BEZWAREND GETUIGENIS Tji&ca discoucs r TONEEL- J notities ZATERDAG 6 APRIL 1963 Erbij PAGINA TWEE muTïïiiummmnmmiiimmiiiiiiiiiiniiimiininiinmiiüiiiiniiiinimiiiniiiuiimiiimiiiiiHiiiiiiiiiiimmmiüiiimininïïniiniiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiüu 99 van Roest Crollius, een indrukwekkend boek dat iedereen aangaat 99 EEN EENZAAM MAN schrijft een lange brief, een „rap port", een aanklacht, een bekentenis, een requisitoir, een pleidooi en contra-pleidooi, het een zowel als het ander, het een in het ander. Tegen wie is dit „Bezwarend getuigenis" aldus de titel van B. Roest Crollius' jongste roman, die zojuist bij Querido verscheen gericht? Noorderland zou hij heten, de onvindbare en alomtegenwoordige onruststoker, de onachterhaalbare haatzaaier, wiens lust en leven het is om kwaad gerucht in omloop te brengen, dreigbrieven te schrijven, hoge functionarissen te belasteren, huwelijken te verstoren, diefstallen te plegen uit leedvermaak om het on heil dat hij aanricht, en wie weet nog erger kwaad sticht dan dit alles. Wie is Noorderland, waar is zijn verblijfplaats, hoe is het mogelijk dat hij steeds weer aan de greep van politie en justitie weet te ontkomen, ongehinderd met zijn kwalijke praktijken kan voortgaan, het spel zo sluw weet te spelen dat een ander, een plichtsgetrouw burger, die als ver tegenwoordiger van Keizerloots Groothandel in Comestibles en Indische waren toch te goeder naam en faam bekend staat, zowel in zijn kosthuis als in de stad en geleidelijk aan in het hele land ervan wordt verdacht geheime betrekkingen met die schrikwekkende Noorderland te onderhouden, ja misschien wel Noorderland-zelf te zijn? Wie is deze in staat van beschuldiging verkerende anonymus, die vellen vol schrijft om de ware Noorderland te ontmaskeren en over te leveren aan de straffende gerechtigheid? En vervolgens: wie is eigenlijk de Hoofdrechercheur tot wie hij zich in dit „rapport", dit bezwarend getuigenis, wendt? Ik begin met vragen en het zal bij vragen moeten blijven, want het ant woord is aan de lezer van dit uitzonderlijk goede boek, dat hem als het ware een oordeel afdwingt. Ik zou me namelijk niet kunnen voorstellen dat iemand deze „roman" uit handen legt als een afgedane zaak, dat iemand zich niet persoonlijk betrokken voelt bij het satanswerk van deze Noorderland, bij zijn opsporing en confrontatie met de ettelijke getuigen die tegen hem kunnen worden opgeroepen. JA, EEN EENZAAM, verdacht en bezwaard man stelt een lange mono loog te boek, waarin hij zich, be togend, vermanend, beschuldigend, verklarend, verhullend, uitspreekt over zijn vermeende relatie met de beruchte falsaris. Waarom? Om zich als onschuldige vrij te pleiten? Om zijn medeplichtigheid te bekennen? Om zich, indièn hij Noorderland in eigen persoon mocht zijn, door een geraffineerde inculpatie van zijn dub belganger een vrijbrief te verschaffen voor nieuwe vergrijpen tegen de ge vestigde Rechtsorde en de moraal? Omdat hij een fantast is, een bezetene misschien, die zich in de ban van een vervolgingswaanzin met de boosdoe ner identificeert? Omdat Noorderland een fantoom, een schrikbeeld van een zieke verbeelding is, waarvan hij zich al schrijvend moet bevrijden? C. J. E. Dinaux DE ZICH BEDREIGD VOELENDE ELITE Rob du Bois g P. Zwaanswifk Drs. Hans Duller DE ROMAN KIPPSthe Story of a Simple Soul" van H. G. Wells, waarmee de schrijver in 1905 een van zijn grootste literaire successen boekte, is bewerkt tot een „musical comedy" met de titel „Half a six pence". In het Londense Cambridge Theatre is dezer dagen de première ervan gegeven, met Tommy Steele in de rol van Kipps. WEST-BERLIJN heeft aan zijn zestien schouwburgen