IRVING WALLACE LEGT EEN LADING
C KN&M/E1 ONDER NOBELPRIJZEN
i
Verwezenlijking van
gelijke kansen een
moeilijk probleem
Hoe meer mensenhoe meer economische groèi
ZATERDAG 9 FEBRUARI 1963
Erbij
PAGINA TWEE
Dit jaar 81 kandidaten
voor de Nobelprijs
voor litteratuur
Drs. Hans Duller P
Drs. W. Langeveld
Het is niet onmogelijk dat aan Irving Wallace nog eens een Nobelprijs
wordt toegekend, maar als dat gebeurt, zal hij de prijs wel niet krijgen
voor zijn boek over de prijzen. Deze vruchtbare, 46-jarige schrijver is
namelijk van mening dat deze meest luisterrijke onderscheidingen, die op
10 december j.l. voor de 61ste maal zijn verleend, in vele opzichten ver
ouderd, het produkt van vooringenomenheid, en van beperkte waarde zijn
Wallace heeft vijftien jaar besteed aan het opstellen van zijn romantisch
verhaal over wat bij de toekenning van Nobelprijzen achter de schermen
omgaat. Hij heeft twee reizen naar Zweden gemaakt, juryleden, functio
narissen en prijswinnaars geïnterviewd en „talloze maanden" aan speur
werk besteed. Daaruit is zijn veel verkochte roman „The Prize" voortge
komen, een verzameling van over de prijzen uitgesproken opinies en hij
heeft zich zeker een aantal litteraire vijanden gemaakt. Toch is hij van
mening, dat de juryleden, mensen als zij zijn vrij goed werk hebben ge
daan. „De huidige Nobelprijzen zijn tot zekere hoogte uitstekend zei
Wallace in een persgesprek maar ze gaan niet ver genoeg. Ze zijn ver
ouderd, te beperkt en houden geen gelijke tred met de vooruitgang die
wij hebben gemaakt sinds Alfred Nobel in 1895. te Parijs zijn beroemde
testament neerschreef op een half velletje papier".
De Nobelcommissie van de Zweed
se Academie heeft 81 kandidaten
voor de Nobelprijs voor litteratuur
toegelaten. Vorig jaar was hun aan
tal ongeveer 70. De secretaris van de
commissie, Uno Willers, heeft mee
gedeeld: „Zoals gewoonlijk zijn veel
meer namen ingestuurd. De commis
sie kan echter slechts die kandidaten
in overweging nemen die door aca
demies, verenigingen van schrijvers
of Pen-Clubs voorgedragen worden,
zij die eerder een litteratuurprijs ge
kregen hebben en nog een aantal
anderen. Dit jaar voldeden echter 81
kandidaten aan de maatstaven. Het
is het grootste aantal dat wij ooit
gehad hebben". De letterkundige
prijs zal eind oktober door de
Zweedse Academie worden toege
kend.
WALLACE ZEI dat Nobel, de uitvin
der van het dynamiet, oorspronkelijk
slechts drie prijzen had willen instel
len voor geneeskunde, natuurkunde
en scheikunde maar dat barones
Bertha von Suttner, de pacifiste, hem
later had overreden ook een vredes
prijs in te stellen, die zij in 1905 dan
ook zelf heeft gekregen. De litteratuur-
prijs is het laatst in het prijzenpro-
gramma opgenomen, nadat Nobel zelf
een griezelspel „Nemesis" had ge
schreven, dat zo slecht was dat zijn
verwanten volgens Wallace na
zijn dood elk exemplaar dat zij konden
vinden verbrandden. „Ik stel voor, de
Vredesprijs af te schaffen", zei Wal
lace. „Wij leven in een wereld, waar
het geen oorlog en geen vrede is. Bo
vendien, als de Nobeljury de prijs
aan een Amerikaan toekent, zijn de
Russen kwaad; krijgt een Duitser hem,
dan ergeren de Fransen zich. Hij is al
te belachelijk geworden. In 1962 was er
geen Vredesprijs; hij is zelfs veertien
keer niet toegekend. Wallace stelt voor,
hem te vervangen door een prijs voor
sociale wetenschappen, toe te kennen
aan een socioloog of antropoloog, een
voor vorderingen in de botanie en de
biologie en een voor andere kunstvor
men dan de letterkunde.
