Crisis in en om de Weense Opera lijkt maar geen einde te krijgen discaucs Vier schrijfsters - vier tijdsbeelden Jjisco ff I Von Karajan tussen Wenen en Milaan Van Ina Boudier Bahher tot Chris Yperman ZATERDAG 23 FEBRUARI 1963 Erbij PAGINA 1 W E E iiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiini Rob du Bots m M. van Doorninck (0 C. J E Dinaux MEN HEEFT DEZER DAGEN in het blad ,,Neues Oster- reich" kunnen lezen, dat onze Koningin het vorig jaar bij haar staatsbezoek aan Oostenrijk ook. directeur von Karajan in haar operaloge heeft ontvangen. De vraag van Hare Majesteit ,,U bent toch dirigent zou deze ietwat onthutst bevestigd hebben, waarop de Konin gin had gerepliceerd met de woorden „Waarom diri geert u dan vanavond niet En het blad besluit met de merkwaardige verzuchting „Ja, wenn man Hollands Königin als Operndirektor gewinnen Könnte".... Men kan uit de weergave van dit korte gesprek meer lezen dan de behoefte aan het oprakelen van een anek dotische bijzonderheid. Ze is ook „cri de coeur" van een, die het bang te moede begint te worden om een crisis in en om de Wêense Opera, welke maar geen einde lijkt te kunnen krijgen. Toen dit seizoen begon, had de operaminnaar alle reden te veronderstellen, dat de strijd om de hegemonie was uitgevochten en dat de delicate zaak van het laatste woord, zowel ar tistiek als financieel, tot ieders genoegen yras geregeld. Met de komst van de Stuttgarter Intendant Dr. Schafer voor de zakelijke leiding een, die als organisator zijn sporen had verdiend verminderde de druk van het in Oostenrijk altijd almachtige administratieve apparaat en mèt een soepele regeling in de verhouding Opera- Overheid, scheen tegelijk het pad geëffend voor de voort-during van een artistiek beleid, dat von Karajan's dominerende figuur al veel te lang had moeten missen. THANS, NU DE impasse voortduurt en er nog steeds niet meer dan lap werk wordt verricht heeft de Wener zozeer aan zijn opera verknocht, waar voor hij telkens ook nog diep in de beurs moet tasten het volste recht zich bedrogen te gevoelen. Want bij het vorderen van dit seizoen, dat de instel ling weer op peil had moeten brengen en haar voor een afglijden naar de „provincie" zou behoeden, blijkt er in feite niets veranderd. Of het moest zijn dat de nadelen van alle spiegelgevech ten bij gesloten doek zich nu pas doen gevoelen. Grote avonden, desnoods met gastdirigenten van naam en faam, zijn met een lantaarntje te zoeken, terwijl daarnaast aan een constant hoog niveau van het dagelijkse repertoire bij lange na niet genoeg aandacht wordt besteed; van een dubbele bezetting is geen spra ke meer, zodat bij het uitvallen van solisten over de grenzen wordt gezocht, met alle gevolgen voor de overhaast ge- engageerde „buitenbeentjes" van het, zich overigens steeds meer ontbindende, vaste ensemble. En waar de nodige con tinuïteit ontbreekt (zie de nog onlangs na 2 voorstellingen afgebroken „Tann- hauser"-première) en aan de Italiaan se werken kennelijk voorkeur wordt ge geven, neigen de op een droogje zitten de Duits-Oostenrijkse contractanten er toe elders hun sporen te verdienen. Plan nen op lange termijn lijden schipbreuk op de grilligheid van één man, die zich aan een heel wat frequenter uithuizig heid bezondigt dan die, waarom men zijn voorganger Böhm de woestijn in heeft gestuurd en die thans weer voor- geeft om een onopgeloste belasting kwestie Wenen voor het grootste deel van het jaar te moeten mijden. Zo groeit „thuis" de klachtenlijst tegen Von Karajan en krijgen de stemmen, van een, aanvankelijk nog amper gehoord, afkeurend gemompel, allengs in de toon meer een klank van verontwaardi ging. HET SCHIJNT INTUSSEN of de man, die dit alles aangaat, de luide, dan wel verholen tegen hem geuite grieven nau welijks enige aandacht waardig keurt Het „Ik kwam, ik zag, ik overwon" heeft hij tot