Vlaardingse archivaris op schrijversvoeten
m
JJisco
discoucs
PETER WEISS»
BUITENSTAANDER
IN DE DUITSE
LITTERATUUR
Tapijtschenking brengt wat kleur
in Dutch Church, Austin Friars
ZA1HKDAG 15 JUNI 1963
Erbij
Verdienstelijke heruitgave
van een beschrijving over
Holland en de voornaamste
steden uit de 17 de eeuw.
Dorre en conventionele
behandeling van weinig
inspirerende prins Frederik
Rob du Bois
André Spoor
mm
PAGINA I W I- i
k
„HAARLEM, EEN GROTE en aanzienlijke stad de tweede stemmende
stad der Hollandse steden ligt drie uur ten westen van Amsterdam, vijf uur
ten noorden van Leiden en vijf uur ten zuiden van Alkmaar. Het Spaarne, een
frisse stroom, loopt door de stad, die aan de zuidkant een aangenaam bos heeft,
gewoonlijk den Hout genaamd. Voorts is Haarlem aan de westkant door hoge
duinen beschermd, waarlangs men lustige hofsteden en een groot aantal lijn
waad- en garenblekerijen vindt. De afwatering der duinen voorziet de stad
rijkelijk van fris en vers water. In en rond de stad wordt een gezonde lucht
DANK ZIJ DIT INITIATIEF kan men
dus kennismaken hoe onze voorouders
zichzelf en hun historie zagen in de
tijd dat men zich liever Hollander dan
Nederlander noemde. De bevolkingsaan
was, welke nu we ons met- vijf mil
joen in de beide Hollanden bevinden
meer als last dan lust wordt erva
ren, wordt door Tirion en zijn deskun
dige zegslieden als een illustratie van
de vooruitgang gehanteerd: Op een ge
bied dat niet groter is dan negen uur
gaans in de breedte en dertig uur in
de lengte bevonden zich in 1515 krap
tweehonderdduizend zielen in 1732 al
negenhonderdduizend, waarvan zeshon
derdduizend in de steden. Behalve
schatplichtige mensen trof men er „ook
konijnen, die om het vlees en de vellen
gevangen worden. Doch het getal der-
zelven is, sedert enige jaren merkelijk
afgenomen".
TOCH BLIJVEN DERGELIJKE pit
toreske trekjes zeldzaam. Misschien
zijn ze onder de rationele bewerking,
waarbij weggelaten werd „wat tot het
rijk der fabelen kan worden verwezen"
wel gesneuveld. Overgebleven zijn in dit
eerste deeltje tamelijk minutieuze be
schrijvingen van de ingewikkelde Hol
landse staatshuishouding en van de ste
den Dordrecht, Haarlem, Delft met
Delfshaven en Leiden, die aldus in de
volgorde van hun vroegere politieke ge
wicht worden gegeven. Degenen die bij
voorkeur in de wat kneuterige geschie
denis van de Verenigde Nederlanden
liefhebberen, beschikken thans over een
boekje dat heel wat wetenswaardighe
den in een aantrekkelijk beknopt be
stek bevat met als niet gering voor
deel dat zij zich niet behoeven in te
spannen om het achttiende-eeuwse Ne
derlands te ontcijferen.
Voor ons zijn deze beschrijvingen
vooral merkwaardig omdat daaruit weer
eens blijkt hoe moeilijk het valt zijn
eigen tijd te beoordelen. Uit niets
blijkt immers dat Tirion en zijn
medewerkers begrepen hebben dat de
door hun waargenomen stand van za
ken allerminst rooskleurig was en dat
de kortstondige illusie als zou de Re
publiek der Verenigde Nederlanden een
element van betekenis in de wereldge
schiedenis vormen reeds als vervlogen
moest worden beschouwd. Bewerker
Postma maakt die opmerking niet. Hij
is er of te objectief voor of, wat waar
schijnlijker is, te zeer de mindere van
zijn materiaal.
