ONTHULLENDE TIJDSBEELDEN COUPERUS, ZOALS MEN HEM ZAG EN ZIET Toekomst wordt moeilijk vooi de Franse wonderkinderen en hun managers Tlieuuxe UITGAVEN voor Drie absurde éénahters van de jonge Pooi Mroxeh ZATERDAG 6 JULI 1963 <4 van ouds beproefde code. En door TiniIin]IIIIimiIlDI!IIII!IIiniIinUIIIlll!IIinnnil!llliniiniIl!I!IIIIIUIlinillllllllllll!I!!!l!!!I!ll!!ll!!in!IlIlIU!!IIIllIiraUIIIIIIllIllliniIlll!!Il!l(!iniIIIllIlIII!lIIUnilUiira!l[linnilUII!nil!HinilIlIIlillII ONBEGRIP EN HERWAARDERING iiimiiinniiiniiiiiiiiiiniiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinninniiiiiiiiiiinïïiüiiii r A(> DE KELDERTHEATERS hebben gedurende de Ween- se Feestweken van dit jaar hun reputatie een lans te wil len breken voor het hedendaags toneel wederom gestand gedaan. In het bijzonder gold dit het zogenaamde Kleine Theater in de Jozef stad, dat echter volstrekt niet in de Jozefstad, maar in het centrum: met name in het souterrain van het „Konzerthaus" is gelegen. Men speelde er drie één- akters van de nu ruim dertigjarige Pool Slawomir Mrozek, waarvan de laatste „KaroF vorig jaar reeds in de Ber- lijnse „Tribüne" was vertoond. Toen deze schouwburg met enige éénakt^r-programma's zijn bijdrage leverde aan de Feestweken van de voormalige Duitse hoofdstad. Over de hernieuwde betekenis van de éénakter in deze tijd een vorm, die speciaal voor de „Absurden" kon zijn uitgedacht is natuurlijk bij die gelegenheid het nodige gezegd. Te recht, want van de functies, die de éénakter in het vroegere toneel vervulde, is voor en door de hedendaagse auteurs weinig overeind gebleven. De verkorte handeling en het gecompri meerd conflict met handhaving der karakter-evolutie moesten plaatsma ken voor de situatieschets, voor mo mentopname en typering, beantwoor dende aan onze meer vertikaal ge richte blik en snellere ontvankelijk heid. Het werd een hernieuwde bezin ning op een vorm, die de taak kreeg rekening te houden met de spannin gen, waaronder ons huidige leven zich voltrekt en met de reacties, die er verband mee houden of daar het onmiddellijk gevolg van kunnen zijn. Mrozek behoort nu tot degenen, die deze moderne éénakter het zekerst en met een maximum aan effect han teert. En beter dan bij de zich nogal eens in uitweidingen en bespiegelin- genn verliezende Ionesco, kan men van deze schrijver leren, hoe deze vernieuwers wier verzamelnaam van „Absurden" in feite op een dwaalspoor leidt in hun voorstel ling der materie te werk willen gaan. Zich in het algemeen onderscheiden de door een nieuw en scherp onder zoek naar de essentie en de al of niet samenhang van woord en gebaar, de „KAROL", de titel van het laatste stuk, staat hier als begripsnaam voor de vijand, die overal te vinden is om als slachtoffer te dienen voor het een of ander dodelijk schot. Schutter is in zo'n geval altijd weer Domheidsmacht, die, door de brute kracht op weg ge holpen, naar bloed dorst, al hanteert hij dan ook het voorwendsel niet te kunnen zien. Bij voorkeur is het het intellect, dat hij, zij het buiten diens wil, maar door angst gedreven, tot zijn medeplich tige zal maken. Na ontfutseling dan van diens bril, waardoor het verstand bijziendeis geworden en voortaan als weerloze „Karol" een gemakkelij ke prooi. „Opa musz schiessen" her haalt de dienstvaardige kleinzoon tel- kensweer, als hij de willige handlan ger tot het kwaad met het kwasi- getroubleerde oude heertje komt bin nenvallen bij de ogendokter, die aan vankelijk nog zo argeloos is het man netje