De laatste rol van Gustaf Gründgens
De zware manier en de terughoudende
fc
In RAMTH SECH PARTUNAL speelt
Barend Rijdes de troef van zijn talent uit
wm^mêÊsm
GflCSTlD,
als directeur van het Hamburgse Schauspielhaus
ZATERDAG 9 FEBRUARI 1963
Erbij
PAGINA DRIE
Iff
iiailii
WÊÈÊÊÈÊÈmm
IPISÉI
C. J. E. Dinaux
IN DE ZOMER van dit jaar gaat Gustaf Gründgens het Hamburgse
Schauspielhaus als directeur verlaten. Men zal hem naar de Hamburgers
vurig hopen nog wel van tijd tot tijd als acteur en regisseur aan het werk
kunnen zien, doch na dit seizoen wenst hij vrij te zijn. Reeds hèeft het Weense
Burgtheater contacten met hem opgenomen en in ieder geval zal vanaf
augustus de verantwoording voor de artistieke gang van zaken in Hamburg
overgaan op Oscar Fritz Schuh, de huidige intendant in Keulen. Gründgens
laatste grote daad voor zijn vertrek werd de „Don Carlos". Hij regisseerde
Schillers „dramatisches Gedicht" en speelt daarin tevens de koningsrol en het
is een opvoering geworden, die nu al vanaf november enige malen per week
uitverkochte zalen trekt en die zeker nog maanden op het repertoire zal
blijven. Hamburg heeft verplichtingen aan de „Don Carlos", die er in 1787
in „Uraufführung" ging en waaraan in '86-'87 een interessante briefwisseling
van Schiller met de toenmalige Hamburgse toneelleider Schroder, die bij de
première al mede de Philips-rol vervulde, is voorafgegaan; correspondentie,
die ons een indruk geeft hoe Schiller zich over de ontvangst van zijn vrijheids
drama veel zorgen maakte. Nog in 1935 gaf Hamburg „Don Carlos wat in die
dagen, toen de Hitler-scharen bij het „Sire, geben Sie Gedankenfreiheit
vreemd moeten hebben opgekeken, ongetwijfeld een daad van moed
betekende.
J
DAT JOHN BRAINE een schrijver
is van wie iedereen die zich een beetje
voor Engelse litteratuur interesseert
wel eens gehoord heeft, illustreert de
machtige invloed van de publiciteit
en misschien meer in het bijzonder
van de filmindustrie. Er zijn roman
ciers zonder tal die meer aandacht
waard zijn dan hij en die niettemin
onopgemerkt blijven; maar hij is sinds
zijn debuut met „Room at the Top"
van een plaats op alle litteraire pa
gina's verzekerd, hoe weinig goeds er
ook te zeggen viel van zijn tweede ro
man The Vodi". Zelfs zijn derde ro
man die nu verschenen is zal zijn
reputatie nog wel niet ondermijnen.
Als hij geluk heeft kan hij er nieuwe
roem mee winnen, en een nieuw con
tract bij de filmindustrie; toch is het
niet alleen een zwakke roman, maar
bovendien het werk van iemand die
zich met allerlei tweederangs uit
drukkingsmiddelen tevreden stelt.
S. M.
M. v. D.
ji'
IN ZIJN DEZER DAGEN bij L. J. C.
Boucher verschenen Etruskische Fanta
sie „RAMTH SECH PARTUNAL"
is Barend Rijdes teruggekeerd tot het
genre dat hem de beste kansen biedt:
het verhaal met een historische achter
grond. Zijn talent heeft een stimulans
nodigeen gegeven stof die zijn ver
beelding gaande maakt. Zodra hij, zo
als in zijn romans „Twee tegen een"
en „De Burgemeester," aangewezen is
op de fictie, op eigen vinding dus, lijkt
het wel of hij zich niet vrij kan ont
plooien. De opzet is weloverdacht, het
thema is goed gekozen en biedt moge
lijkheden genoeg, maar bij de uitwer
king is zijn creatieve adem tekort. In
„Twee tegen een" was het zijn intelli
gentie die hem min of meer parten
speelde en het knap ontworpen gegeven
verschaalde tot een „ideeënroman,"
waarin de personages niet tot leven
wilde komen. „De Burgemeester" kon
nauwelijks de overmaat van symbolen
dragen en de woordkunst, die dan al
gauw in een esthetische retoriek ver
valt, moest de levende realiteit van zijn
boek te hulp komen, waardoor de „zeg
ging" bedenkelijk ging overheersen. In
beide gevallen en dat geldt ook voor
zijn in 1953 verschenen novelle „Rive
gauche" had zijn werk te kampen
met een zekere bloedarmoede, die de
volwaardige volgroeiing van zijn con
ceptie belemmerde. Maar waar z ijn
fantasie ondersteund en geprikekld werd
door geschiedkundige feiten wist hij
een uitnemend, klassiek verhaal te
schrijven. Ik bedoel zijn jeugdnovelle
„Het derde beeld," geïnspireerd op de
Platonische wijsbegeerte, een rijke,
doorwerkte, harmonische vertelling,
die een derde druk verdiende.