NU MAAKT DE VLAARDINGSE ge
meente-archivaris het zich niet gemak
kelijk bij de keuze van zijn onderwer
pen. Dat bleek al bij zijn eerste boek
(dezelfde uitgevers, toen nog Europa-
ische Bücherei geheten), dat aan Prins
5ÖCOCX50000COOOOCOCCOOOOOOOOCOOOOOOOC
LONDEN DE „DUTCH
CHURCH" in Austin Fri
ars in het hart van de his
torische City van Londen,
protestants in de ruimste
betekenis van het woord, is
verrykt met een kostbaar
geschenk van een Neder
lander, die onbekend wil
blyven; hy heeft vroeger
in Engeland gewoond. Het
is een door de kunstenaar
Hans van Norden ontwor
pen wandtapyt waaraan
de dames Frank en Nass
van de wevery de firma
De Kneut in Baarn ander
half jaar hebben gearbeid.
Dit tapyt, in moderne har
monische tinten, is een zin
nebeeldige voorstelling van
de levensgang van de mens
met het paradüs als uit
gangspunt en het godde
lijke beginsel als alles
doordringende en inspire
rende kracht. De kunste
naar omgaf de mens op
aarde met beelden van zyn
technisch vernuft (wiel,
hamer, zwaard, dat de ge
rechtigheid moet symboli
seren, een hoog opryzen-
de stad, een brug, hoog
oven, vliegtuig) en tevens
zijn verbondenheid met het
koninkryk Gods. In de le
vensstroom bewegen zich
vissen van verschillende
kleur, symbolen voor de
menselijke rassen die in
hun verscheidenheid om
hoog worden getild en als
witte vogels in elkaar op
gaan.
RECHTSONDER DE
MENS worstelend met een
engel (de stryd van Jacob);
de goddeiyke kracht laat
hem niet los. De grote cen
trale figuur is de mens met
het boek in de hand als de
enige in de schepping die
zyn spreken in schrift kan
vastleggen. Het tapijt doet
denken aan de ouderwetse
gekleurde huiskamerplaten
welke vroeger door het
Bybelgenootschap werden
verkocht. Maar het belang-
rykste is dat het toch wat
kleur en warmte in deze al
te koele kerk brengt.
C)ö300£0cö6000000000000000000c0000000c000c00öc>x>0c00©cö0000<^^
~TÓM SM ITS
ingeademd". Zo begint de beschrijving van Haarlem door de Amsterdamse
uitgever Isaak Tirion in zijn in de tweede helft van de achttiende eeuw ver
schenen „Tegenwoordige staat van Holland". Op het moment dat de Haarlemse
vroedschap uit de tweede helft van de twintigste eeuw een zogenoemd struc
tuurplan aanvaardt om de stad voor de dood door verkeersverstikking te be
houden, verschijnt bij de kersverse Europese Bibliotheek, die haar zetel te
s-Gravenzande in het Westland heeft en gedreven wordt door twee piepjonge
verloofden, een door de Vlaardingse gemeente-archivaris C. Postma bewerkte
zakeditie van vijf deeltjes van dit werk onder de titel „Holland in vroeger tijd".
Frederik der Nederlanden gewijd is.
Hoeveel fraaie karaktereigenschappen
de auteur zijn held ook toeschrijft, de
slotindruk over deze broer van Neder
lands eerste koning blijft toch die van
een wat stug en weerbarstig man, die
door ijver en goede wil tracht te com
penseren wat hij aan fantasie en allu
re, misschien ook wel aan inzicht te
kort komt. Een dergelijk karakterbeeld
komt men in de historie der Oranjes
meer tegen.
De heer Postma heeft blijkbaar ge
meend dat de biografie van een derge
lijke figuur dan ook zeer conventioneel
moet worden opgezet. Hij strooit in
het begin kwistig met veldslagen en
festijnen, betoont zich meewarig jegens
de gevallenen en bewondert de goud-
gegalonneerde ijzervreters. Het is na
tuurlijk jammer dat zijn gebrek aan
militaire kennis hem „discolatie" doet
schrijven waar dislokatie wordt be
doeld. Dat hij zich in de spelling van
het woord maitresse vergist, siert hem.