een zeventien de toegevoegd: het Schauspielhaus Hansa, dat in een van de arbeiders wijken is gevestigd. De nieuwe schouwburg, die geleid wordt door de toneelspeler Paul Esser, heeft 874 zitplaatsen. EEN INTERNATIONAAL FESTI VAL van het studententoneel zal van 24 tot en met 30 april in de Franse stad Nancy worden gehou den. De voorstellingen zullen worden beoordeeld door een jury gepresi deerd door de schrijver André Maurois. De rector magnificus van de univeristeit van Nancy is ere voorzitter van het festival. DEZE MAAND vertrekken drie jonge Engelse toneelkunstenaars (Ann Gibs, Ursula Jones en Lau rence Keaneuit Londen voor een autoreis van een jaar door Europa en Azië. Met steun van het Kinder noodfonds der Verenigde Naties en het fonds „Save the children" zullen zij in een groot aantal landen panto mime-voorstellingen voor kinderen geven. Tevens dient de reis om het drietal in de gelegenheid te stellen, de toneelkunst van continentaal Europa en van Azië te bestuderen. IN WARSCHAU zal in juni van dit jaar het tiende Wereld-Toneel congres worden georganiseerd door de Poolse afdeling van het Inter nationale Toneel-Instituut. Verwacht wordt dat meer dan tweehonderd toneelschrijvers, regisseurs, acteurs, decorontwerpers, critici en toneel historici uit een vijftigtal landen aan het congres zullen deelnemen. DE WERELDPREMIÈRE van „Her- kules und der Stall des Augias", het nieuwste toneelstuk van de Zwitser Friedrich Dürrenmatt, die onlangs in het Schauspielhaus te Ziirich heeft plaatsgehad, is volgens ver schillende Zwitserse bladen een te leurstelling geworden. Oorspronke lijk als radio-hoorspel geschreven, is het door de bewerking tot toneel spel alleen maar slechter geworden, vindt bijvoorbeeld de Neue Zürcher Zeitung, die de mislukking van het werk toeschrijft aan „het onbegrij pelijke feit dat een toneelschrijver zo zorgeloos ver beneden zijn moge lijkheden kan blijven.'' De opvoering, onder regie van Leonard Steckel en met Gustav Knuth in de rol van Herkules, wordt echter zeer ge prezen. DE HOOFDROL in „Oh Pa, Arme Pa, enzovoorts", het stuk van de Engelse schrijver Arthur Kopit met de langste titel ter wereld (door de Haagse Comedie onlangs voor het eerst in Nederland vertoond), zal in Parijs worden gespeeld door Made leine Renaud. Haar echtgenoot, Jean-Louis Barrault, zal de opvoe ring in het Théatre de France regis seren. JOH ANN SEBASTIAN BACH heeft een jonge Finse toneelschrijver, Paa- v o Rintala, geïnspireerd tot het schrijven van een stuk dat onder de titel „Huldiging van Johann Sebastian Bach" in het Finse Volks theater te Helsinki is opgevoerd. Het is geen biografisch werk maar een dramatische fantasie waarin niet alleen Bach en diens gezinsleden en andere tijdgenoten voorkomen, maar ook zijn latere bewonderaars, critici en biografen, zoals Felix Mendels- sohn-Bartholdy en Albert Schweit zer en zelfs hedendaagse musici die Bach in jazzvorm proberen te spelen. Het stuk, waarin vooral voor de gees telijke vrijheid van de scheppende kunstenaar wordt gepleit, is door publiek en pers zeer goed ontvangen. VOOR DE HUIDIGE MODE om naar het voorbeeld van Pygma lionen „My fair lady" oude to neelstukken en romans tot musicals om te werken, is ook het zeventien- de-eeuwse Engelse „Restoration" - repertoire niet meer veilig. Het nieuwste slachtoffer is Sir John Vanbrugh, wiens in 1696 geschreven blijspel „The relapse" door Paul Dehn in de vorm van een musical is gegoten en door James Bernard van muziek is voorzien. Onder de titel „Virtue in danger" (dit was oor spronkelijk de ondertitel) zal het werk de volgende week in het Lon dense Mermaid Theatre worden ver toond. Het stuk heeft al eens eerder