BEZWAREND GETUIGENIS
Tji&ca
discoucs
r
TONEEL-
J
notities
ZATERDAG 6 APRIL 1963
Erbij
PAGINA TWEE
muTïïiiummmnmmiiimmiiiiiiiiiiniiimiininiinmiiüiiiiniiiinimiiiniiiuiimiiimiiiiiHiiiiiiiiiiimmmiüiiimininïïniiniiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiüu
99
van Roest Crollius, een indrukwekkend boek dat iedereen aangaat
99
EEN EENZAAM MAN schrijft een lange brief, een „rap
port", een aanklacht, een bekentenis, een requisitoir, een
pleidooi en contra-pleidooi, het een zowel als het ander, het
een in het ander. Tegen wie is dit „Bezwarend getuigenis"
aldus de titel van B. Roest Crollius' jongste roman, die
zojuist bij Querido verscheen gericht? Noorderland zou
hij heten, de onvindbare en alomtegenwoordige onruststoker,
de onachterhaalbare haatzaaier, wiens lust en leven het is
om kwaad gerucht in omloop te brengen, dreigbrieven te
schrijven, hoge functionarissen te belasteren, huwelijken te
verstoren, diefstallen te plegen uit leedvermaak om het on
heil dat hij aanricht, en wie weet nog erger kwaad sticht
dan dit alles. Wie is Noorderland, waar is zijn verblijfplaats,
hoe is het mogelijk dat hij steeds weer aan de greep van
politie en justitie weet te ontkomen, ongehinderd met zijn
kwalijke praktijken kan voortgaan, het spel zo sluw weet te
spelen dat een ander, een plichtsgetrouw burger, die als ver
tegenwoordiger van Keizerloots Groothandel in Comestibles
en Indische waren toch te goeder naam en faam bekend
staat, zowel in zijn kosthuis als in de stad en geleidelijk aan
in het hele land ervan wordt verdacht geheime betrekkingen
met die schrikwekkende Noorderland te onderhouden, ja
misschien wel Noorderland-zelf te zijn? Wie is deze in staat
van beschuldiging verkerende anonymus, die vellen vol
schrijft om de ware Noorderland te ontmaskeren en over te
leveren aan de straffende gerechtigheid? En vervolgens: wie
is eigenlijk de Hoofdrechercheur tot wie hij zich in dit
„rapport", dit bezwarend getuigenis, wendt? Ik begin met
vragen en het zal bij vragen moeten blijven, want het ant
woord is aan de lezer van dit uitzonderlijk goede boek, dat
hem als het ware een oordeel afdwingt. Ik zou me namelijk
niet kunnen voorstellen dat iemand deze „roman" uit handen
legt als een afgedane zaak, dat iemand zich niet persoonlijk
betrokken voelt bij het satanswerk van deze Noorderland,
bij zijn opsporing en confrontatie met de ettelijke getuigen
die tegen hem kunnen worden opgeroepen.
JA, EEN EENZAAM, verdacht en
bezwaard man stelt een lange mono
loog te boek, waarin hij zich, be
togend, vermanend, beschuldigend,
verklarend, verhullend, uitspreekt
over zijn vermeende relatie met de
beruchte falsaris. Waarom? Om zich
als onschuldige vrij te pleiten? Om
zijn medeplichtigheid te bekennen?
Om zich, indièn hij Noorderland in
eigen persoon mocht zijn, door een
geraffineerde inculpatie van zijn dub
belganger een vrijbrief te verschaffen
voor nieuwe vergrijpen tegen de ge
vestigde Rechtsorde en de moraal?
Omdat hij een fantast is, een bezetene
misschien, die zich in de ban van een
vervolgingswaanzin met de boosdoe
ner identificeert? Omdat Noorderland
een fantoom, een schrikbeeld van een
zieke verbeelding is, waarvan hij zich
al schrijvend moet bevrijden?
C. J. E. Dinaux
DE ZICH BEDREIGD VOELENDE ELITE
Rob du Bois g
P. Zwaanswifk
Drs. Hans Duller
DE ROMAN KIPPSthe Story of
a Simple Soul" van H. G. Wells,
waarmee de schrijver in 1905 een
van zijn grootste literaire successen
boekte, is bewerkt tot een „musical
comedy" met de titel „Half a six
pence". In het Londense Cambridge
Theatre is dezer dagen de première
ervan gegeven, met Tommy Steele
in de rol van Kipps.
