Théatre des Champs Elysées viert gouden j'ubileum met enorme sterren-regen De carrière van John Ogdon Zuidafrikaanse poëzie op lioog niveau De carrière van John Ogdon P i ZATERDAG 20 APRIL 1963 Erbij PAGINA TWEE Perrets facade voor het Théatre des Champs Elysées, geflankeerd door rechts de Comé- die en links de Studio. (Van onze correspondent) PARIJS. Vijftig jaren is voor een mens, laat staan voor een gebouw of een monument, tegenwoordig nu niet zo'n heel imposante leeftijd meer te noemen. Maar wanneer zo'n halve eeuw de leeftijd is van een theater dat in die tijd als forum en vaak als slagveld voor een serie gebeurtenissen heeft gediend die evenzovele mijlpalen waren op de bochtige en steile weg van de moderne kunst muziek, ballet, theater dan verdient zo'n verjaardag herdacht te worden op een wijze die dat grootste verleden waardig is. En men mag zeggen dat de tegenwoordige directeuren van het Parijse Théatre des Champs Elysées, die gedurende een eigen „hoogseizoen" van drie maanden een orkest uit Berlijn, operatroepen uit Londen, Wuppertal, Boekarest en Milaan een balletgezelschap uit Brussel en dirigenten als Von Karajan, Munch, Boulez, Maazel en solisten als Serkin, Tebaldi en Schwarzkopf naar Parijs wisten te doen opmarcheren, aan die gestelde conditie dan a priori toch zeker wel hebben voldaan. OFSCHOON ENGELAND de laat ste tijd tal van voortreffelijke uitvoe rende musici heeft voortgebracht, moet worden erkend, dat de Britten zich nauwelijks konden meten met de prijswinnaars van internationale con coursen, De reden hiervan is duide lijk: hun pedagogische systeem houdt geen rekening met de speciale behoef ten van uitzonderlijk begaafde kin deren wier techniek reeds vergevor derd moet zijn, vóórdat zij op zeven tienjarige leeftijd op het conservato rium kunnen worden toegelaten. Het verwekte dan ook nauwelijks minder dan een sensatie toen in mei 1959. na een internationaal pianistenconcours te Liverpool, de tweede prijs werd toegekend aan een nagenoeg onbe kende tweeëntwintigjarige pianist uit Manchester, John Ogdon genaamd. Kort daarop, in I960, won hij een prijs bij het Busoni-concours te Bol zano en in 1961 won hij het Franz Liszt-concours te Londen. Zijn naam werd echter pas goed een begrip toen hij in 1962 naar Moskou ging waar de virtuositeit even overvloedig aan wezig is als de wodka om na een felle strijd een gedeelde eerste prijs te behalen in het internationale Tsjai- kofsky-concours. Dit alles is niet het gevolg van een grote muzikaliteit al leen. John Ogdon dankt zijn succes ook aan een bijzonder krachtige en beweeglijke techniek. Wat deze kracht aangaat, wordt hij bevoorrecht door een ijzersterk lichaam, zodat hij zonder enige krampachtigheid de zwaardere stukken kan spelen, die de meeste van zijn rivalen te machtig zijn. Frank Onnen Elisabeth Eybers een voorname dichteres J1 EIGENLIJK ZIJN HET toch P. N. van Wijk Louw en Elisabeth Eybers geweest die in ons land de belangstel ling voor de Zuidafrikaanse poëzie gaande hebben gemaakt. Wat hier voordien werd gelezen van de oudere dichters als Eugène N. Marais en Jan F. Celliers, van een aan Slauer- hoff herinnerend dichter als C. Louis Leipoldt en een vernieuwer als Toon van den Heever, bleef vrijwel beperkt tot de enkele gedichten die in Neder landse bloemlezingen werden opge nomen als representanten van de Kaapse poëziebloei der Nederlandse stamtaal. En zelfs dat weinige werd met een ander oog gelezen, met een ander oor gehoord, dan verzen „van eigen bodem". De taaivereenvoudi ging werd voor kinderlijk gehouden, de samentrekkingen soos in plaats van zoals, teen in plaats van tegen golden als dialectische naïveteit: het Zuidafrikaans staat voor velen te dicht bij het Nederlands om het te horen als een taal die zich zelfstandig ontwikkeld heeft onder een andere hemel, in een ander volksklimaat en temidden van tegenstellingen, waar van de actueel-toegespitste rassendis criminatie een onbevangen toenade ring van Nederlandse kant zeker niet bevordert. Maar dichtertaal en poli tiek hebben elkaar gelukkig altijd slecht verdragen. Dichtertaal is het hoe dan ook het internationale