Crisis in en om de Weense Opera
lijkt maar geen einde te krijgen
discaucs
Vier schrijfsters - vier tijdsbeelden
Jjisco
ff I
Von Karajan tussen
Wenen en Milaan
Van Ina Boudier Bahher tot Chris Yperman
ZATERDAG 23 FEBRUARI 1963
Erbij
PAGINA 1 W E E
iiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiini
Rob du Bots
m
M. van Doorninck
(0
C. J E Dinaux
MEN HEEFT DEZER DAGEN in het blad ,,Neues Oster-
reich" kunnen lezen, dat onze Koningin het vorig jaar
bij haar staatsbezoek aan Oostenrijk ook. directeur von
Karajan in haar operaloge heeft ontvangen. De vraag
van Hare Majesteit ,,U bent toch dirigent zou deze
ietwat onthutst bevestigd hebben, waarop de Konin
gin had gerepliceerd met de woorden „Waarom diri
geert u dan vanavond niet En het blad besluit met
de merkwaardige verzuchting „Ja, wenn man Hollands
Königin als Operndirektor gewinnen Könnte"....
Men kan uit de weergave van dit korte gesprek meer
lezen dan de behoefte aan het oprakelen van een anek
dotische bijzonderheid. Ze is ook „cri de coeur" van
een, die het bang te moede begint te worden om een
crisis in en om de Wêense Opera, welke maar geen
einde lijkt te kunnen krijgen. Toen dit seizoen begon,
had de operaminnaar alle reden te veronderstellen,
dat de strijd om de hegemonie was uitgevochten en
dat de delicate zaak van het laatste woord, zowel ar
tistiek als financieel, tot ieders genoegen yras geregeld.
Met de komst van de Stuttgarter Intendant Dr. Schafer
voor de zakelijke leiding een, die als organisator zijn
sporen had verdiend verminderde de druk van het in
Oostenrijk altijd almachtige administratieve apparaat en
mèt een soepele regeling in de verhouding Opera-
Overheid, scheen tegelijk het pad geëffend voor de
voort-during van een artistiek beleid, dat von Karajan's
dominerende figuur al veel te lang had moeten missen.
THANS, NU DE impasse voortduurt
en er nog steeds niet meer dan lap
werk wordt verricht heeft de Wener
zozeer aan zijn opera verknocht, waar
voor hij telkens ook nog diep in de
beurs moet tasten het volste recht
zich bedrogen te gevoelen. Want bij het
vorderen van dit seizoen, dat de instel
ling weer op peil had moeten brengen
en haar voor een afglijden naar de
„provincie" zou behoeden, blijkt er in
feite niets veranderd. Of het moest zijn
dat de nadelen van alle spiegelgevech
ten bij gesloten doek zich nu pas doen
gevoelen. Grote avonden, desnoods met
gastdirigenten van naam en faam, zijn
met een lantaarntje te zoeken, terwijl
daarnaast aan een constant hoog niveau
van het dagelijkse repertoire bij lange
na niet genoeg aandacht wordt besteed;
van een dubbele bezetting is geen spra
ke meer, zodat bij het uitvallen van
solisten over de grenzen wordt gezocht,
met alle gevolgen voor de overhaast ge-
engageerde „buitenbeentjes" van het,
zich overigens steeds meer ontbindende,
vaste ensemble. En waar de nodige con
tinuïteit ontbreekt (zie de nog onlangs
na 2 voorstellingen afgebroken „Tann-
hauser"-première) en aan de Italiaan
se werken kennelijk voorkeur wordt ge
geven, neigen de op een droogje zitten
de Duits-Oostenrijkse contractanten er
toe elders hun sporen te verdienen. Plan
nen op lange termijn lijden schipbreuk
op de grilligheid van één man, die zich
aan een heel wat frequenter uithuizig
heid bezondigt dan die, waarom men
zijn voorganger Böhm de woestijn in
heeft gestuurd en die thans weer voor-
geeft om een onopgeloste belasting
kwestie Wenen voor het grootste deel
van het jaar te moeten mijden. Zo
groeit „thuis" de klachtenlijst tegen Von
Karajan en krijgen de stemmen, van
een, aanvankelijk nog amper gehoord,
afkeurend gemompel, allengs in de
toon meer een klank van verontwaardi
ging.
