1
Ishi, de laatste Yahi-indiaan
ONDERWIJS: DE WEG
NAAR GELIJKHEID
toegevoegd* aan alle edities van
Dagblad/Oprechte Haarïemsche Courant
en IJ mui der Courant
Etrustische en Romeinse
schilderkunst
IM
ill
J
UNESCO Al in de 16e eeuw hebben veel „edele
wilden" de Europeanen geboeid door hun naïeve
rechtschapenheid en benijdenswaardige eenvoud. Filo
sofen en dichters hebben hen bezongen. Montaigne
vertelt van zijn gesprekken met drie Braziliaanse Tu-
pinamba-indianen, wier woorden van een diepe wijs
heid getuigdeh. In de 17e eeuw was heel Londen ge
wonnen voor Omai, de Tahitiaan. Naast deze figuren,
die werkelijk bestaan hebben, schiep de litteratuur
denkbeeldige „edele wilden", die de beschaafde we
reld tot lering waren en wier rechtzinnigheid en edel
moedigheid een levend verwijt vormden voor de toen
heersende verwording. Mevrouw Kroeber, de weduwe
van de beroemde Amerikaanse antropoloog, Alfred L.
Kroeber, heeft in haar prachtige boek 1) zo'n hoog
staande „wilde" beschreven, de Indiaan Ishi, die vijftig
jaar geleden nog leefde. Wie hem gekend had, sprak
over hem met een ontroering en een eerbied, die ons
dit boek beter doen begrijpen.
Op 29 augustus 1911 verscheen Ishi, met
de haren als teken van rouw afaebrand.
in het Californische dorpje.
DE „EDELE WILDEN" uit de littera
tuur waren gaarne bereid de wereld van
de blanken binnen te gaan en deden dit
onder de beschermende leiding van ont
dekkingsreizigers of welwillende metge
zellen. Ishi's kennismaking met de be
schaving echter voltrok zich in een
zaamheid en deerniswekkende omstan
digheden.
In de zomer van 1911 werd de slager
van een dorpje in Californië 's nachts
gewekt door het woedend geblaf van
zijn honden. Bij zijn huis ontdekte hij,
tegen de muur gedrukt, een „wilde
man", kennelijk aan het eind vah zijn
krachten. De sherif uit de stad werd
gewaarschuwd en haastte zich de zon
derlinge figuur in de boeien te slaan.
Voor alle zekerheid werd hij bovendien
opgesloten in een cel voor gevaarlijke
gekken. Het nieuwtje, dat men een
naakte wilde had ontdekt in een Cali
fornië in opkomst, waar men al bijna
vergeten was wie de oorspronkelijke be
woners geweest waren, werd door de
kranten als een groot evenement be
schouwd. De gevangenis was voor Ishi
een bescherming tegen de drommen
nieuwgierigen, die deze geest uit de
voorhistorische tijd wilden zien. Won
derlijk genoeg zou Ishi geen slechte her
innering bewaren aan dit eerste con
tact met de blanken. Hij had de gevan
genis een mooie woning gevonden en
toonde zich dankbaar voor het voedsel
en de behandeling, die hij had onder
vonden. Hij had verwacht, dat hij ge
dood zou worden. Hij kon zich niet in
denken, dat de blanken, die zijn hele
stam hadden uitgeroeid, hem zouden
sparen.
DE GEVANGENNEMING van een
naakte indiaan in een dorpje in Cali
fornië vormde merkwaardigerwijs het
sluitstuk van een drama, dat een halve
eeuw tevoren was begonnen. Californië
met zijn rijkdom aan eetbare planten
groei, had vroeger de dichtste indianen
bevolking van heel Noord-Amerika. De
annexatie van dit gebied door de Ver
enigde Staten en de trektocht naar de
goudvelden voerden duizenden Europese
emigranten naar het gunstige klimaat
van deze streek. Een van de talloze
wegen, die de karren van de blanken
zich hadden gebaand, leidde door de
bosrijke dalen waar de Yahis woonden.
