ta vz rnmm. A I h 11 A u t 3 MAART 1963 Erbii PAGINA VIER EENS WOONDEN WE op een verlaten boerderij in het Braziliaanse oerwoud en we meenden het paradijs op aarde gevonden te hebben. Sindsdien hebben we nog talloze andere paradijzen ont dekt en het zou u verbazen als u wist hoeveel dat er wel zijn! - maar van alle vreemde toestanden en ingewikkeld heden die het leven in een (aards) para dijs met zich meebrengen spanden die van Brazilië toch wel de kroon. Neem alleen maar eens de moeilijk heden die het verzorgen van het dage lijks brood met zich meebrachten. In de adembenemend schone wereld waarin ons paradijs gelegen was waren de mensen dun gezaaid. De kleine boe ren, die hun armelijke bedoeninkje in de diepe groene dalen tussen de met oer woud overwoekerde bergen uitoefen den, woonden in kleine groepjes bijeen in bouwvallige hutjes, waarin een Hol landse boer nog niet eens een paar var kens zou onderbrengen. De huisjes wa ren in elkaar gezet van in de grond ge stoken stokken die met leem waren aan gestreken om de ergste gaten te dich ten Het dak was van stro of van golf- ijzer. In het laatste geval was de eige naar eeen beetje rijker of liever iets min der wanhopig arm dan de anderen. Bij die hutjes vergeleken.was onze ver laten boerderij - waarop een noodlot leek te rusten van niet-kunnen-slagen - een paleis met zalen van kamers, met een pannendak en mahoniehouten vloe ren. Het,was een melancholiek huis on danks de bloeiende cameliastruiken en perzikbomen. Hoeveel ongelukkige emigranten hadden er al niet hun tanden op stukgebeten, tot de eigenaar er maar een vakantiehuis van had gemaakt? Het geheim was de grond, weliswaar dicht overwoekerd met tropisch groen maar in feite onvruchtbaarder dan men daar uit zou opmaken. HET VERKRIJGEN van de dage lijkse voeding bracht ongelooflijke moeilijkheden met zich mee, vandaar dat dit.terug was gebracht op een maal per week fourageren. En dat ging dan zo: De morgen brak aan, dauwfris en blank als zilver. De zware nacht nevels omhulden nog de bergen. Voor ons kronkelde de stenige weg door het land, vair dal naar dal, omhoog, omlaag. Uit de schamele hutjes kwa men de donkere bewoners tevoor schijn, huiverend in hun dunne kleren, slurpend aan het kopje och tendkoffie. Vóór ons lag een wande ling van twee uur eer we de vracht auto zouden bereiken, die ons naar het stadje van onze inkopen zou voeren, i Aan het einde van onze weg lag de grote garage van Nicanor, die dé man van deze streek was. Nicanor was de schakel tussen „stad" en platteland, een man „de fino respeito" zoals men vol eerbied zei; een rijk man met veel geld, veel arme familieleden om zijn grote landbezit te cultiveren, met een echt stenen huis vol meubels en een radio, met een tuin vol bloemen en een veranda vol orchideeën, met vee op de weiden, geld op de bank en een mooi vriendinnetje in de „stad". Een man om te benijden! VOORLOPIG WAS Nicanor nog onzichtbaar. Hij dronk nog steeds zijn morgenkoffie en in Brazilië is dat een heilig ritueel. Nicanor droeg een man tel van waardigheid om zijn schrale figuur, want mooi of imposant naar gestalte was hij niet. Maar al was hij minnetjes, als chauffeur had hij zijn gelijke niet. Er schenen niet zoveel passagiers als anders te zijn, maar dat zei niet veel. Vaak kwamen er onderweg nog twintig bij. Een viertal vrouwen, piekfijn aangedaan en met de zondagse lippenstift bewerkt, zaten te wachten op het hek. Hun ijle vogelstemmen kwetterden aan één stuk door. De mannen hingen rond in de ven- da van Carlos, die de zonderlinge naam „Armazem do Bom Jesus" droeg. Ze dronken vast een glaasje cachas op de goede afloop van de expeditie, die voor hen van groot be lang was aangezien de opbrengst van hun produkten ervan afhing. Toen ontstond er groot lawaai bij de vrachtauto. Nicanor kwam er aan! De mannen kwamen loom over eind uit hun hangende houding over de toonbank. Er werd afgerekend en uit was het met de stilte. Marino, Nicanors kleine, roetzwarte knechtje, was er ook en vervulde de lucht met zijn kwinkslagen. Iedereen lachte want iedereen hield van Marino, van wie niemand .wist waar hij vandaan kwam, noch hoe hij in deze streek terecht was gekomen. MET ONGELOOFLIJK spektakel begon het opladen van de