dusver op zijn triomfante lijke weg zo tot zijn lijfspreuk kunnen maken, dat de bliksemende toorn hem even weinig raakt als de juichkreten hem doen verslappen daar, waar hij zieh vertoont. Die plaats was dus in de afgelopen weken wederom niet We nen maar de Scala te Milaan; op zich zelf niet zo'n ontdekking voor wie let op de door deze dirigent bevorderde Weens-Milanese liason en zijn nooit on der stoelen of banken gestoken Italiaan se sympathieën. Voor ons heeft iedere C h' rf ff <50 yf neb jqesia stisw J9 HET IS ANNO 1963 nauwelijks meer te geloven dat in 1911 Bartóks Blauwbaard door een commissie, die moest beslissen of het stuk zou wor den uitgevoerd of niet, werd afge wezen met de motivering dat men het werk noch zou kunnen spelen, noch zou kunnen beluisteren. Beide argumenten werden zeven jaar later tijdens de met groot enthousiasme ontvangen première in Boedapest afdoende geloochenstraft, maar Bar- tók had dan toch maar zeven jaar moeten wachten. Wanneer wij het werk nu horen valt in de eerste plaats op, dat het een jeugdwerk is, dat enerzijds nog sterk steunt op grote voorbeelden: Debussy's Pel- léas in de eerste plaats, de opera's van Jandtsjek en de „Boris Godou- nov van Moessorgski, maar dat an derzijds reeds zoveel eigen elemen ten bevat, dat het duidelijk wijst op de grote ontwikkeling die Bartóks kunst later zou doormaken. Die eigen elementen hebben stellig te maken met 's componisten belangstelling voor de Hongaarse volksmuziek, die hij in de tijd dat hij aan deze opera werkte begon te onderzoeken; ze zijn daarnaast het zekere kenmerk van de oorspronkelijke geest die Bartók was, van het begin af. Bij het be oordelen van de afwijzing door het theatercomité in 1911 mogen wij niet vergeten, dat wij weten waartoe Bartóks ontwikkeling heeft geleid. Blijft dat het Hongaarse publiek in 1918 die ontwikkeling óók niet kon voorzien en niettemin enthousiast was. DE UITVOERING onder Haeffner is helaas niet in alle opzichten voor treffelijk. Ze mist, en dan voorname lijk in de orkestpartij, de felheid die nodig is om de vereenzaamde en morbide sfeer van het Blauwbaard kasteel voelbaar te maken. Haeffner zoekt het teveel in de esthetiek en zo wordt de psychologie van deze eigenaardige Blauwbaard van de schrijver Bela Baldzs niet overal duidelijk. De opname is echter des ondanks zeer aan te raden omdat de rol van Judith wordt gezongen door de in december overleden, diep be treurde Ilona Steingruber, die dat doet op haar eigen volkomen unieke en onnavolgbare wijze. Ook de rol van Blauwbaard zelf wordt voor treffelijk gebracht door de bariton Wiener. FELHEID ONTBREEKT helaas ook te veel in de opname die Her- VANDAAG worden besproken opnamen van Ilona Steingruber, O. Wiener en de Wiener Symphoniker onder H. Haeffner in Bartóks opera „Hertog Blauwbaards Burcht" (Vox Opéra OPL 100), van het Philharmonia Orkest onder Herbert van Karajan in de Pathétique van Tsjaikofsky (Columbia 33 HSX 104) en van hetzelfde orkest onder Otto Klemperer met Elisa beth Schwarzkopf als soliste in Mahlers vierde symfonie (Columbia 33 CX 1793) bert von Karajan maakte van de zesde symfonie opus 74. de Pathé tique van Tsjaikofski. Buitengewoon helder, buitengewoon exact is deze opname, die daarbij nog van uit- uitstekende kwaliteit is. Maar wij kunnen ons eerder voorstellen dat een Mozart- of een Schubert-sym- fonie op deze manier een ideale ver tolking zou krijgen, dan dat men zo de Pathétique brengt. Alles klinkt te „klassiek", te geserreerd. De zes de symfonie van Tsjaikofsky is een van die stukken, die een dergelijke uitvoering niet kunnen hebben zon der veel van hun betekenis te ver liezen. Wie de noten van deze sym fonie wil leren kennen kan, met of zonder partituurtje in de hand, over de instrumentatie van het werk hier veel leren, want Karajan is en blijft een onbetwist meester in het