In dat klimaat van de klassieke oud
heid kan zijn schrijversgave, die in zijn
overige werk in de schaduw blijft, vol
ontbloeien. Rijdes is classicus, hij is
het niet alleen bij wijze van beroep,
maar heeft de essentie van de Griek
se wijsheid en schoonheid voor zover
dat een noordelijke twintigste-eeuwer
mogelijk is in zich opgenomen. Vandaar
dat zijn „Ramth Sech Partunal", ge
animeerd door de Griekse, en naar het
mij voorkomt, Egyptische verwant
schap met zijn Etruskische thema, de
zelfde prijzenswaardige kwaliteiten ver
toont als „Het derde beeld" uit zijn
jonge jaren: een evenwichtige zinsbouw,
een beeldende taal, een suggestieve be
schrijving, een straffe, bijna summiere
compositie zoals deze voor de eigenlij
ke novelle (waarmee tegenwoordig luk
raak gehaspeld wordt) vereist is, een
weloverwogen uitwerking en doorwer
king van de verschillende goedgekozen
motieven die rechtstreeks uit het the
ma voortkomen, een geleidelijke opvoe
ring tot een climax die het verhaal Zin
vol besluit, een werkstuk dus, waar
in inhoud en vorm een bijzbrïder geluk
kige eenheid vormen.
DE GEKOZEN STOF bood Barend
Rijdes een gunstige gelegenheid om te
tonen waartoe hij, als het onderwerp
binnen zijn levenssfeer ligt, in staat is.
De historische gegevens boden hem
enerzijds juist voldoende steunpunten
voor zijn verbeelding, anderzijds leg
den ze hem niet te- veel aanbanden.
Over de vrij kortstondige bloeitijd van
de Etruskische cultuur, die in de zeven
de en zesde eeuw voor Christus zijn
hoogtepunt bereikte, is immers weinig
met zekerheid bekend. De taal van de
Etrusken is gestorven, wat erin ge
schreven staat is onontcijferbaar, van
de zeden en gebruiken, de godsdienst,
de staatkundige structuur weten we
vrijwel uitsluitend wat Griekse en Ro-
meinse schrijvers ons erover meedeel
den: Herodotus, Thucydides, Plinius en
Livius, en wat ze er van wisten te
vertellen zal, waar het een vijandig
volk betrof dat enkele eeuwen lang het
machtigste was in Italië en de heer
schappij van zijn stedenbond met een
geduchte strijdvaardigheid uitbreidde,
wel niet vrij zijn van subjectiviteit.
Rijdes heeft van het beschikbare his
torische materiaal alle mogelijke pro
fijt getrokken en er een vertelling aan
ontleend die in zijn algemeen mense
lijke strekking het geschiedkundig be
stek ver te buiten gaat. Dat is, lijkt
me, de grootste verdienste van deze
fantasie: dat aan het persoonlijke nood
lot van een liefdestragiek, die door tijd
en plaats zo beslissend als hier het ge
val is wordt bepaald, de zin krijgt van
het tijdèloze. Dank zij deze krachtstoer
is Chaire, de stadstaat waar zich de
tragedie afspeelt, niet, zoals in „De
Burgemeester", een historisch decor
gebleven, maar werd deze tot een sug
gestief verbeelde, levende werkelijk
heid, waarin „de geheime eenheid van
Barend Rijdes
de dood en het leven" meer is dan een
symbool, meer dan een godenmythe
uit een schimmig geworden verleden:
een essentie van het raadsel van onze
existentie.
