IRVING WALLACE LEGT EEN LADING C KN&M/E1 ONDER NOBELPRIJZEN i Verwezenlijking van gelijke kansen een moeilijk probleem Hoe meer mensenhoe meer economische groèi ZATERDAG 9 FEBRUARI 1963 Erbij PAGINA TWEE Dit jaar 81 kandidaten voor de Nobelprijs voor litteratuur Drs. Hans Duller P Drs. W. Langeveld Het is niet onmogelijk dat aan Irving Wallace nog eens een Nobelprijs wordt toegekend, maar als dat gebeurt, zal hij de prijs wel niet krijgen voor zijn boek over de prijzen. Deze vruchtbare, 46-jarige schrijver is namelijk van mening dat deze meest luisterrijke onderscheidingen, die op 10 december j.l. voor de 61ste maal zijn verleend, in vele opzichten ver ouderd, het produkt van vooringenomenheid, en van beperkte waarde zijn Wallace heeft vijftien jaar besteed aan het opstellen van zijn romantisch verhaal over wat bij de toekenning van Nobelprijzen achter de schermen omgaat. Hij heeft twee reizen naar Zweden gemaakt, juryleden, functio narissen en prijswinnaars geïnterviewd en „talloze maanden" aan speur werk besteed. Daaruit is zijn veel verkochte roman „The Prize" voortge komen, een verzameling van over de prijzen uitgesproken opinies en hij heeft zich zeker een aantal litteraire vijanden gemaakt. Toch is hij van mening, dat de juryleden, mensen als zij zijn vrij goed werk hebben ge daan. „De huidige Nobelprijzen zijn tot zekere hoogte uitstekend zei Wallace in een persgesprek maar ze gaan niet ver genoeg. Ze zijn ver ouderd, te beperkt en houden geen gelijke tred met de vooruitgang die wij hebben gemaakt sinds Alfred Nobel in 1895. te Parijs zijn beroemde testament neerschreef op een half velletje papier". De Nobelcommissie van de Zweed se Academie heeft 81 kandidaten voor de Nobelprijs voor litteratuur toegelaten. Vorig jaar was hun aan tal ongeveer 70. De secretaris van de commissie, Uno Willers, heeft mee gedeeld: „Zoals gewoonlijk zijn veel meer namen ingestuurd. De commis sie kan echter slechts die kandidaten in overweging nemen die door aca demies, verenigingen van schrijvers of Pen-Clubs voorgedragen worden, zij die eerder een litteratuurprijs ge kregen hebben en nog een aantal anderen. Dit jaar voldeden echter 81 kandidaten aan de maatstaven. Het is het grootste aantal dat wij ooit gehad hebben". De letterkundige prijs zal eind oktober door de Zweedse Academie worden toege kend. WALLACE ZEI dat Nobel, de uitvin der van het dynamiet, oorspronkelijk slechts drie prijzen had willen instel len voor geneeskunde, natuurkunde en scheikunde maar dat barones Bertha von Suttner, de pacifiste, hem later had overreden ook een vredes prijs in te stellen, die zij in 1905 dan ook zelf heeft gekregen. De litteratuur- prijs is het laatst in het prijzenpro- gramma opgenomen, nadat Nobel zelf een griezelspel „Nemesis" had ge schreven, dat zo slecht was dat zijn verwanten volgens Wallace na zijn dood elk exemplaar dat zij konden vinden verbrandden. „Ik stel voor, de Vredesprijs af te schaffen", zei Wal lace. „Wij leven in een wereld, waar het geen oorlog en geen vrede is. Bo vendien, als de Nobeljury de prijs aan een Amerikaan toekent, zijn de Russen kwaad; krijgt een Duitser hem, dan ergeren de Fransen zich. Hij is al te belachelijk geworden. In 1962 was er geen Vredesprijs; hij is zelfs veertien keer niet toegekend. Wallace stelt voor, hem te vervangen door een prijs voor sociale wetenschappen, toe te kennen aan een socioloog of antropoloog, een voor vorderingen in de botanie en de biologie en een voor andere kunstvor men dan de letterkunde. IN VERBAND met laatstgenoemde prijs maakt Wallace gewag van Walt Disney, Pablo Picasso, Charles Chap lin, Igor Strawinsky en de danseres Galina Oelanova voor 1963. „Er is ge noeg geld beschikbaar voor nieuwe prijzen tot het gebruikelijke bedrag van 170.800 gulden per prijs", zegt Walla