een bewerking ondergaan, namelijk in 1777, toen Sheridan er onder de titel „A trip to Scarborough" een „gekuiste" versie van leverde omdat men het origineel toen te grof van humor en te ruw van taal vond. Tot al deze onderstellingen geeft het zelfgesprek, dat de anonymus als uit komst van zijn moeizaam en geplaagd denken toevertrouwt aan het belasten de papier, aanleiding. Want hij is let terlijk vol van Noorderland. Goed en kwaad, onschuld en schuld, "echt en wandaad, vlekkeloosheid en zonde, lief de en boosaardigheid, geluk en angst -i- hij keert ze in een klemmende en beklemmende casuïstiek om en om, hij stelt zich op de plaats van Noorder land, tegenover Noorderland. hij ver strikt zich in zijn gedachtegangen, her haalt zich, spryekt zich tegen, wringt zich in duizend bochten om de waar heid aan het licht te brengen, het kwaad te achterhalen en onschadelijk te maken, en voelt zich met zijn be kommering over de schanddaden van Noorderland, voor wiens onvermijdelij ke presentie politie noch justitie meer belangstelling heeft, alleen in de leegte van zijn bestaan. IN EEN VAN ZIJN „Petits Poèmes en prose" heeft Baudelaire het de ge- slaagdste list van de duivel genoemd ons ervan te overtuigen dat hij een fic tie, een mythe is. Maar sluwer nog is het als Moonen of Belial of Mephisto- pheles men kan hem noemen zoals men wil bewijst dat hij wèl bestaat. Niemand immers zal geloven dat een Satan, indièn hij bestond, zo dwaas zou zijn om zijn incognito af te leggen en zich openlijk prijs te geven, en dus be staat hij niet. Maar deze anonymus doet het uiterste om de satanische Noorderland aan de kaak te stellen, zijn identiteit te onthullen, zijn praktij ken te signaleren en het gezag aan te sporen hem te omsingelen. Met een meeslepende welsprekendheid, een on gewone openhartigheid, een dringende overtuigingskracht en een verbluffende kennis van zaken put deze naamloze burger, die overdag de fatsoenlijke kruideniers van bona-fide waren voor ziet, zich uit om bladzij na bladzij het onweerlegbare bewijsmateriaal tegen Noorderland bijeen te brengen. En wie is Noorderland? NOORDERLAND staat achter elke roman en elke novellenbundel die Roest Crollius heeft geschreven. Het was Noorderland die hem een jaar na zijn debuut „Kroniek van een jeugdzonde" (1935) naar „Het land van verlangen" dreef, hem het „Onheil in de verte" (1936) deed voorzien toen men nog in zoete rust was, hem „Het radeloze hart" op het spel deed zetten en twaalf jaar lang deed zwijgen. Want als er één is, die Roest Crollius de verant woordelijkheid van het schrijverschap doet voelen, die hem zelfs tot schrij ven dwingt, dan is Hij het, Noorder land. „Waarde heeft het schrijverschap eerst dan," heeft Roest Crollius als zijn vaste overtuiging te kennen gegeven, „wanneer het surplus aan uitdrukkings- drang geladen is met een boodschap of met richtlijnen voor anderen en uitwe gen aanwijst. De schrijver werkt dan op een positieve wijze mee aan de ver- betering van de gang- van- zaken op ■deze wereld en is als zodanig een,per soon van gelijke orde als een ingenieur, een advokaat of een dokter." Schrijven is voor hem dus een zaak van hoge ernst, die tot zwijgen verplicht als het schriftuur niet méér is dan een wille keurige en vrijblijvende fictie. Toen hij in 1958 weer ging spreken, gaf hij dan ook „Noodsignalen", vertrouwde hij zijn lezers „Hartsgeheimen" toe en bond hij hun op het hart dat „Mensen geen goden" zijn het een na het ander voortreffelijk werk. En nu is Roest Crollius dan opnieuw te velde ge trokken tegen Noorderland in een „be zwarend getuigenis", dat zijn vroeger werk overtreft. IK WIL DE IDENTITEIT van Noor derland niet