RIJDES LAAT ZIJN VERHAAL daar
beginnen waar de noodlottige nexus
ligt: Partunu, de mastarna (opperbe
velhebber) van Chaire, sterft, zijn zoon
iiaris zal hem in dit hoge ambt op
volger; en zijn dochter Ramth Se?n
Partunal, een meisje nog, maar toch
al een vrouw, voelt zich in haar liefde
voor de kunstschilder Arnth bedreigd.
Want hoe zal de nieuwe mastarna,
zonder wiens toestemming volgens hiër
archische orde van deze aristocratie
van een huwelijk geen sprake kan zijn,
oordelen over een echtverbintenis tus
sen zijn zuster en een kunstenaar, een
bekwaam schilder weliswaar, die de
muren van de graftomben in de doden
stad in levendige kleuren versiert met
de levensgebeurtenissen van de gestor
venen, maar geen krijgersbloed heeft
en in de politiek onmondig is? Hoe zal
de houding van de lauchume, de vorst
van de stadstaat Chaire, zijn, die wel
een vriend van de overleden Partunu
was, maar met de uithuwelijking van
Ramth Sech Partunal wel eens
evenals Laris politieke bedoelingen
1
1
■MMMMr;-:--. MHjjjjjgÉfl
zou kunnen hebben? Alles blijft in het
onzekere, wie kent de wil van de go
den? De tocht naar de dodenstad, de
bijzetting in de tombe, het dodenmaal
nadien, de geheime ontmoetingen tus
sen Ramth Sech Partunal en de schil
der Arnth in een der tumuli waar
Arnth werkt aan een nieuwe muurschil
dering, geven Barend Rijdes gelegen
heid tot beschrijvingen, waarin de me
tafysische zin van het zich aankondi
gende noodlot detail na detail ligt be
sloten. „Misschien ook ligt er achter
alle oorzaken een oorzaak die zich
aan menselijke beoordelingen onttrekt",
Rijdes spreekt het niet alleen als
een overweging zo uit, deze ondoor
grondelijkheid van het menselijk lot
beheerst als grondtoon de gehele ver
telling. Goden en mensen, onontkoom
baarheid en verlangen, dood en leven,
verval en jeugd, macht en liefde, ver
gankelijke lichamelijkheid en onsterfe
lijke ziel, vrees en hoop, dreiging en
extase, raken elkaar, verstrengelen zich
met elkaar, stuwen het verhaal naar
zijn onherroepelijk einde met velerlei
wendingen.
HOE BEDUCHT RAMTH is voor
haar liefdesgeluk, hoe ze een onheil
vreest met vrouwelijke intuïtie, blijkt
uit haar verzoek aan een priester om
de beschikking van de goden te lezen
uit de ingewanden van een geofferd
schaap. De ongunstige voortekenen blij
ven voor haar verborgen, maar even
als in de klassieke noodlotstragedie
brengt Rijdes het onheil in bedekte toe
spelingen nader en nader, anders dan
Ramth het in haar benarde hoop kon
voorzien. De door Laris in zijn macht-
zucht heimelijk voorbereide staatsgreep,
waarbij de uithuwelijking van Ramth
aan de vorstenzoon van het naburige
Perusia een troef was, mislukt. Laris
wordt door de vorst ter dood gebracht
en sleurt de onschuldige Arnth in zijn
val mee. Ramth, in korte tijd beroofd
van haar vader, haar broeder en haar
minnaar, stort zich van de hoge stads
muur in de diepte van de dood, van
de oneindigheid, van de liefde die tot
over de grenzen van het graf reikt.