WEST-BERLIJN heeft aan zijn
zestien schouwburgen een zeventien
de toegevoegd: het Schauspielhaus
Hansa, dat in een van de arbeiders
wijken is gevestigd. De nieuwe
schouwburg, die geleid wordt door
de toneelspeler Paul Esser, heeft
874 zitplaatsen.
EEN INTERNATIONAAL FESTI
VAL van het studententoneel zal
van 24 tot en met 30 april in de
Franse stad Nancy worden gehou
den. De voorstellingen zullen worden
beoordeeld door een jury gepresi
deerd door de schrijver André
Maurois. De rector magnificus van
de univeristeit van Nancy is ere
voorzitter van het festival.
DEZE MAAND vertrekken drie
jonge Engelse toneelkunstenaars
(Ann Gibs, Ursula Jones en Lau
rence Keaneuit Londen voor een
autoreis van een jaar door Europa
en Azië. Met steun van het Kinder
noodfonds der Verenigde Naties en
het fonds „Save the children" zullen
zij in een groot aantal landen panto
mime-voorstellingen voor kinderen
geven. Tevens dient de reis om het
drietal in de gelegenheid te stellen,
de toneelkunst van continentaal
Europa en van Azië te bestuderen.
IN WARSCHAU zal in juni van
dit jaar het tiende Wereld-Toneel
congres worden georganiseerd door
de Poolse afdeling van het Inter
nationale Toneel-Instituut. Verwacht
wordt dat meer dan tweehonderd
toneelschrijvers, regisseurs, acteurs,
decorontwerpers, critici en toneel
historici uit een vijftigtal landen aan
het congres zullen deelnemen.
DE WERELDPREMIÈRE van „Her-
kules und der Stall des Augias", het
nieuwste toneelstuk van de Zwitser
Friedrich Dürrenmatt, die onlangs
in het Schauspielhaus te Ziirich
heeft plaatsgehad, is volgens ver
schillende Zwitserse bladen een te
leurstelling geworden. Oorspronke
lijk als radio-hoorspel geschreven, is
het door de bewerking tot toneel
spel alleen maar slechter geworden,
vindt bijvoorbeeld de Neue Zürcher
Zeitung, die de mislukking van het
werk toeschrijft aan „het onbegrij
pelijke feit dat een toneelschrijver
zo zorgeloos ver beneden zijn moge
lijkheden kan blijven.'' De opvoering,
onder regie van Leonard Steckel en
met Gustav Knuth in de rol van
Herkules, wordt echter zeer ge
prezen.
DE HOOFDROL in „Oh Pa, Arme
Pa, enzovoorts", het stuk van de
Engelse schrijver Arthur Kopit met
de langste titel ter wereld (door de
Haagse Comedie onlangs voor het
eerst in Nederland vertoond), zal in
Parijs worden gespeeld door Made
leine Renaud. Haar echtgenoot,
Jean-Louis Barrault, zal de opvoe
ring in het Théatre de France regis
seren.
JOH ANN SEBASTIAN BACH heeft
een jonge Finse toneelschrijver, Paa-
v o Rintala, geïnspireerd tot het
schrijven van een stuk dat onder
de titel „Huldiging van Johann
Sebastian Bach" in het Finse Volks
theater te Helsinki is opgevoerd. Het
is geen biografisch werk maar een
dramatische fantasie waarin niet
alleen Bach en diens gezinsleden en
andere tijdgenoten voorkomen, maar
ook zijn latere bewonderaars, critici
en biografen, zoals Felix Mendels-
sohn-Bartholdy en Albert Schweit
zer en zelfs hedendaagse musici die
Bach in jazzvorm proberen te spelen.
Het stuk, waarin vooral voor de gees
telijke vrijheid van de scheppende
kunstenaar wordt gepleit, is door
publiek en pers zeer goed ontvangen.
VOOR DE HUIDIGE MODE om
naar het voorbeeld van Pygma
lionen „My fair lady" oude to
neelstukken en romans tot musicals
om te werken, is ook het zeventien-
de-eeuwse Engelse „Restoration" -
repertoire niet meer veilig. Het
nieuwste slachtoffer is Sir John
Vanbrugh, wiens in 1696 geschreven
blijspel „The relapse" door Paul
Dehn in de vorm van een musical is
gegoten en door James Bernard van
muziek is voorzien. Onder de titel
„Virtue in danger" (dit was oor
spronkelijk de ondertitel) zal het
werk de volgende week in het Lon
dense Mermaid Theatre worden ver
toond. Het stuk heeft al eens eerder
een bewerking ondergaan, namelijk
in 1777, toen Sheridan er onder de
titel „A trip to Scarborough" een
„gekuiste" versie van leverde omdat
men het origineel toen te grof van
humor en te ruw van taal vond.
