ONTHULLENDE
TIJDSBEELDEN
COUPERUS, ZOALS MEN HEM ZAG EN ZIET
Toekomst wordt moeilijk vooi
de Franse wonderkinderen en
hun managers
Tlieuuxe
UITGAVEN
voor
Drie absurde éénahters
van de jonge Pooi Mroxeh
ZATERDAG 6 JULI 1963
<4
van ouds beproefde code. En door TiniIin]IIIIimiIlDI!IIII!IIiniIinUIIIlll!IIinnnil!llliniiniIl!I!IIIIIUIlinillllllllllll!I!!!l!!!I!ll!!ll!!in!IlIlIU!!IIIllIiraUIIIIIIllIllliniIlll!!Il!l(!iniIIIllIlIII!lIIUnilUiira!l[linnilUII!nil!HinilIlIIlillII
ONBEGRIP EN HERWAARDERING
iiimiiinniiiniiiiiiiiiiniiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinninniiiiiiiiiiinïïiüiiii
r A(>
DE KELDERTHEATERS hebben gedurende de Ween-
se Feestweken van dit jaar hun reputatie een lans te wil
len breken voor het hedendaags toneel wederom gestand
gedaan. In het bijzonder gold dit het zogenaamde Kleine
Theater in de Jozef stad, dat echter volstrekt niet in de
Jozefstad, maar in het centrum: met name in het souterrain
van het „Konzerthaus" is gelegen. Men speelde er drie één-
akters van de nu ruim dertigjarige Pool Slawomir Mrozek,
waarvan de laatste „KaroF vorig jaar reeds in de Ber-
lijnse „Tribüne" was vertoond. Toen deze schouwburg met
enige éénakt^r-programma's zijn bijdrage leverde aan de
Feestweken van de voormalige Duitse hoofdstad. Over de
hernieuwde betekenis van de éénakter in deze tijd een
vorm, die speciaal voor de „Absurden" kon zijn uitgedacht
is natuurlijk bij die gelegenheid het nodige gezegd. Te
recht, want van de functies, die de éénakter in het vroegere
toneel vervulde, is voor en door de hedendaagse
auteurs weinig overeind gebleven. De
verkorte handeling en het gecompri
meerd conflict met handhaving der
karakter-evolutie moesten plaatsma
ken voor de situatieschets, voor mo
mentopname en typering, beantwoor
dende aan onze meer vertikaal ge
richte blik en snellere ontvankelijk
heid. Het werd een hernieuwde bezin
ning op een vorm, die de taak kreeg
rekening te houden met de spannin
gen, waaronder ons huidige leven
zich voltrekt en met de reacties, die
er verband mee houden of daar het
onmiddellijk gevolg van kunnen zijn.
Mrozek behoort nu tot degenen, die
deze moderne éénakter het zekerst en
met een maximum aan effect han
teert. En beter dan bij de zich nogal
eens in uitweidingen en bespiegelin-
genn verliezende Ionesco, kan men
van deze schrijver leren, hoe deze
vernieuwers wier verzamelnaam
van „Absurden" in feite op een
dwaalspoor leidt in hun voorstel
ling der materie te werk willen gaan.
Zich in het algemeen onderscheiden
de door een nieuw en scherp onder
zoek naar de essentie en de al of niet
samenhang van woord en gebaar, de
„KAROL", de titel van het laatste
stuk, staat hier als begripsnaam voor
de vijand, die overal te vinden is om
als slachtoffer te dienen voor het een
of ander dodelijk schot. Schutter is in
zo'n geval altijd weer Domheidsmacht,
die, door de brute kracht op weg ge
holpen, naar bloed dorst, al hanteert hij
dan ook het voorwendsel niet te kunnen
zien. Bij voorkeur is het het intellect,
dat hij, zij het buiten diens wil, maar
door angst gedreven, tot zijn medeplich
tige zal maken. Na ontfutseling dan
van diens bril, waardoor het verstand
bijziendeis geworden en voortaan
als weerloze „Karol" een gemakkelij
ke prooi. „Opa musz schiessen" her
haalt de dienstvaardige kleinzoon tel-
kensweer, als hij de willige handlan
ger tot het kwaad met het kwasi-
getroubleerde oude heertje komt bin
nenvallen bij de ogendokter, die aan
vankelijk nog zo argeloos is het man
netje op diens gezichtsvermogen te wil
len testen. En Opa zal „schiessen". Op
alle Karols, die hem nog door verblin
de en door de Macht uitgerangeerde
dokters als buit zullen worden voorge
zet. Dürrenmatt heeft eens gezegd dat
sinds de wereld een farce is gewor
den deze ook nog slechts als farce
kan worden uitgebeeld. Heeft hij gelijk,
dan is dit in ieder geval een klucht, die
Scène uit „Karol", éénakter van
Slawomir Mrozek.