REEDS LANG OVERWONNEN voor
oordelen herleven door zijn pen: De
Belgische opstand is „het werk van uit
Frankrijk overgekomen volksmenners",
die het „gepeupel" hebben dronken ge
voerd en omgekocht. Ook geraakt de
heer Postma speciaal bewogen bij de
gedachte aan de driehonderd jongelui
„van goede huize", die moesten dienen
in de keizerlijke lijfgarde. Dat het
remplacantenstelsel de drie- of dertig
duizend kinderen uit minder gegoede
gezinnen in het geheel geen uitkomst
kon bieden, is voor deze boekstaver
der geschiedenis niet zo interessant.
Overigens is het wel grappig, nu men
zich hier en daar opmaakt de gebeur
tenissen van 1813 te herdenken, bij de
ze onverdachte vaderlander te lezèn,
dat de Nederlanders zich zowel tijdens
als na de Franse periode weinig geest
driftig betoonden voor dienstneming in
het tegen Napoleon gerichte „Hollands
legioen" en dat het de Engelsen waren
die de nieuwbakken staat in de gele
genheid stelden zijn defensie te finan
cieren nadat een daartoe uitgeschre
ven lening was mislukt
ENIGSZINS VREEMD doet het aan.
dat Prins Frederik pas op éénen
twintigjarige leeftijd Nederlands leert
spreken en schrijven. De noodzaaK
daartoe was al vijf jaar eerder, in
1813, gebleken toen hij de bevolking
van de Achterhoek in het Duits
duidelijk moest maken dat hij niet
zijn broer, de Prins van Oranje, was.
Met dergelijke saillante details had
Postma zijn verhaal nog wat kunnen
kruiden, maar hij blijft er even ern
stig onder als bij de mededeling dat
Prins Frederik in de zevenenveertig
jaar dat hij deel uitmaakte van de Raad
van State nimmer het woord voerde
„Misschien wilde hij bij voorbaat ieder
v-11
misverstand om zijn politiek inzicht
voorkomen", zo voegt de auteur er haas
tig aan toe, blijkbaar bevreesd over
wat minder argeloze lezers van zo'n
zwijgzaam lid van een bestuurscollege
zouden denken.
Wij geven graag toe, dat het zelfs
een begaafder schrijver dan de Vlaar
dingse archivaris grote moeite zou kos
ten uit deze „correcte en nimmer uit
bundige" prins een enigermate tot de
verbeelding sprekende figuur te schep
pen. Het leven van zijn zuster Prinses
Marianne, die zich door haar koetsier
liet beminnen, dunkt ons een inspireren-
der onderwerp voor de liefhebbers van
dit genre.
H. Bartman
TUSSEN 1795 en 1812 schreef Lud-
wig van Beethoven zijn tien viool-
en pianosonates. In zeventien jaar
dus voltooide hij een serie van tien
min of meer gelijksoortige werken,
waarvan elk in het gehele oeuvre
een bepaalde periode zou kunnen
karakteriseren. De drie Salieri-sona-
tes opus 12 zijn nog sterk door
Mozart en Haydn beïnvloed, in de
Frühlingssonate opus 24 is die in
vloed al helemaal verwerkt en in
de latere sonates vinden we de ont
wikkeling van Beethovens tweede
periode duidelijk en geconcentreerd
gedemonstreerd. Het zijn stuk voor
stuk bijzonder sterke werken, deze
vioglsonates, die naast hun onder
linge verbondenheid in het oeuvre
elk een duidelijk eigen karakter
hebben. Ze zijn alle tien zeer bril
jant en misschien in sommige as
pecten wat overladen; dat Beetho
ven in de jaren na 1812 geen
nieuwe werken aan deze reeks heeft
toegevoegd is, gezien het karakter
van de werken uit die laatste perio
de, waarschijnlijk geen toeval.
Maar ze behoren niettemin tot het
beste wat Beethovens genie heeft
opgeleverd.