ce. „Nobel heeft een fonds van negen miljoen dollar nagelaten. Dit is thans gegroeid tot twaalf miljoen door inves teringen in Zweedse vaste goederen en 250.000 in Wall Street. Ik geloof dat No bel ,als hij nu zou leven, belangstelling zou hebben voor enkele van de nieuwe gebieden, die ik heb genoemd". „IK GELOOF OOK dat Nobel zou er kennen wat zijn erfgenamen en de juryleden niet doen dat de prijs voor geneeskunde moet worden herzien om de therapie van de geest en de psycho analyse te waarderen. Stel u voor, deze juryleden hebben Sigmund Freud elke keer, dat hij werd voorgesteld, af gestemd". Hij vindt dat ook een plaats dient te worden gereserveerd voor uit vinders, vooral omdat Nobel zelf zijn geld heeft verdiend met zijn patenten. „Het is ongelooflijk dat Thomas Edi son en gebroeders Wright nooit zijn geëerd, ofschoon zij allen ten tijde van de eerste prijstoekenningen nog leef den". TER ONDERSTEUNING van zijn be schuldiging van vooringenomenheid zei Wallace, dat vele leden van de Zweed se Academie anti-Amerikaans en anti- Russisch geweest zijn „niet precies anticommunistisch, maar even goed an ti-tsaristisch". Sommige Zweedse jury leden gaan van het standpunt uit, dat Amerikaanse schrijvers zoveel geld verdienen door de verkoop van de film rechten van hun boeken, dat zij het geld van een Nobelprijs niet nodig heb ben. I Een van de functionarissen, met wie Wallace tijde .s zijn onderzoek een on derhoud heeft gehad, was dr. Anders OSterling, secretaris van de Academie en een van de vijf, die kandidaten schiften en aanbevelen. „Hij was-ver- bazingwekkend openhartig", zei Wal lace. „Hij bekende me, dat hij erte- j||lllllllllllllllllllllllllllllllllllll!ll!llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll!llllllllllllllllllllllllll!llllllll!III!llll!llll!llllllllllllllllllllllllllllll!lllll!llllll!IIIIIIIIIIH^ 99 IN ZIJN ONLANGS voor de Vereniging voor Staat huishoudkunde uitgebrachte preadvies stelt prof. Schouten dat bevolkingsaanwas de economische groei bevordert (prof. Schouten doceert econometrie in Til burg). Deze uitspraak ontmoette bij de leden der ver eniging nogal wat critiek en aan het einde van de 99 jaarvergadering bevond de voorzitter, de gedachten- wisselingen overziend, dat de vraag naar het verband tussen bevolkingsomvang en welvaart bij de huidige i v an de e onomische wetenschap nog altijd on- "mtwoord blijft. NOG ALTIJD. En er wordt nu toch al enkele honderden jaren over gediscussieerd. De allereerste opmerkingen over het onderwerp stammen van Botero, in 1589. En iedereen weet hoe Malthus erover dacht. Ik vertaal met enige vrijheid uit zijn „Principles of Population": „De veronderstelling als zou de groei van de bevolking bijdragen tot de welvaart is volslagen absurd". Dat was in 1798. Met dit opzienbarende geschrift werd een periode afgeslo ten waarin men over de bevolkings aanwas net zo had gedacht als prof. Schouten nu. Condorcet bijvoor beeld, geleerd Markies en exponent bij uitstek van de Verlichting, gaf te kennen dat de menselijke rede in de loop van de geschiedenis steeds meer inzicht zou verwerven in de wetten der natuur, welke krachten hij aan zich zou onderwerpen tot hij ten slotte, liggend op de rug, alleen nog van het leven zou genieten. Ook Godwin keek in de toekomst en zag daar niets dan goeds. Er zou geen oorlog meer worden gevoerd en geen misdaad meer gepleegd. De Overheid werd overbodig, evenals het huwe lijk en de private eigendom, want iedereen was vrij, gedroeg zich net jes en er was van alles voOr iedereen genoeg. DE EERWAARDE DANIEL MAL THUS geraakte van deze lectuur dermate in vuur, dat hij zijn dagen doorbracht, sprekend van 't komend paradijs waarin men nog slechts een half uur per dag zou hoeven wer ken. Vooral dit laatste trekje kwam hem blijkbaar zeer aantrekkelijk