doen oplichten van de verschillende klank kleuren. Wie de Pathétique echter wil horen als uiting van de proble matische, diep ongelukkige mens die Peter Iljitsj Tsjaikofsky was, kan beter naar een andere opname zoeken. HOEZEER EEN ORKEST afhan kelijk is va., de dirigent die ervoor staat is, bij vergelijking met. de vorige plaat, zeldzaam duidelijk te constateren in de opname van de vierde symfonie van Gustav Mahler, waarin hetzelfde Philharmonia Or kest onder leiding staat van Otto Klemperer. Van geserreerdheid is geen sprake, alles klinkt even ge ëmotioneerd en vaak allesbehalve exact en zeker niet helder. Maar van begin tot eind is Klemperer in deze opname zo geïnspireerd en het is zo voortdurend en volkomen Mahler, in zijn diepste wezen en zijn meest eigen sfeer getroffen, dat alle on nauwkeurigheden graag vergeven worden en vergeten. Het is, uiter aard, de Mahler van Klemperer die men hoort; dat hoort nu eenmaal bij dit soort dirigenten: de Mahler van Bruno Walter is een ander. Maar dat neemt niet weg dat men bij het be luisteren van deze plaat gaat geloven in deze uitvoering als de meest aan nemelijke, de enig juiste. Daarom hoort deze ook technisch zeer goede opname in de kast van elke Mahler- liefhebber thuis. Ook al om de fraaie, zeer genuanceerde en van velerlei verschillen in de klank voor ziene solo van Elisabeth Schwarz- k°Pf- g ontmoeting met Von Karajan, in tegen stelling tot het thuisfront, altijd het voordeel neutraal te kunnen zijn: aan de beoordeling van zijn werk staat geen krenking van nationale gevoelens of een andere vooringenomenheid in de weg. WIJ KONDEN HET DUS gelaten dra gen, dat Wenen waar tegelijk met de in Milaan uitgebrachte „Bohème" werd gepubliceerd de voorstelling waar schijnlijk pas dit najaar mag verwach ten voor de Wener de zoveelste bit tere pil. Evenals wij ons ook niet hevig hebben opgewonden over de vooraf gaande schermutselingen: Raimondi contra di Stefano met als inzet de Ro- dolfo-rol; een strijd die nu weer Milaan uit zijn voegen scheen te rukken. Wie inziet, dat in Von Karajans onmiddellij ke omgeving een man, die gelijk alle strategen, zijn orders stipt en zonder tegenspraak wenst opgevolgd te zien nu eenmaal steeds een toestand van ge- vechts-paraatheid schijnt te moeten heersen, is op dit punt tegen verrassin gen gevrijwaard. Een lichte veront waardiging in het Stefano-kamp was in tussen wel verklaarbaar. Aangezien de Scala-directie zonder het fiat van Von Karajan aan deze zanger premature toezeggingen had gedaan; beloftes, die men nu eenmaal niet doet aan favorie ten, die op het punt zijn aangeland het een of ander stern-technisch manco te vertonen. Er was dus alle reden om zich te spitsen op een onvervalste aan het Scala-„schellinkje" wèl toever trouwde première-rel. Gezien ook, dat voor de verbreiding van genoemde faux-pas niet slechts de plaatselijke Ste- fano-pers een duit in het zakje had ge daan, maar evenzeer di Stefano zelf, die men al dagen tevoren in het Café del Teatro, druk gesticulerend en zijn niet- aptreden commentariërend, aan kon treffen. Het zij dan echter aanstonds ge zegd, dat de herrieschoppers toch niet aan hun trekken zijn gekomen. Daarvoor is Von Karajans autoriteit ook hier te groot; daarvoor had Gianni Raimondi het „che gelida manina" de kardi nale „er op of er onder" aria, waarop de galerij voor zijn explosie had ge wacht ook veel te fraai gezongen. Zodat, een kort ogenblik van interrup ties daargelaten, het verder een onge stoorde „Bohème"-première is gewor den. En, althans vocaal-dramatisch en orkestraal gelijk steeds bij deze lei der een gebeurtenis. WANT VON KARAJAN het zij hier nogmaals vastgesteld buiten de zo be grijpelijke sfeer van animositeit rond om het vermaarde „Haus am Ring" blijft een fenomeen. Zo kwam men er dan vanzelf toe zich op een avond als deze nog eens Puc cini's