HET SCHIJNT INTUSSEN of de man,
die dit alles aangaat, de luide, dan wel
verholen tegen hem geuite grieven nau
welijks enige aandacht waardig keurt
Het „Ik kwam, ik zag, ik overwon"
heeft hij tot dusver op zijn triomfante
lijke weg zo tot zijn lijfspreuk kunnen
maken, dat de bliksemende toorn hem
even weinig raakt als de juichkreten
hem doen verslappen daar, waar hij
zieh vertoont. Die plaats was dus in
de afgelopen weken wederom niet We
nen maar de Scala te Milaan; op zich
zelf niet zo'n ontdekking voor wie let
op de door deze dirigent bevorderde
Weens-Milanese liason en zijn nooit on
der stoelen of banken gestoken Italiaan
se sympathieën. Voor ons heeft iedere
C h' rf ff <50 yf
neb jqesia stisw J9
HET IS ANNO 1963 nauwelijks
meer te geloven dat in 1911 Bartóks
Blauwbaard door een commissie, die
moest beslissen of het stuk zou wor
den uitgevoerd of niet, werd afge
wezen met de motivering dat men
het werk noch zou kunnen spelen,
noch zou kunnen beluisteren. Beide
argumenten werden zeven jaar later
tijdens de met groot enthousiasme
ontvangen première in Boedapest
afdoende geloochenstraft, maar Bar-
tók had dan toch maar zeven jaar
moeten wachten. Wanneer wij het
werk nu horen valt in de eerste
plaats op, dat het een jeugdwerk is,
dat enerzijds nog sterk steunt op
grote voorbeelden: Debussy's Pel-
léas in de eerste plaats, de opera's
van Jandtsjek en de „Boris Godou-
nov van Moessorgski, maar dat an
derzijds reeds zoveel eigen elemen
ten bevat, dat het duidelijk wijst op
de grote ontwikkeling die Bartóks
kunst later zou doormaken. Die eigen
elementen hebben stellig te maken
met 's componisten belangstelling
voor de Hongaarse volksmuziek, die
hij in de tijd dat hij aan deze opera
werkte begon te onderzoeken; ze zijn
daarnaast het zekere kenmerk van
de oorspronkelijke geest die Bartók
was, van het begin af. Bij het be
oordelen van de afwijzing door het
theatercomité in 1911 mogen wij niet
vergeten, dat wij weten waartoe
Bartóks ontwikkeling heeft geleid.
Blijft dat het Hongaarse publiek in
1918 die ontwikkeling óók niet kon
voorzien en niettemin enthousiast
was.
DE UITVOERING onder Haeffner
is helaas niet in alle opzichten voor
treffelijk. Ze mist, en dan voorname
lijk in de orkestpartij, de felheid die
nodig is om de vereenzaamde en
morbide sfeer van het Blauwbaard
kasteel voelbaar te maken. Haeffner
zoekt het teveel in de esthetiek en
zo wordt de psychologie van deze
eigenaardige Blauwbaard van de
schrijver Bela Baldzs niet overal
duidelijk. De opname is echter des
ondanks zeer aan te raden omdat de
rol van Judith wordt gezongen door
de in december overleden, diep be
treurde Ilona Steingruber, die dat
doet op haar eigen volkomen unieke
en onnavolgbare wijze. Ook de rol
van Blauwbaard zelf wordt voor
treffelijk gebracht door de bariton
Wiener.