op diens gezichtsvermogen te wil len testen. En Opa zal „schiessen". Op alle Karols, die hem nog door verblin de en door de Macht uitgerangeerde dokters als buit zullen worden voorge zet. Dürrenmatt heeft eens gezegd dat sinds de wereld een farce is gewor den deze ook nog slechts als farce kan worden uitgebeeld. Heeft hij gelijk, dan is dit in ieder geval een klucht, die Scène uit „Karol", éénakter van Slawomir Mrozek. ons de lach in de keel doet verstikken. Want het kost weinig moeite in deze klucht van een „absurde" „satire" is hier beter op zijn plaats de wer kelijkheid te zien, waarin wij moeten leven. Een „Mene Tekel": deze Mro- zek-cyclus, bestaande uit een drietal werkjes, met hartebloed geschreven, al lijken op het eerste gezicht geest en verstand, die hier zijn ingeschakeld door een brillant auteur, primair. En een toneelavond, die men in Wenen niet mag missen. EEN BELEVENIS VAN gehele ande re aard bood het Ateliertheater, gele gen onder een „Kaffeehaus am Nasch- markt", dat tijdens de Feestweken de Bondspresident mocht ontvangen. Reden daarvoor: de pas ontdekte „jeugdzon de" van een geliefd acteur, die er in „Uraufführing" ging. „Hippodameia", Tragedie in 5 akten van Amton Wild gans is namelijk het stuk van een vijf tienjarige gymnasiast, waaruit zich in tegenstelling tot onze eigen al lang vergeelde zo niet verscheurde penne- vruchten uit de schooljaren voor de schrijver een toekomst laat voorspellen. Twee jaar geleden vond Lilly Wildgans, de weduwe, dit drama uit 1895 bij toe val in een archief en het bleek aan stonds een kostelijke ontdekking. Want naast de kans op verheldering van de blik op een reeds in de litteratuur ver ankerde figuur, roept het stuk, dat door de goede zorgen van regisseur Relin opvoerbaar werd gemaakt, voor iedere hoorder dierbare herinneringen op aan zijn jeugd. Wie, gelijk de jonge Wildgans, zijn Grillparzer en Schiller zo verwerkt, als in deze gedramatiseerde sage van de in de liefde omstreden Hippodameia aan den dag treedt, is reeds boven de middelmaat begaafd. Maar om de goe de dosis pathos die het stuk behekst Grieks moest het natuurlijk zijn, een tragedie ook en dan nog van niet gerin ge omvang! zou het wellicht toch niet in de feestweken voor het voetlicht zijn gebracht. Deze eerste proeve van zijn kunnen is echter voor een belang rijk deel pure poëzie en dat wel zo onbevangen en aandoenlijk, als alleen de voor de puberteit staande jongeling schap ons schenkt. Die in zijn dagboek je zal aantekenen: „Gestern in Latijn geprüft worden; genügend" en op de keerzijde van het blaadje schrijft: „Ja selbst das Leben ist gelieh'nes Gut, und jeden Augenblick kann es von dir zu- rückgefordert werden". Horen wij in zijn „Hippodameia „Und auch der Liebe Bild ist nur auf wolkigem schnell zerfliesendem Grund gemalt", dan raakt de gymnasiast precies zijn drama in het hart. En wie zou voor de lichte adoles- centie-weemoed van het: „Allzu bald schon kommt der Herbst heran und nimmt die Freude wieder von der Er- de" geheel ongevoelig kunnen blijven? Zo is er veel tedere dichterlijkheid vervat in deze prille verzen, wat maakt dat zij rijmelarij en holle klanken, die hoe zou het anders kunnen! deze „Hippodameia" ook bevat, gemakkelijk zijn vergeten. DE OPVOERING mocht zich met recht een deel van het succes toeëige- nen. Tegen de achtergrond van een schoolbord met gepenseelde aanduidin gen der wisselende entourages, vervul den de spelers gestoken in trui en spijkerbroek en wat Grieks-aandoen