instru ment van iedere landstaal, zoals elke kunstvorm. Van Novalis is het woord dat de taalverscheidenheid het kolo riet is van de mensengemeenschap, en in dit kleurengamma vormt het Zuidafrikaans een nuance van bijzon dere bekoring, van zoetvloeiendheid èn kracht. „Het geheel", schreef An- thonie Donker in zijn te weinig be kende reisboek „De bliksem speelt om de doringboom" het prozajour- naal van een bezoek aan de Unie van Zuid-Afrika „is ronder, gearticu leerder vaak, alsof de klanken een af meting meer hebben, alsof zij per spectivisch worden in deze uitspraak. En hoe kernachtig vooral de woord keus, telkens weer". Had Van Wijk Louw ooit een zo groots poëem kun nen scheppen als „Raka", indien zijn taalinstrument hem niet een nog on- bespeelde rijkdom van klanken en beelden had geboden? Want „Raka" en de in 1954 verschenen bundel „Nuwe Verse" zijn groots werk, machtig van ruimtegevoel en onein digheidsbesef, machtig door verbon denheid met de oerelementen, met een menselijke voortijd, waarin het leven nog niet getemd en verschaald was tot een ontzield bestaan, dat zoals Roland Holst, met wiens visio naire poëzie van een vroege dageraad der mensheid die van Louw verwant is, dichtte „Pharaoh tot Rockefel ler verdorde". En de gedichten van Elisabeth Eybers zijn in hun verstilde innigheid, in hun beheerste bezeerd- heid groot werk, sterk in hun vrouwelijke ontvankelijkheid en ver helderde eenvoud. Joan Chmell ZO IS HAAR GEDICHT: doorzich tig. fijn; zo is haar levensgevoel: ca leidoscopisch eindeloos; en zo is haar dichterleven: steeds doende om „te zui veren en te bevrijden," „wat God ge- kerker hou in brute rots" alles is gegeven, aan de mens staat het om het in zijn eeuwige beeltenis te onthul len. t C, J. E. Dinaux ven, was de baan voor de bouw nóg lang niet vrij, want de tegenwerking die hij van staat en stad en, vooral van gevestigde instituten als Opéra en Opéra-Comique die hun eigen standje verdedigden, nog te overwinnen kreeg, is stellig niet gering geweest. Maar ten slotte heeft de koppige aanhouder ook hier ovenoonnen en kon op 2 april 1913, terwijl de neo-Griekse fagade door pro jectoren vanaf de Eiffel toren in een zee van licht werd gebaad,' het Théatre des Champs-Elysées dan toch met het ver melde concert worden ingewijd. DIE EIGEN STERRENREGEN met artistieke „topgebeurtenissen" waarmee het Champs-EJysées-Theater het inter nationale festival van het Théatre des Nations, dat bijna gelijktijdig begonnen Het interieur van het theater met Maurice Denis' olafond- schilderingen en Bourdelle's plastieken aan weerszijden der orgelpijpen. is, nu de edele, maar ook wat enerve rende, wedijver naar de kroon steekt, is reeds ingezet met een herhaling van het concert waarmee op 2 april 1913 deze schouwburg-concertzaal werd in gewijd. Toen beklom men achtereenvol gens Chabrier, Saint- Saëns, Fauré, Debus sy, d'Indy en Dukas het podium Om hun eigen composities (successievelijk: Ode a la Musique, Phae ton, Caligula, La Mer, Fervaal, en l'Apprenti Sorcier) te dirigeren, een taak die nü door een der laatste overlevenden van die generatie, de 83-jarige Inghel- brecht aan het hoofd van het Orchestre National dat hij in dertijd ook had opge richt, in zijn eentje werd overgenomen. Met uitzondering van natuurlijk La Mer en, in wat min dere mate^van Dukas' .Tovenaarsleerling", kon men overigens moeilijk volhouden dat in die vijftig jaar die stukken niet een paar ouderdomsrim- oels hadden opgelo- nen. En ofschoon men voor de piëteit van die geste uiteraard wel respect kon heb ben, zou het gebaar vruchtbaarder en toe passelijker zijn ge weest wanneer de huidige directie het voorbeeld van haar voorgangers gevolgd had door de directie- GEBOREN EN GETOGEN te Man chester, kon de jongen al op achtja rige leeftijd aan het Royal College of Music aldaar worden ingeschreven. Hij spreekt nog met grote erkentelijkheid over de leraren Claude Biggs, Gordon Green en Thomas Pitfield. Later, na het eindexamen, bleken het vooral de privé-lessen van Dennis Matthews en Ilona Kabos, waaraan hij veel te dan ken zou hebben. Wat zijn techniek be treft, prijst hij