FELHEID ONTBREEKT helaas
ook te veel in de opname die Her-
VANDAAG worden besproken opnamen
van Ilona Steingruber, O. Wiener en de
Wiener Symphoniker onder H. Haeffner
in Bartóks opera „Hertog Blauwbaards
Burcht" (Vox Opéra OPL 100), van het
Philharmonia Orkest onder Herbert van
Karajan in de Pathétique van Tsjaikofsky
(Columbia 33 HSX 104) en van hetzelfde
orkest onder Otto Klemperer met Elisa
beth Schwarzkopf als soliste in Mahlers
vierde symfonie (Columbia 33 CX 1793)
bert von Karajan maakte van de
zesde symfonie opus 74. de Pathé
tique van Tsjaikofski. Buitengewoon
helder, buitengewoon exact is deze
opname, die daarbij nog van uit-
uitstekende kwaliteit is. Maar wij
kunnen ons eerder voorstellen dat
een Mozart- of een Schubert-sym-
fonie op deze manier een ideale ver
tolking zou krijgen, dan dat men zo
de Pathétique brengt. Alles klinkt
te „klassiek", te geserreerd. De zes
de symfonie van Tsjaikofsky is een
van die stukken, die een dergelijke
uitvoering niet kunnen hebben zon
der veel van hun betekenis te ver
liezen. Wie de noten van deze sym
fonie wil leren kennen kan, met of
zonder partituurtje in de hand, over
de instrumentatie van het werk hier
veel leren, want Karajan is en blijft
een onbetwist meester in het doen
oplichten van de verschillende klank
kleuren. Wie de Pathétique echter
wil horen als uiting van de proble
matische, diep ongelukkige mens die
Peter Iljitsj Tsjaikofsky was, kan
beter naar een andere opname
zoeken.
HOEZEER EEN ORKEST afhan
kelijk is va., de dirigent die ervoor
staat is, bij vergelijking met. de
vorige plaat, zeldzaam duidelijk te
constateren in de opname van de
vierde symfonie van Gustav Mahler,
waarin hetzelfde Philharmonia Or
kest onder leiding staat van Otto
Klemperer. Van geserreerdheid is
geen sprake, alles klinkt even ge
ëmotioneerd en vaak allesbehalve
exact en zeker niet helder. Maar van
begin tot eind is Klemperer in deze
opname zo geïnspireerd en het is zo
voortdurend en volkomen Mahler,
in zijn diepste wezen en zijn meest
eigen sfeer getroffen, dat alle on
nauwkeurigheden graag vergeven
worden en vergeten. Het is, uiter
aard, de Mahler van Klemperer die
men hoort; dat hoort nu eenmaal bij
dit soort dirigenten: de Mahler van
Bruno Walter is een ander. Maar dat
neemt niet weg dat men bij het be
luisteren van deze plaat gaat geloven
in deze uitvoering als de meest aan
nemelijke, de enig juiste. Daarom
hoort deze ook technisch zeer goede
opname in de kast van elke Mahler-
liefhebber thuis. Ook al om de
fraaie, zeer genuanceerde en van
velerlei verschillen in de klank voor
ziene solo van Elisabeth Schwarz-
k°Pf-
g
ontmoeting met Von Karajan, in tegen
stelling tot het thuisfront, altijd het
voordeel neutraal te kunnen zijn: aan
de beoordeling van zijn werk staat geen
krenking van nationale gevoelens of een
andere vooringenomenheid in de weg.