ons de lach in de keel doet verstikken.
Want het kost weinig moeite in deze
klucht van een „absurde" „satire"
is hier beter op zijn plaats de wer
kelijkheid te zien, waarin wij moeten
leven. Een „Mene Tekel": deze Mro-
zek-cyclus, bestaande uit een drietal
werkjes, met hartebloed geschreven, al
lijken op het eerste gezicht geest en
verstand, die hier zijn ingeschakeld
door een brillant auteur, primair. En
een toneelavond, die men in Wenen niet
mag missen.
EEN BELEVENIS VAN gehele ande
re aard bood het Ateliertheater, gele
gen onder een „Kaffeehaus am Nasch-
markt", dat tijdens de Feestweken de
Bondspresident mocht ontvangen. Reden
daarvoor: de pas ontdekte „jeugdzon
de" van een geliefd acteur, die er in
„Uraufführing" ging. „Hippodameia",
Tragedie in 5 akten van Amton Wild
gans is namelijk het stuk van een vijf
tienjarige gymnasiast, waaruit zich
in tegenstelling tot onze eigen al lang
vergeelde zo niet verscheurde penne-
vruchten uit de schooljaren voor de
schrijver een toekomst laat voorspellen.
Twee jaar geleden vond Lilly Wildgans,
de weduwe, dit drama uit 1895 bij toe
val in een archief en het bleek aan
stonds een kostelijke ontdekking. Want
naast de kans op verheldering van de
blik op een reeds in de litteratuur ver
ankerde figuur, roept het stuk, dat door
de goede zorgen van regisseur Relin
opvoerbaar werd gemaakt, voor iedere
hoorder dierbare herinneringen op aan
zijn jeugd.
Wie, gelijk de jonge Wildgans, zijn
Grillparzer en Schiller zo verwerkt, als
in deze gedramatiseerde sage van de
in de liefde omstreden Hippodameia
aan den dag treedt, is reeds boven de
middelmaat begaafd. Maar om de goe
de dosis pathos die het stuk behekst
Grieks moest het natuurlijk zijn, een
tragedie ook en dan nog van niet gerin
ge omvang! zou het wellicht toch
niet in de feestweken voor het voetlicht
zijn gebracht. Deze eerste proeve van
zijn kunnen is echter voor een belang
rijk deel pure poëzie en dat wel zo
onbevangen en aandoenlijk, als alleen
de voor de puberteit staande jongeling
schap ons schenkt. Die in zijn dagboek
je zal aantekenen: „Gestern in Latijn
geprüft worden; genügend" en op de
keerzijde van het blaadje schrijft: „Ja
selbst das Leben ist gelieh'nes Gut, und
jeden Augenblick kann es von dir zu-
rückgefordert werden". Horen wij in
zijn „Hippodameia „Und auch der
Liebe Bild ist nur auf wolkigem schnell
zerfliesendem Grund gemalt", dan raakt
de gymnasiast precies zijn drama in het
hart. En wie zou voor de lichte adoles-
centie-weemoed van het: „Allzu bald
schon kommt der Herbst heran und
nimmt die Freude wieder von der Er-
de" geheel ongevoelig kunnen blijven?
Zo is er veel tedere dichterlijkheid
vervat in deze prille verzen, wat maakt
dat zij rijmelarij en holle klanken, die
hoe zou het anders kunnen! deze
„Hippodameia" ook bevat, gemakkelijk
zijn vergeten.