Yehudi en Hephzibah Menuhin
spelen op de plaat die hier ter be
spreking is, de zevende sonate opus
30 no 2 en de tiende opus 96. De
zevende werd geschreven in '802 en
werd, samen met de beide andere
sonates opus 30 opgedragen aan
Tsaar Alexander I. De nummers
een en drie uit dit opus zijn voor
Beethovens doen betrekkelijk licht
voetig, nummer twee echter brengt
ons in herinnering, dat 1802 niet al
leen het jaar is van de vrolijke
tweede symfonie, maar ook het jaar
van het diep bekommerde Heiligen-
stadter Testament, het merkwaardi
ge zelfportret, waarin de componist
de angst en zorg uit, die hem kwel
len door de naderende en steeds
duidelijker voelbare doofheid. De
bijzonder rijk geornamenteerde tien
de sonate opus 96, gecomponeerd in
1812 voor de in zijn tijd om zijn
lyrische toon zo beroemde violist
Pierre Rode, is van een geheel an
der karakter. Het stuk wijst al in
de richting van de derde periode,
de periode van berusting, wijsheid
en geserreerde expressie. Het is
daardoor zeker de meest gespannen
vioolsonate die Beethoven schreef.
Het is in zekere zin ook de meest
opgewekte.
Yehudi en Hephzibah Menuhin we
ten ü'e verschillen en de over ben-
komsten tussen de twee sonates op
de meest overtuigende wijze in hun
ideale samenspel te betrekken.
Broer en zuster zijn instrumentaal
zowel als muzikaal volstrekt even
waardige partners, zodat de uitvoe
ringen superieur zijn, wat betreft
individueel spel en wat betreft het
samenspel. Het is jammer, dat
daarbij het geluid van de opname
niet helemaal meespeelt. De plaat
klinkt wat scherp en wat dun. Niet
temin, een plaat van uitzonderlijke
kwaliteit.
IN DE DERDE Audio-visuele se
rie van de Stichting Donemus te
VANDAAG WORDEN besproken opne
men van Hephzibah en Yehudi Menuhin
in de zevende en in de tiende sonate voor
viool en piano van Beethoven (His Mas
ters Voice ALP 1959), van het Nederlands
Kamerorkest onder Paul Hupperts in het
Trio per orchestra d'archi van Lex van
Delden en van het Concertgebouworkest
onder Haitink in Ombres van Ton de
1 Leeuw (Donemus DAVS 6301). Verder de
plaat Lieben Sie Klassik, opnamen van de
in Londen gehouden Gerard Hoffnung-
festivals (Columbia C 83355).
Amsterdam verscheen de eerste
plaat, die gewijd is aan werken van
Lex van Delden en Ton de Leeuw.
Van Van Delden horen wij op deze
opname het Trio per orchestra d'ar
chi, van Ton de Leeuw het in de
jaren 196f)-'61 geschreven Ombres".
Het door het Nederlands Kameror
kest onder leiding van Paul Hup
perts zeer redelijk ten gehore ge
brachte Trio van Van Delden is een
werk, dat opvalt door de schools
heid van de vorm en de oubolligheid
van de melodiek. Een avontuurlijke
geest spreidt Van Delden hier waar
lijk niet ten toon en behalve in de
handigheid waarmee het stuk voor
strijkorkest is geïnstrumenteerd,
zien wij er geen positieve eigen
schappen in. Avontuurlijker is Ton
de Leeuw in zijn Ombres, een werk
dat zeker een goede inleiding kan
zijn tot het werk van deze zeer in-
telligente componist. De uitvoering
door het Concertgebouworkest onder
Haitink bevat enkele met de bijge
voegde partituur in de hand gemak
kelijk te constateren en daardoor
niet geheel begrijpelijke slordighe
den, is verder in de gehele aanpak
wat te weinig krachtig, maar is toch
helder genoeg om een goede indruk
van het stuk te geven. De kwaliteit
van de opname is redelijk.