WIJ KONDEN HET DUS gelaten dra
gen, dat Wenen waar tegelijk met de
in Milaan uitgebrachte „Bohème" werd
gepubliceerd de voorstelling waar
schijnlijk pas dit najaar mag verwach
ten voor de Wener de zoveelste bit
tere pil. Evenals wij ons ook niet hevig
hebben opgewonden over de vooraf
gaande schermutselingen: Raimondi
contra di Stefano met als inzet de Ro-
dolfo-rol; een strijd die nu weer Milaan
uit zijn voegen scheen te rukken. Wie
inziet, dat in Von Karajans onmiddellij
ke omgeving een man, die gelijk alle
strategen, zijn orders stipt en zonder
tegenspraak wenst opgevolgd te zien
nu eenmaal steeds een toestand van ge-
vechts-paraatheid schijnt te moeten
heersen, is op dit punt tegen verrassin
gen gevrijwaard. Een lichte veront
waardiging in het Stefano-kamp was in
tussen wel verklaarbaar. Aangezien de
Scala-directie zonder het fiat van Von
Karajan aan deze zanger premature
toezeggingen had gedaan; beloftes, die
men nu eenmaal niet doet aan favorie
ten, die op het punt zijn aangeland het
een of ander stern-technisch manco te
vertonen. Er was dus alle reden om
zich te spitsen op een onvervalste
aan het Scala-„schellinkje" wèl toever
trouwde première-rel. Gezien ook,
dat voor de verbreiding van genoemde
faux-pas niet slechts de plaatselijke Ste-
fano-pers een duit in het zakje had ge
daan, maar evenzeer di Stefano zelf, die
men al dagen tevoren in het Café del
Teatro, druk gesticulerend en zijn niet-
aptreden commentariërend, aan kon
treffen. Het zij dan echter aanstonds ge
zegd, dat de herrieschoppers toch niet
aan hun trekken zijn gekomen. Daarvoor
is Von Karajans autoriteit ook hier te
groot; daarvoor had Gianni Raimondi
het „che gelida manina" de kardi
nale „er op of er onder" aria, waarop
de galerij voor zijn explosie had ge
wacht ook veel te fraai gezongen.
Zodat, een kort ogenblik van interrup
ties daargelaten, het verder een onge
stoorde „Bohème"-première is gewor
den. En, althans vocaal-dramatisch en
orkestraal gelijk steeds bij deze lei
der een gebeurtenis.
WANT VON KARAJAN het zij hier
nogmaals vastgesteld buiten de zo be
grijpelijke sfeer van animositeit rond
om het vermaarde „Haus am Ring"
blijft een fenomeen.
Zo kwam men er dan vanzelf toe zich
op een avond als deze nog eens Puc
cini's uitspraak te herinneren. Toen de
ze aangaande Toscanini zijn eerste
Bohème dirigent op een keer ver
klaarde: „Hij componeerde mijn opera
opnieuw. Gewoon zich in te graven in
een partituur, gelijk de schatgraver, die
een goudadertje wil vinden, brengt hij
ook als hij geen goud ontdekt toch
nog zo'n adertje aan het licht." Want
wij wisten het wel, dat ze te vinden
waren in deze vertrouwde noten, die wij
altijd denken te kennen, vaker dan wel
ke ook gehoord. Totdat deze goudader
tjes en het zijn er vele opeens
kunnen oplichten in een nooit vermoede
glans. In een gespannen klankbeeld,
uitmuntend door helderheid en in de de
tails, nergens „overtrokken", open
baarde de Oostenrijker aan zijn Ita
liaans publiek, hoe de Bohème" hun,
als geen andere opera, door de jaren
heen gemeenzaam is gebleven. Hoe ze
in een specifieke taal, die ook Puccini
later niet meer evenaarde, een brug
slaat naar onze persoonlijkste ervarin
gen en daar, waar wij het kwetsbaarst
zijn, ons „als op de eerste dag" ont
roert. Is het wonder, dat Von Karajan,
met tegentij begonnen, voor deze in
zijn ban geslagen zaal de opstekende
storm bezweert? De Nederlandse lezer
kan het zeker niet onverschillig laten,
dat men hier Eugenia Rati en Mirella
Freni te horen kreeg, respectievelijk als
Musette en Mimi. Een compliment voor
onze eigen opera, die deze, thans door
Von Karajan uitverkorenen, al geruime
tijd geleden voor dezelfde rollen uitno
digde bij ons! En tegelijk een reminis-
cens aan oude tijden, toen „Cavaliere"
M de Hondt op stemmen-speurtocht
reisde naar Italië, teneinde voor zijn
Italiaanse opera in Amsterdam ontdek
kingen te doen. Ontdekkingen, van wie
sommigen na een Hollands debuut, ge
volgd door een roemrijke carrière in
hun vaderland, nu nog hun levensavond
slijten in Verdi's „Casa di Riposo" te
Milaan.