Tot al deze onderstellingen geeft het
zelfgesprek, dat de anonymus als uit
komst van zijn moeizaam en geplaagd
denken toevertrouwt aan het belasten
de papier, aanleiding. Want hij is let
terlijk vol van Noorderland. Goed en
kwaad, onschuld en schuld, "echt en
wandaad, vlekkeloosheid en zonde, lief
de en boosaardigheid, geluk en angst
-i- hij keert ze in een klemmende en
beklemmende casuïstiek om en om,
hij stelt zich op de plaats van Noorder
land, tegenover Noorderland. hij ver
strikt zich in zijn gedachtegangen, her
haalt zich, spryekt zich tegen, wringt
zich in duizend bochten om de waar
heid aan het licht te brengen, het
kwaad te achterhalen en onschadelijk
te maken, en voelt zich met zijn be
kommering over de schanddaden van
Noorderland, voor wiens onvermijdelij
ke presentie politie noch justitie meer
belangstelling heeft, alleen in de leegte
van zijn bestaan.
IN EEN VAN ZIJN „Petits Poèmes
en prose" heeft Baudelaire het de ge-
slaagdste list van de duivel genoemd
ons ervan te overtuigen dat hij een fic
tie, een mythe is. Maar sluwer nog is
het als Moonen of Belial of Mephisto-
pheles men kan hem noemen zoals
men wil bewijst dat hij wèl bestaat.
Niemand immers zal geloven dat een
Satan, indièn hij bestond, zo dwaas zou
zijn om zijn incognito af te leggen en
zich openlijk prijs te geven, en dus be
staat hij niet. Maar deze anonymus
doet het uiterste om de satanische
Noorderland aan de kaak te stellen,
zijn identiteit te onthullen, zijn praktij
ken te signaleren en het gezag aan te
sporen hem te omsingelen. Met een
meeslepende welsprekendheid, een on
gewone openhartigheid, een dringende
overtuigingskracht en een verbluffende
kennis van zaken put deze naamloze
burger, die overdag de fatsoenlijke
kruideniers van bona-fide waren voor
ziet, zich uit om bladzij na bladzij het
onweerlegbare bewijsmateriaal tegen
Noorderland bijeen te brengen. En wie
is Noorderland?
NOORDERLAND staat achter elke
roman en elke novellenbundel die Roest
Crollius heeft geschreven. Het was
Noorderland die hem een jaar na zijn
debuut „Kroniek van een jeugdzonde"
(1935) naar „Het land van verlangen"
dreef, hem het „Onheil in de verte"
(1936) deed voorzien toen men nog in
zoete rust was, hem „Het radeloze
hart" op het spel deed zetten en twaalf
jaar lang deed zwijgen. Want als er
één is, die Roest Crollius de verant
woordelijkheid van het schrijverschap
doet voelen, die hem zelfs tot schrij
ven dwingt, dan is Hij het, Noorder
land. „Waarde heeft het schrijverschap
eerst dan," heeft Roest Crollius als zijn
vaste overtuiging te kennen gegeven,
„wanneer het surplus aan uitdrukkings-
drang geladen is met een boodschap of
met richtlijnen voor anderen en uitwe
gen aanwijst. De schrijver werkt dan
op een positieve wijze mee aan de ver-
betering van de gang- van- zaken op
■deze wereld en is als zodanig een,per
soon van gelijke orde als een ingenieur,
een advokaat of een dokter." Schrijven
is voor hem dus een zaak van hoge
ernst, die tot zwijgen verplicht als het
schriftuur niet méér is dan een wille
keurige en vrijblijvende fictie. Toen hij
in 1958 weer ging spreken, gaf hij dan
ook „Noodsignalen", vertrouwde hij
zijn lezers „Hartsgeheimen" toe en
bond hij hun op het hart dat „Mensen
geen goden" zijn het een na het
ander voortreffelijk werk. En nu is
Roest Crollius dan opnieuw te velde ge
trokken tegen Noorderland in een „be
zwarend getuigenis", dat zijn vroeger
werk overtreft.