Deze korte samenvatting geeft enig
beeld van de veelheid en zinrijkheid
der motieven, die Rijdes in dit voor
treffelijke verhaal verweefde tot een
patroon van de menselijke levensonze
kerheid en de bovenzinnelijke achter
gronden daarvan. Hij heeft de troef van
zijn talent uitgespeeld en opnieuw een
klassieke novelle geschreven, gaver
dan zijn „Derde beeld", beheerster en
rijper. Hier werden opnieuw zijn ken
nis en kundigheid tot kunst, zijn poten
tiële talent tot een creatieve kracht,
zijn werk tot een evenwichtige vorm,
waarin van de niet geringe moeite der
voorstudie geen spoor is achtergeble
ven. „Aus einem Guss" yan hoeveel
hedendaagse schrijfkunst kan men dit
zéggen?
Gustaf Gründgens als Koning Philips
in Schiller's „Don Carlos".
DE „DON CARLOS", die men nu in
Hamburg kan zien, is ook naar de
geest een Gründgens-opvoering gewor
den. Waarmee wij willen zeggen, dat
het drama van de Koning een der
vele tragedies, die Schiller in dit stuk
samen heeft gebracht —tegenover de
andere veruit prevaleert. Nu is daar
zeker reden voor. Carlos b.v., wiens on
stuimigheid een goed deel van Schil
lers eigen geestdrift in zich draagt,
wordt, na een actief begin, in het twee
de deel een figuur zonder enige invloed
op de handeling. Terwijl, mèt die voor
Posa ook al een prospectie van Schil
ler zelf en voor diens weloverlegd
appèl aan de persoonlijke en politieke
vrijheid, de aandacht meer en meer
overgaat op zijn tegenspeler Philips,
vertegenwoordiger ven het absolutisme
van de staat, en op diens groeiende
hunkering naar de mens en naar een
onbeïnvloed, belangeloos in hem gé-
st.eld vertrouwen. In beider gespreks-
scène de kern van het stuk waar
de een het begrip „vrijheid" in laatste
instantie terugbrengt tot de zuivere
vorm van menselijke waardigheid en de
ander, uitgaande van een „Koninklijke"
waardigheid, die slechts macht bete
kent, er naar haakt die te verruimen,
neemt het pathos een waarlijk hoge
vlucht en is Schiller op zijn grootst. Al
was het alleen maar om deze samen
spraak dat men naar onze overtui
ging op zijn tijd altijd weer een .be
roep'zal doen op dit stuk en-Will Qtiad-
flieg als de Markies van Posa en
Gründgens als de Koning vooral de
laatste hebben ons in die mening ge
sterkt.
QUADFLIEG gaf in zijn vertolking
meer de diplomaat, werkend volgens
een plan op ideële grondslag, dan de
dweper en daar de opvoering niet met
een heel sterke Carlos bleek bezet,
kreeg van Posa's kwaliteiten de vriend
schap voor de Prins wel het minst re
liëf.
Wil men een algemene karakteristiek
geven van Gründgens' Philips-interpre-
tatie, waarop hij de regie van deze
voorstelling kennelijk had afgestemd,
dan moet deze luiden: een ombuigen
van de strakke historische figuur naar
een vermenselijking van de rol. Een
taak, die o.m. tot consequentie had, dat
hij zich van de declamatorische spreek
stijl, waar deze auteur altijd aanleiding
toe kan geven, moest ontdoen en bij
gevolg voor talloze nieuwe, zelf opge
worpen, moeilijkheden kwam te staan.
Gezien de overtuigende wijze, waarop
deze waren overwonnen, kon men des te
meer eerbied hebben voor het bereikte
resultaat.
