In de glorietijd van de Haarlemse paardenmarkt f 1 1 Ze stonden van Hazepaterstatot Houtplein <D P a !J 7lieutae UITGAVEN mm m ZATERDAG 9 FEBRUARI 1963 Erbij PAGINA VIE/? TOEN KEIZER MAXIMILIAAN I in december van het jaar 1512 - dus 4V2 eeuw geleden! - aan de goede stad Haarlem twee vrij- paardenmarkten schonk was dat ongetwijfeld voor de stad een geschenk van grote waarde. Reeds geruime tijd - enkele eewen zelfs - bestond er in de lage landen een levendig in ternationaal handelsverkeer met paarden. Er waren zeer be langrijke paardenmarkten o.a te Voorschoten en Zuidlaren; die van Valkenburg (Z.-H.) wordt de oudste geacht. Het waren markten, welke dikwijls een week duurden en waar duizen den paarden werden aangevoerd Franse en Spaanse koop lieden kwamen naar Voorschoten en Valkenburg en kochten er honderden dieren. Van de glorie van de beide Zuidhollandse markten is weinig meer over, die van Zuidlaren houdt aardig stand, want daar komen toch elk najaar altijd nog meer dan duizend paarden aan de lijn Maar de Haarlemse markt is bij de jongere generatie al niet meer bekend, doordat ze in 1921 werd afgeschaft In de meer dan vier eeuwen van haar be staan zal ze de stad zeker veel vertier en gewin hebben ge bracht. 1 WAAROM DE KEIZER de stad met dit mooie privilege vereerde weet ik niet. Mogelijk omdat hij er zijn dankbaarheid mee wilde tonen; mo gelijk ter verkrijging van „goodwil". Volgens Van Bergum van Nieuwe- huyse") werd het privilege verleend door de keizer èn door „Aartshertog Karei", terwijl Jansen van Raay90 zegt, dat het door de keizer en „Her tog Philips" werd verleend. „Aarts hertog Karei" zou dan de latere Karei V (kleinzoon van de keizer) geweest kunnen zijn en „Hertog Philips" niet anders dan Philips, zoon van de kei zer, vader van Karei V. OVERIGENS kende Maximiliaan Haarlem goed, want in zijn strijd te gen Frankrijk verbleef hij voortdurend in de Nederlanden, van waaruit hij opereerde. Hij was er in 1477 luister rijk ingehuldigd en in 1489 kwam hij er als gekozen „Rooms-Koning". Haarlem was min of meer de residentie van de Landsheren zodat een geschenk als het mogen houden van een paardenmarkt wel past in het historische kader. „V an nu tot eeuwige dagen.twee vrij-paardenmarkten 's jaars, elk van drie gehele dagen, te weten te beginnen op de 14e dag vóór vastenavond e- ge durende dezelfde dag met twee andere dagen daar naastaanvolgend en de an dere op de drie kruisdagen voor Pink steren. Hiermede werd de grond slag gelegd voor de later als „voor jaarspaardenmarkten" bekende dagen. In het privilege werd tevens gezegd, dat de handelaren vap heinde en verre mochten komen met hun paarden „ze- kerlick ende vredelick" zes dagen van te voren reeds en zes dagen daarna sonder dat men die nemen vangen aresteren becommeren ofte vervolgen sal mogen aan lijve oftan goede in eni ge manier uytgesondert ende peexep- teert onse vijanden ballingen ende ande re vluchtige ons voirscreve lands van Holland, Zeeland en Vriesland, behal ve schuldenaars aan de Graaf. Hieruit blijkt, dat het een markt was waar zij, die wat op hun kerfstok had den mits niet te erg rustig kon den verschijnen, hetgeen in die jaren blijkbaar voor heel wat mensen aantrek kelijk moet zijn geweest. In Valken burg (Z.H.) werd in de week, dat de paardenmarkt gehouden werd, het z.g. Heilige Kruis uitgehangen, als teken van vrijgeleide voor alle bezoekers.