IN VERBAND met laatstgenoemde
prijs maakt Wallace gewag van Walt
Disney, Pablo Picasso, Charles Chap
lin, Igor Strawinsky en de danseres
Galina Oelanova voor 1963. „Er is ge
noeg geld beschikbaar voor nieuwe
prijzen tot het gebruikelijke bedrag van
170.800 gulden per prijs", zegt Walla
ce. „Nobel heeft een fonds van negen
miljoen dollar nagelaten. Dit is thans
gegroeid tot twaalf miljoen door inves
teringen in Zweedse vaste goederen en
250.000 in Wall Street. Ik geloof dat No
bel ,als hij nu zou leven, belangstelling
zou hebben voor enkele van de nieuwe
gebieden, die ik heb genoemd".
„IK GELOOF OOK dat Nobel zou er
kennen wat zijn erfgenamen en de
juryleden niet doen dat de prijs voor
geneeskunde moet worden herzien om
de therapie van de geest en de psycho
analyse te waarderen. Stel u voor,
deze juryleden hebben Sigmund Freud
elke keer, dat hij werd voorgesteld, af
gestemd". Hij vindt dat ook een plaats
dient te worden gereserveerd voor uit
vinders, vooral omdat Nobel zelf zijn
geld heeft verdiend met zijn patenten.
„Het is ongelooflijk dat Thomas Edi
son en gebroeders Wright nooit zijn
geëerd, ofschoon zij allen ten tijde van
de eerste prijstoekenningen nog leef
den".
TER ONDERSTEUNING van zijn be
schuldiging van vooringenomenheid zei
Wallace, dat vele leden van de Zweed
se Academie anti-Amerikaans en anti-
Russisch geweest zijn „niet precies
anticommunistisch, maar even goed an
ti-tsaristisch". Sommige Zweedse jury
leden gaan van het standpunt uit, dat
Amerikaanse schrijvers zoveel geld
verdienen door de verkoop van de film
rechten van hun boeken, dat zij het
geld van een Nobelprijs niet nodig heb
ben.
I
Een van de functionarissen, met wie
Wallace tijde .s zijn onderzoek een on
derhoud heeft gehad, was dr. Anders
OSterling, secretaris van de Academie
en een van de vijf, die kandidaten
schiften en aanbevelen. „Hij was-ver-
bazingwekkend openhartig", zei Wal
lace. „Hij bekende me, dat hij erte-
j||lllllllllllllllllllllllllllllllllllll!ll!llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll!llllllllllllllllllllllllll!llllllll!III!llll!llll!llllllllllllllllllllllllllllll!lllll!llllll!IIIIIIIIIIH^
99
IN ZIJN ONLANGS voor de Vereniging voor Staat
huishoudkunde uitgebrachte preadvies stelt prof.
Schouten dat bevolkingsaanwas de economische groei
bevordert (prof. Schouten doceert econometrie in Til
burg). Deze uitspraak ontmoette bij de leden der ver
eniging nogal wat critiek en aan het einde van de
99
jaarvergadering bevond de voorzitter, de gedachten-
wisselingen overziend, dat de vraag naar het verband
tussen bevolkingsomvang en welvaart bij de huidige
i v an de e onomische wetenschap nog altijd on-
"mtwoord blijft.