DE OPVOERING mocht zich met
recht een deel van het succes toeëige-
nen. Tegen de achtergrond van een
schoolbord met gepenseelde aanduidin
gen der wisselende entourages, vervul
den de spelers gestoken in trui
en spijkerbroek en wat Grieks-aandoen
de accessoires hun taak precies zo
als de jeugd zich voorstelt het werk
van een uit hun midden te moeten
„brengen". Er op los declamerend en
accenten leggend in de enig juiste
toon, die slechts zij zelf er voor in
petto hebben. Hulde aan de regisseur,
die deze toon van al zijn medewerkers
wist te treffen en die bereikte dat, zon
der insluiping van een valse noot, de
eenvoud waarlijk echt kon blijven. In
de keldertheaters krijgen talenten de
gelegenheid zich te ontplooien, voor
dat elders de grote „Bühne" wacht. Wij
zouden Christine Merthan en Magdale-
na Emez en niet minder Kurt Jager
en Hannes Herret daar later graag ont
moeten.
M. v. D.
(Van onze correspondent in Parijs)
DE WET DIE HET Franse parle
ment heeft aangenomen met het doel
echte of opgeschroefde wonderkin
deren tegen de exploitatie van hun
ouders of managers te beschermen,
heeft een enorme consternatie ver
wekt in de kringen van de Parijse
klein- en zelfs ook wel grootkunst.
De wet verbiedt in het vervolg dat
kinderen in films, voor de televisie,
in circussen, theater of in de con
certzaal zullen optreden zonder
voorafgaande toestemming van de
commissie waarin een kinderrechter
door vertegenwoordigers van de
verschillende ministeries wordt bij
gestaan. De minister van Arbeid
heeft al wel beloofd dat de nieuwe
wet met onderscheidingsvermogen en
souplesse zal worden toegepast, maar
aangezien men ook in de kringen
van de kunst enige ervaring met
commissies heeft, mocht die mini
steriële toezegging niet veel meer
dan een sceptisch schouderophalen
oogsten.
ALVORENS MET DE opnamen
van een film te beginnen moeten
we, zo zei mij een grote producer,
eerst zo'n veertig a vijftig officiële
handtekeningen verzamelen. Als we
nu ook nog voor elk kinderrolletje
een aparte toestemming dienen los
Minou Drouet
te peuteren dan zie ik van die
medewerking verder maar liever af.
Wanneer deze wet een jaar eerder
was aangenomen zou een der succes
rijkste en zuiverste films uan dit
seizoen „La guerre des Boutons" (de
oorlog van de knopen), waarin het
leven van een kindergemeenschap
wordt beschreven, zeker nooit zijn
opgenomen. En diezelfde wet zou
ons eerder ook een der erkende
meesterwerken van de Franse film,
Clement's „Jeux Interdits", hebben
kunnen kosten.
NIET MINDER gealarmeerd toon
de zich gisteren de directeur van het
bekende Parijse jeugdtheater „Du
petit Monde", die bang is zijn deu
ren spoedig te zullen moeten slui
ten. Ik zal moeilijk de klassieken
van mijn repertoire als „Roodkapje
en Klein Duimpje" door volwassenen
kunnen laten spelen, zo luidde zijn
verontruste conclusie. Eenzelfde ge
luid liet de leiding horen van het
wereldberoemde knapenkoor „Les
petits Chanteurs la Croix de Bois",
welks oprichter mgr. Maillet enige
maanden geleden gestorven is. De
stiefmoeder van het wonderkind
Minou Drouet, dat zich, na de dicht
kunst te hebben beoefend, nu sedert
enkele jaren op het chanson en op
de mode heeft geworpen, wenste geen
commentaar te leveren. „Vraagt u
Minou zelf maar wat ze van de heren
denkt die ons nu het brood uit de
mond willen stoten."
NIETTEMIN ZIJN die heren van
het parlement het op dit punt nu
juist voor het eerst in de geschiede
nis roerend eens geweest. De wet
werd door de hele kamer van Gaul
listen tot communisten met unanie
me stemmen aangenomen. In die
wet is bovendien de bepaling opge
nomen dat de honoraria van de kin
deren welke de toestemming tot op
treden gekregen hebben tot aan hun
zestiende jaar in een speciale kas
zullen moeten blijven berusten.