zich gelukkig te heb ben mogen studeren onder Egon Petri, die de geheimen van zijn grote tech nische gaven tot in details wist over te brengen en hem elk effect leerde be reiken. Petri zelf heeft indertijd les ge had van Busoni, een grote ster aan het pianistenfirmament en dit verklaart waarom John Ogdon geldt als dè En gelse Busoni-vertolker van het ogen blik. Hij streeft er vooral naar het monumentale pianoconcert van deze componist, dat hij onlangs met groot succes in de Londense Festival Hall ten gehore' bracht, recht te doen we dervaren, Verder heeft hij grote waar dering voor Liszt, die naar zijn me ning in Engeland tot voor kort werd veronachtzaamd en onderschat. HOEWEL JOHN OGDONS eerste grammofoonplaat gewijd is aan wer ken van Busoni en Liszt wil hij zich niet beperken tot dit gebied alleen. Er zijn bijna geen klassieke componisten, die hij niet graag speelt, terwijl in het meer romantische genre Ravel, Medt- (Slot zie laatste kolom) staf aan vier levende componisten toe te vertrouwen om met eigen en zo moge lijk nieuwe werken van hun en onze tijd te komen getuigen. Omdat immers de reputatie van dit theater waaraan ook nog twee kleinere schouwburgzalen verbonden zijn: de Studio en de Comé- die des Champs-Elysées vooral toch wel verbonden blijft aan gebeurtenis sen die nieuwe vergezichten openden. ZO HEEFT HIER op 20 mei 1913 c> jonge StrawinsKv met de première van het ballet „Le Sacre du Prin- temps" (waarin Nijinsky de solorol danste) eens een kabaal en een rel ontketend die hem noodzaakten ter- wille van het vege iijfsbehoud via een raam en de binnenplaats zich uit de voeten te maken. Zo heeft hier even eens de legendarische Sjaljapin zi.jn onvergelijkelijke triomfen als Boris ge vierd. Zo hielden hier alweer Proko.ief als solist zijn derde pianoconcert en Richard Strauss, als dirigent, zijn Ro- senkavalier (voor Parijs) ten doop. En zo schreef hier Diaghilev het eerste chapiter van de historie van het mo derne ballet met Milhaud's „CreaT tion du Monde'Strawinsky's „Pulci- nella" en ettelijke andere werken waaraan later op deze zelfde plaats een Isodora Duncan, een Roland Petit, een Jean Babilée en een Maurice Bé- jart volgende hoofdstukken bij zouden dragen. DE MAN IN WIENS hoofd het denk beeld geboren werd en rijpte Parijs een soort pendant vail Wagner's Fest- spielhaus in Bayreuth in dienst van de moderne kunst te schenken, was de mecenas Gabriel Astruc. Maar ook toen hij met behulp van oankiers, magnaten en vorsten als Rothschild, Vanderbilt en Eduard VII eenmaal alle miljoenen bijeen had gegaard om de gebroeders Perret als architecten, beeldhouwer Bourdelle en schilder Maurice Dénis de definitieve Opdrachten te kunnen ge- MEN VOND DE STIJL van hot com plex, dat geheel uit beton was opge trokken natuurlijk wel wat futuristisch en ..criant-modern" en men sprak spot tend van de „zeppelin van de Avenue Montaigne", maar alles went tenslotte, en bovendien hadden de dames wèl veel waardering voor het feit dat ze van bijna elke plaats de hele zaal kon den overzien (en de hele zaal dus ook hén vermocht te herkennen, of althans aanschouwen). Oprichter Gabriel Astruc heeft de strijd ongeveer nog tien jaar volgehou den om al die tijd van Parijs metter daad het lichtende brandpunt van het internationale kunstleven te maken. Ook als directeur toonde hij zich niet schriel of\kinderachtig, en hij deinsde er n:et voor terug gages aap te bieden die voor' één ster zelfs door de recettes van een heel uitverkocht huis nog niet te dekken waren. En dat liep dus spaak. Toen hij in 1923 door de schul den eindelijk definitief verpletterd was, nam de echtgenote van een Amerikaan se multimillionnair, rrrs. McCormick. het theater over, met de heimelijke be doeling onder haar Poolse meisjesnaam van Ganna Walska, te pogen achter eenvolgens als zangeres en actrice ook nog wat persoonlijke triomfen te kun nen vieren. En hoewel ze niet aarzelde als tegenspeelster van Caruso en Sjal japin in persoon voor het voetlicht te treden, heeft ze zélfs onder dié aus piciën het pleit als artieste toch niet mogen winnen. Niettemin \is deze zon derlinge dame maar