NOG ALTIJD. En er wordt nu
toch al enkele honderden jaren
over gediscussieerd. De allereerste
opmerkingen over het onderwerp
stammen van Botero, in 1589. En
iedereen weet hoe Malthus erover
dacht. Ik vertaal met enige vrijheid
uit zijn „Principles of Population":
„De veronderstelling als zou de groei
van de bevolking bijdragen tot de
welvaart is volslagen absurd". Dat
was in 1798. Met dit opzienbarende
geschrift werd een periode afgeslo
ten waarin men over de bevolkings
aanwas net zo had gedacht als prof.
Schouten nu. Condorcet bijvoor
beeld, geleerd Markies en exponent
bij uitstek van de Verlichting, gaf te
kennen dat de menselijke rede in de
loop van de geschiedenis steeds
meer inzicht zou verwerven in de
wetten der natuur, welke krachten
hij aan zich zou onderwerpen tot hij
ten slotte, liggend op de rug, alleen
nog van het leven zou genieten. Ook
Godwin keek in de toekomst en zag
daar niets dan goeds. Er zou geen
oorlog meer worden gevoerd en geen
misdaad meer gepleegd. De Overheid
werd overbodig, evenals het huwe
lijk en de private eigendom, want
iedereen was vrij, gedroeg zich net
jes en er was van alles voOr iedereen
genoeg.
DE EERWAARDE DANIEL MAL
THUS geraakte van deze lectuur
dermate in vuur, dat hij zijn dagen
doorbracht, sprekend van 't komend
paradijs waarin men nog slechts een
half uur per dag zou hoeven wer
ken. Vooral dit laatste trekje kwam
hem blijkbaar zeer aantrekkelijk
voor. Zijn zoon Robert was aanzien
lijk minder blij geaard. Voorname
lijk om zijn oude heer te ergeren
schreef deze de 80.000 woorden die
zijn naam (zij het met het voorvoeg
sel „neo" en de uitgang „ianisme")
onsterflijk hebben gemaakt.
Met dit schriftuur werd alle hoop
op vooruitgang en harmonie de
bodem ingeslagen. Toen hij het ge
lezen had noemde Carlyle de econo
mie „een naargeestige wetenschap".
In de dagen van Malthus hadden
vele Engelsen zich al eens afge
vraagd hoeveel Engelsen er toch wel
zouden zijn. Geteld had men ze niet,
maar het begon op te vallen dat de
voorspoed in de landbouw, die En
geland in het begin van de 18e eeuw
gekend had, in armoede was ver
keerd Het leek wel of er niet ge
noeg landbouwgrond meer was om
alle mensen te kunnen voeden. De
theorie van Malthus komt hierop
neer, dat de natuur, verre van har
monie te bewerkstelligen, ertoe
neigt de bevolking van levende,
zich vermenigvuldigende jvezens te
doen stijgen boven de middelen van
bestaan.
Schouten
contra
Malthus
Keurig deductief, grondde hij dit
oordeel op de volgende hypothesen
1) De mens is van nature lui
2) Hij heeft voedsel nodig om te
leven
3) Hij kent een sterke drift die leidt
tot vermenigvuldiging van de
soort
4) De hoeveelheid grond is beperkt.
WAT ER NU GEBEUREN gaat
laat zich 't duidelijkst demonstreren
aan de volgende cijfertjes. Stel een
gezin van 2 personen vader en
moeder dus. Men is bescheiden: er
komen maar twee kinderen. Nu zijn
er 4 mensen. De beide kinderen
krijgen ook weer elk 2 kinderen. Nu
zijn er 8 mensen. Enzovoorts.
De toeneming der bevolking ver
loopt volgens een meetkundige
reeks: 2, 4, 8, 16, 32. Maar de uit
breiding van de landbouwopbrengst
gen had gevochten dat een prijs werd
toegekend aan Pearl Buck en gaf toe,
dat de schrijver Iwan Boening de No
belprijs had gekregen om Rusland
schadeloos te stellen voor het overslaan
van Tolstoi, Gorki en Tsjechov. Boe
ning kreeg de prijs pas nadat hij naar
Parijs was verhuisd, als een uitgeweke
ne.
