Moord op Majorca
PANDA EN DE MEESTER^FLESSER
Slechts een handvol
ruiterstandbeelden
markeert Nederlands
roemruchte verleden
Beroemde poppenmoeder 80 jaar
11
door Paul Tabori
DINSDAG 17 SEPTEMBER 1963
m
Ons vervolgverhaal
ï>s.'
W. S.
Zijn bruidsschat en
uitzet nog modern?
14).
De kleine man stond aan zijn keurige
sikje te trekken; zijn witlinnen pak
was gekreukeld en stoffig. Van de an
dere drie mannen was er één in uni
form; de andere twee \yaren, vreemd
genoeg, in het zwart gekleed. Ze za
gen eruit als advocaten of zakenlie
den, die regelrecht uit een stoffig kan
toor kwamen.
Calvo knikte naar de anderen. Hij
zei niets, maar legde zijn hand op
Barretts arm en duwde de Engels
man dichter bij de bundel op de rot
sen. Hij boog zich voorover en trok
het zeil weg.
„Is dit het lijk dat u drie nachten
geleden hebt gezien?" vroeg de ka
pitein.
Het lijk had in het water gelegen;
het was geen prettig gezicht. Barrett
keek er strak naar en zelfs zijn maag,
die toch heel wat verdragen kon,
draaide om in zijn lichaam.
Dit verminkte lichaam.het ver
morzelde gezichtHij herkende
de aan flarden gescheurde smoking
nog. De lakschoen was gebarsten
maar hing als door een wonder nog
aan de verwrongen voet.
Hij keek op. Er viel een gespannen
stilte in. De zes mannen om hem
heen stonden doodstil. Manuels ogen
stonden glazig, zijn lippen bewogen
zonder geluid te maken.
De politieman in uniform was de
enige wiens gezicht alleen maar ver
veling uitdrukte. De kleine kolonel
stond onbeweeglijk met een pluk van
zijn baard tussen wijsvinger en mid
delvinger. De twee officieel uitziende
mannen bogen zich naar voren en
keken gespannen naar Stephen; Calvo
grinnikte verwachtingsvol.
„Ja-a, ik
Stephen hield plotseling op. Hij boog
zich weer over het lijk. Er was een
sliert zeewier vastgeraakt in het
vlees waar het gezicht behoorde te
zitten. Hij overwon zijn walging en
trok het weg. Hij keek nog eens. Toen
kwam hij overeind en veegde met een
driftig gebaar zijn hand langs zijn
broekspijp af. „Nee," zei hij en z'n
stem klonk ongewoon luid. „Nee. Dit
is niet hetzelfde lichaam."
Manuel schreeuwde:
„Maar senor
„Stil!" siste de kapitein.
De anderen zeiden niets. Calvo boog
zich langzaam voorover en trok het
zeil over het lijk.
Een van de mannen in het zwart zei
in het Engels;
„U beseft toch wel, kapitein, dat dit
het woord van één man is tegenover
dat van ons.
„Natuurlijk, mijnheer Morgan," zei
de kapitein glimlachend. „Dat besef
ik heel goed. Hoewel dat niet zo erg
is. Het andere lijk indien dat er
is is slechts door twee personen
gezien de taxi-chauffeur en mijn
heer Barrett. Manuel zegt dat het
hetzelfde lijk is. Mijnheer Barrett
zegt van niet."
De man, die door de kapitein met
Morgan werd aangesproken, was ma
ger en had een grote kromme neus
en bijzonder dunne lippen. Hij ^trok
zenuwachtig aan zijn linker oor.'
„Ik begrijp niet dat dat er iets toe
doet," zei hij. „Bent u bereid het -li
chaam aan de familie af te staan?"
■Stephen voelde zijn geïrriteerdheid
toenemen. Hij had er geen flauw idee
van wat dit allemaal te betekenen
had, maar daa' hij hierheen meege
sleurd was, had hij ook het recht dit
te weten, vond hij. Maar weer voelde
hij Calvo's hand met een lichte druk
op zijn arm, als een waarschuwing;
hij hield daarom zijn mond.
De kapitein schudde zachtjes zijn
hoofd. Mijnheer Morgan fronste zijn
voorhoofd. De andere man in het
zwart keek beslist ongelukkig. Kolo
nel Demarest stond weer aan zijn
baardje te plukken. Manuel stond wei
nig op zijn gemak heen en weer te
schuifelen.