van buiten beentjes moet de moderne kunst 't nu eenmaal meestal hebben tot van daag, nu ze zich in de buurt van Hol lywood aan de tuinbouw moet wijden, eigenares van het Théatre des Champs- Elysées gebleven, al heeft ze sinds zo n slordige dertig, veertig jaar dan ook nooit meer een cent huur van haar Pa rijse jeugdexcesje willen toucheren. Wél hopen echter de vier huidige directeuren dat mrs. Ganna Walska voor deze ju bileummaanden over de bittere teleur stelling van haar mislukte artiestencar rière uit die verre jeugdjaren nu heen zal willen stappen, om met haar per soonlijke aanwezigheid nog wat suple- mentaire luister bij deze verjaardag feesten te komen zetten. John Ogdon ZE WAS MET HAAR bundel „Belij denis in die skemering" (1935) de eerste dichteres in het Zuid-Afrikaanse taalgebied, een twintigjarig meisje, opgegroeid in het beschermd milieu van een Transvaalse pastorie, overrompeld door de levenswerkelijkheid van het grote-stadsleven en wakkergeschrokken uit de droom van haar jeugd. Uit dié tegenstelling tussen vei langen en reali teit, verwachting en ontgoocheling, is haar vers voortgekomen, argeloos aan vankelijk, opbloeiend in een hoogge stemde liefde, té toegewijd om niet diep in haar liefdegevoel geschonden te wor den. Haar rijpend leven werd een „Stil avontuur" aldus de titel van haar tweede bundel waarin het meisje, de vrouw een moeder werd, zoals zij dat had willen worden, maar eenzamer dan zij had gedroomd, alleen met een verloren liefde, verrijkt door l"ed: „Ek moes deur baie pyn om mens te word om in myself die wyer self te herken, my dure nardussalf was uitgestort eer ek die ryker erfenis kon wen -" DEZE ERFENIS ïeeft zij bun-del na bundel rentedragend gemaakt, strijdend met haar levensangst, haar doodsvrees, haar huivering voor de liefdeloosheid van deze wereld; getroost en gesteund door het lieflijke van haar herinnering, de warmte van haar mens-zijn, de ver bondenheid met de natuur, haar stille gemeenschap met het goddelijke; zich meer en meer verzoenend met het on vermijdelijke van de vergankelijkheid, het onmogelijke van de ongereptheid, het onontkoombare van het afscheid. Mijmerend, melancholisch, met pastel- kleurig vernevelde woorden heeft zij zich in haar jeugdbundels door haar „skemering" heengestreden tot de hel derheid die haar hoogste verlangen was. In „Die ander dors", haar vierde bundel, voltrok zich.de ommekeer: niet langer was de dood de gevreesde, hij is het die als macht van de aardse ein digheid aan het tijdelijke glans en zin en intensiteit verleent, het zuivere be hoedt voor het bederf, het voorbijgaan de verbindt met het eeuwige. En daar mee werd het open, lyrische gedicht van Elisabeth Eybers, de directe ge voelsstroom, die haar in een aantal strofen uit haar jeugdjaren rakelings langs de poëzie, deed heenscheren, strakker, bedwongener, soberder, ede ler dus van poëtisch gehalte. Een inner lijke ascese schreef ik destijds naar aanleiding van de zelfkeur uit haar zes tal dichtbundels heeft haar vers ver helderd tot een voorname bewogenheid, die aan de puurheid van een vriesdag doet denken. In haar zojuist bij Querido verschenen bundel Balans heeft zich, zoals van haar dichterlijke poten tie te verwachten was, deze klaarte ge kristalliseerd tot eên prisma van een (Vervolg van kolom 2) ner, Messiaen, Szymanowski. Nielsen. Rachmaninov en Skrjabin zijn belang stelling hebben. Ook de ontwikkeling van de hedendaagse muziek interes seert hem; hij vond zelfs nog gele genheid om enige stukken voor piano te schrijven. Enige jaren geleden deed hij van zich spreken als lid van de zgn.. „Manchester-Groep", van wie Har rison Birtwistle, Peter Maxwell Davies en Alexander Goehr bekende compo nisten zijn geworden. Kortgeleden hield hij zijn eigen Variaties en Fuga ten doop tijdens een recital op het Chel tenham Festival. Tegen de moderne muziekcritici heeft hij echter één be denking: hun grote enthousiasme voor het allernieuwste in de muziek maakt hen volgens hem wat ongeduldig je gens de meer conservatieve tijdgeno ten zoals Sibelius, Szymanowski, Wal ton en zelfs Busoni. DE PAS zesentwintigjarige John Og don