Der Nachfolgervan Ra ff alt
TERUGBLIK OP EEN WEEK HEDENDAAGSE MUZIEK
1 Formaat In l
1 kwaliteit en 1
I 1
kwantiteit
- rm
Een hoofdmoment in de Weense feestweken
I
mm
wÊÊmWMm
M
ZATERDAG 22 JUNI 1963
Erbij
1
s'" Sfr
■it lil
PAGINA TWEE
WILLIAM WILKIE COLLINS is
in deze rubriek al eens eerder ter
sprake gekomen, bij een beschouwing
over zijn Woman in White, toen dat,
als De Vrouw in het Wit, verscheen
in de reeks Amstelboeken van L. J.
Veen. Een typisch romantische mis
daadintrige, met een wat Grand-
Guignol-achtige graaf als een der
schurken, maakte De Vrouw in het
Wit nog niet tot speurders verhaal in
de eigenlijke zin, al zal aan een ver
haal met misdaadmotieven enig
speurelement maar zelden ontbreken.
Een zuiver detectiveverhaal was daar
entegen wel Wilkie Collins' The
Moonstone, dat negen jaar later als
feuilleton verscheen in All the Year
Round, welks redacteur: Charles
Dickens, een vriend en bloedverwant
van Wilkie Collins was. Met The
Moonstone zette Wilkie Collins een
traditie voort, die in 1845 was ingezet
met 'n shortstory „The Murders of the
Rue Morgue van de Amerikaan Ed-
gnil!ll|l|||!lllll|||||||l!lllll!ll!!ll!ll!ll|l|||llllllll|llllllllllllllllllllllll!H!H
liiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiii
gar Allan Poe. Emil Gaboriau had in
1866 met zijn L'Affaire Lerouge ge
zorgd dat Frankrijk de primeur kreeg
op het gebied van het detectivever
haal in langere, in roman -vorm, en
al had Dickens dan in 1850 reeds
een detective-intrige gebruikt als
onderdeel van zijn roman Bleak
House van Wilkie Collins kan ge
zegd worden dat hij de eerste was die
op Engelse bodem een speurders
roman van enig formaat het licht
deed zien.
Collins en Conan Doyle
Scotland Yard, die op het spoor van
de steen wordt gezet, behoort niet tot
de handigste romandetectives: in het
eerste deel drijft hijzelf een dienstmeis
je tot een ook alweer hoogst roman
tische zelfmoord in het drijfzand,
doordat hij haar ten onrechte verdenkt.
Na veel mislukkingen komt de heer
Cuff veel later, als hij reeds is gepen
sioneerd, nog eens op het geval terug,
en weet dan de zeer verwikkelde ach
tergronden, waaraan hypnose en kwa-
si-magie niet vreemd zijn, te ontdek
ken. Wat men van de negentiende-eeuw-
se schrijvers ook zeggen kan: van fan
tasie gespeend waren zij zeker niet.
WILKIE COLLINS bewijst het in dit
boek weer eens, en wie zich op zo'n
hyperromantische fantasie graag laat
meevoeren, heeft bij hem de gelegen
heid zich volop over te geven aan een
intrigerende situatie, bizarre effecten,
momenten vol spanning en aan een
detective-intrige, die dan wel niet zo
gaaf doordacht en evenwichtig gecom
poneerd mag zijn als wij verwen
der geesten dat van latere schrij
vers gewend zijn, maar waarin ook de
onhandigheden een vaak aandoenlijke
charme bezitten: de charme van een
verleden tijd, die van het theatrale ef
fect vaak teveel verwachtte, die met
dat effect menige zwakke stee in de
compositie meende te kunnen maske
ren en.daarin wonder boven won
der nog slaagde ook. Kortom: een clas
sic, die men kan lezen uit historische
belangstelling, maar zeker ook nog wel
om zich te laten boeien door een schrij
ver die in ieder geval wist wat ver
tellen was. Het doet genoegen, te kun
nen aankondigen dat in Veens Amstel
boeken na De Vrouw in het Wit thans
De Maansteen is verschenen, vertaald
en bewerkt door Margot Bakker, die
een voldoend moderne toon heeft we
ten te treffen, zonder tekort te doen
aan de sfeer van het oorspronkelijke
werk.