uitspraak te herinneren. Toen de ze aangaande Toscanini zijn eerste Bohème dirigent op een keer ver klaarde: „Hij componeerde mijn opera opnieuw. Gewoon zich in te graven in een partituur, gelijk de schatgraver, die een goudadertje wil vinden, brengt hij ook als hij geen goud ontdekt toch nog zo'n adertje aan het licht." Want wij wisten het wel, dat ze te vinden waren in deze vertrouwde noten, die wij altijd denken te kennen, vaker dan wel ke ook gehoord. Totdat deze goudader tjes en het zijn er vele opeens kunnen oplichten in een nooit vermoede glans. In een gespannen klankbeeld, uitmuntend door helderheid en in de de tails, nergens „overtrokken", open baarde de Oostenrijker aan zijn Ita liaans publiek, hoe de Bohème" hun, als geen andere opera, door de jaren heen gemeenzaam is gebleven. Hoe ze in een specifieke taal, die ook Puccini later niet meer evenaarde, een brug slaat naar onze persoonlijkste ervarin gen en daar, waar wij het kwetsbaarst zijn, ons „als op de eerste dag" ont roert. Is het wonder, dat Von Karajan, met tegentij begonnen, voor deze in zijn ban geslagen zaal de opstekende storm bezweert? De Nederlandse lezer kan het zeker niet onverschillig laten, dat men hier Eugenia Rati en Mirella Freni te horen kreeg, respectievelijk als Musette en Mimi. Een compliment voor onze eigen opera, die deze, thans door Von Karajan uitverkorenen, al geruime tijd geleden voor dezelfde rollen uitno digde bij ons! En tegelijk een reminis- cens aan oude tijden, toen „Cavaliere" M de Hondt op stemmen-speurtocht reisde naar Italië, teneinde voor zijn Italiaanse opera in Amsterdam ontdek kingen te doen. Ontdekkingen, van wie sommigen na een Hollands debuut, ge volgd door een roemrijke carrière in hun vaderland, nu nog hun levensavond slijten in Verdi's „Casa di Riposo" te Milaan. MOETEN WIJ BIJ onze bewondering voor deze „Bohème", die in zo menig opzicht Von Karajans stempel heeft ge dragen, een uitzondering maken voor enscènering en regie? Het wil ons moei lijk uit de pen, want daarvoor is Zeffi- relli een te goed vakman in zijn soort; leerling als hij is en volgeling van Vis conti, die merkwaardig genoeg inmid dels alweer voor een nieuwe „Bohè me" in het volgende seizoen als regis seur werd aangekondigd. En zijn gede tailleerde kerstmarkt in het Parijse Quartier Latin, waarvoor hij op twee plans naar schatting een vijf a zeven honderd figuranten wist te mobiliseren, kreeg, evenals de „Barrière d'Enfer", met zijn neerdwarrelende vlokken uit fantastisch belichte sneeuwluchten, dan ook zeer terecht applaus. Maar het was wel duidelijk, dat hier naturalistische Scala-tradities, die mede hun oorsprong vinden in de immense afmetingen van dit toneel, hadden overwonnen en niet Ven Karajan, die, naar men weet, ook op dit gebied, maar dan bij zichzelf „thuis", enige sporen heeft verdiend. Los van bepaalde tendensen, erop wij zende, dat de opera in laatste instantie toch altijd nog een nationale affaire pleegt te zijn, is „La Bohème" echter een van de intiemste werken in het genre Wat hier wèl de muziek, doch niet de scène waar kon maken. HET IS EEN MERKWAARDIGE ge waarwording, de romans van een vier tal schrijfsters, van wie de oudste (Ina Boudier-Bakker) de negentig nadert, de jeugdigste (Chris Yperman) nauwe lijks meerderjarig is en de beide ande ren (Aya Zikken en Ellen Warmond) niet meer tot de jongste generatie kun nen worden gerekend, kort na elkaar te lezen. Ina Boudier-Bakker: negentiende- eeuws realisme, in haar laatst-gepubli- ceerde korte roman „Honger" (P. N. van Kampen en Zoongekristalliseerd tot de soberste vorm. Aya Zikken: roman- tisch-realistisch, het zuiverste waar het levensklimaat van haar tropisch land van herkomst haar schrijfwijze door dringt, zoals in „De Atlasvlinder", tas tend naar een passende compositie- vorm zodra ze, in haar onlangs bij De Arbeiderspers