onthullen. Iedereen kent hem. Iedereen moet voor zichzelf we ten in hoever hij hem schuldig acht. Want dit indrukwekkende boek, waarin de schrijver zich als met een nood kreet tot de mensengemeenschap, tot elk mens afzonderlijk, richt, heeft al les uitstaande met schuld en met onschuld; met een fataal menselijk on vermogen en met Christus; met de tragiek van het mens-zijn en met de verlossing; met de mens die tot het hoogste in staat is en desondanks Noorderland onophoudelijk in de kaart speelt. Er is sinds Malraux tot in den treure geschreven over „de menselijke conditie," die zo langzamerhand pro grammamuziek van het moderne litte ratuurrepertoire is geworden. In dit boek van Roest Crollius, deze dringen de alleenspraak, waarin „Elckerlyc" aan het woord is, wordt de „condition humainê" weer tot wat zij eens en vooral is: een zaak van het geweten Meer wil ik hier niet van zeggen. DE ANONIEME RAPPORTEUR is veertien maal verhoord als hij zijn overwegingen, zijn bartsontboezemin- gen, zijn beschuldigingen tegen zijn te genspeler neerschrijft. Hij weet dus wat het is ervan verdacht te worden met Noorderland gemene zaak te ma ken. Hij is zich dus terdege bewust van de draagwijdte van de vraag of al len voor allen schuldig zijn. Het is een zware verantwoordelijkheid. In een angstdroom zit de zich aftobbende ano nymus zelfs samen met Eichmann in de glazen verhoorcel. Is ook hij schul dig? Is hij dan toch Noorderland? „Maar de waarheid is, meneer de Hoofdrechercheur, dat er voor ieder een Kruis vacant is sedert Christus is 'afgenomen en zijn werk tussen de men- - sent is begonnen. Ondertussen gaan wij onze gang, beurtelings weddend op Christus of Noorderland en dat is juist onze nieuwe schuld, dat geen van ons de moed heeft een van beiden geheel te zijn, maar dat ieder zijn huik naar de wind hangt". Dit éne citaat is wel licht voldoende om de aanstaande le zer ervan te overtuigen, dat Lij een boek in handen neemt dat iedereen aangaat. Niet „een" boek; een van de voortreffelijkste boeken van onze he dendaagse litteratuur. Nogmaals: f 85.- schoon HET BELANGWEKKEND minder heidsgeluid dat spreekt uit deze, on langs in het Handelsblad verschenen, ingezonden brief, brengt merkwaardi gerwijs vrijwel alle to ien tot klin ken waaruit het theoretisch lied van het arbeidsloon is gecomponeerd. De basso continuo der prestatie DEZE WORDT verzorgd door de be drijfseconomen. Een ondernemer kan voor arbeid op zijn hoogst zoveel be talen, als die, aan meetbare pres tatie, tot de voortbrenging bijdraagt. Om nu uit te rekenen hoeveel dat is, kan het idee van de grenswaarde wor den toegepast. Het is een nogal com plex begrip, waarvan een enigszins vol ledige uiteenzetting voldoende zijn zal om de zaterdagavondse krantenlezer naar Topsie Thuis te doen verder slaan. Ik zal derhalve met een enigszins on volledige uiteenzetting volstaan. Als de produktiefactoren kapitaal en grond constant zijn en de factor arbeid wordt uitgebreid, neemt, laat ons dat veronderstellen, de opbrengst toe. Deze stijging der produktie moet worden toegeschreven aan de extra-arbeid. Indien de factor arbeid homogeen is, kan worden gezegd dat de produktie- ve bijdrage van alle arbeiders dezelfde is, en dat dus ook hun beloning dat moet zijn. De aan de oorspronkelijke produktie toegevoegde hoeveelheid pro- dukt wordt dus maatstaf voor de bij drage die de arbeid levert aan het pro ces en daarmee voor de beloning. Het is mogelijk dat deze grenswaar de-gedachte voor een enkel geval eens bruikbaar is: als je een aantal men sen, die allemaal hetzelfde werk doen. op een stuk grond laat werken, krijg je een bepaalde oogst, die door de sa menwerking van grond, werktuigen