VAN COLLINS NAAR CONAN DOY
LE: het is een betrekkelijk kleine stap.
De uitgeverij Contact presenteert een
630 pagina's tellende Sherlock-Holmes-
omnibus, die voor elke liefhebber een
begeerlijk bezit moet zijn. Het is een
mooie doorsnede geworden door het le
ven en de avonturen van Sherlock, die
in 1887, in A Study in Scarlet, voor het
eerst optrad in Beetons Christmas An
nual, en dus met de jongste kerstda
gen zijn vijfenzeventigjarig jubileum
heeft gevierd. A Study in Scarlet komt
overigens in deze Contact-bloemlezing
niet voor; wel, om te beginnen, een
representatieve keuze van tien verha
len uit The Adventures of Sherlock. Hol
mes, dat in 1891 in Strand Magazine
en een jaar later in boekvorm ver
scheen, uit The Memoirs of Sherlock
Holmesvan 1893, en uit The Return-
of Sherlock Holmes, van 1904, de eer
ste verhalenbundel die verscheen na
dat Conan Doyle (aanvankelijk in
The Adventure of the Final Problem
de moordenaar van zijn eigen
geesteskind) zijn held, onder druk van
de lezerskring, in The Empty House
had doen herleven. Men had trouwens,
in 1902, reeds de boekuitgave kunnen
beleven van een „oud" Holmesavon-
tuur waarin de held nieuw leven werd
ingeblazen: de klassiek geworden ro
man The dog of the Baskervilles. Er
is zelfs gefluisterd dat Conan Doyles
verheffing in de adelstand, in hetzelfde
jaar, moest worden gezien als een uiting
van koninklijke dankbaarheid voor het
herleven van de grote speurder. Hoe
dit zij: De hond van de Baskervilles
is in de Contact-bundel in z'n geheel
opgenomen, evenals de tien verhalen
in vertaling van S. Vestdijk. H. Roduin
zorgde voor de Nederlandse tekst van
(Slot zie pagina 4)
Een scène uit Reinliard Raffalts
indrukwekkende toneelstuk „Der
Nachfolger" met (geknield) de
befaamde Oostenrijkse acteur Attilla
Hörbiger.
HET MEEST MAGISTRALE in deze
„Nachfolger" is dunkt ons, dat de auteur
zijn toeschouwers heeft weten duide
lijk te maken, hoe de keuze van een
paus niet de uitkomst kan zijn van een
zij het „op laag niveau" gevoerde
strijd. Een, waarin groepen dan wel
enkelingen zijn toegerust met politieke
of dogmatisch kerkelijke wapenen, wel
ke zij als het ware ten overstaan
van een denkbeeldige tribune met
meer of minder kans op succes ge
bruiken. Doch dat in dit besloten sa
menzijn van het „conclaaf" de over
tuiging groeit hoe het actieve kiezen
ongevraagd zich omzet in een uitver
koren zijn door de Allerhoogste en de
keuze dus, als de tijd daarvoor is aan
gebroken, bepaald wordt door de god
delijke genade. Deze kardinalen ken
nen elkander in hun kerkelijke achter
gronden en de zekerheid des geloofs
van de aanvang af en zo zal er geen
ook de actiefste niet in het conclaaf
tegenover de anderen zijn superioriteit
behoeven te bewijzen. Vandaar dat de
schrijver deze „Nachfolger" kon be
hoeden voor de gevaren van het praat
stuk. Niettemin blijft het een knap stuk
werk reeds in de aanvang van het spel
zijn hoorders te kunnen suggereren,
dat er bv. van een leerstellig debat hier
geen enkel heil valt te verwachten.
Waar men althans in gemeenschap
zijn bekommernis wenst af te rea
geren in het Woord, zijn het dan ook
vooral de temperamenten of een en
kel maal een verschil in ras die
spreken. Zelden was daarom de betite
ling „Schauspiel" beter op zijn plaats:
Met het unieke Vaticaan als medespe-
lende omgeving, ondergaan wij de
pauskeuze zware opgave voor de
acteur! allereerst als een innerlijk
gebeuren.
