150-jarige O.
Dienstdoende schutters zorgden voor knaleffecten
als het „corps van Weidner" in Den Hout speelde
Libellen-invasie:
warme zomer?
I
(Van onze weerkundige medewerker)
Er komt een droge en warme zo
mer tenminste als wij oude in
woners van enkele Zeeuwse en Zuid
Hollandse eilanden mogen geloven,
want volgens kranteberichten zijn
in deze streken de afgelopen week
grote zwermen libellen (ook wel wa
terjuffers en glazenmakers genoemd)
neergestreken. Volgens oudere be
woners van Schouwen en Duiven-
land zou op zo'n grote vlucht libel
len steeds een warme en droge zo
mer zijn gevolgd. De libel begint zijn
leven onder water als ei, wordt dan
larve en pop en kruipt tenslotte m
de late lente bij gunstig weer uit
het water om te drogen en begint
daarna een gevleugeld leven.
Dat deze libelle profetische gaven
bezit gelovenwij niet. Het meest
waarschijnlijke is dat de libel door
de koude mei lang heeft gewacht
om zich uit het water te begeven
omdat mei dit jaar erg somber was
en te koud zodat er weinig kans be
stond om zich snel te laten opdro
gen; pas op 30 mei begon het echt
warm en zonnig te worden. Het is
daarom heel goed mogelijk dat zich
onder dergelijke meteorologische om
standigheden (plotselinge zon en
warmte) ook in vroegere jaren zo'n
plotseling grote vlucht libellen heeft
vertoond waarbij het weer zo
mers was en men deze „indruk"
heeft behouden maar niet het karak
ter van de hele zomer omdat men
deze waterjuffers toen al lang weer
was vergeten.
Er zijn, dat bewijst ook de prak
tijk, duidelijke bewijzen dat tal van
dieren weervoorspellers zijn ech
ter en dat is een belangrijke
factor, allemaal voorspellers op korte
termijn, eerstkomende uren of een
a twee dagen. Er is de meteorologi
sche wetenschap tot op heden nog
geen enkel dier bekend dat in zijn
bewegingen of optreden betrouwba
re voorspellingen doet op lange ter
mijn. Dat is dan ook de reden dat
wij de libelle alleen maar een on
gevaarlijke en vaak mooi gekleur
de waterjuffer blijven vinden en
geen concurrent.
Aan de bron pan bet
flodders uit hun roeren en ander soort
wapengeweld.
HET KORPS VAN WEIDNER toonde
zich steeds bereid om aan weldadig
heidsconcerten mee te werken. In» 1830
en '31, toen een brigade schutters naar
aanleiding van de Belgische opstand op
het oorlogspad was, nam Weidner zelf
het initiatief tot het geven van concer
ten in de Schouwburg op het Plein, bij
de Tempeliersstraat, ten bate van de ge
zinnen der uitgetrokkenen. Een paar
bewaarde programma's, die naast een
voudige blaasmuziek, liederen, decla
maties, soli voor fluit en voor viool, en
zelfs een paar cantates voor solisten en
koor bevatten, tonen aan, dat er in
Haarlem muzikaal wat begon te gebeu
ren. Kort te voren was toen de lieder
tafel „Zang en Vriendschap" opgericht
en het blijkt dat dit ontwaken van de
mannenzang ook wat te maken had met
het Schutterijkorps, want onder die
Zang- en Vriendschappers van het
eerste uur vind ik meerdere namen in
de ledenlijsten van het korps. Voor
eerst al de stichter en eerste dirigent
van het zanggenootschap, de hoefsmid
J. E. Schmitz, die echter in '36 reeds
verzocht uit de korpsdienst ontslagen te
worden „uit hoofde het blazen voor mij
niet dienstig is", zoals hij zich in een
beleefd briefje uitdrukte. Verder ont
moet ik in de lijst der muzikanten de
namen Bakker, Van der Eist, Van
Eijbergen, die ook vermeld staan in
het eerste notulenboek van het „Zang
minnend Gezelschap".
VERDERE NAMEN, als Van Brussel.
Heijdonis, Hazevoet, Sonnemans, Wie-
gant, Kimman, Star, Van Kessel, enzo
voorts, zullen door tal van Haarlem-
Beginmaten van een marsmuziek van
het vrijkorps „Pro Aris et Focis";
vóór 1787.
mers uit onze tijd herkend worden als
tot hun stamboom te behoren. Het
korps w^s trouwens een absoluut Haar.
lemse aangelegenheid, hoogstens werd
er met speciale toestemming al eens
een Overvener bij ingelijfd.