Zij vormden een onderdeel van de Ya-
na-stam, die naar schatting 300 leden
telde. Er volgde een verbeten strijd
met de brutale overweldiger, een wan-
hoopsstrijd. Wat konden de Yahis be
ginnen tegen deze goedbewapende hor
den, die bovendien een diepe verachting
voor de inboorling koesetrden. Om
streeks 1872, toen Ishi een jaar of tien
was, waren de Yahis van de etnologi
sche kaart van Amerika weggevaagd.
Er waren nog maar enkelen over.
DE OVERGEBLEVENEN verkozen
een zwervend leven in de wouden van
de Californische bergen boven de voor
delen van de onderwerping. Verscholen
in de diepe bergkloven leefden enkele
gezinnen de kleinste natie ter we
reld die door een voorbeeldige karak
tervastheid en moed erin slaagden
stand te houden tegen de7vloedgolf der
beschaving; vijfentwintig jaar langer
dan de befaamde Apache-indianen van
Geronimo en ruim dertig jaar na de
overwinning van de Sioux op Custer. In
VAN ALLE ARTIKELEN van de Algemene Verklaring van de Rechten
van de Mens is de afkondiging van het recht op onderwijs het meest recent en
in zeker opzicht ook het meest revolutionair. Nog niet zo lang geleden werd
onderwijs overal beschouwd als een voorrecht van gegoeden of als een beloning
voor een begaafde leerling. Zelfs tegenwoordig moeten de leraren hun pupillen
soms duidelijk maken hoe gelukkig zij zich mogen prijzen, dat zij onderwijs
krijgen, een opvatting, die lang niet iedere scholier van harte onderschrijft.
Leerplicht bestaat nog geen honderd jaar en toch zien veel kinderen van
vandaag het meer als een last dan als een voorrecht. Later zien ze het succes
van hun studie als een persoonlijke triomf, want telkens en telkens moeten zij
vergelijkende examens afleggen, waarvan het resultaat van belang kan zijn
voor hun gehele verdere leven.
DIT IS ZO ongeveer de situatie in
de „ontwikkelde" landen, waar onder
wijs op alle niveaus als vanzelfspre
kend wordt beschouwd, waar geschie
denis- en wiskundelessen door de mees
te kinderen worden opgevat als een
plicht, zoals men iedere morgen zijn
tanden poetst en waar men zich op
school even thuis voelt als in de fa
miliekring.
Maar als deze jongens en meisjes
wisten hoe geheel anders het elders in
de wereld is gesteld, zouden zij besef
fen hoe bevoorrecht zij zijn. Miljoe
nen generatiegenoten in de landen in
opkomst zijn nog steeds verstoken van
het recht op onderwijs, dat in de mo
derne wereld gemeengoed is. In Azië,
in Afrika, in Zuid-Amerika groeien van
daag nog 100 miljoen kinderen van 7
tot 15 jaar op zonder enig onderwijs.
Bij die miljoenen komen dan pog tal
loze landgenoten, die het moeten stel
len met luttele jaren schoolonderwijs
in stampvolle klassen en onder leiding
van onbekwame onderwijzers.
ZO IS, halverwege de twintigste eeuw
„het recht op onderwijs" voor sommi
ge kinderen een vervelende werkelijk
heid en voor anderen een onbereikbaar
visioen. Gezegd dient te worden, dat
de ongelukkigen niet uitsluitend in de
onderontwikkelde landen wonen. Onge
lijke kansen komen, zij het in mindere
mate, zelfs in de meest welvarende
landen voor, want niet alle kinderen
van ontwikkelde volken hebben dezelfde
voorsprong, ongeacht de maatschappe
lijke positie van hun ouders. Tegenwoor
dig staan scholen en universiteiten na
tuurlijk open, zowel voor kinderen van
boeren en fabrieksarbeiders, als voor
die van ambtenaren en directeuren van
bedrijven. Er is gelijkheid - theoretisch.
Maar de praktijk leert, dat het percen
tage kinderen uit de arbeidersklasse
dat hoger onderwijs geniet, veel klei
ner is dan het behoorde te zijn.