De animo van ouders om de ware
of vermeende talenten van hun kin
deren te exploiteren en verzilveren
zal door de de nieuwe wet dus zeker
wel wat getemperd worden. Men
mag echter hopen dat ook in dit ge
val de soep niet zo heet zal worden
gegeten als ze nu wordt opgediend.
een intelligentieproef, niet in de laat
ste plaats voor de hoorder, die echter
zijn oplettendheid met menig verras
send „spotlight" ziet beloond.
HOORT MEN DE IN Wenen opge
voerde cyclus, dan bevreemdt het niet,
dat Mrozek, die thans in Warschau leeft
zijn loopbaan als karikaturist voor tijd
schriften en kranten is begonnen. Dan
volgen van hem twee banden satiren
en een theaterwerk „Die Polizei", be
heerst door het thema, dat deze schrij
ver zal blijven obsederen en dat ook
aan de drie éénakters ten grondslag
ligt: de botsing tussen mens en macht,
tussen geest en geweld; motief, dat ook
de kern uitmaakt van het werk der
andere „absurden". Want hetgeen deze
Mrozek achtervolgt: het leven, gericht
door angst voor de naamloze bedrei
ging, de vrijheid, belaagd en 'onder
mijnd door een volstrekt redeloze in
quisitie, kwelt immers in gelijke mate
Beckett én Ionesco, Adamor- en Pinter.
En zijn allen al niet door Kafka op dit
spoor gezet?
In „Strip-Tease", de eerste van de
drie Mrozek-stukken, worden twee man
nen door het dwingend gebaar van een
reuze hand werktuig van het ano
nieme „Apparaat" letterlijk in hun
hemd gezet. Is het zover met ze geko
men, dan blijkt dit hemd de gewone
gevangeniskledij te zijn. Verwondering
schijnt misplaatst. Want, al debatte
rend over de vrije wil en bet op inner
lijke standvastigheid gebaseerde gevoel
van eigenwaarde probleem, dat ieder
van hen van een verschillend standpunt
uit benadert hebben beiden telkens
terrein verloren aan de in-grijpende
hand, die hen, stuk voor stuk, zich van
hun kleren laat ontdoen. Van de eerst
zo breed opgezette dialoog, beklem
toond door het betogende gebaar, maar
allengs gedegradeerd tot een nog nau
welijks geestelijk capriool in het lucht
ledige en een steeds belachelijker ges
te, rest uiteindelijk als laatste en meest
vernederende woord: een verzoek om
vergeving, dat zij op deze wereld zijn
gezetWat valt er dan nog te vra
gen, als beiden ten slotte door de Hand
ook nog uit de kamer worden wegge-
troond?
DE TWEEDE ééNAKTER, getiteld
„Auf Hoher See", toont ons drie schip
breukelingen op een vlot een stuk
niemandsland aan gene zijde van het
Leven waar in een ideologisch en op
„democratische" wijze gevoerd gesprek
twee van hen de „fijnbesnaarde" van
de drie weten te overtuigen, hoe be
voorrecht hij is, die in de hongertoe-
stand, waarin men is komen te verke
ren, de offerdood mag sterven. Wat
hier wil zeggen door de anderen met
huid en haar te worden opgegeten. Een
geluksgevoel, dat natuurlijk stand zal
houden. Ook als er „op slag van twaalf"
toch nog een blik voedsel blijkt gevon
den. Want wat betekent een hapje men
senvlees tegen de kracht van de idee,
die de 2 aspirant-slachters zich be-
ijv -en en wie waagt hier te spre
ken van spitsvondigheid?! met
kracht van argumenten bloot te leggen.
Er is immers boven de gewone, banale
vrijheid nog een andere, die de „ware"
is. Al gaat er dan in de ogen van de,
aan die banale vrijheid verslaafde ster
velingen achter de „enige ware" een
tikje kannibalisme schuil. Bijtende sa
tire: hoe in allerlei fraseologie op 's Le
vens kosten met het zogenaamd, onver
mijdelijke", hersenspoeling wordt be
dreven.