zit uiteraard vol plannen. Hij streeft er vooral naar zijn repertoire belangrijk uit te breiden, veel gram mofoonopnamen te maken en in zo veel mogelijk landen te concerteren. In zijn persoonlijk leven kan hij op het begrip en de steun rekenen van zijn muzikale echtgenote, de pianiste Bren- da Lucas, een medestudente van het Royal Manchester College. Met haar geeft hij, indien de omstandigheden het toelaten, graag concerten voor twee piano's of a quatre mains. Zijn con tracten worden echter steeds talrijker, zodat hij weinig gelegenheid krijgt voor dit soort verpozing; ook leest hij graag in zijn vrije tijd. Deze zoon van een leraar in de Engelse tgal heeft altijd al een grote belangstelling voor litte ratuur gehad. Bovendien houdt hij er van essays te schrijven over compo nisten en schrijvers aan wie hij zich verwant voelt. Verder gaat zijn be langstelling uit naar Europese ge schiedenis. Zijn onderzoekende geest, gevoelige natuur, krachtige handen en robuuste gestel, doen temeer vermoe den dat hij een benijdenswaardige loop baan tegemoet gaat die hem tot ver buiten de grenzen van zijn vaderland zal voeren. zo nobele evenwichtigheid, dat vers na vors de boektitel bevestigd wordt: ba lans, niet als een verrekening van le vensverlies en levenswinst (hoewel ook dat), maar als een evenmaat van le vensmoed en berusting, hart en hoofd, bewogenheid en beheersing, mededeel zaamheid en ingetogenheid. Misschien maar dat is uit het oog punt van poëzie enkel een winstpunt is haar gedicht daardoor wat minder onmiddellijk toegankelijk geworden, maar aan verstaanbaarheid heeft het niet het minste verloren. Het eist, lijkt me, van de poëzielezer meer aandacht, meer mededichten, meer overgave; het is, ontdaan van elke versiering, meer Samengebald en daardoor straffer, ge concentreerder, gedestilleerd tot een ho ger gehalte. Ook haar beeldspraak zinvolle symboliek heeft een wezen lijker karakter gekregen. Ze waagt net erop gevoelssferen net elkaar in aan raking te brengen, metaforen met elk ander te verbinden, die langs verstan delijke weg niet benaderd kunnen wor den, maar in hun .vrijving dié hoogge laden elektriciteit ontketenen, die alleen aan de beeldscheppende kracht Van een groot en soms in zijn eenvoud groots dichtervermogen is beschoren. HET GEDICHT, waarmee de bundel opent, is, dunkt me, een symbolische introductie tot hetgeen zich in het vijf envijftigtal volgende gedichten vol trekt: de spin laat ;ich zakken, weeft met haar web „die silwer dekagoon een wonderwerk van constructie, en ge hoorzaamt zodra „die raamwerk ril" aan haar natuurwet: ze bespringt met ,,'n aarsellose oop aebtvingerige vuis" haar prooi, Zo is het: onverbiddelijk slaat het noodlot toe, onherroepelijk mengt zich de teleurstelling, de ont goocheling, het verdriet in de stilte van de vreugde, maar elke schok brengt een nieuw evenwicht tot stand, dat „de scherven" herschikt lot een onverwacht patroon, zoals in het gedicht „Panto- graaf", waarin de dichteres in „dié kykkas van die hart tuurt", verwon derd over de eigen „gedaanteverwisse ling": „deursigtig, wisselvallig, fyn, na'ief en vereenvoudig soos heraldiese embleme, klein kaleidoskopies eindeloos". Er is in de wisselwerking van dè metaforen een zo ongemeen metafysi sche kracht werkzaam dat men, zondêr aan de oorspronkelijkheid van deze voorname dichteres in het minst af breuk te doen, aan Gerrit Achterberg wordt herinnerd, in een gedicht als „Afloop" bijvoorbeeld, waarin de dage lijkse werkelijkheid verontstoffelijkt wordt in een meer dan drievoudig per spectief, in „Kruisvorm" dat het per soonlijk leed verheft tot boventijdelijke zin, tot eeuwigfe wet van al wat ver gaat en al wat wordt. Heel deze poëzie is een worden, een zich louteren tot de klaarste vorm van net menselijk be stek. Minutenlang kan men terecht applaudisseren voor grote uitvoerende musici. Waarom zou men dan niet m de stilte van zijn leesvertrek in gedach te opstaan uit dankbaarheid voor wat een groot dichterschap in zijn terugge trokkenheid aan het'licht dér openbaar heid brengt?

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1963 | | pagina 14