IK WIL DE IDENTITEIT van Noor
derland niet onthullen. Iedereen kent
hem. Iedereen moet voor zichzelf we
ten in hoever hij hem schuldig acht.
Want dit indrukwekkende boek, waarin
de schrijver zich als met een nood
kreet tot de mensengemeenschap, tot
elk mens afzonderlijk, richt, heeft al
les uitstaande met schuld en met
onschuld; met een fataal menselijk on
vermogen en met Christus; met de
tragiek van het mens-zijn en met de
verlossing; met de mens die tot het
hoogste in staat is en desondanks
Noorderland onophoudelijk in de kaart
speelt. Er is sinds Malraux tot in den
treure geschreven over „de menselijke
conditie," die zo langzamerhand pro
grammamuziek van het moderne litte
ratuurrepertoire is geworden. In dit
boek van Roest Crollius, deze dringen
de alleenspraak, waarin „Elckerlyc"
aan het woord is, wordt de „condition
humainê" weer tot wat zij eens en
vooral is: een zaak van het geweten
Meer wil ik hier niet van zeggen.
DE ANONIEME RAPPORTEUR is
veertien maal verhoord als hij zijn
overwegingen, zijn bartsontboezemin-
gen, zijn beschuldigingen tegen zijn te
genspeler neerschrijft. Hij weet dus
wat het is ervan verdacht te worden
met Noorderland gemene zaak te ma
ken. Hij is zich dus terdege bewust
van de draagwijdte van de vraag of al
len voor allen schuldig zijn. Het is een
zware verantwoordelijkheid. In een
angstdroom zit de zich aftobbende ano
nymus zelfs samen met Eichmann in
de glazen verhoorcel. Is ook hij schul
dig? Is hij dan toch Noorderland?
„Maar de waarheid is, meneer de
Hoofdrechercheur, dat er voor ieder
een Kruis vacant is sedert Christus is
'afgenomen en zijn werk tussen de men-
- sent is begonnen. Ondertussen gaan wij
onze gang, beurtelings weddend op
Christus of Noorderland en dat is juist
onze nieuwe schuld, dat geen van ons
de moed heeft een van beiden geheel
te zijn, maar dat ieder zijn huik naar
de wind hangt". Dit éne citaat is wel
licht voldoende om de aanstaande le
zer ervan te overtuigen, dat Lij een
boek in handen neemt dat iedereen
aangaat. Niet „een" boek; een van de
voortreffelijkste boeken van onze he
dendaagse litteratuur.
Nogmaals: f 85.- schoon
HET BELANGWEKKEND minder
heidsgeluid dat spreekt uit deze, on
langs in het Handelsblad verschenen,
ingezonden brief, brengt merkwaardi
gerwijs vrijwel alle to ien tot klin
ken waaruit het theoretisch lied van
het arbeidsloon is gecomponeerd.
De basso continuo der prestatie
DEZE WORDT verzorgd door de be
drijfseconomen. Een ondernemer kan
voor arbeid op zijn hoogst zoveel be
talen, als die, aan meetbare pres
tatie, tot de voortbrenging bijdraagt.
Om nu uit te rekenen hoeveel dat is,
kan het idee van de grenswaarde wor
den toegepast. Het is een nogal com
plex begrip, waarvan een enigszins vol
ledige uiteenzetting voldoende zijn zal
om de zaterdagavondse krantenlezer
naar Topsie Thuis te doen verder slaan.
Ik zal derhalve met een enigszins on
volledige uiteenzetting volstaan.
Als de produktiefactoren kapitaal en
grond constant zijn en de factor arbeid
wordt uitgebreid, neemt, laat ons dat
veronderstellen, de opbrengst toe. Deze
stijging der produktie moet worden
toegeschreven aan de extra-arbeid.
Indien de factor arbeid homogeen is,
kan worden gezegd dat de produktie-
ve bijdrage van alle arbeiders dezelfde
is, en dat dus ook hun beloning dat
moet zijn. De aan de oorspronkelijke
produktie toegevoegde hoeveelheid pro-
dukt wordt dus maatstaf voor de bij
drage die de arbeid levert aan het pro
ces en daarmee voor de beloning.