„Dr. Osterling vertelde mij, dat Tho
mas Wolfe, Somerset Maugham en Ja
mes Joyce nooit kandidaat gesteld zijn
en dat over Amerikanen zoals Robert
Frost, Upton Sinclair en Theodore
Dreiser wel is gediscussieerd maar dat
zij zijn afgestemd. Ik gis slechts, maar
ik denk dat ze de dichter-schrijver Bo
ris Pasternak alleen geëerd hebben,
omdat ze wisten, dat de Russische re
gering razend zou zijn. En nu hebben
ze de prijs voor natuurkunde toegekend
aan Lev Landau, een Russische Jood,
op hetzelfde ogenblik, waarop Rusland
in de UNO werd beschuldigd van anti
semitisme".
Zelfs enkele beroemde Scandinaviërs
hebben geen genade kunnen vinden.
„Een machtig jurylid heeft alléén
belet, dat Ibsen en Strindberg de
Hier ontvangt de Amerikaanse schrijver John Steinbeck uit handen van de
Zweedse koning de Nobelprijs voor litteratuur, die geldt als de luisterrijkste
onderscheiding welke een auteur ten deel kan vallen. Irving Wallace is het daar
niet erg mee eens, zoals uit nevenstaand artikel over zijn boek „The Prize" blijkt.
prijs hebben gekregen. Aan Strindberg
werd de prijs niet toegekend omdat hij
interviews gegeven had, die tegen de
Nobelrechters gericht waren," zei Wal
lace.
Maar Wallace haast zich, erop te wij
zen, dat de juryleden intelligent genoeg
zijn geweest om zulke groten als Ma
dame Curie en haar echtgenoot Pierre,
Albert Einstein, Marconi, de fysioloog
Ivan Pavlov, Kipling, Yeats, Anatole
France, Bertrand Russell, Ernest He
mingway, de UNO-ambtenaar Ralph
Bunche en Albert Schweitzer te eren.
„Voor het grootste gedeelte doen de ju
ryleden uitstekend werk en meestal
eren zij hen, die het verdienen. Maar
zij zijn en zijn altijd geweest stervelin
gen vol vooroordelen, beïnvloed door
nationalisme en kleinzielige pojitiek."
Sociale ongelijkwaardigheid
wordt door een rekenkundige reeks
benaderd: I, 2, 3, 4. Naarmate de
jaren verstrijken, lopen de beide
reeksen steeds meer uiteen; er
komen steeds meer hongerige mon
den en de hoeveelheid voedsel neemt
onvoldoende toe.
Malthus zag maar één oplossing:
uitstel van het huwelijk, of anders
oorlog of de pest, om het bevol
kingsoverschot wat uit te dunnen.
Het is allemaal naar, schreef hij,
maar het is nu eenmaal niet anders.
„Er is een voortdurende neiging in
alle levende wezens om zich te ver
menigvuldigen boven het punt
waarop er voor iedereen voldoende
voedsel zou zijn".
HET IS MERKWAARDIG zoals
deze theorie zich tot op het huidig
tijdstip heeft gehandhaafd. Vooral
in de laatste jaren, nu de problemen
van de ontwikkelingslanden aan de
orde zijn gesteld, komt men Malthus
weer regelmatig tegen
Natuurlijk erkent men thans dat
zijn „wet" ten hoogste een tendentie
is, die in een enkel historisch geval
gegolden heeft: Ierland van 1700 tot
1846, bijvoorbeeld. De Malthusiaan- s
se analyse schijnt ook op te gaan
voor verschijnselen die in de biologie
worden bestudeerd.
Voor de mens evenwel verbeeldt
de theorie een al te sterke abstractie M
van de werkelijkheid.