IN HET JAAR 1859 WERD de toen
72-jarige J. W. Weidner "tot ridder van
de Eikenkroon benoemd en weldra zou
hij met het korps voor 't laatst een
défilé leiden. Tn '63 trad hij af en net
jaar daarop overleed hij. Hij had net
nog beleefd, maar er zelf niet van kun
nen profiteren, "dat het vijftigjaar oude
schutterij korps voortaan uit bezoldigde
muzikanten zou bestaan. Of het daarom
beter werd is nog de vraag, maar het
feit markeert de eerste schrede in de
richting naar een beroepsorkest. Het
was gelukkig niet de laatste, want an
ders waren wij nooit in het bezit ge
raakt van ons prachtig Noordhollands
Philharmonisch Orkest, dat nu volko
men aan de eisen van onze tijd voldoet,
zoals het Schutterij korps honderdvijf-
tig jaar geleden voldeed aan het cultu
rele levenspeil van die dagen. Het on
derscheid in verhouding is slechts
een tijdsverschil. Daarom mag het
N. Ph. O. zijn nederige afkomst niet
verlochenen. Kind van zijn tijd zijn.
was in 1813 evenzogoed een eis als
thans in 1963.
Jos de Klerk
Buccine
Kleppenbugel
i
HET NOORDHOLLANDS Philharmonisch Orkest gaat zijn 150-jarig bestaan
vieren, zij het dan niet als N.Ph.O., of als H.O.V., of als Haarlems Muziekkorps,
of als nog een paar oudere formaties die daaraan voorafgingen, maar als een
samenvattende cumulatie van al de generaties, die trapsgewijze maar zonder
onderbreking vanuit een kleine kern een machtig orkest hebben opgebouwd.
Die constructie begon in 1813-1814, toen in de roes van de bevrijding en der
stichting van het Koninkrijk ,te Haarlem een muziekkorps van de schutterij
in het leven geroepen werd. Het was een troepje amateurs, om en nabij de
dertig man.
licht hadden, stonden dus de Haarlem
mers klaar om thans naar Frans mo
del, een harmoniekorps te vormen, als
klinkend ornaat van de Schutterij, de
stadsmilitie die in haar oude rechten
trad.
Om dit „grote" korps te organiseren
en te leiden was er een specialist in
het blaasmuziekvak nodig. Men had zo
iemand wel op het oog, maar deze zat
op het moment van de bevrijding nog
ingesloten te Naarden, als kapelmees
ter van een Frans regiment, dat voor
lopig niet wenste te capituleren. Zijn
naam was Jan Willem Weidner. Hij
hoorde eigenlijk in Haarlem thuis,
waar hij vrouw en kinderen had, die
zeker niet minder verlangend naar hem
uitkeken, dan de heren van de Schutte
rij, die hem als muziekdirecteur ver
beidden.
DE GESCHIEDENIS van J. W. Weid
ner begint al heel romanesk; als sol-
datenkind werd hij in 1787 geboren m
het kamp van Zeist, waar zijn vader,
een Duitse muzikant, in het leger van
prins Willem V diende. Volgens overle-
Een bescheiden begin, is men al
licht geneigd te denken. Maar, in
historisch en sociaal gezien verband,
was het voor een verarmde stad van
ongeveer 17.000 inwoners in 1813 lang
geen bescheiden poging om zich een
op militaire leest geschoeide „muziek"
aan te meten. Gelet op de verhou
dingen die de tijd tot stand heeft ge
bracht, dienen we bescheiden te zijn
met oordeelvellingen over toestanden
van honderdvijftig jaar geleden. Het
begin van het Haarlemse Orkest was
heus niet onbelangrijk; het voldeed
aan de behoefte van het ogenblik.
Toen die behoeften stegen, kwam het
schutterijkorps wel eens in de ver
drukking, maar dat was dan het sein
om de bakens te verzetten en het
amateurisme te vervangen door be-
roepswerk. Het is alles stap voor stap
gegaan. Stokoude leef genoten kunnen
zich misschien de schutterijmuziek
onder Kriens nog herinneren; maar
dat korps manifesteerde zich ook
reeds in een vrij complete symfonie
bezetting. Voorts heeft men het onder
Gerharz beleefd, dat de harmonie-
muziek afgeschaft werd, en het orkest
onder Van Beinum, Schuurman, Ver-
hey, Adam en Arends uitgegroeid is
tot het volwaardige Orkest der pro
vincie Noord-Holland, ons straks jubi
lerende N.Ph.O.
het nieuwe korps in gebruik werden ge
nomen. Het ligt voor de hand, dat dit
instrumentarium dateerde uit de Pa
triottentijd, toen het vrijkorps „Pro
Aris et Focis" er een muziekkapel van
acht man op nahield, onder leiding van
een Duitse klarinettist, een zekere
Schwaaniz, van wie ik in het Stadsar
chief de partituur vond van een mars,
die hij opdroeg aan de leden van het
vrijkorps, onder commando van mr.