voor. Zijn zoon Robert was aanzien lijk minder blij geaard. Voorname lijk om zijn oude heer te ergeren schreef deze de 80.000 woorden die zijn naam (zij het met het voorvoeg sel „neo" en de uitgang „ianisme") onsterflijk hebben gemaakt. Met dit schriftuur werd alle hoop op vooruitgang en harmonie de bodem ingeslagen. Toen hij het ge lezen had noemde Carlyle de econo mie „een naargeestige wetenschap". In de dagen van Malthus hadden vele Engelsen zich al eens afge vraagd hoeveel Engelsen er toch wel zouden zijn. Geteld had men ze niet, maar het begon op te vallen dat de voorspoed in de landbouw, die En geland in het begin van de 18e eeuw gekend had, in armoede was ver keerd Het leek wel of er niet ge noeg landbouwgrond meer was om alle mensen te kunnen voeden. De theorie van Malthus komt hierop neer, dat de natuur, verre van har monie te bewerkstelligen, ertoe neigt de bevolking van levende, zich vermenigvuldigende jvezens te doen stijgen boven de middelen van bestaan. Schouten contra Malthus Keurig deductief, grondde hij dit oordeel op de volgende hypothesen 1) De mens is van nature lui 2) Hij heeft voedsel nodig om te leven 3) Hij kent een sterke drift die leidt tot vermenigvuldiging van de soort 4) De hoeveelheid grond is beperkt. WAT ER NU GEBEUREN gaat laat zich 't duidelijkst demonstreren aan de volgende cijfertjes. Stel een gezin van 2 personen vader en moeder dus. Men is bescheiden: er komen maar twee kinderen. Nu zijn er 4 mensen. De beide kinderen krijgen ook weer elk 2 kinderen. Nu zijn er 8 mensen. Enzovoorts. De toeneming der bevolking ver loopt volgens een meetkundige reeks: 2, 4, 8, 16, 32. Maar de uit breiding van de landbouwopbrengst gen had gevochten dat een prijs werd toegekend aan Pearl Buck en gaf toe, dat de schrijver Iwan Boening de No belprijs had gekregen om Rusland schadeloos te stellen voor het overslaan van Tolstoi, Gorki en Tsjechov. Boe ning kreeg de prijs pas nadat hij naar Parijs was verhuisd, als een uitgeweke ne. „Dr. Osterling vertelde mij, dat Tho mas Wolfe, Somerset Maugham en Ja mes Joyce nooit kandidaat gesteld zijn en dat over Amerikanen zoals Robert Frost, Upton Sinclair en Theodore Dreiser wel is gediscussieerd maar dat zij zijn afgestemd. Ik gis slechts, maar ik denk dat ze de dichter-schrijver Bo ris Pasternak alleen geëerd hebben, omdat ze wisten, dat de Russische re gering razend zou zijn. En nu hebben ze de prijs voor natuurkunde toegekend aan Lev Landau, een Russische Jood, op hetzelfde ogenblik, waarop Rusland in de UNO werd beschuldigd van anti semitisme". Zelfs enkele beroemde Scandinaviërs hebben geen genade kunnen vinden. „Een machtig jurylid heeft alléén belet, dat Ibsen en Strindberg de Hier ontvangt de Amerikaanse schrijver John Steinbeck uit handen van de Zweedse koning de Nobelprijs voor litteratuur, die geldt als de luisterrijkste onderscheiding welke een auteur ten deel kan vallen. Irving Wallace is het daar niet erg mee eens, zoals uit nevenstaand artikel over zijn boek „The Prize" blijkt. prijs hebben gekregen. Aan Strindberg werd de prijs niet toegekend omdat hij interviews gegeven had, die tegen de Nobelrechters gericht waren," zei Wal lace. Maar Wallace haast zich, erop te wij zen, dat de juryleden intelligent genoeg zijn geweest om zulke groten als Ma dame Curie en haar echtgenoot Pierre, Albert Einstein, Marconi, de fysioloog Ivan Pavlov, Kipling, Yeats, Anatole France, Bertrand Russell, Ernest He mingway, de UNO-ambtenaar Ralph Bunche en Albert Schweitzer te eren. „Voor het grootste gedeelte doen de ju ryleden uitstekend werk en meestal eren zij hen, die het verdienen. Maar zij zijn en zijn altijd geweest stervelin gen vol vooroordelen, beïnvloed door nationalisme en kleinzielige pojitiek." Sociale ongelijkwaardigheid wordt door een rekenkundige