Voor een analyse van het mense
lijke bevolkingsprobleem komt men
met de categorie „aantal" alleen niet
uit, omdat de bevolking namelijk
niet homogeen is. In een ontwikkel
de samenleving treft juist de ver-
scheidenheid; de bevolking is ge
structureerd en dan gaat het model j|
van Malthus niet meer op. Het gaat
een econoom, die een ontwikkelings-
gebied moet adviseren, helemaal niet
om de vraag hoeveel mensen er zijn,
maar hoeveel mensen er zijn waar
hij iets aan hééft. Somimge onder
ontwikkelde landen zijn duidelijk
overbevolkt en toch wordt de in
dustrialisatie belemmerd door tekort
aan arbeid!
Malthus' prognose heeft gefaald
omdat hij de ontwikkeling der men
selijke vermogens heeft onderschat.
j=
^llll |||||l||||||l|||||||!lllll|||||l|||||||il||||llllllllll!llllllillllllllllllllllll!!lllllllllllil>IIHilllHIIIIII!ll>ll>IIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII>lllll>ll>lllll>lllllllll>lllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllül!llllllllllllllllllllllllllllllllllilllillllllll'F
WANNEER WIJ er van uitgaan,
dat in iedere industriële maatschappij
het bestaan van sociale klassen onver
mijdelijk is, want ook de communis
tische landen hebben tot dusverre de
klasseloosheid niet kunnen verwezen
lijken en de kans dat zij dit ooit zullen
doch is uitermate gering, rust op'de
bevolking van democratieën de dure
plicht om aan allen die een bepaalde
gelijke begaafdheid bezitten gelijke
kansen in opleiding en het bezetten
van zelfs de hoogste plaatsen in het
bedrijfsleven en bij de overheid te
bieden. Deze plicht ontstaat niet al
leen uit een oogpunt van sociale ge
rechtigheid, maar ook uit economi
sche noodzaak, want onze maat
schappij vraagt om steeds meer spe
cialisten, Zo zal de vraag naar acade
mici in 1970 volgens de prognoses
verdubbeld zijn en het is dus zaak al
het potentieel aanwezige intellect ge
schikte opleidingen te geven om in de
naaste toekomst niet voor tekorten te
staan.
NU IS HET AANWIJZEN van be
hoeften één ding, daarin voorzien echter
een totaal ander. Niet alleen stellen
onze financiële mogelijkheden grenzen,
ook is het bijzonder moeilijk op korte
termijn in het onderwijs grote aantallen
nieuwe leerlingen of studenten op te
nemen, omdat daarvoor geschikte, ge
kwalificeerde leerkrachten ontbreken.
Een snelle uitbreiding van het aantal
opgeleiden zou tot >en duidelijke ver
laging van het peil kunnen leiden en
daarvan zouden alle studerenden de
dupe kunnen worden.
Maar behalve deze barrières van fi
nanciële (het onderwijs is een zeer goede
investering, zoals uit recente Ameri
kaanse onderzoekingen blijkt, met een
rendement van 9 tot 14 percent ge
durende de laatste 60 jaar) en organisa
torische aard, zijn er ook tal van maat
schappelijke, die misschien meer invloed
hebben dan de beide anderen.
PROF. VAN HEEK, hoogleraar in de
empirische sociologie te Leiden, heeft
daarover in het boek „Drift en koers,
Een halve eeuw sociale verandering in
Nederland" (Assen, 1962), verschenen
onder redactie van prof. A. N. J. den
Hollander, prof. dr. E. W. Hofstee e.a.
ter gelegenheid van het vijfentwintig
jarig bestaan van de Nederlandse Socio,
logische Vereniging een aantal belang
wekkende punten naar voren gebracht.
Dit boek bevat overigens zoveel in
teressant materiaal, dat wij hopen er
bij volgende gelegenheden nog op terug
te komen. Lezing is een ieder die zich
voor Nederlandse maatschappelijke ont
wikkelingen interesseert warm aan
bevolen.