GRÜNDGENS BEGINT met de uit
beelding van zijn Koning, om wie vier
uren lang de eenzaamheid voelbaar
aanwezig blijft, als een haast vlakke,
kleurloze figuur. Zijn strak-puriteipse
gewaad- -lijkt- bijna 1 al te sober. Doch
reeds bij het aanhoren van de Koningin
JOHN BRAINE, Life at the Top - Eyre and Spottiswoode, London
MARTIN BOYD, When blackbirds sing - Abelard Schuman, London
Olivier Bernex, 16 jaar, is de jongste schilder van Parijs. Leerling van de
Ecole des Beaux Arts, heeft hij al 25 doeken geschilderd, waarvan het eerste
dateert uit 1958. Zijn werk wordt thans geëxposeerd m de Galerie de Bourgogne
te Parijs. Op de foto: Bernex met zijn laatste schepping: de danseres
JOE LAMPTON is hier weer de hoofd
persoon, zoals in de eerste roman waar
de titel naar verwijst. Hij is nu sinds
jaren getrouwd met de dochter van een
aanzienlijke industrieel in zijn woon
plaats Warley in het noorden van En
geland men herinnert zich dat hij
haar indertijd ter wille van zijn car
rière heeft verleid en hij leeft in
redelijke welstand. Niettemin slaat hij
met de verzenen tegen de prikkels, om
dezelfde redenen als iedereen: hij wil
wel eens een andere .vrouw, en hij
wil ook een betere baan dan hij bij
zijn schoonvader heeft, die hem ten
slotte niet een goed uitzicht op de hoog
ste toppen geeft. Er komt een ogenblik
waarop hij de verwezenlijking van bei
de ambities binnen bereik heeft, en dan
gaat hij toch liever terug naar Warley
en naar zijn gezin. Het motief voor dat
besluit wordt gegeven door zijn kinde
ren, en vooral door zijn zoon, die hij
gewoon was als een onverschillige te
genstander te beschouwen maar die in
werkelijkheid juist gevoelig lijkt te zijn
en op hem te rekenen.
VAN ZO'N VERHAAL op zichzelf kan
niet veel beters of slechters gezegd wor
den dan dat iedereen het had kunnen
gebruiken, en dat velen het ook ge
daan hebben. De een maakt er meer
van dan de ander, en Braine minder
dan menigeen. Joe Lampton, die zelf
als verteller optreedt, is een saaie man,
met belangstelling voor weinig anders
dan mogelijkheden om zijn zware sen
sualiteit uit te leven. Daarnaast heeft
hij, enigszins tot zijn eigen verrassing
maar ook tot zijn niet geringe voldoe
ning, alleen nog de gevoelens voor zijn
kinderen. De voldoening komt voort uit
het besef dat deze gevoelens prijzens
waard zijn, en niet veel lezers zullen
het willen ontkennen, maar zij zijn toch
ook niet genoeg om belangstelling te
wekken voor een vervelende man.
Dat is niettemin alles wat John Braine
te bieden heeft, in een tekst met tal
rijke conventionele vervalsingen van de
menselijke ondervinding, vaak van het
type „ik voelde mij plotseling onbe
schrijfelijk gelukkig". Eén kort hoofd
stuk ergens in het midden van het boek
brengt bij verrassing een emotionele
gewaarwording over; de rest is niet
meer, op zijn gunstigst gezien, dan
grondstof voor een filmscenario.
EEN VOORBEELD van een roman
cier die gelezen verdient te worden lang
voordat men aan John Braine gaat
denken is de Australiër Martin Boyd,
die al bijna zeventig is en nog nooit
een massale belangstelling heeft onder
vonden. „When Blackbirds Sing" is een
verhaal Over een Australiër die in de
eerste wereldoorlog naar Engeland
komt om er dienst te nemen in het
leger en die er de samenhang van zijn
leven bij verliest. Het is in een losse
vorm geconstrueerd, netjes in hoofd
stukken maar toch zo dat het nog lijkt
op een reeks notities over vier jaar in
het leven van Dominic Langton. Tege
lijk zijn de notities zelf van een koele
nauwkeurigheid die in de Engelse litte
ratuur zeldzaam is. Het klinkt alsof
Martin Boyd geen tijd had om zich in
te laten met emotionaliteit of grappig
heid of andere middelen die de intel
lectuele digestie vergemakkelijken; hij
wil alleen vaststellen wat er in zijn
hoofdpersoon omgaat, voorzover hij het
weet. Die terughouding werkt heel goed.
De verbeelding van de lezer wordt er
sterker door gestimuleerd dan gebeurd
zou zijn als Boyd geprobeerd had om
ons mee te slepen; en het moet ook
met de terughouding in verband wor
den gebracht dat hij een roman heeft
kunnen schrijven waarvan de laatste re
gel het sterkst in de herinnering
blijft. Dat komt zelden voor: de meer
gewone ervaring is dat wij ons van ro
mans allerlei dingen kunnen herinne
ren en niet het eind. „Dat meen je
toch niet?" zegt Helena, Dominies
vrouw tegen hem als hij na zijn terug
keer in Australië geprobeerd heeft om
haar uit te leggen in hoeverre hij door
de oorlog veranderd is. Daar wordt de
hele betekenis van de vier jaar in zijn
leven mee samengevat.