LIEBEN SIE KLASSIK? zo ja,
dan zult u zich stellig interesseren
voor het werk van componisten
Tschaikowzart, Van Beethaydn,
Gershmaninoff en Chophoven. U
zult dat werk niet horen, maar wel
licht zult u genoegen willen nemen
met Beethovens vierde Leonore-
ouverture, met het concert voor di
rigent en orkest van Francis Chag
rin, met het concert voor het mond
stuk van een RODE tuinslang van
Leopold Mozart. Al deze werken
zijn, in uitvoeringen waarvoor eer
sterangsmusici tekenden (de rode
tuinslang wordt bespeeld door de
helaas jonggestorven hoornist Den
nis Brain), te beluisteren op de
plaat die men samenstelde uit op
namen van de drie tot dusver ge
houden Gerard Hoffnung-festivals.
Hoffnung, de in 1959 helaas overle
den leraar, die in zijn vrije tijd car
toons tekende, die zich speciaal met
de muziek bezighielden en die in
1956 gelegenheid kreeg zijn kostelij
ke ideeën eens een werkelijke ge
stalte te geven, oogstte bij het Lon-
denser publiek zoveel sucees, dat zijn
idee een traditie werd, die ook na
zijn-dood wordt voortgezet.
De plaat geeft een voortreffelijke
nndruk van wat er op deze festivals
zoal gebeurt. Men oordele verder
zelf. Wie bang is, dat de heilige
Beethoven en Mozart letsel zullen
oplopen doordat Hoffnung de draak
steekt met idolen van de concert
bezoeker, moet vooral niet naar
deze plaat gaan luisteren. Voor wie,
met Gerard Hoffnung, werkelijk
„Klassik Hebt" zal deze opname
iedere keer weer nieuwe verrassin
gen opleveren.
i
(Van onze correspondent)
BONN. In de Duitse litteratuur klinkt maar heel af en
toe een klap op de vuurpijl. In de laatste jaren hoorden
daartoe „Die Biechtrommelvan Günther Grass, het relaas
van een vrijwillig dwerg gebleven gnoom, en de romans
van Uwe Johnson „Mutmassungen über Jakob" en „Das
dritte Buch über Achim", omslachtige beschrijvingen van
gespleten bewustzijnen in het gesplitste Duitsland. Daar
naast zijn er nog de boeken van kandidaat-Nobelprijswin
naar Heinrich Böll, van Siegfried Lenz en Walter Jens.
Vaak niet slecht, maar volgens mij toch niet van grote
kwaliteit. Dat waren wel de te weinig bekende romans
van Wolfgang Koeppen, die helaas alleen nog maar reis
verhalen schrijft. x
ONVERWACHTE KWALITEITEN
zijn echter ook te vinden in het werk
van Peter Weiss, in 1916 in Nowawes
bij Berlijn geboren, zoon van een Jood
se fabrikant. Weiss, die in Bremen en
Berlijn opgroeide, emigreerde in 1934
via Engeland naar Praag en studeer
de daar aan de Academie voor Beel
dende Kunsten. Na de komst van de
nazi's vluchtte hij naar Zwitserland,
later naar Zweden, waar hij nu nog
woont. Hij werd bekend door een paar
tentoonstellingen en enige experimente
le films en documentaires. In de Duit
se litteratuur veroverde Weiss in korte
tijd een belangrijke plaats met zijn
boeken „Der Schatten des Körpers des
Kutschers", „Abschied von den Eltern"
en „Fluchtpunkt". Deze grotendeels
autobiografische geschriften tonen be
ter dan welke biografische gegevens
ook wie Peter Weiss is: een onbegre
pen zoon van een fabrikant en een ac
trice, als kind eeuwig geplaagd, als
quasi volwassene steeds er op uit het
tekort aan begrip van zijn ouders in te
halen.