en arbeid is ontstaan. Welk deel hiervan mag nu aan de arbeid worden toege schreven? Welnu: er komen enkele ar beiders bij en nu volgt vergroting van de opbrengst. Deze is kennelijk het re sultaat van die extra-arbeid en is dus richtlijn voor de beloning van alle ar beid. Dat is theorie. Maar dit praktijk geval is zélf een grensgeval: arbeid is nimmer homogeen en het industriële proces is zo ingewikkeld dat een stij ging van fysieke opbrengst zelden eenduidig met arbeidsprestaties in ver band gebracht kan worden. Het wezen lijke van fabrieksproduktie is juist, dat het belang van de arbeidsprestatie sterk terugtreedt ten opzichte van de factor kapitaal. Het is gauw gezegd, dat het loon de waarde van de prestatie nooit mag overtreffen, maar die laatste waarde is niet zo makkelijk te bepalen en in de praktijk gebeurt dat dan ook niet. De middenstemmen der behoefte DEZE WORDEN VOORAL vernomen uit sociaal-bezorgde economische kring. Die heeft het makkelijker, vooral sedert het Centraal Bureau voor de Statistiek onze Kosten van het Levensonderhoud van maand op maand zo keurig in een index weergeeft. Het is duidelijk dat er een loonpeil bestaat dat men nu een maal móet hebben wil men het leven en dat van zijn kinderen erbij houden. Nu zijn er in het verleden wel so ciaal geharde economen geweest die vonden dat men de prijs van de ar beid, met als de prijs van de andere produktiefactoren, het aanbod moest la ten regelen. Dus: bij 'n arbeidsloon bo ven het minimum worden er meer kin deren geboren die, volwassen worden, het arbeidsaanbod vergroten en het loon weer drukken tot het, door deze economen als „natuurlijk" aangeduide peil. Ook Meyer volgt deze redenering: hij wil werkloosheid, die hij elegant „arbeidsreserve" noemt om de arbei ders tot inkeer te brengen. Nu is deze gedachtengang geheel on juist gebleken. Naarmate het loonpeil stijgt, blijkt het kindertal juist af te nemen! Meyer vindt voorts dat de kin derzegen die door kinderbijslag moge lijk wordt gemaakt, op een „domme wijze van leven" duidt. Ziedaar dan weer de blinde drift der ongeletterden, die de voorschriften der voorbehoed middelenindustrie niet kunnen lezen en „ER IS ZO AL wat geschreven over 85 schoon. Wat mij verbaast is, dat niemand heeft geconstateerd dat deze man, ook al zou het 85.— zijn, veel te veel verdient in ver houding tot wat hij presteert. Steeds meer wordt het de gewoonte om de vraag, of iemand ervan komen kan als maatstaf aan te leggen. Wat iemand presteert schijnt geen rol meer te spelen. Het wordt als normaal gezien, dat de maatschappij opdraait voor de domme wijze van leven van .ouders" die kinderen verwekken zonder in staat te zijn ze behoorlijk op te voeden, terwijl die kih- deren eveneens op hun beurt niet de minste neiging vertonen om zich zelf te bekwamen. Dit zijn de zgn. ongeschoolden". Dat er weer wat arbeidsreserve moet komen is wel duidelijk". Bussum. J. P. MEIJER Gods water maar over Gods akker la ten lopen. Inderdaad is de vruchtbaar heid der arbeiders groter. Of dit uit domheid voortvloeit kan ik niet beoor delen. Maar zelfs 'als ik Meyer hierin volg moet in concluderen dat onderwijs en scholing dan de oplossing kunnen brengen. De arbeiders van Meyer zijn de arbeiders die Brugmans ons heeft geschetst: veralcoholiseerde, analfabeti sche, weinig presterende paupers. Maar Brugmans bedoelde daar de arbeiders van vóór 1870 mee. De verkorte ar beidsdag en het aanzienlijk uitgebreide onderwijs hebben intussen een verhef fing van de arbeidende stand bewerk stelligd, waardoor een arbeider van nu wel sterk verschilt van die van honderd jaar geleden. Naar Kruyt meldt bestaat bv. op het ogenblik in Enschede