de accessoires hun taak precies zo als de jeugd zich voorstelt het werk van een uit hun midden te moeten „brengen". Er op los declamerend en accenten leggend in de enig juiste toon, die slechts zij zelf er voor in petto hebben. Hulde aan de regisseur, die deze toon van al zijn medewerkers wist te treffen en die bereikte dat, zon der insluiping van een valse noot, de eenvoud waarlijk echt kon blijven. In de keldertheaters krijgen talenten de gelegenheid zich te ontplooien, voor dat elders de grote „Bühne" wacht. Wij zouden Christine Merthan en Magdale- na Emez en niet minder Kurt Jager en Hannes Herret daar later graag ont moeten. M. v. D. (Van onze correspondent in Parijs) DE WET DIE HET Franse parle ment heeft aangenomen met het doel echte of opgeschroefde wonderkin deren tegen de exploitatie van hun ouders of managers te beschermen, heeft een enorme consternatie ver wekt in de kringen van de Parijse klein- en zelfs ook wel grootkunst. De wet verbiedt in het vervolg dat kinderen in films, voor de televisie, in circussen, theater of in de con certzaal zullen optreden zonder voorafgaande toestemming van de commissie waarin een kinderrechter door vertegenwoordigers van de verschillende ministeries wordt bij gestaan. De minister van Arbeid heeft al wel beloofd dat de nieuwe wet met onderscheidingsvermogen en souplesse zal worden toegepast, maar aangezien men ook in de kringen van de kunst enige ervaring met commissies heeft, mocht die mini steriële toezegging niet veel meer dan een sceptisch schouderophalen oogsten. ALVORENS MET DE opnamen van een film te beginnen moeten we, zo zei mij een grote producer, eerst zo'n veertig a vijftig officiële handtekeningen verzamelen. Als we nu ook nog voor elk kinderrolletje een aparte toestemming dienen los Minou Drouet te peuteren dan zie ik van die medewerking verder maar liever af. Wanneer deze wet een jaar eerder was aangenomen zou een der succes rijkste en zuiverste films uan dit seizoen „La guerre des Boutons" (de oorlog van de knopen), waarin het leven van een kindergemeenschap wordt beschreven, zeker nooit zijn opgenomen. En diezelfde wet zou ons eerder ook een der erkende meesterwerken van de Franse film, Clement's „Jeux Interdits", hebben kunnen kosten. NIET MINDER gealarmeerd toon de zich gisteren de directeur van het bekende Parijse jeugdtheater „Du petit Monde", die bang is zijn deu ren spoedig te zullen moeten slui ten. Ik zal moeilijk de klassieken van mijn repertoire als „Roodkapje en Klein Duimpje" door volwassenen kunnen laten spelen, zo luidde zijn verontruste conclusie. Eenzelfde ge luid liet de leiding horen van het wereldberoemde knapenkoor „Les petits Chanteurs la Croix de Bois", welks oprichter mgr. Maillet enige maanden geleden gestorven is. De stiefmoeder van het wonderkind Minou Drouet, dat zich, na de dicht kunst te hebben beoefend, nu sedert enkele jaren op het chanson en op de mode heeft geworpen, wenste geen commentaar te leveren. „Vraagt u Minou zelf maar wat ze van de heren denkt die ons nu het brood uit de mond willen stoten." NIETTEMIN ZIJN die heren van het parlement het op dit punt nu juist voor het eerst in de geschiede nis roerend eens geweest. De wet werd door de hele kamer van Gaul listen tot communisten met unanie me stemmen aangenomen. In die wet is bovendien de bepaling opge nomen dat de honoraria van de kin deren welke de toestemming tot op treden gekregen hebben tot aan hun zestiende jaar in een speciale kas zullen moeten