MOETEN WIJ BIJ onze bewondering
voor deze „Bohème", die in zo menig
opzicht Von Karajans stempel heeft ge
dragen, een uitzondering maken voor
enscènering en regie? Het wil ons moei
lijk uit de pen, want daarvoor is Zeffi-
relli een te goed vakman in zijn soort;
leerling als hij is en volgeling van Vis
conti, die merkwaardig genoeg inmid
dels alweer voor een nieuwe „Bohè
me" in het volgende seizoen als regis
seur werd aangekondigd. En zijn gede
tailleerde kerstmarkt in het Parijse
Quartier Latin, waarvoor hij op twee
plans naar schatting een vijf a zeven
honderd figuranten wist te mobiliseren,
kreeg, evenals de „Barrière d'Enfer",
met zijn neerdwarrelende vlokken uit
fantastisch belichte sneeuwluchten, dan
ook zeer terecht applaus. Maar het was
wel duidelijk, dat hier naturalistische
Scala-tradities, die mede hun oorsprong
vinden in de immense afmetingen van
dit toneel, hadden overwonnen en niet
Ven Karajan, die, naar men weet, ook
op dit gebied, maar dan bij zichzelf
„thuis", enige sporen heeft verdiend.
Los van bepaalde tendensen, erop wij
zende, dat de opera in laatste instantie
toch altijd nog een nationale affaire
pleegt te zijn, is „La Bohème" echter
een van de intiemste werken in het
genre Wat hier wèl de muziek, doch
niet de scène waar kon maken.
HET IS EEN MERKWAARDIGE ge
waarwording, de romans van een vier
tal schrijfsters, van wie de oudste (Ina
Boudier-Bakker) de negentig nadert,
de jeugdigste (Chris Yperman) nauwe
lijks meerderjarig is en de beide ande
ren (Aya Zikken en Ellen Warmond)
niet meer tot de jongste generatie kun
nen worden gerekend, kort na elkaar te
lezen. Ina Boudier-Bakker: negentiende-
eeuws realisme, in haar laatst-gepubli-
ceerde korte roman „Honger" (P. N. van
Kampen en Zoongekristalliseerd tot
de soberste vorm. Aya Zikken: roman-
tisch-realistisch, het zuiverste waar het
levensklimaat van haar tropisch land
van herkomst haar schrijfwijze door
dringt, zoals in „De Atlasvlinder", tas
tend naar een passende compositie-
vorm zodra ze, in haar onlangs bij De
Arbeiderspers verschenen „Hut 277",
nieuwe ervaringen te boek stelt. Ellen
Warmond: in de ban van de heden
daagse problematiek, scherpzinnig,
waakzaam, wantrouwend, kwetsbaar,
eenzaam, aangewezen op haar egelstel
ling, kritisch observerend, in haar eer
ste roman „Paspoort voor niemands
land" (Em. Querido). Chris Yperman:
bedreigd en bezeerd door een „ge
schonden wereld" als Ellen Warmond,
maar dromerig verbonden met haar
land van verlangen: onbezwaarde, on
mogelijk geworden lichtheid, tederheid,
blijheid, zuiverheid, die ook in haar
tweede roman „Zon op de weg" (N.V.A.
Manteau) door de levensrealiteit wor
den verijdeld. Voor Ina Boudier nog
het levensfundament van overgelever
de, evidente „waarden", normatieve ge
dragslijnen. Voor Chris Yperman de
gevoelsverwarring in een op drift ge
raakte wereld. Tussen beiden: twee
wereldoorlogen, duizelingwekkende ver
schuivingen in het levenspatroon, in
het bewustzijn van het mens-zijn, in de
reactie op de zich ontbindende en ver
werkelijkende realiteit. Een naturalis-
tisch-realistische schrijfster als Ina
Boudier-Bakker kende haar roman
personages. Ze kón hen kennen, ze be
hoorden hoe dan ook thuis in het ge
geven patroon, dat binnen het kader
van de traditionele roman tot een af
gerond verhaal verweven kon worden.