Met andere woorden, het komt dus
steeds minder vaak voor, dat een kind
om politieke of godsdienstige redenen
of door rassendiscriminatie het recht
op onderwijs wordt onthouden. Mede
plichtigheid daaraan gemeenschap
pen, die uit louter vooroordeel hun scho
len sluiten voor joden, negers, „oppo
santen" en zelfs voor vrouwen wordt
steeds zeldzamer, maar nalatigheid
dat wil zeggen, het voortbestaan van
onrecht door luiheid of zwakte, heerst
nog alom.
DAAROM BEPERKT de Conventie
tegen Discriminatie in het Onderwijs,
die twee jaar geleden door de Unesco
werd aangenomen en die tot dusver
door tien staten is goedgekeurd, zich
niet alleen tot het veroordelen van
moedwillig onrecht. „De term „Discri
minatie" zo verklaart de conventie,
„omvat elk onderscheid, elke uitsluiting,
beperking of voorkeur, die op grond van
ras, huidskleur, geslacht of afkomst, ten
doel of tot gevolg heeft de gelijkgerech-
tigheid in onderwij saangelegenheden
aan te tasten. Niet alleen moeten de
In 1914 ging Ishi met zijn blanke vrien
den naar zijn geboortegrond. Daar leef-
de hij nog enkele dagen zijn leven van
weleer, om de wetenschap te helpen
staten stappen doen om elke vorm van
discriminatie uit te bannen, zij moeten
ook een nationale politiek voeren, die
erop gericht is gelijkrechtigheid in on
derwijsmogelijkheden te verzekeren.
DE BEDOELING van deze voorzie
ningen is duidelijk en zij sporen aan
tot daadwerkelijke activiteit. Wij mo
gen aannemen dat geen enkele verant
woordelijke autoriteit tegenwoordig nog
onrecht in onderwijsaangelegenheden
zal aanmoedigen of zelfs zal dulden,
maar het is even moeilijk als nood
zakelijk om de oogluikend toegelaten
onrechtvaardigheden een halt toe te
roepen, onrechtvaardigheden, die voort
komen uit sociale omstandigheden, toe
valligheden of eenvoudigweg onver
schilligheid. Daarom kan deze interna
tionale Conventie van de Unesco een
belangrijke bijdrage leveren aan de
overwinning van de verdraagzaamheid.
Maar „het recht om te leren" zal geen
werkelijkheid zijn, voordat er over de
gehele wereld voldoende scholen en leer
krachten zijn voor alle kinderen, over
al, opdat het recht om te leren even
vanzelfsprekend wordt, als het recht om
geboren te worden. (UNESCO).
die periode werden de Yahis een legen
darisch volk. De kolonisten, die zich in
hun gebied hadden gevestigd, wisten
wel van hun bestaan, maar slechts zo
nu en dan zagen zij een rookpluim bo
ven de bomen.
Wij kunnen ons moeilijk de levens
omstandigheden voorstellen van een
tiental indianen, die zich als beesten
lieten opjagen, liever dan zich te schik
ken in slaafse onderwerping. Levend
van de jacht en vrucntenpluk waren zij
voortdurend in beweging en namen
iedere dag nauwkeurige voorzorgsmaat
regelen om hun aanwezigheid niet te
verraden. Langzamerhand begonnen
vermoeidheid, ouderdom en ziekte zich
te doen gelden. In 1906 waren van de
hele stam alleen nog Ishi, zijn oude moe
der, een zusje en een .oude man over.
Op zekere dag werd hun kamp overval
len door een groep goudzoekers. Ze von
den Ishi's moeder, die verlamd was en
niet had kunnen vluchten. De blanken
begingen de wreedheid het voedsel en
enige voorwerpen mee te nemen. Ishi's
zuster en de oude man keerden nim
mer terug. Ishi's moeder stierf enige
dagen later. Ishi was alleen. Vijf jaar
lang leefde de nieuwe Robinson een
zaam in de wouden van zijn land. Toen
hij aan de rand van een dorp door
blanken was ontdekt, besloot hij naar
deze mensen toe te gaan, ofschoon zij
zijn ergste vijanden waren.