blijven berusten. De animo van ouders om de ware of vermeende talenten van hun kin deren te exploiteren en verzilveren zal door de de nieuwe wet dus zeker wel wat getemperd worden. Men mag echter hopen dat ook in dit ge val de soep niet zo heet zal worden gegeten als ze nu wordt opgediend. een intelligentieproef, niet in de laat ste plaats voor de hoorder, die echter zijn oplettendheid met menig verras send „spotlight" ziet beloond. HOORT MEN DE IN Wenen opge voerde cyclus, dan bevreemdt het niet, dat Mrozek, die thans in Warschau leeft zijn loopbaan als karikaturist voor tijd schriften en kranten is begonnen. Dan volgen van hem twee banden satiren en een theaterwerk „Die Polizei", be heerst door het thema, dat deze schrij ver zal blijven obsederen en dat ook aan de drie éénakters ten grondslag ligt: de botsing tussen mens en macht, tussen geest en geweld; motief, dat ook de kern uitmaakt van het werk der andere „absurden". Want hetgeen deze Mrozek achtervolgt: het leven, gericht door angst voor de naamloze bedrei ging, de vrijheid, belaagd en 'onder mijnd door een volstrekt redeloze in quisitie, kwelt immers in gelijke mate Beckett én Ionesco, Adamor- en Pinter. En zijn allen al niet door Kafka op dit spoor gezet? In „Strip-Tease", de eerste van de drie Mrozek-stukken, worden twee man nen door het dwingend gebaar van een reuze hand werktuig van het ano nieme „Apparaat" letterlijk in hun hemd gezet. Is het zover met ze geko men, dan blijkt dit hemd de gewone gevangeniskledij te zijn. Verwondering schijnt misplaatst. Want, al debatte rend over de vrije wil en bet op inner lijke standvastigheid gebaseerde gevoel van eigenwaarde probleem, dat ieder van hen van een verschillend standpunt uit benadert hebben beiden telkens terrein verloren aan de in-grijpende hand, die hen, stuk voor stuk, zich van hun kleren laat ontdoen. Van de eerst zo breed opgezette dialoog, beklem toond door het betogende gebaar, maar allengs gedegradeerd tot een nog nau welijks geestelijk capriool in het lucht ledige en een steeds belachelijker ges te, rest uiteindelijk als laatste en meest vernederende woord: een verzoek om vergeving, dat zij op deze wereld zijn gezetWat valt er dan nog te vra gen, als beiden ten slotte door de Hand ook nog uit de kamer worden wegge- troond? DE TWEEDE ééNAKTER, getiteld „Auf Hoher See", toont ons drie schip breukelingen op een vlot een stuk niemandsland aan gene zijde van het Leven waar in een ideologisch en op „democratische" wijze gevoerd gesprek twee van hen de „fijnbesnaarde" van de drie weten te overtuigen, hoe be voorrecht hij is, die in de hongertoe- stand, waarin men is komen te verke ren, de offerdood mag sterven. Wat hier wil zeggen door de anderen met huid en haar te worden opgegeten. Een geluksgevoel, dat natuurlijk stand zal houden. Ook als er „op slag van twaalf" toch nog een blik voedsel blijkt gevon den. Want wat betekent een hapje men senvlees tegen de kracht van de idee, die de 2 aspirant-slachters zich be- ijv -en en wie waagt hier te spre ken van spitsvondigheid?! met kracht van argumenten bloot te leggen. Er is immers boven de gewone, banale vrijheid nog een andere, die de „ware" is. Al gaat er dan in de ogen van de, aan die banale vrijheid verslaafde ster velingen achter de „enige ware" een tikje kannibalisme schuil. Bijtende sa tire: hoe in allerlei fraseologie op 's Le vens kosten met het zogenaamd, onver mijdelijke", hersenspoeling wordt be dreven. MM «MM ONLANGS, DE TIENDE JUNI, was