HET DOET WAT EIGENAARDIG
aan, dat Raffalt in een inleiding tot zijn
„Nachfolger" gemeend heeft het woord
tot „Die groszmachtige Herren von The
ater" te moeten richten, waarmee hij
gezien de inhoud zijn spelers heeft
beoogd. Blijkbaar was hij bezorgd, dat
zij, die hier mannen hebben te verbeel
den van een bijzonder geestelijke por
tuur (de bezetting is: zestien kardinalen
en vier toegevoegde assistenten) zich
als gewone mensen belemmerd zouden
kunnen voelen. Maar, na een verwij
zing naar de zwijgplicht van het con
claaf, voegt hij er dan niet zonder hu
mor geruststellend aan toe wel te be
denken dat ook hem, vrijmoedig schrij
ver, de Sixtina of de achtergrond van
het Laatste Oordeel bij zijn werk vol
strekt geen hinderlijke parten heeft
gespeeld. Wat ons betreft: dit commen
taar, voorzover men er een soort van
handleiding voor het juiste begrip uit
zou willen lezen, had hij wel achterwe
ge kunnen laten Een goed stuk en
met welk een feilloze intuïtie is dit
spel geamponeerd spreekt voor zich
zelf. En de klemtoon te moeten leggen
op de mens in de priester, is juist
y-3
HET CONCLAAF EN DE PAUSKEUZE hebben „Der Nachfolger' van
Reinliard Raffalt, een stuk, dat reeds allerwege de aandacht had getrokken,
thans in het centrum van de belangstelling geplaatst. Er is echter meer voor
nodig om een evenement te kunnen worden in de „Wiener Festwochen' van
dit jaar, wat inderdaad met dit werk gebeurde. Want een toevallige actualiteit
mag misschien onze blik nog eens in het bijzonder richten naar „Die Bretter,
die die Welt bedeuten": zonder eigen innerlijke waarde en toneelmatige ver
diensten, zou geen stuk in zo'n geval meer dan een kortstondige opleving in
de belangstelling zijn beschoren. „Der Nachfolger" gaat echter al sinds
22 maart in het Weense Burgtheater een paar malen per week voor uitver
kochte zalen. Een succes dat ieder, die het wèl meent met het toneel, diepe
voldoening schenkt. Immers een opvoering in waarlijk grote stijl de tradities
yan het Burgtheater waardig brengt het publiek hier in kennis met het werk
van een onbekend auteur, een eersteling nog wel, dat alleen al uit theatrale
overwegingen een meesterworp mag heten. Naast deze winst van een nieuwe-
volbloed toneelschrijver te mogen signaleren, past ons respect voor de moed
een zo netelig onderwerp aan te vatten; een, dat bovendien nog „nie da-
gewesen" is, en waar ëjj een favorabele bijkomstigheid blijkbaar ook een in
de nabijheid van het Vaticaan levend en werkend man voor nodig was om
het tot een goed einde te kunnen brengen. Verdiepen wij ons in de persoon
van deze Reinhard Raffalt, dan blijkt deze veertigjarige in zijn jeugd student
te zijn geweest te Passau, zijn geboorteplaats, waar hij de filosofische en theolo
gische colleges volgde. Naderhand, vindt men hem terug te Rome als bestuur
der van de „Duitse Bibliotheek"cultureel instituut van de Bondsrepubliek in
Italië en hij krijgt aldaar van Buitenlandse Zaken opdrachten voor het Midden-
en Nabije Oosten, reizen, waar hij ook in boekvorm verslag van doet. Een
correspondentschap voor de „Bayrische Rundfunk" brengt hem in aanraking
met kerkelijke aangelegenheden en voor de laatste pauskeuze in 1958 is hij als
chef-verslaggever van de Duitse radio in contact met het Vaticaan; een ont
moeting, welke gezien dit „Schauspiel" zeer bevruchtend heeft gewerkt.