WEISS NEEMT, één van de titels
geeft het al aan, in zijn boeken steeds
afscheid van zijn ouders, een afscheid
dat niet erg lukken wil en meer de
verbondenheid (ook al is die negatief)
benadrukt dan de scheiding. In een
tomeloze woordenstroom, die niet onder
broken wordt door indelingen, pro
beert Weiss de banden die hem druk
ken door te hakken. Zijn bijl is daarbij
zijn bewuste intelligentie, waarmee hij
zijn verleden in detail analyseert.
Daartoe schrijft hij met nauwgezette
egocentriciteit alles op wat hij zich
herinnert. Sombere zaken veelal: stem
mingen en voorvallen uit een eenzame
jeugd van een vreemd, gesloten drome
rig jongetje, dat elke dag een pak
slaag krijgt van het zoontje van de
buren en niet terugslaat, tastende po
gingen naar andere mensen toe, naar
de harde ouders, een zusje, meisjes
later en vrouwen, aarzelende schreden
op de weg naar het kunstenaarschap.
V
IN ZIJN LEVEN is het Peter Weiss
tenslotte gelukt zich te ontworstelen
aan de ouderlijke verstikkende druk,
ook al blijkt hij, zijn boeken getuigen
ervan, zijn behoefte aan geborgenheid,
aan veiligheid en begrip niet te heb
ben bevredigd; die poogt hij juist te
vinden in de analyse van het eigen
verleden. In opperste egocentriciteit wil
hij daarin een vast punt vinden om ver
der te kunnen: een nieuwe geborgen
heid via bewustmaking. Door dit uit
gangspunt komt de buitenwereld in
Weiss' werk niet erg aan haar trek
ken. Over de oorlog en de nazitijd leest
men weinig, de Jodenvervolgingen en
de moord op zijn familieleden en vroe
gere vrienden zijn slechts aanleidingen
voor zelfonderzoek.
In „Fluchtpunkt" speelt Weiss' lec
tuur een rol, tenminste in zoverre deze
op hem inwerkt. Het alles-beheersende
thema blijft Peter Weiss. Verteilen
doet hij nauwelijks. Hij bespiegelt, her
innert, stottert, zonder veel lijn, zonder
opzet, maar authentiek. En dat maakt
de bijzondere kwaliteit van zijn werk
uit. Weiss gaat met zichzelf niet ge
distantieerd, quasi objectief om. Hij
wrijft zout in de wonden om het open
vlees te zien, hij is onbeschaamd uit
innerlijke noodzaak, herinnert zich de
tails, die men liever vergeet. En dat
niet uit gewilde vlerkerigheid, niet uit
behoefte voer te leveren voor psycho
logen, maar uit echte verkniptheid,
uit de authentieke problematiek van
het „wat moet ik met mezelf aan?".
BIJ DIT ALLES SPEELT zijn stijl
een essentiële rol. Weiss schrijft niet
in die in Nederland zo bekende en
vaak sympathieke toon van onver
bloemde openhartigheid. Zijn probleem
is niet het blad voor de mond, maar
de sluiers om de persoonlijkheid. Hij
probeert daarachter door te dringen
met woorden. Zijn taal is genuanceerd,
zijn woordenschat groot. In de span
ning tussen het half bewuste opborre
len van woorden en de drift het we
zenlijke te formuleren ontstaat zijn
werk.
Daarin is niet alles gelukt. Er zijn
passages in Weiss' boeken, die te zeer
„geschreven" zijn, dik aandoen en een
gebrek aan humor ten toon spreiden,
dat schril afsteekt bij de gelukte delen
van zijn werk. Het betreft vaak her
inneringen. die Weiss kennelijk nog
niet kan plaatsen, die hij plotseling van
buitenaf vertelt. Zo bijvoorbeeld een
deel van zij erotische jeugdervaringen.
Peter Weiss zit het vluchten in het
bloed. Zijn talent, zijn ernst en zijn
zoeken naar een nieuw tehuis maken dit
vluchten van een incidentele ontworteld-
heid tot een voorbeeld van algemeen
menselijke ongeborgenheid, die bewust
aanvaard wordt. Weiss' wereld heeft
weinig aantrekke'-'iks voor voldane be
zitters. Zij past ec bij ontheemden.