meer dan de helft van het administratief personeel uit zonen van arbeiders. Maar misschien dat Meyer dat óók niet prettig vindt. Zijn opvatting kan nl. alleen verklaard worden uit een ge heel andere factor, t.w. De ijle klank van de status DEZE, VERTOLKT door sociologisch geschoolde tenoren, klinkt in het con cert der loontheorieën mee. Want uit sluitend economische benadering ver mag de loonhoogte der maatschappelij ke groepen nimmer te verklaren. Onze samenleving, élke samenleving, is hiër archisch ingedeeld. Elke laag heeft een bepaalde status, die mede in het loon wordt uitgedrukt. In de historische groei van sociale structuur bereikt een DE NV BOVEMA te Heemstede geeft op het ogenolik een serie pla ten uit onder de naam Gramophone- house Klassieken. Men beoogt hier mee een collectie te geven die voor weinig geld als basiscollectie kan dienen, speciaal voor muzikale jon geren: men heeft daartoe uit het repertoire van een tweetal wereld merken een aantal merendeels over bekende klassieken gekozen en die in een serie ondergebracht, waar van elke plaat voorzien is van een hoes met een slechte kleurenrepro- duktie van een bekend of minder bekend schilderij. Uit deze serie wor den hieronder vier platen bespro ken. In de eerste plaats is er dan Schuberts onvoltooide symfonie, het stuk waarvan niemand weet of het met opzet of door omstandigheden onvoltooid is gebleven, maar dat in de bestaande tweedelige vorm zeker voldoende mogelijkheden tot muzi kaal genot verschaft om de grote populariteit die het stuk heeft te rechtvaardigen. Het is, iedere keer weer, een verrassing om deze sym- phonie te horen een discotheek waaraan de onvoltooide ontbreekt is incompleet. Maar dat betekent nog niet, dat wij nu iedereen, die Schuberts achtste nog niet heeft, wil len aanraden nu maar deze plaat te kopen. Want helaas is de uitvoe ring onder Kubelik soms wat vlak en vertoont de opname ook tech nisch niet die volmaaktheid, die men langzamerhand van grammo foonplaten gewend is geraakt. De plaat mag dan betrekkelijk goed koop zijn, helemaal goed is hij niet. HET IS JAMMER, dat men op de hoezen van de vijfenveertigtoeren- plaatjes, bij alle educatieve be doelingen, geen plaats heeft gevon den voor een, zij het maar korte, toelichting. Want nu zitten we met het probleem, dat we een opname hebben van de sopraan Victoria de Los Angeles van een Aria van Cor- rêa-Villa Lobos en een Dansa van Bandeira-Villa Lobos (beide uit de Bachianas Brasileiras voor sopraan en acht cello's) en het lied El niajo discreto uit Coleccion de Tonadillas van Peripuet-Granados, zonder ooit van Corrêa, Bandeira en Peripuet te hebben gehoord en zonder ook die namen ergens te kunnen vinden. Al thans een mededeling over die na men zou niet overbodig geweest zijn. Overigens is dit een bijzonder aan trekkelijk plaatje, waarvan, de enigzins scherpe klank van de'op name aan de klank van de stem van Victoria de Los Angeles eerder toe- dan afdoet. De twee bewerkin gen van Heitor Villa Lobos (wij vermoeden tenminste dat het hier om bewerkingen gaat) zijn zeer ge raffineerd voor hun ongebruikelijke bezetting gezet en ze worden door de zangeres met evenveel raffi nement gezongen. Het lied van Gra- nados waarschijnlijk beter gezegd de bewerking door Granados van het lied van Peripuet bevestigt onze indruk: dit plaatje is er een met aardige muziek, gezongen door een groot zangeres. De begeleidin gen zijn in handen van acht goede cellisten onder leiding van Villa Lobos zelf en van de pianist Gerald Moore. „PLAISIR D'AMOUR" ne dure qu'un moment, chagrin d'amour dure toute la vie"zingt Elisabeth Schwarz kopf op het volgende vijfenveertig- toerenplaatje en