HET NIEUWS, dat men een „wilde'' had
gevangen, trok de aandacht van profes
sor Kroeber, die zijn leven had gewijd
aan de bestudering van de indianen uit
Californië. Hij stuurde een telegram
aan de sherif met het verzoek of hij
Zijn collega professor Waterman wilde
ontvangen.
Deze begaf zich naar de gevangenis
met een hele woordenlijst van verschei
dene indiaanse talen. Toen hij met Ishi
werd geconfronteerd, begon hij hem
woorden voor te lezen uit de taal van
de stammen, die vroeger in die streek
leefden. Ishi luisterde geduldig, maar
op zijn gezicht viel geen enkel teken
te bespeuren, dat erop zou kunnen wij
zen, dat hij iets begreep. Waterman
stond op het punt zijn pogingen om met
de „wilde" kontakt te krijgen op te ge
ven, toen hij het woord „siwini" uit
sprak, daarbij het houten bed aanra
kend, waarop de indiaan zat. Plotse
ling klaarde het gezicht van de rood
huid op. Hij herhaalde het woord. Bei
den begrepen hoe belangrijk dit ogen
blik was en sloegen om het hardst op
het houten bed. „Siwini, siwini!" rie
pen zij.
HET RAADSEL was gedeeltelijk op
gelost. De „wilde" was etnologisch ge
ïdentificeerd. Hij behoorde tot de al
lang verdwenen gewaande stam van de
Yahis. Ishi was uit zijn taalkundig iso
lement verlost. Hij kon, zij het dan ge
brekkig, spreken met een blanke, die
Portret van Ishi (1914). Hij stierf twee jaar later aan tuberculose.
hij overigens voor een indiaan hield.
Hij was niet langer alleen en van zijn
gezicht verdween de uitdrukking van
een opgejaagd dier.
Wat moest men beginnen met een
wilde, die niet langer als een gevan
gene beschouwd kon worden? De sherif
stond toe, dat zijn pupil naar de univer
siteit van Californië werd overgebracht.
Daar zouden de professoren zich over
Ishi ontfermen. Een gemakkelijke taak
was dat niet, want Ishi kwam zomaar
uit het stenen tijdperk. Zo te zien was
hij al over de vijftig; zou hij zich dan
nóg aan de geïndustrialiseerde be
schaving van de 20e eeuw kunnen aan
passen? Deze laatste vertegenwoordi
ger van het stenen tijdperk in de Ver
enigde Staten moest een kloof van eeu
wen, ja zelfs duizende jaren overbrug
gen.
Zijn eerste beproeving was de trein.
Tijdens zijn zwerversbestaan had Ishi
dat hijgende monster wel in de verte
gezien en zijn moeder had hem verteld,
dat het een duivel was met een zwart
gezicht. Nu was hij er niet alleen vlak
bij, hij moest er zelfs in. Zoals een
moedig indiaan betaamt, toonde Ishi
geen enkele angst en stapte zonder aar
zelen zijn coupé binnen. De hele reis
verroerde hij zich niet en keek niemand
aan. In San Francisco wachtten hem
nog heel andere wonderen, zoals trams
en veerboten en later zelfs bioscopen
en vliegtuigen.
Al die nieuwe indrukken ten spijt,
bleef Ishi altijd uiterlijk volkomen on
bewogen. Hij liet niets blijken van
schrik of angst. De indiaanse etiquette,
die hij steeds nauwgezet in acht nam,
gètïbogY dit niet: ~"Caièr toen hij met
zijn vrienden spreken kon, vertelde hij
van zijn indrukken. De hoge gebouwen
in San Francisco hadden hem in het
geheel niet verrast. Zij waren lager
dan de rotsen in zijn land. Ook de
vliegtuigen hadden hem weinig geïmpo
neerd. Hun vlucht scheen-hem minder
zeker dan die van de adelaars in de
bergen van zijn eigen gebied. Van alle
machines van de blanken had hij al
leen enige lof voor de trams, die zo
lineaalrecht voortgeleden. Al heel spoe
dig kon hij er gebruik van maken en
wist hij ze van elkaar te onderschei
den door hun letters en nummers te
onthouden.