D. J. Canter Camerling. Het stutvje
ving aldus aan:
IN 1784 WERD voor dit muzikanten
troepje ƒ126 uitgekeerd. In 1787 ging
het vrij-korps in stadsdienst over; het
werd dus versmolten met de stedelijke
militie. Dit verklaart het- op later da
tum aanwezig zijn van een aantal in
strumenten in het depot van de Schut
terij en de vermelding na 1814, van
het bespelen van een „stadsinstrument"
door korpsleden die er zelf geen in
eigendom hadden.
De Franse tijd slokte de Burger-
wachtmuziek op, maar verschafte
MEN KAN ZICH afvragen waar in
de novemberdagen van 1813 plots al
die amateur-muzikanten vandaan kwa
men, die zich aanmeldden om een
korpé voor de schutterij te vormen.
Dat ze er waren is een feit en dat
verschillenden onder hen een eigen in
strument bezaten, heeft zelfs een bij
zondere betekenis, die er namelijk op
wijst, dat het te stichten schutterij
korps een voorganger heeft gehad. Er
was zelfs iemand bij die zich eigenaar
kon noemen van een contrafagot, toch
waarachtig geen instrument om thuis
voor je plezier op te zitten brommen;
en velen waren in het bezit van een
klarinet. Verder blijkt dat in het depot
van de Schutterij een aantal instrumen
ten voorradig was: klarinetten, fagot en
twee serpenten, die door de leden van
Concert van het Schutterijkorps in
Den Hout. Naar een steendrukplaat
omstreeks 1845.
Ophicléïde en Serpent.
daarentegen de stad een garnizoens
korps van dertig muzikanten, een en
semble dat, gegroeid uit de dynamieK
van de revolutie, het vroegere vrij
korps-muziekje uit de herinnering weg
blies en wegroffelde. Toen de Fransen
zonder tam-tam in 1813 de hielen ge-
Het uittrekkende Schutterijkorps in
de eerste jaren van zijn bestaan (men
lette op de instrumentale bezetting
met fagot, serpent, buccine, enzo
voorts). Naar de Wageningse aquarel
list De Jong. Foto Stadsarchief.
vering zou hij gedoopt zijn op een sol-
datentrqm. Reeds op elfjarige leeftijd
trad hij als klarinettist in dienst bij een
Hollandse brigade; op zijn twintigste
werd hij daarvan kapelmeester. In
1810 vinden wij hem te Haarlem, als
klarinettist in de garnizoensmuziek van
het Frans-Hollandse leger. Hij trouwt
hier voor schepenen en voor de predi
kant van de Lutherse gemeente. Maar
een honkvast bewoner van de Spaarne-
stad wordt hij vooreerst niet. In 1811
treedt hij als kapelmeester in dienst
bij een regiment van Napoleon en hij
gaat daarna in dezelfde functie over
naar een „Régiment Etranger", dat Oij
de val van het Keizerrijk geblokkeerd
zit in de vesting Naarden. Ifi tussen had
hij heel wait veldtochten meegemaakt:
Noord-Holland, Duitsland, Oostenrijk,
Pruisen, Zweden, Zeeland, Rusland,
Duitsland; en daar zat Weidner nu uit
eindelijk te Naarden, terwijl men m
Haarlem dringend op hem zat te wach
ten.
Het duurde tot maart 1814 eer het
Régiment Etranger" ontbonden werd
epi Jan Willem Weidner zonder verwijl
naar Haarlem toog. In. zijn eigenhan
dig opgestelde „staat van dienst" vond
ik vermeld, dat zijn aanstelling als Ka
pelmeester van de Stedelijke Schutte
rij te Haarlem in diezelfde maand
plaats had. Hij is weinig minder dan
vijftig jaar als zodanig te Haarlem in.
dienst gebleven en wel (sinds 1815) met
de titel van stadsmuziekmeester, op
een bezoldiging, eerst van f 300, later
van f 600.
HET IS INTERESSANT NA té gajm
hoe de bezetting van Weidner's korps
was samengesteld. Men stelle zich geen
„harmonie" voor naar huidige begrip
pen. De hogere blaasinstrumenten wa
ren in 1814 nog in het begin van hun
ontwikkeling en het zou nog jaren du
ren eer zij, met ventielen toegerust, de
hele toonschaal konden bestrijken. Al
leen de schuiftrombone kon als com
pleet koper-melodie-instrument gelden.