verschenen „Hut 277", nieuwe ervaringen te boek stelt. Ellen Warmond: in de ban van de heden daagse problematiek, scherpzinnig, waakzaam, wantrouwend, kwetsbaar, eenzaam, aangewezen op haar egelstel ling, kritisch observerend, in haar eer ste roman „Paspoort voor niemands land" (Em. Querido). Chris Yperman: bedreigd en bezeerd door een „ge schonden wereld" als Ellen Warmond, maar dromerig verbonden met haar land van verlangen: onbezwaarde, on mogelijk geworden lichtheid, tederheid, blijheid, zuiverheid, die ook in haar tweede roman „Zon op de weg" (N.V.A. Manteau) door de levensrealiteit wor den verijdeld. Voor Ina Boudier nog het levensfundament van overgelever de, evidente „waarden", normatieve ge dragslijnen. Voor Chris Yperman de gevoelsverwarring in een op drift ge raakte wereld. Tussen beiden: twee wereldoorlogen, duizelingwekkende ver schuivingen in het levenspatroon, in het bewustzijn van het mens-zijn, in de reactie op de zich ontbindende en ver werkelijkende realiteit. Een naturalis- tisch-realistische schrijfster als Ina Boudier-Bakker kende haar roman personages. Ze kón hen kennen, ze be hoorden hoe dan ook thuis in het ge geven patroon, dat binnen het kader van de traditionele roman tot een af gerond verhaal verweven kon worden. En wat laat Chris Yperman, het in zich zelf verstrikte meisje Kreekje in haar hopeloosheid bekennen? „Eigenlijk", -. s' •••- r- zegt ze, „geloofde ik in niets. Ik lief) blind door de wereld en klampte mij vast aan de dingen binnenin mij. En binnenin mij verwarde ik dan ook nog alles." De mens die voor zichzelf een vreemde is geworden in een vreemde wereld, de mens in tweedracht met zichzelf, met het leven, vluchtend zon der te weten waarheen en waarom, dat is degeen op wie in Ellen War- monds roman de woorden doelen: „Het enige dat hij van zijn leven weet, is, dat het een doorlopend gevecht is met de dood". Het familiemilieu waarbinnen zich in Ina Boudiers boeken het leven voltrekt met zijn menselijke wisselval ligheden heeft plaats gemaakt voor het niemandsland tussen bestaan en ver gaan, tusen gisteren en morgen, een onherbergzaam land zonder gebaande wegen en wegwijzers. Een doolhof. ZIJN ER IN INA BOUDIERS „Hon ger" afdwalingen van het rechte pad van de burgerdeugd, in het werk van Ellen Warmond en Chris Yperman ver dwalen de „displaced persons" in het onbekende, onbepaalbare, onherkenba re. Vaders en zonen: is er tussen Ina Boudiers Inspecteur der Posterijen Vo renaar, die te stellen heeft met zijn eigen stille leed en de menselijke on regelmatigheden in zijn inspectie, en Ellen Warmonds romanfiguur Hans Er- kelens, die na een confrontatie met de dood de weg naar het leven niet meer kan terugvinden, nog enige verwant schap? Vorenaar is met zijn heimelijke „honger" naar een huiselijk geluk een eenzaam en melancholisch man, maar de zekerheden zijn hem niet ontvallen. Daar is de rechtschapenheid, het me dedogen, het zelfrespect, „de grote ver antwoordelijkheid voor de andere mens," de ambtelijke rechtlijnigheid, de ethiek tenslotte ondanks al het ego centrische geluksverlangen. Hans Erke- lens echter struikelt en strompelt door het duister van zijn wanhoop, die zich door geen schijnoplossing van zijn ra deloze problematiek laat misleiden. Hij wil, hij kan niet de dupe zijn van een nutteloos zelfbeklag, hij moet de bit tere pil van de waarheid, van de ware, onontkoombare werkelijkheid tot wal- gens toe slikken. Ellen Warmond schrijft dan ook bits, ironisch, sarcas- De „Bohème"'-solisten in de Scala; van links naar rechts Rolando Panerai (Marcello), Ivo Vinco (Col- line), Eugenia Ratti (Musette), Franco Zeffirelli (regisseur en decorateur Mirella Freni (Mimi), Gianni Rai mondi (Rodolfo) en Gianni Maffeo (Schaunard). tisch, met een borende intelligentie, die uitputtend paraat is om elke gevoelig heid in de kiem te smoren. Er