- Of zoiets in Haarlem ook gebeurde heb ik niet gevonden. Ondenkbaar is het niet. IN DE STADSPUBLIKATTEN van 1660 wordt nog eens gewezen op het feit, dat de beide paardenmarkten ge houden worden op grond van „oude pri vilegiën" en dat ze „tot eeuwigen daghe" gelden, dat beide markten elk drie dagen mogen d ren en dat de koop lieden al 6 dagen van te voren moch ten komen „seeckerlijck en vreede- lijck". En dan worden opnieuw de ca tegorieën lieden opgenoemd waarvoor deze vrijheid niet geldt, waarbij thans niet gesproken wordt over schulde naars van de graaf, doch over hen, die schulden hebben aan de „Grafelijk heid". Ofschoon deze resolutie dus niet veel nieuw brengt is ze in zoverre toch uitvoeriger omdat ze bepaalt wpar de markten gehouden züïleh worden n.l. s buiten ie Grote Hqu^pp/irt op het. plein s aldaar, maar „bfrineh de Vnjcföfri' Van de stad". Dus vermoedelijk nog niet in Den Hout waar ze later op de Dreef zouden plaats hebben. Waar vóór 1660 binnen de wallen de markten werden gehouden heb ik niet gevonden. Oók is nieuw, dat de tweede markt 's jaars niet met Pinksteren of daaromtrent zou worden gehouden, maar beginnend op maandag na „Vrouwen Heemelvaart" (in augustus). De eerste markt van het jaar werd gefixeerd op de eerste maan dag van maart plus de twee volgende dagen. Nieuw was ook, dat de stadsrege ring prijzen uitloofde om deelneming door kooplieden aan de markt te sti muleren. een zilveren roskam voor de gene, die .net het grootste aantal paarden, aan één koopman toebehorend, ter markt kwam, een paar zilveren spo ren voor hem, die met de mooiste koppel (4 tot 6) paarden kwam en een hoofdstel-met-mondstuk met verzilverd of vergulde „bockels" (gespen) voor hem, die met de beste „één-harige" paarden verscheen en ze ook verkocht had. In 1756 wordt bepaald, dat de tweede paardenmarkt „op Hartjesdag" zal worden gehouden. Dat was dus op de derde maandag in augustus, het geen praktisch op hetzelfde neerkomt als maandag na „Vrouwenhemelvaart"' maar het klonk wat minder rooms en misschien zullen ook vele protestanten niet (meer) geweten hebben wat on der „Vrouwenhemelvaart" werd ver staan. OVERIGENS HEB IK tot dusver wei nig kunnen vinden in de stedelijke voorschriften wat betrekking heeft op de paardenmarkten. In min of meer verwijderd verband staat wél de be paling (keur van 12 juni 1736) dat de hoefsmeden, wanneer zij paarden ader gelaten hebben het bloed moeten weg vegen en de straat ter plaatse moeten afspoelen. Er waren namelijk klachten binnengekomen over „vuiligheid en on- reinigheid van de straat bij de Grote Houtpoort omtrent de huizen van de hoefsmeden". Zoals gezegd werden de paardenmarkten buiten de Houtpoort gehouden en het is begrijpelijk, dat de hoefsmeden zich dus bij voorkeur in de buurt van de Houtpoort vestig den. Maar er was misschien nog wel een reden, welke vestiging op deze .plaats aantrekkelijk maakte. Bij een stadspoort concentreerde zich het ver keer uit een bepaalde richting. In dit geval was dat het verkeer uit het zui den. Meestal vond men daar uitspan ningen en dat was nog in onze tijd het geval. Vlak bij de Houtpoort vond men b.v. de stalhouderij van Jan v. d Berg en in Klein Heiligland die van André v. d. Berg, wiens zaak op de Grote Houtstraat uitkwam. Daar be vond zich de poort van zijn manege (recht tegenover de Korte Houtstraat) Naast die poort was