reeks benaderd: I, 2, 3, 4. Naarmate de jaren verstrijken, lopen de beide reeksen steeds meer uiteen; er komen steeds meer hongerige mon den en de hoeveelheid voedsel neemt onvoldoende toe. Malthus zag maar één oplossing: uitstel van het huwelijk, of anders oorlog of de pest, om het bevol kingsoverschot wat uit te dunnen. Het is allemaal naar, schreef hij, maar het is nu eenmaal niet anders. „Er is een voortdurende neiging in alle levende wezens om zich te ver menigvuldigen boven het punt waarop er voor iedereen voldoende voedsel zou zijn". HET IS MERKWAARDIG zoals deze theorie zich tot op het huidig tijdstip heeft gehandhaafd. Vooral in de laatste jaren, nu de problemen van de ontwikkelingslanden aan de orde zijn gesteld, komt men Malthus weer regelmatig tegen Natuurlijk erkent men thans dat zijn „wet" ten hoogste een tendentie is, die in een enkel historisch geval gegolden heeft: Ierland van 1700 tot 1846, bijvoorbeeld. De Malthusiaan- s se analyse schijnt ook op te gaan voor verschijnselen die in de biologie worden bestudeerd. Voor de mens evenwel verbeeldt de theorie een al te sterke abstractie M van de werkelijkheid. Voor een analyse van het mense lijke bevolkingsprobleem komt men met de categorie „aantal" alleen niet uit, omdat de bevolking namelijk niet homogeen is. In een ontwikkel de samenleving treft juist de ver- scheidenheid; de bevolking is ge structureerd en dan gaat het model j| van Malthus niet meer op. Het gaat een econoom, die een ontwikkelings- gebied moet adviseren, helemaal niet om de vraag hoeveel mensen er zijn, maar hoeveel mensen er zijn waar hij iets aan hééft. Somimge onder ontwikkelde landen zijn duidelijk overbevolkt en toch wordt de in dustrialisatie belemmerd door tekort aan arbeid! Malthus' prognose heeft gefaald omdat hij de ontwikkeling der men selijke vermogens heeft onderschat. j= ^llll |||||l||||||l|||||||!lllll|||||l|||||||il||||llllllllll!llllllillllllllllllllllll!!lllllllllllil>IIHilllHIIIIII!ll>ll>IIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII>lllll>ll>lllll>lllllllll>lllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllül!llllllllllllllllllllllllllllllllllilllillllllll'F WANNEER WIJ er van uitgaan, dat in iedere industriële maatschappij het bestaan van sociale klassen onver mijdelijk is, want ook de communis tische landen hebben tot dusverre de klasseloosheid niet kunnen verwezen lijken en de kans dat zij dit ooit zullen doch is uitermate gering, rust op'de bevolking van democratieën de dure plicht om aan allen die een bepaalde gelijke begaafdheid bezitten gelijke kansen in opleiding en het bezetten van zelfs de hoogste plaatsen in het bedrijfsleven en bij de overheid te bieden. Deze plicht ontstaat niet al leen uit een oogpunt van sociale ge rechtigheid, maar ook uit economi sche noodzaak, want onze maat schappij vraagt om steeds meer spe cialisten, Zo zal de vraag naar acade mici in 1970 volgens de prognoses verdubbeld zijn en het is dus zaak al het potentieel aanwezige intellect ge schikte opleidingen te geven om in de naaste toekomst niet voor tekorten te staan. NU IS HET AANWIJZEN van be hoeften één ding, daarin voorzien echter een totaal ander. Niet alleen stellen onze financiële mogelijkheden grenzen, ook is het bijzonder moeilijk op korte termijn in het onderwijs grote aantallen nieuwe leerlingen of studenten op te nemen, omdat daarvoor geschikte, ge kwalificeerde leerkrachten ontbreken. Een snelle uitbreiding van het aantal opgeleiden zou tot >en duidelijke ver laging van het peil kunnen leiden en daarvan zouden alle studerenden de dupe kunnen worden. Maar behalve deze barrières van fi nanciële (het onderwijs is een zeer goede investering, zoals uit recente Ameri kaanse onderzoekingen blijkt, met een rendement van 9 tot 14 percent ge durende de