wordt in deze roman veel, te breedsprakig soms, gediscussieerd, er worden ettelij ke innerlijke monologen uitgesponnen, er wordt een voortdurende zelfobserva tie in bedreven om aan het noodlottige „vacuüm" te ontkomen en een kramp achtige poging in gedaan om eerlijk lief te hebben. Eerlijk: „we moeten," verklaarde Friedrich Dürrenmatt, „niet positief, we moeten eerlijk zijn." De roman van Ellen Warmond is eer lijk, hard en onverbiddelijk maar eer lijk, en in zijn eerlijkheid positief door zijn innerlijke gedrevenheid, zijn beken tenis van de opgejaagde mens, die met Carco's „Homme Traqué" zijn entree in de Westeuropese litteratuur deed. Wat men tegen deze niemandslandro man kan aanvoeren, is dat het provin cialisme van de burgerdeugd vervan gen werd door het provincialisme van het artistieke milieu, dat zich al te ge makkelijk aan de passiviteit, aan de ro mantiek van de wanhoop, prijsgeeft. En verder: dat de cultus van het le- vensonbehagen het gemis aan mense lijke gelukservaring voor een goed deel verzoet. Maar ook dan nog is dit verwarrende bewust-zijn waar in het be stek van deze tijd. Menselijk waar. DE VLAAMSE SCHRIJFSTER Chris Yperman geeft haar gevoelsleven vrij spel. Vandaar dat haar proza „poëti scher," dromerig, naïever is dan de spiedende taal van Ellen Warmond. Haar meisjesfiguur „Kreekje" vergaat het niet veel anders dan Hans Erkelens. Ook zij is in zichzelf weggedoken en verstrikt, haar psychische actie-radius blijft beperkt tot een egocentrische zelf beschouwing, een gemis aan breedte, dat alleen vergoed zou kunnen worden door een verdieping, waar de jeugdige Chris Yperman nog niet aan toe is. Maar er is in deze verlorenheid iets charmants, iets van een kinderlijke on schuld, die aan de toon en de sfeer van „Zon op de weg" een vlinderachtige licht-zwevendheid geven iets warms en hoopvols, iets onkwetsbaars, dat zich niet aan de afgrond van duistere gevoelens overlevert. De liefdesbetrek kingen van Chris Ypermans Kreekje zijn zonder uitzicht, maar de liefde blijft onaangetast Richt de jongste ge neratie zich weer op? Heeft ze de le venskracht, de levensmoed, het levens- geloof, die sterk genoeg zijn om door te breken in een bestaan met meer „zon op de weg?" Chris Ypermans sen timent, niet zonder romantiek, over heerst te sterk het intellect om haar een „klinisch"-analyserende roman te doen schrijven als Ellen Warmond. AYA ZIKKEN staat buiten de „'stro mingen", de (existentiële) problematiek is niet haar thema. Haar novellende- buut ,„Het Godsgeschenk onbegrepen" en haar eerste beide romans „Als wij groot zijn, dan misschien" en „De Vrij williger": realistisch-psychologische fic tie van een niet dagelijkse subtiliteit; haar „Alleen polenta vandaag": een kleurig en geurig reisverhaal, dat naar het zuiden ruikt; haar „Atlasvlinder": een transparant mozaïek van Indische jeugdherinneringen. En nu dan haar „Hut 277": een geromancieerde repor tage van een reis naar Israël, geprojec teerd op het menselijk vlak, fragmen tarisch overtuigend, maar als geheel mislukt door de gedwongen compositie. Waarom gaan Rosa, Deborah, Judith, Ruth, ShuJamith en haar moeder Sosha- nah naar het Beloofde Land of keren ze er naar terug? Vijf oudtestamentisch genaamde vrouwen, vijf motieven, vijf raamvertellingen, waarin de verhaal ster als „ik-figuur" haar medereizigster haast ondervraagt met als oogst confi denties soms als zodanig zeer tref fende en levensware in een moeilijk aanvaardbare verteltoon. En als „cou leur locale" hier en daar beschrijvingen over de geest, het karakter, het land schap, de bouw-drift van de collèctivis- tische jonge staat Israël. Er waren tè veel kunstgrepen voor deze constructie nodig om de opzettelijke opzet tot een gaaf kunstwerk te doen udgroeien, on danks Aya Zikkens talro

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1963 | | pagina 14