MM «MM
ONLANGS, DE TIENDE JUNI, was het een eeuw geleden dat Louis Cou
perus te Den Haag werd geboren, binnenkort, de zestiende juli, zal voor de
veertigste keer zijn sterfdag verjaren, en nog steeds is het twijfelachtig of deze
onvergelijkelijke romancier nü, meer dan tijdens zijn leven, een véelgelezen
schrijver kan worden genoemd. Er is hem in dit Couperus-jaar alle mogelijke
hulde gebracht. De Haagse Comedie heeft fragmenten van en over hem opge-
ALLE BEKORING immers van
zijn verfijnde woordkunst, alle ten
toon gespreide behaagzucht, al het
dandyisme van de langoureuze mid
dagdromer van midzomerloomtes,
heel dat precieuze gebaar, waren een
bezwering van de „ring van het
Noodlot", die hij om zich heen wist,
van de tragiek van het menselijk be
staan, een pose inderdaad, maar
van een voornaamheid die de melan
cholie van zijn levensgevoel niet de
kans gaf hem tot wanhoop te drijven.
De legende van de esthetische levens
flaneur, waaraan hij met zijn verschij
ning, ten dele ook met de koketterieën
van zijn korte proza, rijkelijk voedsel
gaf, was hem waarschijnlijk een niet
onwelkom pantser, waarachter hij
zich uit aristocratisch voorbehoud kon
schuilhouden en distanciëren van zijn
romanfiguren: „ik kan mij splitsen in
deelen, die zich bezielen tot geheelen,
maar heelemaal geef ik me niet. Dat
is nog een rest van pruderie in me,
of schaamte, of ijdelheid, of alles te
zamen of iets anders": en juist dat
Louis Couperus
andere, biologisch, geestelijk en artis
tiek; maakte hem onvatbaar voor de
oordelende en veroordelende middel
maat en moeilijk benaderbaar voor de
begaafderen onder zijn tijdgenoten.
WIE HEEFT DESTIJDS de waarach
tigheid van zijn levensvreugde in de
sceptische droefgeestigheid, zijn levens
onzekerheid, zijn kwellende twijfel aan
de zin van zijn doen en laten, kort
om zijn tragiek, doorzien? „Soms",
schrijft hij twee jaar voor zijn dood in
zijn autobiografische „In Londen", „ver
stikte ik die twijfel met luchthartigheid
voor een ogenblik, maar welke de
mon bestrijdt de mens tot de over
winning toe met luchthartigheid?" Ge
loofde men hem op zijn woord, en als
men hem geloofde, gaf men zich er
dan rekenschap van, dat hier iets an
ders gaande was dan het zogenaamde
„fin-de-siècle", de ziekte van de tijd, de
„verveling"? Dat door Couperus (en ook
door Marceilus Emants) de seculaire
leegte werd gevoeld, die later door Karl
Jaspers als „Ode des Daseins" gesig
naleerd zou worden als karakteristiek
voor het moderne levensgevoel?
De studie, die de Vlaamse Couperus
specialist Mare Galle dezer dagen on
der de titel „Couperus in de kritiek"
heeft doen verschijnen bij de uitgeverij
Polak en Van Gennep in de serie „Kar
tons", geeft een levendig, soms ver
bluffend beeld van de ambivalente reac
ties van Couperus' critiserende tijdge
noten. Al is het boek niet systematisch
en volledig genoeg om daaruit een be
trouwbare balans samen te stellen van
de bewondering en de afwijzing, die in
een potsierlijke mengeling de betekenis
van zijn schrijverschap in het geding
brachten, aan de omstredenheid van
Couperus' werk als geheel laten de door
Gaile verzamelde uitspraken geen twij
fel, aan het onbegrip zowel in het lo
vende als in het misprijzende aan
de kleinzieligheid en benepen boosaar
digheden evenmin. Meer dan eens werd
de waardering getemperd door verklei
nende „maar's", de afkeuring verzoet
door roemende „en toch's". Wist men,
op enkele uitzonderingen na, niet goed
raad met 'n romancier die de Holland
se perken zover te buiten en in het
beste van zijn oeuvre Eline Vere,
De Boeken der Kleine Zielen, Van Oude
Menschen, De Stille Kracht ook te
boven ging?