nog in deze eeuw een hoefsmederij met een hoefstal (in de wandeling „travalie" genoemd) op straat. Nabij de Houtbrug was eveneens in onze jonge jaren nog een z.g. paarden- wed, waar men dus paarden in het grachtwater kon latt waden. Wel een bewijs dat hier ter plaatse Haarlems hippische leven zich min of meer con centreerde. Terugkomend op die hoefsmeden: zij waren vroeger behalve hoefsmid ook nog veeartsenijkundigen; veeartsen be stonden er immers nog niet. Een hoef smid werd geacht een paard grondig te kennen en dat was in vele gevallen ook wel degelijk waar. Vandaar dat zie ke paarden ter behandeling naar de smid werden gestuurd. Evenals de heel meesters bij de zieke mensen dikwijls voor de meest uiteenlopende kwalen het ader-laten toepasten, zo deden ook de heren hoefsmeden. Vandaar die bloed plassen op straat in de buurt van de Houtpoort IN 1663 WERD de paardenmarkt van maart acht dagen vervroegd. Dit gold blijkbaar voor één jaar, want in 1666 werd opnieuw bij resolutie bepaald, dat nogmaals vervroeging met acht dagen zou plaats mogen vinden. Bij die twee paardenmarkten blijft het dan voorlopig totdat dè glorietijd der paarden aanbreekt de 19e eeuw en daarmede tevens het begin van het einde. In 1870 is vermoedelijk ook al door de droogmaking van het Haar lemmermeer en het ontstaan aldaar van een bloeiende paardenfokkerij de aanvoer dermate groot geworden, dat de Raad op 30 november een derde paardenmarkt instelt en wel te houden op de eerste maandag en de er opvol gende dinsdag in mei. Deze tezamen met de traditionele van maart vormden dan vanaf dat ogenblik de zg. voorjaars- markten. Uit de verslagen over de toestand der gemeente in de 20-er jaren van deze eeuw blijkt, dat er ten slotte vier paar denmarkten werden gehouden. Wanneer die vierde werd ingesteld, heb ik niet gevonden, maar in 1900 was zij er nog niet. Dit blijkt uit de verordening van B. en W. van 20 januari 1900 waarbij een marktgeld van een kwartje per paard werd vastgesteld „bij gelegenheid van de drie paardenmarkten, welke in de gemeente gehouden worden." Zoals gtezegcPHfa/s de löe „dè" eeuw van het paard. De bewoners van dè 'tf^le lïuHknpiaafsen om H&ïfclëi*WTWéVi'»v ren meestal eigenaren van vele en mooie paarden. Sommigen van hen leg den zich zelfs op de fokkerij toe. Men denke slechts aan Baron van Verschuer van „De Hartekamp" te Heemstede, de Van Wickevoort Crommelins aan de He- reweg aldaar en de baronnen Van Tuyll van Serooskerken te Velsen. Het waren veelal dezelfden, die zich bijzonder in teresseerden voor de landbouw en de grondslag hebben gelegd voor de heden daagse wetenschappelijke landbouw. Vandaar dat de afdeling Haarlem van Hollandsche Maatschappij van Land bouw toen een bijzonder bloeiende af deling kon zijn, welke in het leven van de Haarlemmers een rol van betekenis heeft gespeeld. Vandaar óók dat in 1869, ter gelegenheid van de paardenmarkt, door deze afdeling een tentoonstelling van paarden, rundvee en landbouwwerk tuigen, benevens een verloting van paar den werd gehouden. HET IS deze verloting, welke voor de oprechte Haarlemmers op de duur een begrip werd. Daarover heeft van Looy een en ander vastgelegd met zijn teken- stift en „Fidelio" met zijn pen. Volgens deze schrijver was er in Europa maar één verloting waarbij paarden als prij zen verloot werden. En dat was de Haarlemse paar denverloting! Er was een commissie, welke na dat eerste jaar regelmatig de organisatie ervan ter hand nam. Op later enorm grote aan plakbiljetten werd het publiek met de verloting en vooral met de te behalen prijzen op de hoogte gebracht. In 1902 was de loterij nog steeds „ter opluiste ring van de Haarlemse paardenmarkt" en ging zij nog steeds uit van de afd. Haarlem van de Hollandsche Maatschap pij van Landbouw. Toen werden er 25.000 loten van f 1.