Het is mogelijk dat deze grenswaar
de-gedachte voor een enkel geval eens
bruikbaar is: als je een aantal men
sen, die allemaal hetzelfde werk doen.
op een stuk grond laat werken, krijg je
een bepaalde oogst, die door de sa
menwerking van grond, werktuigen en
arbeid is ontstaan. Welk deel hiervan
mag nu aan de arbeid worden toege
schreven? Welnu: er komen enkele ar
beiders bij en nu volgt vergroting van
de opbrengst. Deze is kennelijk het re
sultaat van die extra-arbeid en is dus
richtlijn voor de beloning van alle ar
beid. Dat is theorie. Maar dit praktijk
geval is zélf een grensgeval: arbeid is
nimmer homogeen en het industriële
proces is zo ingewikkeld dat een stij
ging van fysieke opbrengst zelden
eenduidig met arbeidsprestaties in ver
band gebracht kan worden. Het wezen
lijke van fabrieksproduktie is juist, dat
het belang van de arbeidsprestatie
sterk terugtreedt ten opzichte van de
factor kapitaal.
Het is gauw gezegd, dat het loon de
waarde van de prestatie nooit mag
overtreffen, maar die laatste waarde
is niet zo makkelijk te bepalen en in
de praktijk gebeurt dat dan ook niet.
De middenstemmen der behoefte
DEZE WORDEN VOORAL vernomen
uit sociaal-bezorgde economische kring.
Die heeft het makkelijker, vooral sedert
het Centraal Bureau voor de Statistiek
onze Kosten van het Levensonderhoud
van maand op maand zo keurig in een
index weergeeft. Het is duidelijk dat er
een loonpeil bestaat dat men nu een
maal móet hebben wil men het leven
en dat van zijn kinderen erbij
houden.
Nu zijn er in het verleden wel so
ciaal geharde economen geweest die
vonden dat men de prijs van de ar
beid, met als de prijs van de andere
produktiefactoren, het aanbod moest la
ten regelen. Dus: bij 'n arbeidsloon bo
ven het minimum worden er meer kin
deren geboren die, volwassen worden,
het arbeidsaanbod vergroten en het
loon weer drukken tot het, door deze
economen als „natuurlijk" aangeduide
peil.
Ook Meyer volgt deze redenering:
hij wil werkloosheid, die hij elegant
„arbeidsreserve" noemt om de arbei
ders tot inkeer te brengen.
Nu is deze gedachtengang geheel on
juist gebleken. Naarmate het loonpeil
stijgt, blijkt het kindertal juist af te
nemen! Meyer vindt voorts dat de kin
derzegen die door kinderbijslag moge
lijk wordt gemaakt, op een „domme
wijze van leven" duidt. Ziedaar dan
weer de blinde drift der ongeletterden,
die de voorschriften der voorbehoed
middelenindustrie niet kunnen lezen en
„ER IS ZO AL wat geschreven over 85
schoon. Wat mij verbaast is, dat niemand
heeft geconstateerd dat deze man, ook al zou
het 85.— zijn, veel te veel verdient in ver
houding tot wat hij presteert. Steeds meer
wordt het de gewoonte om de vraag, of
iemand ervan komen kan als maatstaf aan te
leggen. Wat iemand presteert schijnt geen
rol meer te spelen. Het wordt als normaal
gezien, dat de maatschappij opdraait voor de
domme wijze van leven van .ouders" die
kinderen verwekken zonder in staat te zijn
ze behoorlijk op te voeden, terwijl die kih-
deren eveneens op hun beurt niet de minste
neiging vertonen om zich zelf te bekwamen.
Dit zijn de zgn. ongeschoolden". Dat er
weer wat arbeidsreserve moet komen is wel
duidelijk".
Bussum.
J. P. MEIJER
Gods water maar over Gods akker la
ten lopen. Inderdaad is de vruchtbaar
heid der arbeiders groter. Of dit uit
domheid voortvloeit kan ik niet beoor
delen. Maar zelfs 'als ik Meyer hierin
volg moet in concluderen dat onderwijs
en scholing dan de oplossing kunnen
brengen. De arbeiders van Meyer zijn
de arbeiders die Brugmans ons heeft
geschetst: veralcoholiseerde, analfabeti
sche, weinig presterende paupers. Maar
Brugmans bedoelde daar de arbeiders
van vóór 1870 mee. De verkorte ar
beidsdag en het aanzienlijk uitgebreide
onderwijs hebben intussen een verhef
fing van de arbeidende stand bewerk
stelligd, waardoor een arbeider van nu
wel sterk verschilt van die van honderd
jaar geleden.