het een eeuw geleden dat Louis Cou perus te Den Haag werd geboren, binnenkort, de zestiende juli, zal voor de veertigste keer zijn sterfdag verjaren, en nog steeds is het twijfelachtig of deze onvergelijkelijke romancier nü, meer dan tijdens zijn leven, een véelgelezen schrijver kan worden genoemd. Er is hem in dit Couperus-jaar alle mogelijke hulde gebracht. De Haagse Comedie heeft fragmenten van en over hem opge- ALLE BEKORING immers van zijn verfijnde woordkunst, alle ten toon gespreide behaagzucht, al het dandyisme van de langoureuze mid dagdromer van midzomerloomtes, heel dat precieuze gebaar, waren een bezwering van de „ring van het Noodlot", die hij om zich heen wist, van de tragiek van het menselijk be staan, een pose inderdaad, maar van een voornaamheid die de melan cholie van zijn levensgevoel niet de kans gaf hem tot wanhoop te drijven. De legende van de esthetische levens flaneur, waaraan hij met zijn verschij ning, ten dele ook met de koketterieën van zijn korte proza, rijkelijk voedsel gaf, was hem waarschijnlijk een niet onwelkom pantser, waarachter hij zich uit aristocratisch voorbehoud kon schuilhouden en distanciëren van zijn romanfiguren: „ik kan mij splitsen in deelen, die zich bezielen tot geheelen, maar heelemaal geef ik me niet. Dat is nog een rest van pruderie in me, of schaamte, of ijdelheid, of alles te zamen of iets anders": en juist dat Louis Couperus andere, biologisch, geestelijk en artis tiek; maakte hem onvatbaar voor de oordelende en veroordelende middel maat en moeilijk benaderbaar voor de begaafderen onder zijn tijdgenoten. WIE HEEFT DESTIJDS de waarach tigheid van zijn levensvreugde in de sceptische droefgeestigheid, zijn levens onzekerheid, zijn kwellende twijfel aan de zin van zijn doen en laten, kort om zijn tragiek, doorzien? „Soms", schrijft hij twee jaar voor zijn dood in zijn autobiografische „In Londen", „ver stikte ik die twijfel met luchthartigheid voor een ogenblik, maar welke de mon bestrijdt de mens tot de over winning toe met luchthartigheid?" Ge loofde men hem op zijn woord, en als men hem geloofde, gaf men zich er dan rekenschap van, dat hier iets an ders gaande was dan het zogenaamde „fin-de-siècle", de ziekte van de tijd, de „verveling"? Dat door Couperus (en ook door Marceilus Emants) de seculaire leegte werd gevoeld, die later door Karl Jaspers als „Ode des Daseins" gesig naleerd zou worden als karakteristiek voor het moderne levensgevoel? De studie, die de Vlaamse Couperus specialist Mare Galle dezer dagen on der de titel „Couperus in de kritiek" heeft doen verschijnen bij de uitgeverij Polak en Van Gennep in de serie „Kar tons", geeft een levendig, soms ver bluffend beeld van de ambivalente reac ties van Couperus' critiserende tijdge noten. Al is het boek niet systematisch en volledig genoeg om daaruit een be trouwbare balans samen te stellen van de bewondering en de afwijzing, die in een potsierlijke mengeling de betekenis van zijn schrijverschap in het geding brachten, aan de omstredenheid van Couperus' werk als geheel laten de door Gaile verzamelde uitspraken geen twij fel, aan het onbegrip zowel in het lo vende als in het misprijzende aan de kleinzieligheid en benepen boosaar digheden evenmin. Meer dan eens werd de waardering getemperd door verklei nende „maar's", de afkeuring verzoet door roemende „en toch's". Wist men, op enkele uitzonderingen na, niet goed raad met 'n romancier die de Holland se perken zover te buiten en in het beste van zijn