vrachtauto. Het was een heterogene massa die in de laadbak gestouwd moest wordert. Er was echter hoegenaamd geen sy steem in het laden. Wat voor de hand lag ging er het eerst op. Een afgrijse lijk gegil ging iedereen door merg en been. Dat kwatn uit een zak, waar een levende big in bleek te zitten en die men bijna onder een loodzware maiszak had bedolven. Op de uiter mate wiebelige lading, die door kris kras touwen bijeen werd gehouden, namen tenslotte de passagiers plaats. De vier vrouwen kregen de ereplaats in de cabine vanwege de mooie jur ken. Ze waren klein en heel mager, maar toch bleef er voor de nog ma gerder Nicanor niet veel ruimte over. Hij zou dus moeten chaufferen met open deur en één voet op de tree plank. Eén van de vrouwen moest de deur met een touwtje achter hem om vasthouden! Wie op een Braziliaanse vrachtauto wil meerijden moet zijn zenuwen thuislaten. DE MOTOR begon te brullen, de wielen wentelden door het taaie rode slik en glibberend en slippend gingen we onderweg. Toen klonk er een ont zettend gegil en een schrille jongens stem: „Nicanoooooor!" Ach arme, we hadden Marino vergeten. Met een kistje onder de arm holde hij hijgend en gillend achter de vrachtauto aan. Maar we haalden hem aan boord en daar gingen we! Er was echter grote nieuwsgierigheid naar wat er in het kistje zat, want heel de wereld wist dat Marino niets bezat dat hij het zijne kon noemen. Maar Marino deed geheimzinnig. Uiterst behoedzaam vlijde hij het kistje op een krat man darijnen. Onder de latten waarmee het was dichtgetimmerd zagen we iets bewegen. Toen kwam een kwartier later de onzinnig dikke, chocoladebruine Te- resinha van Monoel Roxa er bij. Met geen mogelijkheid was ze bij de an deren in de cabine te persen en dus hesen vier sterke mannen haar op de laadbak. Met een zucht van verlich ting liet Teresinha zich in al haar rood-met-witgenopte statie neer zakken op Marino's kistje en ziels tevreden keek ze rond. Maar toen spleet ineens haar enorme mond voor een snerpende gil. Ze stond te zwaaien boven op de wiebelige vracht en wreef haar onderrug. Marino was eveneens met een schrille kreet naar zijn kistje gevlogen. Gelukkig, het was nog heel! HET RAADSEL was meteen op gelost. In dat kistje vervoerde Marino drie jonge opossums die hij na een week naarstig jagen had buitge maakt. Toen hun horizon zo wreed verduisterd werd door dikke Teresin ha hadden ze hun venijnige spitse bekjes tussen de latten doorgewerkt om zich te wreken! Teresinha schold Marino de huid vol, maar iedereen lachte zo hard dat ze tenslotte mee instemde en alles weer pais en vree was. Vier uur later waren we waar we wezen moesten. De goederen gingen naar de markt, de mensen gingen slenteren of verdwenen in duistere w $v$f*llf öli nnnrn kroegjes. En ook wij verzorgden onze besognes. De ene oude meelzak na de andere vulde zich met voedsel voor een week, niet alleen voor ons zelf maar ook voor de andere mensen op de boerderij. Rijst, zwarte bonen, maismeel, suiker, koffie, zout, ge droogde bonken paarsig vlees, maca roni, blikken olie, tot alle zeven zakken vol waren. TEGEN ZESSEN begon Nicanor te toeteren om zijn passagiers bijeen te krijgen. De nieuwe bagage ging aan boord en we hielden een scherp oog op Teresinha die van een ge makkelijk zitje op een zak hield. Er ging een bed mee en een vogel in een kooitje. In plaats van de big was er een krat met eenden. En tenslotte was er Marino, die zijn opossums van de hand had gedaan en nu een in rose papier gehuld pakketje met zich voerde, terwijl hij op rijkeluismanier met zijn hand in zijn broekzak ram melde met de paar muntjes die hij nog over had van de transacties. Iedereen was dolnieuwsgierig naar de inhoud van dat rose pakje er ge beurt tenslotte niet veel op het platte land! maar Marino weerde af. Het moest een verrassing blijven. En het was een verrassing! Toen we in het stikdonker van dé tropennacht langs de donkere weg raasden met ravijnen links en ravijnen rechts (gelukkig onzichtbaar!) toen pakte Marino het rose geval uit. Er was gekras van veel slechte lucifers en intens werd het hele toneel in een helse groene schijn gezet. Marino had bengaals vuur gekocht! Het was prachtig. De drie mannen die op de achterrand van de laadbak zaten