daarmee bewijst ze voortreffelijk thuis te zijn in het lichtere genre, althans dat uit het Frankrijk van anderhalve eeuw ge leden. Op hetzelfde plaatje staan nog.twee liederen van Mozart (Oiseau, si tous les ans, KV 307 en Dans un bois solitaire, KV 303) en het lied „Si mes vers avaient des ailes" van Reynaldo Hahn. De Mo- zartliederen alleen al maken dit plaatje tot een goede aanwinst voor iedere discotheek, vooral omdat Eli sabeth Schwarzkopf ze zingt met al le geraffineerde eenvoud, die haar eigen is en zonder de aanstellerig heid in de expressie die tegenwoor dig haar interpretaties wel eens ont siert. Net zo voortreffelijk zingt ze trouwens bovengenoemd chanson VANDAAG WORDEN BESPROKEN op namen van de Wiener Philharmoniker onder Ralaël Kubelik in de achtste sym fonie van Schubert, de onvoltooide (His Masters Voice GHLP 1047), van de sopraan Victoria de Los Angeles in werken van Villa-Lobos en Peripuet-Granados (His Masters Voice 7 EPH 5016), van de sopraan Elisabeth Schwarzkopf in liederen van Mozart, Martini en Reynaldo Hahn (Co lumbia SEDH 179) en van solisten, koor en orkest onder leiding van Thomaskantor Kurt Thomas in de Cantate no. 140, „Wa- chet auf, ruft uns die Stimme" van Jo hann Sebastian Bach (His Masters Voice GHLP 1040). Voorts Bachs MatthSus Pas sion in een door Otto Klemperer geleide uitvoering (Columbia 33 CXS 1799). „Plaisir d'amour", omstreeks het jaar 1800 gecomponeerd door de 3 Duitse organist en operacomponist Schwartzendorf,zich noemende Jean- 3 Paul Martini, waarschijnlijk de eni- g§ ge tophit, die het ooit meer dan g anderhalve eeuw zal uithouden. jj§ Trouwens, ook het vierde lied, dat van Hahn, de conservatieve leeftijd- g genoot van Ravel, krijgt de uitvoe- g ring die dit voortreffelijke lied ver- H dient. Een fraai plaatje dus, on- s danks de merkwaardige samenstel- 3 ling. Ook wat de kwaliteit van de 3 opname betreft is het de aandacht e§ van de verzamelaar waard. TENSLOTTE DAN NOG DE opna- I me, die men in de Thomaskerk te g Leipzig, Bachs eigen kerk dus, maakte van de cantate no 14, „Wachet auf, ruft uns die Stimme" g van Johann Sebastian Bach. Het is s ondoenlijk in dit bestek alle solis- 3 ten op te noemen. Wij willen vol- 3 staan met te zeggen, dat onder lei- g ding van Bachs verre opvolger, Tho- 3 maskantor Kurt Thomas, een uitvoe- 3 ring van deze cantate tot stand g kwam, die in deze opname voor ve- s len misschien de deur kan openen 3 naar de wereld van Bachs canta- 3 tes. Het is een prachtige uitvoering en een goede opname. Het is, vooral, een schitterende cantate een uit 3 velen trouwens. Met het uitbrengen g van deze plaat heeft Bovema zeker goed werk gedaan. IN ONS LAND zijn onlangs de grammofoonplaten vervaardigd van de opnamen, die Columbia gemaakt g heeft van een volledige uitvoering 3 van de „Matthaus Passion" van g Johann Sebastian Bach. Aan deze g uitvoering, die geleid werd door de g dirigent Otto Klemperer hebben zan- g geressen en zangers van wereld- 3 naam en voorts het Philharmonia- koor het Philharmonia-orkest en het jongenskoor van het „Hampstead- M Parish"-kerkkoor medewerking ver- g leend. De uitgave van deze passie-opna- 3 men zal door de vele trouwe bezoe- |f kers van talrijke Matthaus Pas- 3 sion"-uitvoeringen in ons land met g grote instemming worden begroet. S De opnamen, die vastgelegd werden g op vijf grammofoonplaten en waar- g voor ter bewaring een fraaie casset- te werd vervaardigd, zullen onge- twijfeld voor vele discotheken een g bijzondere verrijking kunnen gaan g betekenen, want met een inderdaad g bewonderenswaardig knappe opne- g mings-techniek werd hier een in- g drukwekkende vertolking van Bachs g muzikale lijdensdrama