oeuvre Eline Vere, De Boeken der Kleine Zielen, Van Oude Menschen, De Stille Kracht ook te boven ging? HET HEEFT ER VEEL VAN! De Vla- voerd, 's-Gravenhage eerde zijn nagedachtenis met de onthulling van een borst beeld, Albert Vogel droeg uit zijn werk voor, zijn levensloop werd karakteristiek verbeeld in een door het Letterkundig Museum uitgegeven Schrijversprenten boek, er werden waarderende beschouwingen aan hem gewijd, maar zou men willen weten is de twaalfdelige uitgave van zijn V erzamelde Werken vlot en geheel van de hand gegaan, wordt hij gelézen, wordt hij verstaan, wordt hij eindelijk ten volle herkend en erkend als de schrijver, die als geen van zijn tijdgenoten de verschuivingen registreerde die de continuïteit van de Europese ming Jules Persijn schreef hem een sa- lonziel toe, een anonieme kunstkriticus noemde hem in De Standaard een dé cadent, Johan de Meester rekende Aan de Weg der Vreugde tot de spoorweg- lectuur, Israël Querido hield hem voor een lyrische hansworst, voor „een schit terend woordvoeler, en tegelijkertijd 'n volkomen machteloos woordfabrikant, die gewetenloos knoeit en bederft". De Maasbode achtte hem een zeer minder waardig denker, J. van den Oude, (Ca- rel van Nievelt) zag in Langs Lijnen van Geleidelijkheid ,,'n noodelooze, voor velen smakeloze, expositie van wat des vleesches is". En dan waren er nog de talrijke fatsoensrakkers van het type C. H. den Hertog, die met gefronste voorhoofden de bestraffende blanke wijsvinger opstaken bij ,vdit zwelgen in pure, licht-klare emoties, hand in hand met een moraal van den vijfden rang": de Knapperts en van Nessen en Huls mannen, die als ferme jongens en stoere knapen bij Jan Pieter Heye waren blij ven stilstaan en met elkaar te klein waren om naar de grootheid van Cou perus te kunnen reiken. Natuurlijk, van Deyssel had Eline Vere „om te stelen" genoemd, maar vond Majesteit onleesbaar en was over Wereldvrede nog slechter te spreken. Voor Frans Erens was Couperus „een luchtige zanger, maar toch een groot artist", Maurits Wagenvoort ik heb het vaak genoeg uit zijn eigen mond gehoord erkende de grootheid van Couperus zonder voorbehoud, Willem Kloos uitte zich opgetogen over Psyche, maar uit zijn nalatenschap kwam door publikatie in het maandblad Maatstaf (aflevering 4-5, 1954zijn door de toen malige Nederlandse Spectator geweiger de bespreking van Couperus' dichtbun del Een Lent van Vaerzen aan het licht, waarin van „ongenietbare lectuur" word gesproken, van een „overstelping con fituren en suikergoed", een diskwalifica tie die nog vleiend is vergeleken met wat Kloos twee jaar later naar aanlei ding van de bundel Orchideeën in De Nieuwe Gids schreef over de „jongleur met klankenreeksen van een weeke onbeduidendheid, spreker ev. zinger met. een krachtelooze radheid van tong". EN ZO, MET WISSELENDE waar dering, is het gebleven tot in de ja ren van Forum, toen het dan einde lijk kwam tot een onderkenning van Couperus' ware grootte. Marsman, op getogen over het verhaal De Binocle, erkende ronduit dat hij zich voordien Het borstbeeld dat de beeldhouwer Bertus Sondaar in opdracht van Den Haag heeft gemaakt. had geërgerd aan „zijn vluchtigee scep sis, waarvan ik de tragische bijsmaak niet proefde", maar kon nu „zonder te zwetsen" van hem zeggen „dat hij het leven doorleden had" en de enige Hollandse romancier was „waarbij het woord grootheid geen schim wordt". Menno ter Braak, critischer van oor deel en allerminst bereid om naast