Naar Kruyt meldt bestaat bv. op het
ogenblik in Enschede meer dan de helft
van het administratief personeel uit
zonen van arbeiders.
Maar misschien dat Meyer dat óók
niet prettig vindt. Zijn opvatting kan
nl. alleen verklaard worden uit een ge
heel andere factor, t.w.
De ijle klank van de status
DEZE, VERTOLKT door sociologisch
geschoolde tenoren, klinkt in het con
cert der loontheorieën mee. Want uit
sluitend economische benadering ver
mag de loonhoogte der maatschappelij
ke groepen nimmer te verklaren. Onze
samenleving, élke samenleving, is hiër
archisch ingedeeld. Elke laag heeft een
bepaalde status, die mede in het loon
wordt uitgedrukt. In de historische
groei van sociale structuur bereikt een
DE NV BOVEMA te Heemstede
geeft op het ogenolik een serie pla
ten uit onder de naam Gramophone-
house Klassieken. Men beoogt hier
mee een collectie te geven die voor
weinig geld als basiscollectie kan
dienen, speciaal voor muzikale jon
geren: men heeft daartoe uit het
repertoire van een tweetal wereld
merken een aantal merendeels over
bekende klassieken gekozen en die
in een serie ondergebracht, waar
van elke plaat voorzien is van een
hoes met een slechte kleurenrepro-
duktie van een bekend of minder
bekend schilderij. Uit deze serie wor
den hieronder vier platen bespro
ken.
In de eerste plaats is er dan
Schuberts onvoltooide symfonie, het
stuk waarvan niemand weet of het
met opzet of door omstandigheden
onvoltooid is gebleven, maar dat in
de bestaande tweedelige vorm zeker
voldoende mogelijkheden tot muzi
kaal genot verschaft om de grote
populariteit die het stuk heeft te
rechtvaardigen. Het is, iedere keer
weer, een verrassing om deze sym-
phonie te horen een discotheek
waaraan de onvoltooide ontbreekt
is incompleet. Maar dat betekent
nog niet, dat wij nu iedereen, die
Schuberts achtste nog niet heeft, wil
len aanraden nu maar deze plaat
te kopen. Want helaas is de uitvoe
ring onder Kubelik soms wat vlak
en vertoont de opname ook tech
nisch niet die volmaaktheid, die
men langzamerhand van grammo
foonplaten gewend is geraakt. De
plaat mag dan betrekkelijk goed
koop zijn, helemaal goed is hij niet.
HET IS JAMMER, dat men op de
hoezen van de vijfenveertigtoeren-
plaatjes, bij alle educatieve be
doelingen, geen plaats heeft gevon
den voor een, zij het maar korte,
toelichting. Want nu zitten we met
het probleem, dat we een opname
hebben van de sopraan Victoria de
Los Angeles van een Aria van Cor-
rêa-Villa Lobos en een Dansa van
Bandeira-Villa Lobos (beide uit de
Bachianas Brasileiras voor sopraan
en acht cello's) en het lied El niajo
discreto uit Coleccion de Tonadillas
van Peripuet-Granados, zonder ooit
van Corrêa, Bandeira en Peripuet
te hebben gehoord en zonder ook die
namen ergens te kunnen vinden. Al
thans een mededeling over die na
men zou niet overbodig geweest zijn.
Overigens is dit een bijzonder aan
trekkelijk plaatje, waarvan, de
enigzins scherpe klank van de'op
name aan de klank van de stem
van Victoria de Los Angeles eerder
toe- dan afdoet. De twee bewerkin
gen van Heitor Villa Lobos (wij
vermoeden tenminste dat het hier
om bewerkingen gaat) zijn zeer ge
raffineerd voor hun ongebruikelijke
bezetting gezet en ze worden door
de zangeres met evenveel raffi
nement gezongen. Het lied van Gra-
nados waarschijnlijk beter gezegd
de bewerking door Granados van
het lied van Peripuet bevestigt
onze indruk: dit plaatje is er een
met aardige muziek, gezongen door
een groot zangeres. De begeleidin
gen zijn in handen van acht goede
cellisten onder leiding van Villa
Lobos zelf en van de pianist Gerald
Moore.