kre gen er ieder één vast te houden: een rose, een groene, een paarse. De von ken stroomden als de staart van een komeet achter ons aan, onze gezichten werden op de zonderlingste wijzen verlicht. Roberto hief met zijn diepe negerbas een samba aan en allen stemden mee in. Als een infernaal voertuig raasden we door de nacht, als goden in een vreemde lichtschijn gehuld, zingend en schreeuwend. Ni canor, half uit de cabine hangend, sturend met één vaste hand, opge scheept met vier slaperige vrouwen, zong even hard mee terwijl Marino, de verwekker van al dit misbaar, de lucht verscheurde met scherpe gillen. MAAR TOEN WE het eindpunt bereikt hadden was iedereen toch blij. Stijf en koud klommen we van de laadbak, we namen onze zeven meel zakken in ontvangst en zetten die als een rij dikke spoken aan de rand van de weg. Morgen zouden we die met het luie paard Mimoso nee géén Mimosa, want het was een heer-paard komen ophalen. Nu restte ons alleen nog de uren lange wandeling naar huis eer we het buitenlicht van onze boerderij zouden ontwaren. Er hing een immense ster renhemel over ons heen, flonkerend zoals alleen zuidelijke sterren dat kunnen. In hun zwakke licht was vaag het bleke lint van de weg te zien. Het beste baken waren echter de miriaden lichtgevende insecten, die als een bleekblauwe, stralende branding de weg omzoomden. Tegen de hemel zagen we de silhouetten van de torenhoge bomen. Even woei de zoete geur van blankbloeiende nachtlelies naar ons toe. In de verte klonk het gemiauw van de twee jaguars, die dit dal bewoonden en die we alleen van hun klauwafdrukken kenden. In de ontzaglijke stilte van de nacht liepen we ons paradijs te gemoet. Bob Tadema Sporry Kleine boeken over beeldende kunst IN DE REEKS „Zwarte Beertjes" van de uitgeverij A. W. Bruno Zoon te Utrecht verschenen onlangs de kunst pockets „Jheronimus Bosch" met een inleiding van Anthon Bosman en „Frans Hals", waarvoor de tekst geleverd werd door Wim A. L. Beeren. De vele re producties zijn in één of meer kleuren. Dat van Hals' schilderijen op dit klei ne formaat veel van het briljante ver loren gaat ligt evenzeer voor de hand als dat ook het werk van Bosch moei- lijk in een dergelijk bestek te reprodu ceren valt. Beide inleidingen beveel ik van harte aan. BOSMAN GAAT nogal uitvoerig op verschillende werken van Bosch in en vestigt soms de indruk dat hij zijn tekst schreef met het betrokken schilderij voor ogen. Dit is een boekje m bij zich te hebben en te raadplegen bij een mogelijke confrontatie met de origine len. Beeren weet het fenomeen Hals op op wekkend eenvoudige wijze soms in het menselijke vlak te trekken, waarmee zoki figuur ons veel dichter komt dan met een droog kunsthistorisch beschrij ven. Van het weinige dat van Hals' leven bekend is geeft Beeren meer dan ik vaak ontmoette. In een boekje van dit formaat mag men het misschien niet verwachten, maar graag zou ik toch eens het uitvoerig bewijs zien van de bewering, dat Hals zonder voorschet- sen aan zijn grote doeken begon. Wan neer dit bestaat dan zou sterker de nadruk gelegd moeten worden op deze nauwelijks te geloven wijze van conci piëren van Hals. Beeren noemt het vroe ge schilderij naar Zaffius een portret zonder enige „brille", maar ik mag verzekeren, dat Hals' trefzekerheid hier al briljant genoemd kan worden. Ver geleken met Hals' vervolg heeft Beeren natuurlijk gelijk. „Het onvergetelijk gelaat" is een boekje van Willem Enzinck, dat uitge geven werd door Servire (Den Haag). Enzinck toont zich vooral geboeid door het verhaal, dat hij vindt in een reeks beroemde portretten, of andere in meer algemene zin het menselijk gelaat ver beeldende schilderijen. Misschien dat dit soort kunstbeschouwen thans wat ouderwets is gaan aandoen. Maar voor de besproken kunstenaars kon het on derwerp sterk gelden, is de verbeel ding daarvan altijd nog iets anders dan fotografie en is het echt wel zin nig, dat we weer eens met onze neus gedrukt worden op de niet direct puur schilderkunstige waarden, die toch zo voor de makers van de be-t eken schil derijen golden. Mij h Hert dan wel enige hoogdravendheid. Bob Buys MET BROOD EN VUURWERK DOOR HET OER WOUD >n r\

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1963 | | pagina 18