de principale gedachte, die Raffalt geen
moment uit het oog verliest. Daarom
ook zijn de grootste rollen weggelegd
voor de eenvoudigste en deemoedigste
prinsen van de kerk, geïncorporeerd
in de tijdens het conclaaf stervende
kardinaal van Toledo en de later tot
paus verkozen kardinaal van Bologna,
aan wie de auteur kennelijk trekken
van de pas overleden paus Joannes
mee heeft willen geven. Met nog duide
lijker reminiscenties overigens aan de
zo beminde Pius X als kardinaal Sarto
zieleherder der Venetianen, de paus,
die naderhand heilig is verklaard. Geen
wonder: Sarto's uit ootmoed en nede
righeid geboren weigering de Stoel van
Petrus te bezetten, voordat hij het lei
derschap uiteindelijk toch zal aanvaar
den „als een kruis", kan geen toneel
schrijver onberoerd laten, zodra hij
zich tot dit onderwerp heeft gezet. Dus
worden dezelfde gevoelens, die eens de
patriarch van Venetië moeten weer
houden hebben zich aan zijn uitverkie
zing te onderwerpen, in deze kardinaal
van Bologna geprojecteerd: een man
die, zonder het zelf te weten, zich door
zijn houding steeds nader brengt tot de
pauselijke waardigheid.
TWEE SCENES met de oude kardi
naal van Toledo als hoofdfiguur elk
van een grote spankracht en theatrale
virtuositeit zijn in deze dramatische
ontwikkeling van bijzonder groot be
lang: in de eerste opent deze zijn hart
aan de biechtvader van het conclaaf,
in toornige opstand tegen zichzelf en
tegen de hoogmoed, eertijds neergelegd
in de vervulling van zijn ambt; in de
tweede kort voor zijn dood be
zweert hij de voor hem bijeengeroepen
eminenties hun aller voorkeur te doen
uitgaan naar de eenvoudigste onder
hen.
Het zal de lezer nu wel duidelijk zijn
geworden, dat Raffalt in zijn stuk niet
alleen het peil heeft weten te bereiken,
waafop wij mogen aannemen, dat een
conclaaf zich in deze tijd voltrekt: hij
heeft dit niveau de twee uren, dat het
speelt, ook altijd door behouden. Daar
om ook kent dit werk geen hoofd- en
bijrollen in de gebruikelijke zin; wel
grote en kleine, wat iets totaal anders is.
ZO IS ER EEN PRIESTER con
clavist van de kardinaal van Edin
burgh die alleen in de eerste en
de vóórlaatste scène ten tonele komt.
Doch hoe is met het ongeduld van deze
naar zijn parochie hunkerende dienaar
van de kerk en diens gemarkeerde
twijfel, gaande zelfs tot de negatie van
de anti-christ, welke aan Bologna pre
cies op het dieptepunt van zijn crisis
voor de voeten wordt geworpen, geen
ultra zware taak gelegd op de acteur
voor deze rol! Het is dus niet zo ver
wonderlijk, dat tot dusver alleen de
groot-bezette theaters zich aan dit
„Schauspiel" waagden; toneelspelers
onder de maat en welk gezelschap,
zelfs van een respectabele sterkte, kent
ze niet? kunnen in deze ..Nachfolger"
heel veel kwaad. Dit beseffende, mogen
wij te meer Wenen prijzen, die al zijn
„groten" van de Burg inzette voor het
stuk. Wij noemen uit de velen Trojan,
Auer, Lindner, Gothofer, Thimig. Moog,
Wolf, Liewehr en tenslotte Hörbiger.
HET KOMT OOK IN Wenen wel
eens voor, dat men Attila Hörbiger in
zet, om met zijn prestige iets te redden,
ALS WE SPREKEN van formaat,
bedoelen we dat hier in eerste instan
tie kwalitatief, hoewel voor de 19de
eeuw overigens verre van ongewoon
men het woord met evenveel recht op
de kwantiteit, op de omvang zou kun
nen toepassen. En met de klassieke
detectiveverhalen van zeer oude datum:
de huidige lezer die ze niet voorname
lijk als curiosum, uit belangstelling
voor de historie van het genre, ter
hand neemt, ziet zich vaak geplaatst
voor een verhaal dat door de aan
alle 19e-eeuwse literatuur inherente
betrekkelijke „lang-ademigheid" nog
wel eens aan vaart verliest. Wat in an
dere voortbrengselen van 19e-eeuwse
literatuur minder storend kan zijn, ge
compenseerd kan worden door allerlei
andere elementen, wordt dit dikwijls
wel in een verhaal dat het zo hoofd
zakelijk van de spanning moet hebben
als een roman in dit genre. Intussen
is enige liefde en daaruit voortvloei
end geduld voor het historisch reliek
eenmaal verondersteld de vertelkunst
van Wilkie Collins toch boeiend genoeg
om de lezer die zich eenmaal in de
intrige heeft laten inspinnen, in de ban
van het mysterie te houden. Dat myste
rie zit, ook alweer geheel naar de aard
van de tijd, natuurlijk vol hyper-roman
tische elementen. Om te beginnen de
basis-intrige: een grote diamant
„De Maansteen" van het voorhoofd
van een Indisch godenbeeld gestolen,
zaait verderf onder zijn bezitters, en
verdwijnt tenslotte uit het bezit van
een Lady Verrinder. Speurder Cuff van
wat in feite onder zijn capaciteiten ligt.