HET HEEFT ER VEEL VAN! De Vla-
voerd, 's-Gravenhage eerde zijn nagedachtenis met de onthulling van een borst
beeld, Albert Vogel droeg uit zijn werk voor, zijn levensloop werd karakteristiek
verbeeld in een door het Letterkundig Museum uitgegeven Schrijversprenten
boek, er werden waarderende beschouwingen aan hem gewijd, maar zou
men willen weten is de twaalfdelige uitgave van zijn V erzamelde Werken
vlot en geheel van de hand gegaan, wordt hij gelézen, wordt hij verstaan, wordt
hij eindelijk ten volle herkend en erkend als de schrijver, die als geen van zijn
tijdgenoten de verschuivingen registreerde die de continuïteit van de Europese
ming Jules Persijn schreef hem een sa-
lonziel toe, een anonieme kunstkriticus
noemde hem in De Standaard een dé
cadent, Johan de Meester rekende Aan
de Weg der Vreugde tot de spoorweg-
lectuur, Israël Querido hield hem voor
een lyrische hansworst, voor „een schit
terend woordvoeler, en tegelijkertijd 'n
volkomen machteloos woordfabrikant,
die gewetenloos knoeit en bederft". De
Maasbode achtte hem een zeer minder
waardig denker, J. van den Oude, (Ca-
rel van Nievelt) zag in Langs Lijnen
van Geleidelijkheid ,,'n noodelooze, voor
velen smakeloze, expositie van wat des
vleesches is". En dan waren er nog
de talrijke fatsoensrakkers van het type
C. H. den Hertog, die met gefronste
voorhoofden de bestraffende blanke
wijsvinger opstaken bij ,vdit zwelgen in
pure, licht-klare emoties, hand in hand
met een moraal van den vijfden rang":
de Knapperts en van Nessen en Huls
mannen, die als ferme jongens en stoere
knapen bij Jan Pieter Heye waren blij
ven stilstaan en met elkaar te klein
waren om naar de grootheid van Cou
perus te kunnen reiken.
Natuurlijk, van Deyssel had Eline
Vere „om te stelen" genoemd, maar
vond Majesteit onleesbaar en was over
Wereldvrede nog slechter te spreken.
Voor Frans Erens was Couperus „een
luchtige zanger, maar toch een groot
artist", Maurits Wagenvoort ik heb
het vaak genoeg uit zijn eigen mond
gehoord erkende de grootheid van
Couperus zonder voorbehoud, Willem
Kloos uitte zich opgetogen over Psyche,
maar uit zijn nalatenschap kwam door
publikatie in het maandblad Maatstaf
(aflevering 4-5, 1954zijn door de toen
malige Nederlandse Spectator geweiger
de bespreking van Couperus' dichtbun
del Een Lent van Vaerzen aan het licht,
waarin van „ongenietbare lectuur" word
gesproken, van een „overstelping con
fituren en suikergoed", een diskwalifica
tie die nog vleiend is vergeleken met
wat Kloos twee jaar later naar aanlei
ding van de bundel Orchideeën in De
Nieuwe Gids schreef over de „jongleur
met klankenreeksen van een weeke
onbeduidendheid, spreker ev. zinger met.
een krachtelooze radheid van tong".
EN ZO, MET WISSELENDE waar
dering, is het gebleven tot in de ja
ren van Forum, toen het dan einde
lijk kwam tot een onderkenning van
Couperus' ware grootte. Marsman, op
getogen over het verhaal De Binocle,
erkende ronduit dat hij zich voordien
Het borstbeeld dat de beeldhouwer
Bertus Sondaar in opdracht van Den
Haag heeft gemaakt.
had geërgerd aan „zijn vluchtigee scep
sis, waarvan ik de tragische bijsmaak
niet proefde", maar kon nu „zonder
te zwetsen" van hem zeggen „dat hij
het leven doorleden had" en de enige
Hollandse romancier was „waarbij het
woord grootheid geen schim wordt".