HET GEGEVEN van het boek, de
schokken die soldaten in de eerste we
reldoorlog nog meer dan in de tweede
ondergingen en die hen buiten staat stel
den om hun oude leven te hervatten,
is in het algemeen meer dan genoeg
behandeld. De manier waarop Boyd in
het bijzonder het doet maakt de onder
vinding ervan beter begrijpelijk, en
geldt niet alleen voor oorlogen. Er wordt
zoveel opgehelderd van het mechanis
me van de menselijke vervreemding
dat dit een van de weinige romans is
waarvan het jammer zou zijn om hem
over te slaan.
Is er juist zoveel argwaan, dat er la
ter plaats kan zijn voor jaloezie en er
is zoveel tekening in het afwerend be
luisteren van zijn zoon, dat diepere
aandoeningen naderhand niet bij voor
baat uitgesloten schijnen. In zijn tekst
telkens opnieuw een onderbreking
van de stilte houdt hij elke moge
lijkheid van dictie, behalve de theatra
le, open. Wantrouwen in zijn omgeving
is hier een even logisch gevolg van al
leen-zijn, als na het onbeperkt vertrou
wen het voetstoots aannemen van Po
sa's verraad. Geloof en bijgeloof liggen
in deze weergave niet ver uiteen. Er
is een keten van onberekenbare reac
ties waar te nemen bij deze om zijn
menswording worstelende Koning; re
acties, die een meer dan afdoende ver
klaring zijn zie b.v. de constante
spanning in de antichambre van de
vorst voor de waakzaamheid bij dit
overigens verstarde Hof; een, welke
hier hand in hand gaat met de angst
voor willekeur.
ZO IS HET vóór alles Gründgens'
avond. Was het door hem, dat ditmaal
de Eboli-intrige met zijn toch ook tra
gische achtergrond en ook het drama
van de jeugdige in Spanje verdwaal
de Franse prinses, die op hoog bevel
Koningin moest worden, ons zo bij
komstig toeschenen? Men zou het toch
niet graag Antje Welsgerker als Eli
sabeth en Joanna Maria Gorvin als
haar hofdame willen aanrekenen, die
ieder voor zich wel voldeden. Dat de
Kroonprins van Sebastian Fischer daar
bij achterbleef, meldden wij reeds.
Maar de rol is vermoedelijk van alle
grote partijen in dit stuk het meest
rhetorisch gesteld en de rhetoriek kreeg
in deze „Carlos" geen kansen. De
Groot-Inquisiteur reikte in de paar hem
toebedachte maar uiterst belangrij
ke scènes niet tot de hoogte van Gründ
gens. Ook deze rol werd wat zwaar
aangezet; volstrekt overbodig, want de
partij mist zijn uitwerking nooit. Ver
melden wij tenslotte, dat dit gestrenge
Spaanse Hof, waar zich in de tuinen
van Aranjuez een wat mildere toon zo
moeilijk baanbreekt, door de Zwitser
Teo Otto nog steeds een van de in
ternationaal belangrijke decorateurs
naar kleur en lijn werd gezien op een
wijze, Schiller waardig.
SUMMA SUMMARUM: een, vanwe
ge een paar beslissende zaken, onver
gankelijk stuk. Groot niet alleen om
zijn afmetingen. Al blijft het bij zo
veel geestesadel een storende zaak, dat
de handeling in feite zijn het er
meerdere door een aantal weinig
verkwikkelijke manipulaties met brie
ven op gang wordt gehouden. Ook Schil
ler, wie het aan critiek niet ontbrak,
heeft dit wel begrepen. „Es kann nicht
anders kommen, als dasz die Augen
anfangen trübe zu werden und die Ob-
jekte verwirrt durch einander schwim-
men" heeft hij eens geschreven.
Toch had Gründgens niet beter kun
nen doen mede deze Hamburgse tra
ditie in aanmerking genomen dan
met dit nobele werk, door een groot
dichter opgedragen aan de onaantast
baarheid van de menselijke geest, van
zijn hoge positie afscheid te nemen.