Couperus' „schildknaap" Henri van Booven te gaan zitten aan de voeten des meesters, acht de schrijver van de Boeken der kleine Zielen en Van Ou de Menschen „in sommige opzichten geenszins de mindere van Dostojewski", met deze vergelijking voor het eerst het internationale niveau en het gees telijk klimaat aanduidend waar Cou perus onder zijn gelijken is. Hugo von Hofmannsthal bevindt zich wellicht nog dichter in Couperus' omgeving. MAAR AL IS het eerbetoon, berus tend op deugdelijke gronden, dan ook niet uitgebleven en heeft Dr. H. W. van Tricht in zijn „Louis Couperus" (1960) een eerste, in veel opzichten geslaag de poging ondernomen om de onder en achtergronden van Couperus ts „ver kennen" (zoals hij het noemde), de vraag blijft of hij gelezen wordt buiten „DE DOEM van de maïs" (Wereld bibliotheek n.v.) door Miguel Angel Asturias. Deze in 1899 in Guatemala geboren schrijver wordt tegenwoordig be schouwd als de grootste romanschrijver van Latijns Amerika. Zijn roman „De doem van de maïs" geeft een beeld van het leven van de bewoners van zijn land. Aanvankelijk zal het de lezer niet gemakkelijk vallen de draad van het verhaal te volgen omdat Asturias ge bruik maakt van een dichterlijke en bloemrijke taal terwijl in het leven van zijn romanfiguren werkelijkheid en ma gische voorstellingen met elkaar wor den vermengd. Wanneer men eenmaal aan deze, voor ons Europeanen, geheel andere levenssfeer is gewend, zal men geleidelijk geboeid worden door de pak kende beschrijvingen over mens en na tuur in dit onbekende gebied. „Een arts nam de vlucht" (Uitgeverij De Fontein, Utrecht) door Herbert L. Schrader. Als de schrijver van de roman „Een arts nam de vlucht" (De tweestrijd van een dokter achter het ijzeren gordijn) de bedoeling heeft gehad de vlucht van een Oostduitse arts naar het „Vrije Westen" aannemelijk te maken, dan is hij daar niet volledig in geslaagd. Mo gelijk zullen sommige lezers de be schrijvingen over de werkzaamheden van de arts in het Oostduitse zieken huis, waarbij ingewikkelde medische termen niet ontbreken, op prijs stellen. De redenen, die uiteindelijk de aanlei ding zijn van de vlucht van de hoofd persoon van gene naar deze zijde van het ijzeren gordijn lijken niet geheel aanvaardbaar. Het ziet er naar uit dat deze arts, wanneer hij werkelijk zou hebben geleefd, in het Westen wel eens met dezelfde problemen zou kunnen worden geconfronteerd. de vrij beperkte kring van litteratuur kenners. Misschien hebben de publika tie van de Verzamelde Werken en de herdrukken van enkele afzonderlijke boeken een wending ten goede gebracht, maar de omzetcijfers, die Pierre H. Dubois destijds op grond van zijn on derzoek in de archieven van Uitgeverij L. J. Veen publiceerde, stemmen niet bepaald hoopvol. „De eerste druk van De Berg van Licht (2500 exemplaren) heeft er 40 jaar over gedaan, de 3500 exemplaren van Metamorfose 37 jaar, de 2500 exemplaren van Oude Menschen 38 jaar. Waarschijnlijk niet voordat deze fa se van de Westerse cultuur volledig is afgesloten schreef ik indertijd zal de symbolische betekenis van de schrijversfiguur Louis Couperus en daarmee zijn meesterschap ten vol le zijn erkend. Het thema van zijn werk in al zijn variaties en metamor fosen en de strijd van zijn leven, wer den direct of indirect door deze kente ring in het getij der eeuwen bepaald. Ze was zijn noodlot en niet enkel het zijne. Vooralsnog houd ik het daarop. C. E. Dinaux

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1963 | | pagina 14