HIJ PASTE ZICH snel bij de leef
wijze van de blanken aan. Kort na zijn
aankomst in San Francisco werd hij te
eten gevraagd. Dankzij zijn scherp
waarnemingsvermogen en zijn gevoel
voor omgangsvormen viel hij absoluut
niet uit de toon. Als assistent van de
concierge van het museum verdiende
hij een maandsalaris. Om dat te innen
moest hij een cheque leren onderteke
nen, waartoe hij al heel spoedig in
staat was. Gevraagd naar zijn kennis
van de rekenkunde antwoordde hij, dat
tien het hoogste cijfer was, dat hij ken
de. Wie schetst Kroebers verbazing toen
bleek, dat Ishi, die op zekere d<.g zijn
overgespaarde dollars in stapeltjes van
gelijke hoogte had neergelegd, hem pre
cies kon vertellen hoeveel hij bezat. Het
waren er meer dan tachtig. Zoals veel
„primitieven", vond Ishi het niet nodig
zich met cijfers bezig te houden als
deze geen verband hielden met tastbare
zaken. Zoals alle primitieven, die onze
steden hebben bezocht, was Ish? ver
bijsterd door de grote mensenmassa.
„Veel blanken, veel blanken", herhaal
de hij telkens. Wat dit betreft was zijn
reactie dezelfde als die van een Brazi
liaans indianenopperhoofd, dat bij zijn
terugkeer uit Rio de Janeiro tot zijn
stam sprak: „Er zijn meer blanken dan
mieren. Wij zijn verloren."
Trouw aan de gebruiken van zijn
stam weerhield Ishi zijn naam prijs te
geven. Wanneer iemand hem toch bot
weg vroeg hoe hij heette, antwoordde
hij: „Ik ben zolang elleen geweest, dat
ik het vergeten ben." Van Kroeber
kreeg hij de naam „Ishi", hetgeen in
het Yanas „man" betekent. Hij moest
immers in de burgerlijke stand worden
ingeschreven.
DE ONTDEKKING van de moderne
beschaving door Ishi zou aanleiding ge
weest zijn tot een krantenbericht, dat
de sceptici overtuigd had van de moge
lijkheid een mens uit het prehistorische
tijdperk in enkele maanden aan onze
beschaving aan te passen, maar zijn
verblijf onder de mensen van de twin
tigste eeuw was vooral voor de weten
schap van groot belang.
Hij was de enig overgebleven schakel
tussen ons en de taal, de tradities en
de geschiedenis van een voorgoed ver
dwenen samenleving. Misschien uit
vriendelijkheid of dankbaarheid of wel
licht ook omdat hij begreep, dat hij zo
doende de herinnering aan zijn volk le
vend hield, deed Ishi zijn uiterste best
om zijn kennis door te geven aan de
taalkundigen en etnografen, die hem on
dervroegen. Het deed hem vooral ple
zier zijn vrienden op de hoogte te bren
gen van de préhistorische technieken,
die hem en de zijnen in staat hadden
gesteld jarenlang in leven te blijven.
Onder de bewonderende blikken var.
zijn toeschouwers bewerkte hij vuurste
nen en wist hij vuur tevoorschijn te to
veren met twee stukjes hout, hij maak
te pijl en boog, alles volgens de eeu
wenoude traditie van zijn voorouders.
Hij overtrof zichzelf tijdens een tocht
met enkele vrienden naar de dalen
waar hij met de laatste Yahis had ge
woond en, daarna eenzaam rondgezwor
ven. Zijn oude vrienden onder de boe
ren ontvingen hem hartelijk en Ishi
raakte in verlegenheid omdat hij des
tijds hun voorraadschuren had geplun
derd. Hij en zijn metgezellen leefden
weer het zware primitieve indianen-
leven met zijn vreugden en smarten.
HET WAS VOOR de etnologen een
unieke belevenis de natuur te zien door
de ogen van een neolithische jager.