En wat laat Chris Yperman, het in zich
zelf verstrikte meisje Kreekje in haar
hopeloosheid bekennen? „Eigenlijk",
-. s' •••- r-
zegt ze, „geloofde ik in niets. Ik lief)
blind door de wereld en klampte mij
vast aan de dingen binnenin mij. En
binnenin mij verwarde ik dan ook nog
alles." De mens die voor zichzelf een
vreemde is geworden in een vreemde
wereld, de mens in tweedracht met
zichzelf, met het leven, vluchtend zon
der te weten waarheen en waarom,
dat is degeen op wie in Ellen War-
monds roman de woorden doelen: „Het
enige dat hij van zijn leven weet, is, dat
het een doorlopend gevecht is met de
dood". Het familiemilieu waarbinnen
zich in Ina Boudiers boeken het leven
voltrekt met zijn menselijke wisselval
ligheden heeft plaats gemaakt voor het
niemandsland tussen bestaan en ver
gaan, tusen gisteren en morgen, een
onherbergzaam land zonder gebaande
wegen en wegwijzers. Een doolhof.
ZIJN ER IN INA BOUDIERS „Hon
ger" afdwalingen van het rechte pad
van de burgerdeugd, in het werk van
Ellen Warmond en Chris Yperman ver
dwalen de „displaced persons" in het
onbekende, onbepaalbare, onherkenba
re. Vaders en zonen: is er tussen Ina
Boudiers Inspecteur der Posterijen Vo
renaar, die te stellen heeft met zijn
eigen stille leed en de menselijke on
regelmatigheden in zijn inspectie, en
Ellen Warmonds romanfiguur Hans Er-
kelens, die na een confrontatie met de
dood de weg naar het leven niet meer
kan terugvinden, nog enige verwant
schap? Vorenaar is met zijn heimelijke
„honger" naar een huiselijk geluk een
eenzaam en melancholisch man, maar
de zekerheden zijn hem niet ontvallen.
Daar is de rechtschapenheid, het me
dedogen, het zelfrespect, „de grote ver
antwoordelijkheid voor de andere
mens," de ambtelijke rechtlijnigheid,
de ethiek tenslotte ondanks al het ego
centrische geluksverlangen. Hans Erke-
lens echter struikelt en strompelt door
het duister van zijn wanhoop, die zich
door geen schijnoplossing van zijn ra
deloze problematiek laat misleiden. Hij
wil, hij kan niet de dupe zijn van een
nutteloos zelfbeklag, hij moet de bit
tere pil van de waarheid, van de ware,
onontkoombare werkelijkheid tot wal-
gens toe slikken. Ellen Warmond
schrijft dan ook bits, ironisch, sarcas-
De „Bohème"'-solisten in de Scala;
van links naar rechts Rolando
Panerai (Marcello), Ivo Vinco (Col-
line), Eugenia Ratti (Musette), Franco
Zeffirelli (regisseur en decorateur
Mirella Freni (Mimi), Gianni Rai
mondi (Rodolfo) en Gianni Maffeo
(Schaunard).
tisch, met een borende intelligentie, die
uitputtend paraat is om elke gevoelig
heid in de kiem te smoren. Er wordt
in deze roman veel, te breedsprakig
soms, gediscussieerd, er worden ettelij
ke innerlijke monologen uitgesponnen,
er wordt een voortdurende zelfobserva
tie in bedreven om aan het noodlottige
„vacuüm" te ontkomen en een kramp
achtige poging in gedaan om eerlijk
lief te hebben. Eerlijk: „we moeten,"
verklaarde Friedrich Dürrenmatt,
„niet positief, we moeten eerlijk zijn."