laatste 60 jaar) en organisa torische aard, zijn er ook tal van maat schappelijke, die misschien meer invloed hebben dan de beide anderen. PROF. VAN HEEK, hoogleraar in de empirische sociologie te Leiden, heeft daarover in het boek „Drift en koers, Een halve eeuw sociale verandering in Nederland" (Assen, 1962), verschenen onder redactie van prof. A. N. J. den Hollander, prof. dr. E. W. Hofstee e.a. ter gelegenheid van het vijfentwintig jarig bestaan van de Nederlandse Socio, logische Vereniging een aantal belang wekkende punten naar voren gebracht. Dit boek bevat overigens zoveel in teressant materiaal, dat wij hopen er bij volgende gelegenheden nog op terug te komen. Lezing is een ieder die zich voor Nederlandse maatschappelijke ont wikkelingen interesseert warm aan bevolen. Zijn verhandeling draagt de in dit verband treffende titel „Sociale onge lijkwaardigheid" en uit de door hem gereleveerde harde feiten blijkt maar al te zeer, dat deze bestaat. Weliswaar is opvallend hoe in de beroepsprestige- stratificatie het prestige van de ar beider gedurende de laatste halve eeuw is gestegen, maar dat betekent aller minst, dat deze grote groep in onze be volking nu ook werkelijk gelijke kan sen heeft bij de opleiding. De stands- en statusverschillen zijn duidelijk minder groot en ook in de inkomenspositie is nivellering opgetreden Maar overdre ven voorstellingen moet men zich hier van nu ook weer niet maken. „Van Tulder's representatief stratificatie onderzoek toont, gelijk wij in ander verband reeds opmerkten, dat bij een totaal van zes onderscheiden sociale la gen nog altijd 38 percent van de Neder landse beroepsbevolking binnen eigen laag huwt en 79 percent met hoogstens één laag niveauverschil", (p. 157). Van een scherpe sociale mobiliteit is danook geen sprake, men wordt van krante jongen geen miljonair meer, zo daarop opit een grote kans heeft bestaan. DE BETEKENIS van opleiding en be roep is in onze maatschappij tegenwoor dig groter dan die van afkomst en wel stand. Met andere woorden, de opleiding is tot entreebiljet geworden voor het genieten van prestige en het uitoefenen van beroepen met een hoog aanzien. Een reden te meer dus om allen gelijke kansen te geven om tot de hoogste pos ten op te klimmen. Nu is daaraan mis schien in theorie in ons landje wel vol daan, maar de praktijk geeft een min der plezierig beeld. Uit een in 1953 ge daan onderzoek van P. Vinke zien we, dat in 1953 meer dan de helft der grote ondernemers afkomstig is uit de hoogste prestigelaag, nog geen veertig percent komt uit de middellagen, waarvan dan nog de meerderheid uit de bovenste. Slechts vijf percent komt uit de laagste categorieën. Is er in deze kringen dus wel bij zonder weinig „openheid", de ambte lijke bureaucratie geeft ons een demo cratischer beeld, want voor 85 tot 90 percent zijn de hogere ambtenaren, over twee generaties gezien, uit de ar beidersklasse en de kleine burgerij af komstig. Ook het leraarsberoep is tame lijk open, daar vinden we ruim zeven percent beroepsuitoefenaren wier vader arbeider was en meer dan de helft van hun vaders heeft alleen lager onder wijs genoten. Op de beroepsprestige- ladder stijgt of daalt per jaar ongeveer drie percent van de beroepsbevolking, dat wil zeggen 1,5 percent stijging en 1,5 percent daling bij zes sociale lagen. Sinds 1933 is dit cijfer weinig ver anderd, van een grotere sociale mobili teit kan daarom niet gesproken wor den. OVER GROTE AFSTAND stuit de stijging op de barrière van de academi sche beroepen. Kwam in het studiejaar 1936-1937 zes percent der studenten uit het lager milieu, in 1958-1959 was dit negen. Het betreft hier mannelijke stu denten, voor vrouwelijke zijn de cijfers vier en drie, een daling dus! Per 1.000 18-29-jarigen uit het hoger milieu studeerden er in 1954-1955 