„PLAISIR D'AMOUR" ne dure
qu'un moment, chagrin d'amour dure
toute la vie"zingt Elisabeth Schwarz
kopf op het volgende vijfenveertig-
toerenplaatje en daarmee bewijst ze
voortreffelijk thuis te zijn in het
lichtere genre, althans dat uit het
Frankrijk van anderhalve eeuw ge
leden. Op hetzelfde plaatje staan
nog.twee liederen van Mozart
(Oiseau, si tous les ans, KV 307 en
Dans un bois solitaire, KV 303) en
het lied „Si mes vers avaient des
ailes" van Reynaldo Hahn. De Mo-
zartliederen alleen al maken dit
plaatje tot een goede aanwinst voor
iedere discotheek, vooral omdat Eli
sabeth Schwarzkopf ze zingt met al
le geraffineerde eenvoud, die haar
eigen is en zonder de aanstellerig
heid in de expressie die tegenwoor
dig haar interpretaties wel eens ont
siert. Net zo voortreffelijk zingt ze
trouwens bovengenoemd chanson
VANDAAG WORDEN BESPROKEN op
namen van de Wiener Philharmoniker
onder Ralaël Kubelik in de achtste sym
fonie van Schubert, de onvoltooide (His
Masters Voice GHLP 1047), van de sopraan
Victoria de Los Angeles in werken van
Villa-Lobos en Peripuet-Granados (His
Masters Voice 7 EPH 5016), van de sopraan
Elisabeth Schwarzkopf in liederen van
Mozart, Martini en Reynaldo Hahn (Co
lumbia SEDH 179) en van solisten, koor
en orkest onder leiding van Thomaskantor
Kurt Thomas in de Cantate no. 140, „Wa-
chet auf, ruft uns die Stimme" van Jo
hann Sebastian Bach (His Masters Voice
GHLP 1040). Voorts Bachs MatthSus Pas
sion in een door Otto Klemperer geleide
uitvoering (Columbia 33 CXS 1799).
„Plaisir d'amour", omstreeks het
jaar 1800 gecomponeerd door de 3
Duitse organist en operacomponist
Schwartzendorf,zich noemende Jean- 3
Paul Martini, waarschijnlijk de eni- g§
ge tophit, die het ooit meer dan g
anderhalve eeuw zal uithouden. jj§
Trouwens, ook het vierde lied, dat
van Hahn, de conservatieve leeftijd- g
genoot van Ravel, krijgt de uitvoe- g
ring die dit voortreffelijke lied ver- H
dient. Een fraai plaatje dus, on- s
danks de merkwaardige samenstel- 3
ling. Ook wat de kwaliteit van de 3
opname betreft is het de aandacht e§
van de verzamelaar waard.
TENSLOTTE DAN NOG DE opna- I
me, die men in de Thomaskerk te g
Leipzig, Bachs eigen kerk dus,
maakte van de cantate no 14,
„Wachet auf, ruft uns die Stimme" g
van Johann Sebastian Bach. Het is s
ondoenlijk in dit bestek alle solis- 3
ten op te noemen. Wij willen vol- 3
staan met te zeggen, dat onder lei- g
ding van Bachs verre opvolger, Tho- 3
maskantor Kurt Thomas, een uitvoe- 3
ring van deze cantate tot stand g
kwam, die in deze opname voor ve- s
len misschien de deur kan openen 3
naar de wereld van Bachs canta- 3
tes. Het is een prachtige uitvoering
en een goede opname. Het is, vooral,
een schitterende cantate een uit 3
velen trouwens. Met het uitbrengen g
van deze plaat heeft Bovema zeker
goed werk gedaan.
IN ONS LAND zijn onlangs de
grammofoonplaten vervaardigd van
de opnamen, die Columbia gemaakt g
heeft van een volledige uitvoering 3
van de „Matthaus Passion" van g
Johann Sebastian Bach. Aan deze g
uitvoering, die geleid werd door de g
dirigent Otto Klemperer hebben zan- g
geressen en zangers van wereld- 3
naam en voorts het Philharmonia-
koor het Philharmonia-orkest en het
jongenskoor van het „Hampstead- M
Parish"-kerkkoor medewerking ver- g
leend.