Aan deze kardinaal van Bologna kon
hij echter zijn meesterschap bewijzen.
De stijging van een eenvoudig mens en
een oprecht gelovig Christen, de inner
lijke strijd, die hij doormaakt, alvorens
zijn laatste roeping te aanvaarden en
zich te schikken naar God's bevel: alle
vreugden en noden van de ziel las de
aandachtige beschouwer af van dit ge
zicht. En in onze lof voor auteur en
spelers delen evenzeer aankleding en
regie. Geen opstelling was onjuist:
prachtig hoe de groeperingen links en
rechts met hun respectievelijk vooruit
strevende en behoudende tendensen el
kander geleidelijk vonden in een ge
sloten front, naarmate de overtuiging
veld wint op wie de keus moet vallen.
Jörg Zimmermann's decors, gesteund
door de belichting, waren daarbij in
hoge mate leerzaam. Want waar het,
zoals hier, gaat om een historisch kader,
is de taak van de ontwerper niet na
bootsing, maar herschepping en zulks
in gelijke geest.
M. van Doorninck
TUSSEN 8 EN 14 JUNI hebben
wij in het Amsterdamse Concertge
bouw drieëndertig werken gehoord,
waarvan er negenentwintig na de
tweede wereldoorlog zijn gecompo
neerd en aanspraak maken op het
epitheton hedendaags. Wie de be
sprekingen heeft gevolgd, die in dit
blad aan de concerten in het kader
van het festival van de International
Society for Contemporary Music zijn
gewijd, weet dat er van die negenen
twintig werken maar een stuk of vijf
werkelijk van belang bleken te zijn.
De rest was middelmatig of slecht,
hoe zeer men ook in enkele compo
nisten van middelmatige stukken een
authentiek talent mocht proeyen, dat
op den duur wellicht tot veel beter
werk in staat zal blijken te zijn. Zo
verwachten wij wel iets van de Zwit
ser Heinz Holliger, ondanks het feit,
dat zijn kantate Erde und Himmel
een mislukking is. En zo kan mis
schien ook de Fin Rautavaara op den
duur wel eens tot goede muziek ko
men, als hij de stem van zijn talent
volgt en zich ervoor hoedt bepaalde
constructieve principes toe te passen,
omdat hij denkt dat dat nu eenmaal
moet.
VIJF COMPONISTEN blijven er over
van de negenentwintig. Ter recapitula
tie noemen wij de namen:, Matsudaira,
Kees van Baaren, Pierre Boulez, Bernd-
Aloys Zimmermann en Krzystof Pen-
derecki. Dat betekent, dat er op dit
festival geen nieuwe figuur naar voren
is gekomen, die iets te betekenen heeft.
Want de vijf hier genoemde componis
ten zijn alle vijf al bekend genoeg.
Penderecki en Boulez behoren tot de
grote figuren van de Europese avant-
garde. Van Baaren en Zimmermann
zijn bekende pedagogen, die als com
ponist algemeen gewaardeerd worden
om de hoge kwaliteit van hun muziek.
En Matsudaira is de bekendste Japan
se componist van deze tijd. Met andere
woorden: het festival heeft niets nieuws
opgeleverd en wel veel aandacht ge
vraagd voor dingen die die aandacht
niet waard bleken.
Op het eerste gezicht zou men dus
zeggen, dat het festival een mislukking
geworden is en men kan zich zelfs af
vragen of een festival met een derge
lijke opzet überhaupt ooit gelukken
kan: het is ondenkbaar dat met de
compositorische oogst van enkele jaren
zes concerten zo gevuld worden, dat
men niet na afloop teleurgesteld is door
de middelmatigheid van het grootste
deel der werken. Grote componisten
zijn er nu eenmaal altijd maar weinig.