De roman van Ellen Warmond is eer
lijk, hard en onverbiddelijk maar eer
lijk, en in zijn eerlijkheid positief door
zijn innerlijke gedrevenheid, zijn beken
tenis van de opgejaagde mens, die met
Carco's „Homme Traqué" zijn entree
in de Westeuropese litteratuur deed.
Wat men tegen deze niemandslandro
man kan aanvoeren, is dat het provin
cialisme van de burgerdeugd vervan
gen werd door het provincialisme van
het artistieke milieu, dat zich al te ge
makkelijk aan de passiviteit, aan de ro
mantiek van de wanhoop, prijsgeeft.
En verder: dat de cultus van het le-
vensonbehagen het gemis aan mense
lijke gelukservaring voor een goed
deel verzoet. Maar ook dan nog is dit
verwarrende bewust-zijn waar in het be
stek van deze tijd. Menselijk waar.
DE VLAAMSE SCHRIJFSTER Chris
Yperman geeft haar gevoelsleven vrij
spel. Vandaar dat haar proza „poëti
scher," dromerig, naïever is dan de
spiedende taal van Ellen Warmond.
Haar meisjesfiguur „Kreekje" vergaat
het niet veel anders dan Hans Erkelens.
Ook zij is in zichzelf weggedoken en
verstrikt, haar psychische actie-radius
blijft beperkt tot een egocentrische zelf
beschouwing, een gemis aan breedte,
dat alleen vergoed zou kunnen worden
door een verdieping, waar de jeugdige
Chris Yperman nog niet aan toe is.
Maar er is in deze verlorenheid iets
charmants, iets van een kinderlijke on
schuld, die aan de toon en de sfeer van
„Zon op de weg" een vlinderachtige
licht-zwevendheid geven iets warms
en hoopvols, iets onkwetsbaars, dat
zich niet aan de afgrond van duistere
gevoelens overlevert. De liefdesbetrek
kingen van Chris Ypermans Kreekje
zijn zonder uitzicht, maar de liefde
blijft onaangetast Richt de jongste ge
neratie zich weer op? Heeft ze de le
venskracht, de levensmoed, het levens-
geloof, die sterk genoeg zijn om door
te breken in een bestaan met meer
„zon op de weg?" Chris Ypermans sen
timent, niet zonder romantiek, over
heerst te sterk het intellect om haar
een „klinisch"-analyserende roman te
doen schrijven als Ellen Warmond.
AYA ZIKKEN staat buiten de „'stro
mingen", de (existentiële) problematiek
is niet haar thema. Haar novellende-
buut ,„Het Godsgeschenk onbegrepen"
en haar eerste beide romans „Als wij
groot zijn, dan misschien" en „De Vrij
williger": realistisch-psychologische fic
tie van een niet dagelijkse subtiliteit;
haar „Alleen polenta vandaag": een
kleurig en geurig reisverhaal, dat naar
het zuiden ruikt; haar „Atlasvlinder":
een transparant mozaïek van Indische
jeugdherinneringen. En nu dan haar
„Hut 277": een geromancieerde repor
tage van een reis naar Israël, geprojec
teerd op het menselijk vlak, fragmen
tarisch overtuigend, maar als geheel
mislukt door de gedwongen compositie.
Waarom gaan Rosa, Deborah, Judith,
Ruth, ShuJamith en haar moeder Sosha-
nah naar het Beloofde Land of keren
ze er naar terug? Vijf oudtestamentisch
genaamde vrouwen, vijf motieven, vijf
raamvertellingen, waarin de verhaal
ster als „ik-figuur" haar medereizigster
haast ondervraagt met als oogst confi
denties soms als zodanig zeer tref
fende en levensware in een moeilijk
aanvaardbare verteltoon. En als „cou
leur locale" hier en daar beschrijvingen
over de geest, het karakter, het land
schap, de bouw-drift van de collèctivis-
tische jonge staat Israël. Er waren tè
veel kunstgrepen voor deze constructie
nodig om de opzettelijke opzet tot een
gaaf kunstwerk te doen udgroeien, on
danks Aya Zikkens talro