Zijn verhandeling draagt de in dit
verband treffende titel „Sociale onge
lijkwaardigheid" en uit de door hem
gereleveerde harde feiten blijkt maar
al te zeer, dat deze bestaat. Weliswaar
is opvallend hoe in de beroepsprestige-
stratificatie het prestige van de ar
beider gedurende de laatste halve eeuw
is gestegen, maar dat betekent aller
minst, dat deze grote groep in onze be
volking nu ook werkelijk gelijke kan
sen heeft bij de opleiding. De stands- en
statusverschillen zijn duidelijk minder
groot en ook in de inkomenspositie is
nivellering opgetreden Maar overdre
ven voorstellingen moet men zich hier
van nu ook weer niet maken. „Van
Tulder's representatief stratificatie
onderzoek toont, gelijk wij in ander
verband reeds opmerkten, dat bij een
totaal van zes onderscheiden sociale la
gen nog altijd 38 percent van de Neder
landse beroepsbevolking binnen eigen
laag huwt en 79 percent met hoogstens
één laag niveauverschil", (p. 157). Van
een scherpe sociale mobiliteit is danook
geen sprake, men wordt van krante
jongen geen miljonair meer, zo daarop
opit een grote kans heeft bestaan.
DE BETEKENIS van opleiding en be
roep is in onze maatschappij tegenwoor
dig groter dan die van afkomst en wel
stand. Met andere woorden, de opleiding
is tot entreebiljet geworden voor het
genieten van prestige en het uitoefenen
van beroepen met een hoog aanzien.
Een reden te meer dus om allen gelijke
kansen te geven om tot de hoogste pos
ten op te klimmen. Nu is daaraan mis
schien in theorie in ons landje wel vol
daan, maar de praktijk geeft een min
der plezierig beeld. Uit een in 1953 ge
daan onderzoek van P. Vinke zien we,
dat in 1953 meer dan de helft der grote
ondernemers afkomstig is uit de hoogste
prestigelaag, nog geen veertig percent
komt uit de middellagen, waarvan dan
nog de meerderheid uit de bovenste.
Slechts vijf percent komt uit de laagste
categorieën.
Is er in deze kringen dus wel bij
zonder weinig „openheid", de ambte
lijke bureaucratie geeft ons een demo
cratischer beeld, want voor 85 tot
90 percent zijn de hogere ambtenaren,
over twee generaties gezien, uit de ar
beidersklasse en de kleine burgerij af
komstig. Ook het leraarsberoep is tame
lijk open, daar vinden we ruim zeven
percent beroepsuitoefenaren wier vader
arbeider was en meer dan de helft van
hun vaders heeft alleen lager onder
wijs genoten. Op de beroepsprestige-
ladder stijgt of daalt per jaar ongeveer
drie percent van de beroepsbevolking,
dat wil zeggen 1,5 percent stijging en
1,5 percent daling bij zes sociale lagen.
Sinds 1933 is dit cijfer weinig ver
anderd, van een grotere sociale mobili
teit kan daarom niet gesproken wor
den.
OVER GROTE AFSTAND stuit de
stijging op de barrière van de academi
sche beroepen. Kwam in het studiejaar
1936-1937 zes percent der studenten uit
het lager milieu, in 1958-1959 was dit
negen. Het betreft hier mannelijke stu
denten, voor vrouwelijke zijn de cijfers
vier en drie, een daling dus!
Per 1.000 18-29-jarigen uit het hoger
milieu studeerden er in 1954-1955
89 (mannen en vrouwen), het middel
baar milieu 15 en uit het lager 2. En
dan te denken dat deze milieus over de
bevolking verdeeld zijn in de verhou
ding 5 30 65! Het lager milieu komt
er dus wel heel slecht af, maar ook de
vrouw Prof. Van Heek merkt daarover
op: „De academische emancipatie van
de Nederlandse vrouw is een tot de
hoogste beroepsprestigelagen beperkt
verschijnsel" (p. 174).