De uitgave van deze passie-opna- 3
men zal door de vele trouwe bezoe- |f
kers van talrijke Matthaus Pas- 3
sion"-uitvoeringen in ons land met g
grote instemming worden begroet. S
De opnamen, die vastgelegd werden g
op vijf grammofoonplaten en waar- g
voor ter bewaring een fraaie casset-
te werd vervaardigd, zullen onge-
twijfeld voor vele discotheken een g
bijzondere verrijking kunnen gaan g
betekenen, want met een inderdaad g
bewonderenswaardig knappe opne- g
mings-techniek werd hier een in- g
drukwekkende vertolking van Bachs g
muzikale lijdensdrama bewaard en g
bestendigd, treffend door een grote
klankschoonheid. Uitnemend werden g
de barok-timbres van strijkers, hout-
blazers, clavecimbel en orgel over- 3
gebracht. Een prachtig gemengd g
koor stond de dirigent Otto Klempe- g
rer ten dienste en ook het jongens- g
koor liet zich kennen als een en- g
semble met buitengewone kwalitei- f|
ten. Daarvan getuigen in de eerste
plaats de grote koren der passie en 3
de koralen, die voortreffelijk van
klank en beheerst van uitdrukking
werden gezongen. De tenor Peter
Pears vertolkte de partij van de
evangelist met overtuigende bewo
genheid. De Christus-partij was in
handen van de fraai zingende bas-
bariton Dietrich Fischer Dieskau,
wiens voordracht soms te radrukke-
lijk, te menselijk geëmotioneerd ge
houden werd. Grote vocale schoon
heid en zuivere expressie bracht de
zang van de alt Christa Ludwig. De
sopraan Elisabeth Schwarzkopf kon.
zo niet voortdurend, toch vele hoog
tepunten van volmaakte zangkunst
schenken, die haar grote reputatie
bevestigen. De tenor Nicolaï Gedda
en de bas Walter Berry handhaaf
den met enige eminente instrumen
tale solisten het hoge niveau V"n de
ze edele, ontroerende en zuiver-mu-
zikale passie-uitvoering.
iniiiiiiiiiiiiiiiiiiiinniiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiininiiiiiiniiiiiininiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
bepaalde maatschappelijke groep een
bepaalde trede in het hiërarchische ge
heel.
Naarmate die trede hoger is, stijgt
ook de beloning, zelfs al zou de pro-
duktieve bijdrage nauwelijks aantoon
baar zijn. Ook voor een dergelijke
groep kan men wel een economische
beloningstheorie ontwerpen, maar die
draagt dan meer 't karakter van recht
vaardiging dan van verklaring. Inko
men is namelijk secundair aan status
en daarmee is meteen een oorzaak aan
gegeven van het gestegen arbeidsloon:
een van de belangrijkste economische
verschijnselen van de laatste 50 jaar
is de deproletarisatie van de meerder
heid der industriearbeiders. Waar het
oude socialisme nog een soort eigen
levensstijl voor arbeiders, een zg. „Pro-
letkult" voorstond, heeft zich in feite
juist een duidelijke verburgerlijking der
arbeiders voltrokken. In kleding, voe
ding, meubilair en omgangsvormen ver
schillen de arbeiders steeds minder
van de groepen van hogere sociale sta
tus. Alleen een kleine groep van onge
schoolden, die geen burgerlijke aspira
ties hebben aangenomen, zijn daarbij
achtergebleven: zij vormen, samen met
de onmaatschappelijken, nu de onder
laag van onze samenleving.
HET HIER BESCHREVEN proces
van de verheffing van het merendeel
der laagste groepen verklaart het ve
nijn dat uit de pen van Meyer is ge
vloeid. Daar waar de sociale afstanden
verminderen, geraken vooral diegenen
verontrust wier gevoel van eigenwaarde
op hun sociale meerderheid berustte.
De reactie wordt aangetroffen overal
waar de oude elite, die zijn vooraan
staande plaats vooral moest gronden
op een meer zijn, zich bedreigd ziet
door stijgende sociale groeperingen wier
status bepaald wordt door een lang
zamerhand meer kunnen.
In het verleden trachtte men dit wel
tegen te gaan door het de lagere groep
eenvoudig te verbieden zich de leef
wijze van de hogere groep aan te ma
tigen. Als een lid van de lagere stand
blijk gaf zijn plaats niet te kennen,
door er kleren te dragen die aan zijn
meerderen voorbehouden waren, werd
hij daarvoor gestraft. Zo verzetten ook
nu nog sommigen zich tegen een ho
ger arbeidsloon, dat immers de „ni
vellering" nog vergroot. Daarom ook
wil Meyer de arbeiders mores leren.
„Dat er weer wat arbeidsreserve moet
komen is wel duidelijk".