„Maarbegon Morgan.
„Het spijt me," zei Calvo. „Totdat
we helemaal overtuigd zijn moet het
lijk in Palma blijven. U begrijpt na
tuurlijk dat ik er zeker van wil zijn
dat het juiste lijk onder de juiste
naam wordt begraven
De agent werd achtergelaten om het
met het zeil toegedekte lichaam te
bewaken. Morgan, zijn collega
wiens naam Stephen later pas te we
ten kwam en de kleine kolonel
vertrokken in een zwarte auto. Ma
nuel reed 'weg in zijn taxi. Toen ze
allemaal uit het zicht waren, keek
Calvo op zijn horloge een gouden
exemplaar met een gouden band
en zei:
„Vindt u het te vroeg voor een
drankje?"
„Niet na deze inspectiereis," ant
woordde Stephen. Hij voelde zich een
beetje misselijk.
„Laten we dan gaan."
Calvo ging hem voor naar het-café
terras aan de andere kant van het
strand. Het lag verlaten. Hij klapte
tweemaal in zijn handen. Er ver
scheen een dikke ober. Calvo bestelde
een vermouth; Barrett vroeg cognac.
Geen van beiden sprak totdat de gla
zen voor hen waren neergezet.
„En?" begon Barrett.
„Bent u er beslist zeker van?"
vroeg de kapitein.
„Ja.
„Waarom?"
„Er kunnen vreemde dingen gebeu
ren met een lijk vooral als ze een
dag of twee in het water hebben ge
legen."
„Uw ervaring op dit punt moet gro
ter zijn dan de mijne," grinnikte
Calvo. „Maar ik weet er wel iets van.
Ik ben het met u eens."
„Waar werd het opgevist?"
„Het is aangespoeld op Pantaleu
vannacht."
„Waar is dat?"
De kapitein wees met zijn hoofd
naar een klein, boomloos eilandje dat
in het midden van de baai oprees,
een paar honderd meter van de plaats
waar ze zaten. Daar achter lag het
veel grotere Dragonera met de twee
verblindend witte vuurtorens, één aan
iedere kant.
„Dat is Pantaleu," zei Calvo. „Een
erg belangrijke plaats in de geschie
denis van Majorca. Koning Jaimo de
Veroveraar landde er en wachtte er
twee dagen voor hij zich in Cala San
ta Ponsa ontscheepte om Majorca
voor Spanje te veroveren."
„Het stoffelijk overschot spoelde
dus daar aan'"
„Ja, in een rotsachtige inham, aan
dié kant. Een visser vond het. Hij
waarschuwde de enige politieman die
er is in San Telmo. De waarschuw
de mij omdat dit een deel is van
hét gebied van Andraitx. dat was"
om drie uur vannacht."
Hij ledigde zijn glas en stak zijn
hand op voor nóg één.
„Maar u wilde me vertellen.
„Ja", Barrett zweeg even. „Zout
water en knabbelende vissen kunnen
veel vernielingen aanrichten. Maar ze
kunnen niet een gouden tand verwis
selen voor een gewone."
Het was nu de beurt van de kapi
tein om stil te zijn. Hij wachtte tot
hun glazen weer gevuld waren en
vroeg de ober de fles cognac te bren
gen, welke hij voor Barrett neerzet
te.
„Bedoelt u dat degeen die u drie
nachten geleden op de weg zag, een
gouden tand had?"
„Een zeer opvallende zelfs."
„En deze niet", stelde de kapitein
nadenkend vast. „Dat is vreemd".
„Hoezo? Twee lijken verschillen
de tanden."
„Natuurlijk. Maar eerst u was
er niet zeker van. En Manuel identi
ficeerde het beslist als dat wat u had
gevonden.
„Manuel heeft niet goed gekeken.
Of misschien had hij er een reden
voor".
„Als dat zo is, kan ik beter eens
nagaan wat die reden is", zei de ka
pitein.
„Maar dat is niet het meest eigen
aardige van deze zaak", merkte Bar
rett op.
„Het zijn twee verschillende licha
men maar alleen vanwege de ont
brekende gouden tand. Anders was ik
het met Manuel eens geweest".