bewaard en g bestendigd, treffend door een grote klankschoonheid. Uitnemend werden g de barok-timbres van strijkers, hout- blazers, clavecimbel en orgel over- 3 gebracht. Een prachtig gemengd g koor stond de dirigent Otto Klempe- g rer ten dienste en ook het jongens- g koor liet zich kennen als een en- g semble met buitengewone kwalitei- f| ten. Daarvan getuigen in de eerste plaats de grote koren der passie en 3 de koralen, die voortreffelijk van klank en beheerst van uitdrukking werden gezongen. De tenor Peter Pears vertolkte de partij van de evangelist met overtuigende bewo genheid. De Christus-partij was in handen van de fraai zingende bas- bariton Dietrich Fischer Dieskau, wiens voordracht soms te radrukke- lijk, te menselijk geëmotioneerd ge houden werd. Grote vocale schoon heid en zuivere expressie bracht de zang van de alt Christa Ludwig. De sopraan Elisabeth Schwarzkopf kon. zo niet voortdurend, toch vele hoog tepunten van volmaakte zangkunst schenken, die haar grote reputatie bevestigen. De tenor Nicolaï Gedda en de bas Walter Berry handhaaf den met enige eminente instrumen tale solisten het hoge niveau V"n de ze edele, ontroerende en zuiver-mu- zikale passie-uitvoering. iniiiiiiiiiiiiiiiiiiiinniiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiininiiiiiiniiiiiininiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii bepaalde maatschappelijke groep een bepaalde trede in het hiërarchische ge heel. Naarmate die trede hoger is, stijgt ook de beloning, zelfs al zou de pro- duktieve bijdrage nauwelijks aantoon baar zijn. Ook voor een dergelijke groep kan men wel een economische beloningstheorie ontwerpen, maar die draagt dan meer 't karakter van recht vaardiging dan van verklaring. Inko men is namelijk secundair aan status en daarmee is meteen een oorzaak aan gegeven van het gestegen arbeidsloon: een van de belangrijkste economische verschijnselen van de laatste 50 jaar is de deproletarisatie van de meerder heid der industriearbeiders. Waar het oude socialisme nog een soort eigen levensstijl voor arbeiders, een zg. „Pro- letkult" voorstond, heeft zich in feite juist een duidelijke verburgerlijking der arbeiders voltrokken. In kleding, voe ding, meubilair en omgangsvormen ver schillen de arbeiders steeds minder van de groepen van hogere sociale sta tus. Alleen een kleine groep van onge schoolden, die geen burgerlijke aspira ties hebben aangenomen, zijn daarbij achtergebleven: zij vormen, samen met de onmaatschappelijken, nu de onder laag van onze samenleving. HET HIER BESCHREVEN proces van de verheffing van het merendeel der laagste groepen verklaart het ve nijn dat uit de pen van Meyer is ge vloeid. Daar waar de sociale afstanden verminderen, geraken vooral diegenen verontrust wier gevoel van eigenwaarde op hun sociale meerderheid berustte. De reactie wordt aangetroffen overal waar de oude elite, die zijn vooraan staande plaats vooral moest gronden op een meer zijn, zich bedreigd ziet door stijgende sociale groeperingen wier status bepaald wordt door een lang zamerhand meer kunnen. In het verleden trachtte men dit wel tegen te gaan door het de lagere groep eenvoudig te verbieden zich de leef wijze van de hogere groep aan te ma tigen. Als een lid van de lagere stand blijk gaf zijn plaats niet te kennen, door er kleren te dragen die aan zijn meerderen voorbehouden waren, werd hij daarvoor gestraft. Zo verzetten ook nu nog sommigen zich tegen een ho ger arbeidsloon, dat immers de „ni vellering" nog vergroot. Daarom ook wil Meyer de arbeiders mores leren. „Dat er weer wat arbeidsreserve moet komen is wel duidelijk".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1963 | | pagina 16