- verkocht met als hoofdprijzen: 1 prijs: een rijtuig (merk My lord) op gummibanden, bespannen met 2 paarden; 2e prijs: een wagonet te, bespannen met 1 paard; 3e prijs: een dogcart, idem; 4e prijs: een olie wagen, idem; 5e prijs: een boerenwa gen, idem; „alles compleet met tuigen, zwepen e.d." Degenen, die met de geschiedenis der Nederlandse paardenfokkerij en paar densport enigszins op de hoogte zijn, zullen in de comité-leden altijd beken den tegenkomen. Zo hadden in dat van 1902 zitting: F. W. Baron van Tuyll v. Serooskerken (voorz.), F. Lieftinck (2e voorz.), C. J. van Tienhoven (secr. penn.), Jhr. A. S. E. v. Tets, Jhr. Ch. v.d Poll, H. F.*,Bultman, J. H. M. Eve- léfnveft>cM.-JBdriiti>teüH ■Pallandt. Hoewel de gemeente met deze loterij eigenlijk niets van doen had werd er toch een zeker officieel tintje aan ge geven doordat de trekking altijd gehou den werd in de ridderzaal van het stad huis in tegenwoordigheid van de ge meente-secretaris. Bekend is dat de verloting steeds kalm verliep (in te genstelling met andere verlotingen, waar menigeen zich genomenvoel de) en dat ook belangrijk altijd alle loten verkocht werden. Wanneer de loterij opgeheven werd heb ik (nog) niet gevonden. Vermoedelijk tegelijk met de laatste paardenmarkt? WANT DE ENORME BLOEI in paar denfokkerij, paardenhouderij en paar denhandel leidde tevens haar onder gang in. Spoorwegen hadden op de gro te afstanden al veel arbeid van de paar den overgenomen en daarna deden auto's en trams het op de kortere af standen. Uit de verslagen over de toe stand der gemeente blijkt, dat er in 1900 nog een levendige handel in jonge paarden was op Frankrijk, Duitsland en België en dat voor die jonge dieren hoge prijzen gemaakt werden. Totale aan voer op 3 markten bedroeg 1125 paar den. Dat was in 1905 nog zo, zij het dat toen Duitsland en Oostenrijk de voornaamste afnemers van jonge paar den waren. In 1910 werden er 932 aan gevoerd bij een matige handel. In de eerste wereldoorlog was er weer een „hausse" in de fokkerij en de handel en ook nog onmiddellijk daarna: aan voer op 4 markten in 1918: 1234 paar den; in 1920: 1249 paarden en in 1921 1101 paarden. In het verslag over het werkjaar 1922 staat dan dat de paardenmarkten inge volge raadsbesluit van 28 december 1921 nr. 11 werden opgeheven. Waar de des betreffende prae-adviezen nog niet in het gemeentelijk archief aan de Jans straat zijn terecht gekomen, kan men slechts gissen naar de redenen, want de aanvoer was toch altijd nog aanzienlijk en vrijwel gelijk met die uit het fin de siècle. HIERMEDE WAS DAN een einde ge komen aan het schilderachtige en le vendige beeld, dat in de 19e en 20ste eeuw de Dreef 3 tot 4 keer per jaar bood. Later zo hoorde ik van de oud-hoefsmid Bennink werd nog een tijdlang gemarkt aan ,,'t Kalfje" (Kloppersingel). Op de Dreef stonden de paarden in één lange rij vanaf de (Tekening door Hendrik Tavenier (17341807) van het paardenwed aan de Bakenessergracht (het bruggetje leidt van de huidige Korte Jansstraat naar Zakstraat. Hazepaterslaan tot aan het Houtplein. De markt duurde van 's morgens 9 tot 's middags 4 uur. Jan Deutekom kort weg Jan Deut genoemd was altijd de eerste. Hij was „de keizer van de paardenmarkten" en woonde nabij de Nieuwe Brug naar de Haarlemmer meer, alwaar hij een café exploiteerde. Maar de nieuwe Nieuwe Brug laat zijn oude stee opder in de diepte liggen. Het verkeer raast er langs, al zal dit de oude paardenkoopman niet meer deren. In een halve eeuw en minder heeft zich een noodlot voltrokken over de paarden- wereld, zijn dieren en zijn mensen. Op het Houtplein vindt men nog een A.R.M. maar zonder paarden. De hoefsmeden en stalhouderijen zijn er vrijwel alle verdwenen. Wèg ls het paardenwed en eer we enkele tientallen jaren verder zijn zal niemand der dan levenden meer uit eigen aanschouwen iets weten te vertellen over de Haarlemse paar denmarkten, welker instelling 450 jaar geleden met zoveel instemming werd begroet. I Jtuo bfrjf'ju J. J. v. Bergum v. Nieuwenhuysen: Hand vesten en privilegiën der Stad Haarlem. 1751. Janssen van Raay: Kroniek van Haarlem. Haarlemse Schetsen van P. v. Looy 1897. Gedrukt bij het Haarlems Dagblad. SOCIOLOGIE DER DIEREN door Marcel Sire (Pictura-boeken). De socio logie der dieren is een nog jonge we tenschap maar de bereikte resultaten zijn al groot. In dit aantrekkelijk ge- illustreerde boekje geeft Marcel Sire op voorbeeldige wijze een overzicht van de stand van zaken. Ook voor degene, die gewoonlijk geen boek over dieren ter hand neemt, zal de beschrijving van het leven in tal van dierengemeen- schappen een openbaring vormen. Over het leven van de bijen, mieren en ter mieten is al veel geschreven, maar de moderne dierensociologie heeft veel van deze observatie tot hun juiste propor ties teruggebracht. Het verbijsterende van het boek is echter dat het duide lijk maakt dat de werkelijkheid in veel gevallen nog vreemder is dan men tot nu toe aannam. OPERATIE NOACH door E. Robins en R. Legge (Meulenhoff, Amsterdam). Toen in de Zambezirivier een dam werd gebouwd betekende dit voor duizenden dieren een doodvonnis. De aanleg van de Karibadam leidde tot de vorming van een enorm meer en veel dieren, die hoger en hoger klommen, ontdekten tenslotte op een eiland te zitten en red deloos verloren te zijn. Moedige mannen begonnen met de „operatie Noach", een reddingsactie van dieren, die in de geschiedenis haar weerga niet vindt. In het boek wordt uitvoerig beschreven, hoe riskant het werk van de direnredders wel was. DR. JEKYLL en MR. HYDE en an dere beroemde gruwel-verhalen (Meu- lenhoffs Flamingoreeks). Het standaard werk der griezelliteratuur, Stevenson's „Dr. Jekyll en mr. Hyde" wordt ge volgd door een keur van thrillers, die stuk voor stuk klassiek zijn gewor den. Een spookhistorie als Bulwer's „Het gevloekte huis" moge dan sterk verouderd zijn. Het blijft plezierige leesstof en dat geldt zeker ook voor de ironie van Oscar Wilde in „Het spook van Canterville". De fantastische ver halen „De Wij" van Godolj en „De Horla" van De Maupassant hebben nog niets van hun beklemming verloren. Het boek bevat verder verhalen van Thurber en Heine, die tonen, dat een goed schrijver ook in enkele bladzij den een goed gecomponeerd geheel kan scheppen. t

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1963 | | pagina 16