89 (mannen en vrouwen), het middel baar milieu 15 en uit het lager 2. En dan te denken dat deze milieus over de bevolking verdeeld zijn in de verhou ding 5 30 65! Het lager milieu komt er dus wel heel slecht af, maar ook de vrouw Prof. Van Heek merkt daarover op: „De academische emancipatie van de Nederlandse vrouw is een tot de hoogste beroepsprestigelagen beperkt verschijnsel" (p. 174). Velen zijn van mening, dat in deze lagere strata nog veel intellect schuilt. Daarvan blijkt ook wel het een en an der bij militaire keuringen, maar over dreven voorstellingen mag men zich ook hiervan niet maken. Met ons mo derne beurzen en selectiesysteem halen we de hoge uitschieters er in het al gemeen wel uit. Genieën gaan er niet „verloren", zoals dat heet. Wel laten we vele middelmatig en hoog begaafden met een voor hun capaciteiten te be perkte opleiding zitten. DAARAAN HEEFT ook de school schuld. Het komt nogal eens voor, dat onderwijzers en vooral leraren een (on bewuste) weerstand hebben tegen leer lingen uit het lager milieu en bij voor baat al sceptisch tegenover hun pres taties staan. Opvallend is echter, dat juist deze leerlingen gemiddeld het hoogste studierendement hebben, ze blijven minder vaak zitten! Dit is ech ter zuiver een gevolg van de scherpere selectie die op hen is toegepast en deze geschiedt dus toch uiteindelijk om fi nanciële redenen, want leerlingen wier ouders het betalen kunnen beschikken nu eenmaal over meer studiejaren. Na tuurlijk speelt daarbij de sociale aan passing ook een rol. Uit het Engelse Crowther-rapport zien we bijvoorbeeld, dat de meeste kinderen die bij het begin van de studie aan een „grammar- school" tot de groep hoogst gekwalifi- ceerden behoorden en aan het eind tot de laagste, afkomstig waren uit gezin nen met een halfgeschoolde of onge schoolde vader. De „grammar-school" is daarbij van oudsher een midden- standsschool waar scherp geselecteerd wordt. DE BEGAAFDEN uit het lager milieu die gaan studeren hebben het dus be paald niet eenvoudig. Toch is dit niet de voornaamste barrière, sterker werkt het gemis aan „streefkracht", aan stu diezin en ambitie in het lager milieu De gezinnen vormen meestal geen „fa milies éducogènes", waarin leren en onderwijs volgen werkelijk gewaar deerd worden als verrijking van de persoonlijkheid en als nuttige offers voor de toekomst. Men wacht met de keuze van een voortgezette opleiding vaak op een advies van de onderwijzer, in de middenklasse weten de ouders dikwijls al dat hun kind gaat studeren voor het de lagere school bezoekt. Deze streefkracht is buitengewoon belang rijk. Knob en Knebel deden een onder zoek in Hamburg onder 1 500 schoolkin deren en zij hebben ontdekt dat deze voorbarige beslissingen van de ouders stimulerend werken op de prestaties der kinderen Kinderen die weten, dat ze voor dp middelbare school voorbestemd zijn komen tot betere resultaten als hun begaafdheidsniveau zou doen verwach ten. Een conclusie die de selectieve werking van de school tot een beschei den factor reduceert. ZO BLIJKT DUS dat het recruteren van studenten uit lagere milieus aller minst gemakkelijk is. Dat is ook de communistische ervaring. In Oost- Duitsland. waar arbeiderskinderen dui delijk voorgetrokken worden, gaven on derwijzers bij een indeling in vier be gaafdheidsniveaus, zestig percent van de zonen van de gedeclasseerde boven laag, 21 percent van de zonen van ge schoolde arbeiders, 11 percent van die van ongeschoolde en vijf percent van de landarbeiders het cijfer 1 Generaties lang heeft er een selectie naar de top laag plaats gehad. Wij spreken daarom tegenwoordig liever niet meer van een opleidingsmonopolie, als men wil is er wel 7.o iets als een ..bpgaafdheidsconcen- tratie"!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1963 | | pagina 14