Menno ter Braak, critischer van oor
deel en allerminst bereid om naast
Couperus' „schildknaap" Henri van
Booven te gaan zitten aan de voeten
des meesters, acht de schrijver van de
Boeken der kleine Zielen en Van Ou
de Menschen „in sommige opzichten
geenszins de mindere van Dostojewski",
met deze vergelijking voor het eerst
het internationale niveau en het gees
telijk klimaat aanduidend waar Cou
perus onder zijn gelijken is. Hugo von
Hofmannsthal bevindt zich wellicht nog
dichter in Couperus' omgeving.
MAAR AL IS het eerbetoon, berus
tend op deugdelijke gronden, dan ook
niet uitgebleven en heeft Dr. H. W. van
Tricht in zijn „Louis Couperus" (1960)
een eerste, in veel opzichten geslaag
de poging ondernomen om de onder
en achtergronden van Couperus ts „ver
kennen" (zoals hij het noemde), de
vraag blijft of hij gelezen wordt buiten
„DE DOEM van de maïs" (Wereld
bibliotheek n.v.) door Miguel Angel
Asturias.
Deze in 1899 in Guatemala geboren
schrijver wordt tegenwoordig be
schouwd als de grootste romanschrijver
van Latijns Amerika. Zijn roman „De
doem van de maïs" geeft een beeld van
het leven van de bewoners van zijn
land. Aanvankelijk zal het de lezer niet
gemakkelijk vallen de draad van het
verhaal te volgen omdat Asturias ge
bruik maakt van een dichterlijke en
bloemrijke taal terwijl in het leven van
zijn romanfiguren werkelijkheid en ma
gische voorstellingen met elkaar wor
den vermengd. Wanneer men eenmaal
aan deze, voor ons Europeanen, geheel
andere levenssfeer is gewend, zal men
geleidelijk geboeid worden door de pak
kende beschrijvingen over mens en na
tuur in dit onbekende gebied.
„Een arts nam de vlucht" (Uitgeverij
De Fontein, Utrecht) door Herbert
L. Schrader.
Als de schrijver van de roman „Een
arts nam de vlucht" (De tweestrijd van
een dokter achter het ijzeren gordijn)
de bedoeling heeft gehad de vlucht van
een Oostduitse arts naar het „Vrije
Westen" aannemelijk te maken, dan is
hij daar niet volledig in geslaagd. Mo
gelijk zullen sommige lezers de be
schrijvingen over de werkzaamheden
van de arts in het Oostduitse zieken
huis, waarbij ingewikkelde medische
termen niet ontbreken, op prijs stellen.
De redenen, die uiteindelijk de aanlei
ding zijn van de vlucht van de hoofd
persoon van gene naar deze zijde van
het ijzeren gordijn lijken niet geheel
aanvaardbaar. Het ziet er naar uit dat
deze arts, wanneer hij werkelijk zou
hebben geleefd, in het Westen wel eens
met dezelfde problemen zou kunnen
worden geconfronteerd.
de vrij beperkte kring van litteratuur
kenners. Misschien hebben de publika
tie van de Verzamelde Werken en de
herdrukken van enkele afzonderlijke
boeken een wending ten goede gebracht,
maar de omzetcijfers, die Pierre H.
Dubois destijds op grond van zijn on
derzoek in de archieven van Uitgeverij
L. J. Veen publiceerde, stemmen niet
bepaald hoopvol. „De eerste druk van
De Berg van Licht (2500 exemplaren)
heeft er 40 jaar over gedaan, de 3500
exemplaren van Metamorfose 37 jaar,
de 2500 exemplaren van Oude Menschen
38 jaar.
Waarschijnlijk niet voordat deze fa
se van de Westerse cultuur volledig is
afgesloten schreef ik indertijd
zal de symbolische betekenis van de
schrijversfiguur Louis Couperus en
daarmee zijn meesterschap ten vol
le zijn erkend. Het thema van zijn
werk in al zijn variaties en metamor
fosen en de strijd van zijn leven, wer
den direct of indirect door deze kente
ring in het getij der eeuwen bepaald.
Ze was zijn noodlot en niet enkel het
zijne. Vooralsnog houd ik het daarop.
C. E. Dinaux