Er is dan ook zeker reden te over in
volgende jaren de jury te adviseren de
maatstaven wat hoger te stellen: er is
niemand gebaat bij zoveel mogelijk con
certen, als er niet tevens naar wordt
gestreefd de kwaliteit zo hoog moge
lijk te maken.
DE INTERNATIONAL SOCIETY for
Contemporary Music beoogt tijdens de
internationale festivals een soort jaar
beurs te geven, waar men zich kan
oriënteren over de vraag was er in de
aangesloten landen op compositorisch
gebied aan het gebeuren is. Het is hier
als bij vele jaarbeurzen: de vaklui ko
men kijken, maar het publiek is niet
geïnteresseerd. De vier concerten in de
Grote Zaal trokken gemiddeld naar
schatting ongeveer zevenhonderd bezoe
kers, de twee concerten in de Kleine
Zaal waren veel slechter bezocht. Wan
neer men hierbij bedenkt, dat er vele
buitenlanders speciaal voor dit feest
waren overgekomen, dan weet men, dat
het gewone concertpubliek uit Amster
dam en omgeving niet gekomen is, on
danks de lage toegangsprijzen, ondanks
de klinkende namen van de medewer
kenden: het Concertgebouworkest, het
Danzikwintet, Bruno Maderna, het Om
roep Kamerkoor, Yvonne Loriod, Er-
nest Bour, Koen van Slogteren en nog
andere niet minder bekende namen.
Op zichzelf zou dit gebrek aan be
langstelling, hoe betreurenswaardig het
ook is, nog zo erg niet zijn, als men
er zeker van kon zijn, dat deze muziek-
jaarheurs ook inderdaad een functie
heeft voor het concertleven, als men
er met andere woorden van op aan
kon, dat de goede stukken uit het fes
tival snel hun weg naar het concert
zouden vinden. Daar echter is geen
sprake van. Het gebrek aan belangstel
ling voor dit festival komt niet voort
uit de gedachte, dat een jaarbeurs een
vakliedenaffaire is, waar de leek niet
thuishoort, het is een symptoom van de
algemene houding van het concertbe-
zoekende publiek, die in het onlangs
verschenen, in deze kolommen bespro
ken rapport van de Raad voor de
Kunst gesignaleerd wordt, de houding
van afkeer en onbegrip, waarmee de
concertinstellingen duchtig rekening
moeten houden, willen ze geen finan
ciële debacle lijden.
HET PUBLIEK komt dus niet. Dat
weet men van te voren en men kan
daar bij de programma-samenstelling
rekening mee houden. Wat op normale
concerten niet mogelijk is, omdat het
publiek nu eenmaal langzamerhand op
ontstellende wijze achteropgeraakt is,
kan men hier wel: men kan een hele
avond uitsluitend werk spelen, waar
voor een zekere gerichtheid in het luis
teren vereist is, zonder dat men bang
hoeft te zijn, dat de overgrote meer
derheid van de toehoorders zonder on
derscheidingsvermogen ondergaat in de
veelheid van klanken. Men mag aanne
men, dat de vaklui die deze concerten
bezoeken openstaan voor het nieuwe en
zich zelfstandig 'n oordeel kunnen vor
men. Aldus kunnen wij, recapitulerend,
weer terugkomen op de jaarbeursge-
gedachte: voor de vakman kan het
jaarlijkse I.S.C.M.-festival belangrijk
zijn, zelfs als 't op een laag peil staat,
zoals dat, ook in vergelijking met
vroegere I.S.C.M.-feesten, in Amster
dam helaas het geval was. Het is altijd
goed te weten wie er in de wereld
componeert en wat hij doet. Het is
daarbij van groot belang een gelegen
heid te hebben kennis te maken met
nieuwe werken van belangrijke compo
nisten: het strijkkwartet van Van Baa
ren, Bugaku van Matsudaira en de
cellosonate van Zimmermann. Van
waarde voor het muziekleven wordt het
festival pas, als de instellingen, die de
normale seizoen-programma's in de
grote steden verzorgen zich komen oriën
teren en de goede werken, die tevoor
schijn komen in hun exploitatie betrek
ken.
Rob du Bois
Kees van Baaren