Velen zijn van mening, dat in deze
lagere strata nog veel intellect schuilt.
Daarvan blijkt ook wel het een en an
der bij militaire keuringen, maar over
dreven voorstellingen mag men zich
ook hiervan niet maken. Met ons mo
derne beurzen en selectiesysteem halen
we de hoge uitschieters er in het al
gemeen wel uit. Genieën gaan er niet
„verloren", zoals dat heet. Wel laten we
vele middelmatig en hoog begaafden
met een voor hun capaciteiten te be
perkte opleiding zitten.
DAARAAN HEEFT ook de school
schuld. Het komt nogal eens voor, dat
onderwijzers en vooral leraren een (on
bewuste) weerstand hebben tegen leer
lingen uit het lager milieu en bij voor
baat al sceptisch tegenover hun pres
taties staan. Opvallend is echter, dat
juist deze leerlingen gemiddeld het
hoogste studierendement hebben, ze
blijven minder vaak zitten! Dit is ech
ter zuiver een gevolg van de scherpere
selectie die op hen is toegepast en deze
geschiedt dus toch uiteindelijk om fi
nanciële redenen, want leerlingen wier
ouders het betalen kunnen beschikken
nu eenmaal over meer studiejaren. Na
tuurlijk speelt daarbij de sociale aan
passing ook een rol. Uit het Engelse
Crowther-rapport zien we bijvoorbeeld,
dat de meeste kinderen die bij het begin
van de studie aan een „grammar-
school" tot de groep hoogst gekwalifi-
ceerden behoorden en aan het eind tot
de laagste, afkomstig waren uit gezin
nen met een halfgeschoolde of onge
schoolde vader. De „grammar-school"
is daarbij van oudsher een midden-
standsschool waar scherp geselecteerd
wordt.
DE BEGAAFDEN uit het lager milieu
die gaan studeren hebben het dus be
paald niet eenvoudig. Toch is dit niet
de voornaamste barrière, sterker werkt
het gemis aan „streefkracht", aan stu
diezin en ambitie in het lager milieu
De gezinnen vormen meestal geen „fa
milies éducogènes", waarin leren en
onderwijs volgen werkelijk gewaar
deerd worden als verrijking van de
persoonlijkheid en als nuttige offers
voor de toekomst. Men wacht met de
keuze van een voortgezette opleiding
vaak op een advies van de onderwijzer,
in de middenklasse weten de ouders
dikwijls al dat hun kind gaat studeren
voor het de lagere school bezoekt. Deze
streefkracht is buitengewoon belang
rijk. Knob en Knebel deden een onder
zoek in Hamburg onder 1 500 schoolkin
deren en zij hebben ontdekt dat deze
voorbarige beslissingen van de ouders
stimulerend werken op de prestaties der
kinderen Kinderen die weten, dat ze
voor dp middelbare school voorbestemd
zijn komen tot betere resultaten als hun
begaafdheidsniveau zou doen verwach
ten. Een conclusie die de selectieve
werking van de school tot een beschei
den factor reduceert.
ZO BLIJKT DUS dat het recruteren
van studenten uit lagere milieus aller
minst gemakkelijk is. Dat is ook de
communistische ervaring. In Oost-
Duitsland. waar arbeiderskinderen dui
delijk voorgetrokken worden, gaven on
derwijzers bij een indeling in vier be
gaafdheidsniveaus, zestig percent van
de zonen van de gedeclasseerde boven
laag, 21 percent van de zonen van ge
schoolde arbeiders, 11 percent van die
van ongeschoolde en vijf percent van
de landarbeiders het cijfer 1 Generaties
lang heeft er een selectie naar de top
laag plaats gehad. Wij spreken daarom
tegenwoordig liever niet meer van een
opleidingsmonopolie, als men wil is er
wel 7.o iets als een ..bpgaafdheidsconcen-
tratie"!