Maar trompet en hoorn bereikten nor
maal slechts de natuurnoten. Voor de
baspartij beschikte Weidner in zijn
schutterij korps slechts over een fagot,
een contrafagot en twee serpenten.
Deze laatste waren houten, met leer
beklede instrumenten, voorzien van ze
ven vingergaatjes en moesten worden
aangeblazen via een koper mondstuk
als van een trombone. De serpent, al
dus genoemd naar haar vorm, produ
ceerde, een vrij ruw geluid en men
moest al een vaardig instrumentalist
z;ijn om er zuiver op te spelen. Weidner
speelde zelf es-klarinet en verder wa
ren er in het ensemble dertien bes-kla
rinetten, waarschijnlijk nog primitieve
instrumenten met hoogstens zeven klep
pen. Het duurde tot 1840 eer de ser
pent vervangen werd door een ophi-
cleïde en dat twee kleppenbugels als
mede een ventieltrompet of piston hun
intrede deden. Even later is de bezet
ting uitgebreid met een „buccine", een
bastrombone met een drakenkop.
DE OPHICLEÏDE was een verbeter
de serpent, maar nu in koper uitge-
REGLEMENTAIR moest er minstens
twee keer in de week „op een geschikte
plaats en convenabele tijd" gerepeteerd
worden. De concerten die vanaf de der
de vrijdag van mei in Den Hout (bij
Stoffels) om de veertiefi dagen werden
gegeven, noemde men „Zomerrepeti-
ties". Toen omstreeks 1840 „Trou moet
blijeken" zijn buitensociëteit opende,
kreeg het korps daar ook concerten te
verzorgen. Wat er dan zoal gespeeld
werd is moeilijk te zeggen, want er
zijn geen programma's van bewaard.
Maar wij kennen wel het repertoire
waaruit vermoedelijk geput werd en dat
in 1889, toen het afgedankt werd, uit
380 nummers bestond. Daarin vinden
wij al heel vroeg vermeld: ouvertures
van Beethoven, Weber, Auber, Hérold
en anderen, naast operafantasieën, en
zovoorts. Verder is er nog al eens
sprake van marscomposities van Wig-
bold Weidner, de zoon van de directeur,
die ook wel eens wat extra's leverde
voor de jaarlijkse watermuziek. En al
weet ik het niet positief, ik zou er haast
op durven wedden, dat de herdenking
van de slag bij Waterloo gebeurde met
de uitvoering van de fameuze fantasie
die Wilms naar aanleiding van dit wa
penfeit componeerde(waarom ook
niet; zelfs Beethoven had immers zo'n
„bataille" op zijn geweten en de Haar
lemse stadsorganist Schumann danKte
zijn reputatie vooral aan dergelijke pro
grammamuziek, die voor het publiek
van die dagen een muzikale belevenis
betekende!). De dienstdoende Schut
ters, niet-muzikanten, zullen bij die
„Slag bij Waterloo" wel gezorgd heb
ben voor de nodige knalpotten, losse
Eindelijk in 1857 zien we de samen
stelling van het korps een belangrijke
wijziging ondergaan. Weidner dankte ir.
dit jaar onder meer af: twee serpen
ten, een fagot, twee natuurhoorns, een
kleppenhoorn en de buccine. Hij be
schikte nu over twee saxhoorns en een
contra-bastuba, maar hij behield nog
drie ophicléïdes en zijn klarinetregis-
ter bleef ongerept.
Wanneer het ensemble uittrok, werd
het voorafgegaan door een dozijn tam
boers; en naast de grote trom Hepen
aan weerszijde een bekkenslager en een
man met een schelleboom. In het
Schutterij-archief is nog een potlood
aantekening van Weidner aanwezig, dat
zo'n schelleboom voorstelt. De krabbel
ging met een brief naar B. en W. om
voor het aanschaffen van een paar van
zulke paradedingen voor het korps te
pleiten. Waarop hij het „fiat" kreeg.
voerd en van kleppen voorzien, zij heeft
het uitgehouden tot de tuba met ventie
len haar kwam verdringen. Een sy-
- steem van kleppen, toegepast op een
signaal-hoorn, leverde de kleppenbugel,
die nu de melodie'dér klarinetten kon
versterken. Maar de intrede van de
ventieltrompet hield al een rijkere be
lofte in. De blaasinstrumenten van Sax
waren in aantocht; maar het duurde
vrij lang eer zij Haarlem bereikten.