Naarmate hij dieper doordrong in de
wouden, die hij zo goed kende, kwamen
oude herinneringen bij hem boven. Hij
vertelde tal van voorvallen uit zijn
jeugd op de plek waar hij ze beleefd
had. Maar allengs maakte de vreug
de van het zich thuisvoelen in een ver
trouwde omgeving plaats voor een
vreemde onrust, die hem dwong de
streek te verlaten. Immers, de prettige
jeugdjaren waren gevolgd door zeer
zware beproevingen. Snel stapte hij in
de trein, die hem buiten het gebied van
zijn voorvaderen voerde.
Ishi had een ijzeren constitutie, maar
hij was niet bestand tegen de ziekten
van de blanken en zeker niet tegen de
meest gevaarlijke: de tuberculose. Hoe
men ook voor hem zorgde, men slaag
de er niet in hem te genezen van de slo
pende kwaal, die hij opllép toen hij vier
jaar onder de blanken had geleefd.
Toen zijn vrienden begrepen, dat zijn
einde naderde, bracht men hem naar
het etnographisch museum, dat hij als
zijn huis beschouwde, want een indiaan
keert in zijn hut terug om te sterven.
Ishi stierf zonder dat er een klacht over
zijn lippen kwam, met typisch indiaans
stoïcisme. Zijn vrienden, de etnogra
fen, achtten het hun plicht hem bij te
zetten, zoals zijn familie dat zou heb
ben gedaan. Hij werd begraven met zijn
pijl en boog en zijn schelpen. Op zijn
graf staan de woorden: „Ishi, de
laatste Yana Indiaan, 1916".
1) „Ishi - in two worlds" door Theodora
Kroeber University of California Press 1961
(5,95 dollar).
Alfred Metraux
DE UITGEVER J. M. Meulenhoff te
Amsterdam publiceert regelmatig nieu
we uitgaven in een reeks over kunstge
schiedenis. Van de serie „De schilder
kunst van het Westen" (twaalf delen)
zond men ons ter bespreking „De
Etruskische en Romeinse Schilder
kunst," een boekje met 176 goede af
beeldingen en een tekst van Arturo Ste-
nico, docent aan de universiteit van
Milaan. De reprodukties bekijkend her
innerde ik mij dat ik bij de kunstge-
schiedenisliessen, die ik heb mogen ge
nieten, het moeten leren dat een in het
Rijksmuseum aanwezig schilderijtje, de
tail vermoedelijk van een oud drieluik,
door kon gaan voor het oudste stilleven
in de geschiedenis van de Europese
schilderkunst. Meulenhoffs uitgave leert
wel anders! Stenico maakt er gewag
van dat de nadruk veelal meer wordt
gelegd op de Romeinse en Etruskische
beeldhouwkunst dan de schilderkunst
en hij wijst dan op de moeilijke explo
ratie van de laatste. Het is gebleken
dat veel van de Romeinse schilderkunst
ontstond naar voorbeeld van een oude
re schilderkunst. De afbeeldingen in de
ze uitgave doen mij een hoge kwaliteit
van die voorbeelden vermoeden. En ligt
dit eigenlijk niet voor de hand wanneer
we denken aan de schoonheid van de
klassieke beeldhouwkunst? In het oude
Romeinse rijk zette men slaven en an
dere uit Griekenland gehaalde schilders
aan de gang Is het te boud veronder
steld dat deze lieden zich toch tot iets
meer ontwikkelden dan op voorbeeld
kopiërende vaklieden? De behandeling
van planten en andere vegetatie, zoals
ook stillevens wijzen op een echt kun
stenaarsschap. Wat betreft de kunsthis
torische gegevens moet ik vertrouwen
op de vakman Stenico. Wel vraag ik
me af wat zovele kunsthistorici eigen
lijk verwachten van hun vaak uitvoeri
ge beschrijvingen van kunstwerken; ze
worden er niet levend door.
Wat de kleurreproducties betreft: de
ze komen mij zeer aantrekkelijk voor,
zoals ook die in het boekje over de
Griekse schilderkunst, dat ik even
mocht doorbladeren. Misschien dat
voor een groot publiek de tekst nog te
zeer in de wetenschappelijke en te wei
nig in de kunstbeschouwelijke sfeer
ügt. De ruime hoeveelheid afbeeldingen
maken echter dat ik dit werkje v--n har
te aanbeveel.
B'jh Bui/s