinnelijkheid. Want al heeft het er de schijn van dat zijn gedicht wei nig bewogen is, onder het oppervlak van de conventionele versvorm son net, rondeel, kwatrijn voeren ontgoo cheling en tederheid, opstandigheid en aanvaarding, geloof en twijfel, levens- dorst en moeheid, een stille strijd. In zichzelf besloten, is Keuls van nature de dichter van „het zwevende even wicht", dat zich in zijn gehele oeuvre beweegt om een magnetisch punt van stilte en rust, rust, die geen doffe berusting, geen onbeweeglijkheid is, maar een rustend midden waar het rad van Ixion stilstaat; stilte, die geen ge luidloosheid is, maar het wit van alle klanken tezamen, waarin hun kleuren zich hebben op gelost. In het zuiverste van zijn werk is de poëzie van Keuls bijna een zwijgen. En alles wat hij te zeggen heeft over leed, vreugde, ver geefsheid, heimwee, onthechting en verbondenheid wordt door dat zwijgen omhuld. MEN MOET EEN GOED gehoor heb ben om in de streng-beheerste vers vorm van Keuls de muziek van deze dichter te verstaan. Muziek, zeg ik, waarmee ik niet doel op de uiterlijke klankversierselen van de vroegere poë zie. Zijn rijm is niet rijk, zijn allite raties en assonanties worden, als alles wat op klankvertoon uit is, eerder ge meden dan gezocht. Het muzikale ligt in de innerlijke beweging, de verstilde bewogenheid, die rimpelend aan de op pervlakte komt. „Mijn wat'ren schuilen onder riet", dicht Keuls in deze bun del; weggedoken bespelen, bezingen zij dat riet, alsof het geluid van veraf kwam. Men heeft dat zijn monotonia genoemd en men kan het zo noemen, als men onder deze eentonigheid het aanhoudende vibreren van de grondtoon verstaat waarin zijn leven geschreven staat. In deze poëzie komt alles aan op de nuances, op de intensiteit waarmee de dichter zijn taalinstrument aan strijkt, ingehouden, vragend, mijme rend, "Opvlammend plotseling in een on verwacht straf accoord, dat in de stil te verijlt. MEER DAN EENS is onder het le zen van Keuls' poëzie het beeld bij mij opgerezen van een eenzaam man die zich in de stilste kamer van een sche merig huis tijdens een grijze namiddag heeft teruggetrokken om alleen te zijn met zijn hunkering naar een volkomen harmonie en zich één te voelen met wat de wijsgeer Arthur Schopenhauer het klare wereldoog noemde: het oog dat, boven de vertroebelende gemoeds bewegingen verheven, alles aanschouwt en beschouwt in een vlekkeloze sereni teit. Wat bij Keuls' tijdgenoot Bloem spontaan naar buiten stroomde als tra giek van het onvervulbare, wat bij Van Eyck een geleidende stroom vond in een Spinozistische levensleer en mys tiek, kwam Keuls prevelend over de lippen alsof het spreken, het bekennen van zijn verborgenste gevoelens hem moeite kostte, niet als dichter maar alS mens. Als dichter immers beheerst hij de traditionele versvorm perfect, be hoort hij tot de classici van de Neder landse poëzie. Dat hij zich met een bewonderenswaardige zelftucht aan de overgeleverde prosodie heeft gehouden en binnen de grenzen daarvan het ul- tiemste, het innigste heeft gedicht wat hij te zeggen had, was geen gebrek aan durf, maar aan noodzaak. Voor deze gesloten mens was en bleef het herme tische gedicht de aangewezen, de enige authentieke vorm, waarbinnen hij zijn gevoelens veilig wist. Vandaar dat het rondeel, dat men de aanvangsregel sluit, en het sonnet, dat zich de beper king van veertien (of, als variant, van dertien) versregels oplegt, door Keuls meesterlijk bespeeld werden: fuga kunst bij uitnemendheid. Maar binnen deze gegeven structuur is het èigenlijke zingen gaande, con sordino, en met de jaren steeds meer „binnensmonds", steeds meer „achterwaarts". Op een afstand van tachtig jaren ziet men de levensomtrekken scherper: het bij komstige is verijld, vergeten; het we zenlijke blijft. AL LIJKT HET MISSCHIEN alsof Keuls zich herhaalt, zijn thema's de dood, de eenzaamheid, het geloof in de onvernietigbaarheid van het leven, het heimwee naar een één-zijn van en mét hemel en aarde, God en mens, ideaal en werkelijkheid zijn in hun dieptse zin afgestemd op het naderend einde en ragfijn nog met het leven verbon den. „Alle dingen", dicht hij, „Alle dingen die ons binden Zijn van ijle stof gemaakt; Hoort gij niet achter de winden 't Oude huis dat kreunt en kraakt?" Weemoed wordt afgewisseld door doodsverlangen, beduchtheid door le venswil, „het hart is naar de doden on derweg, het brein wil eigen kracht en macht beleven". Maar boven die twee strijd uit gaat het besef van een kos misch verband, van een „stralend er gens", dat hij, zoals Dante eens Bea trice, telkens weer heeft verdicht tot vrouwelijke gestalte, onzichtbaar welis waar, onbereikbaar zelfs, „een wezen dat geen omtrek heeft", maar alomtegenwoordig als teken van gener- zijds, waarmee geen aards bestaan zich kan verstaan dan in het autonome ge dicht. Afgezien van enkele verzen die bui ten deze persoonlijke thematiek staan een voortreffelijk gedicht dat gewijd is aan de nagedachtenis van Tlsem Mauhs, een gedicht naar aanleiding van een verhaal van Anton Tsjechov, een enkele herinnering aan de oorlogs gruwel is het direct of indirect de dood, die in deze achterwaartse poëzie meespreekt en meedicht, de dood als bezinning op het leven en het niet- meer-zijn: „Zuchten en ik hoor mij klagen, Vluchten en ik lijk verslagen, Tot mijn adem zwenken gaat: Luchten en ik word gedragen." Uit de voortreffelijke vertalingen, die „Achterwaarts" besluiten, blijkt in overeenstemming met vroegere bundels de verwantschap van Keuls met de dichters van zijn voorkeur: Charles d'Orléans en Stéphane Mallarmé, Goe the en William Blake, Jules Superviel- le en Dylan Thomas. Zijn herdichting van Goethe's Divan-gedicht „In tau- send Formen magst du dich ver- stecken" is een meesterstukje, de be werking van Hofmannsthals „Ballade des ausseren Lebens" heeft de slepende cèllostreek van het origineel. Al betekent, wil ik hopen, deze bun del geen afsluiting van dit dichterleven, het is een kroonstuk, geweven van het fijnste filigraan. C. J. E. Dinaux

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1963 | | pagina 15