(Wordt vervolgd
ER IS WEL eens betoogd, dat men het karakter van een
volk kan afmeten aan de aard van zijn monumenten. Als dat
waar is, komt ons land er niet slecht af. Standbeelden zijn
in Nederland over het algemeen dun gezaaid. Dat zou onze
spaarzaamheid en onze afkeer van pronk en praal kunnen
bewijzen. Naakten in brons of steen vindt men vrijwel
nergens in het openbaar tentoongesteld: wij zijn een deugd
zaam volkje, dwars van zedeloze blotigheid. Maar ook' voor
onze nationale helden zijn weinig standbeelden opgericht,
dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Duitsland, waar in vrij
wel iedere plaats van enige omvang minstens één stoere
keizer of veldheer op steigerend ros en dan liefst nog met
getrokken zwaard op een sokkel te pronken staat. Wij zijn
altijd wat benauwd geweest voor dit soort idolatrie-aan-de-
openbare-weg en met veldheren hebben wij gelukkig
nooit veel opgehad. Wel treft men hier en daar, veelal weg
gestopt in museumtuinen en openbare gebouwen, een aantal
portretbustes en plastieken van grote staatslieden, geleerden
en andere denkers.
DE MEESTEN van dit soort beeldhouwwerken dateren uit
de vorige eeuw of uit deze eeuw. Uit voorafgaande eeuwen zijn
maar zeer weinig standbeelden bewhard gebleven, waaraan
wellicht ons barre klimaat schuld draagt. Zandstenen beelden
verweren bijzonder snel, graniet en marmer worden op den duur
ook door regen en wind, vorst en opdooi vernield en alleen
bronzen monumenten kunnen de tand des tijds redelijk weer
staan, althans als zij goed onderhouden worden. Maar ook daar
aan heeft het in ons land vaak ontbroken.
Na dit alles zal het niemand verbazen, dat wij op het stuk
van ruiterstandbeelden bijzonder karig bedeeld zijn. Er zijn
er bij mijn weten nog slechts een handvol te vinden, te weten
Prins Willem I, de „Koning-Stadhouder" Willem III, Koning
Willem II, de Evangelieprediker Willibrord en Keizer Karei
de Grote. De drie eerstgenoemden zijn bronzen, Willbrord is
uit steen gehouwen en Kafel de Grote, als ik het wel heb.
van ijzer.
PRINS WILLEM I staat aan het Noordeinde in Den Haag,
recht tegenover het voormalige paleis. De prins zit in kaars
rechte houding te paard, vermoedelijk niet geheel natuur
getrouw, want de heerruiter uit die tijd had meer een „staande
zit", met rechte benen en niet gebogen in de knie. Het paard
is een prachtig werkstuk omdat het, in draf afgebeeld, slechts
met twee benen op de sokkel rust. Gezièn de kniehouding en
de buiging van de hals mag men aannemen dat dit een soort
„Stolztrab" („hogeschool-draf") moet uit
beelden die uit Duitsland was komen over
waaien. Het beeld werd de vorige eeuw
vervaardigd op last van Koning Willem II.
KONING-STADHOUDER WILLEM III.
Dit stahdbeeld werd omstreeks de twin
tiger jaren gegoten en geplaatst op het
Kasteelplein te Breda, dat vanouds een
Oranje-residentie was. De Oranjes waren
baronnen van Breda. Van Prins Willem III,
de latere koning van Engeland, treft men
nog tal van herinneringen in het „Kasteel"
(thans militaire academie) aan. Het merk
waardige van het ruiterstandbeeld is, dat
de vorst zijn voeten verkeerd in de stijg
beugels heeft gestoken (gedraaide beugel-
riemen zoals iedere landelijke ruiter weet!)
Overigens is dit een «bïjZcmder fraai beeld;
KONING Wiï.fJvM TI Voor déze bij
zonder populaire vorst werd reeds in 1853
dus vier jaar na zijn overlijden in
Tilburg een standbeeld opgericht. Natuur
lijk te paard, want Willem II was ruiter
in hart en nieren. Hij heeft zelfs nimmer
,p Prinsjesdag de Staten-Generaal „per
...atiekaros" willen openen. Zelfs toen hij
reeds ernstig ziek was steeg hij nog te
paard Hij was een voortreffelijk ruiter,
.ermoedelijk de beste van alle Oranje-
orsten. Het paard waarop hij afgebeeld
werd heeft bijzonder veel weg van dat
can Willem I. De zit van de ruiter is cor
rect 19de-eeuws.
Wel een zeer bijzonder stuk is het ruiter
standbeeld van Willibrord in Utrecht, dat
in 1939 gehouwen is door de Westvlaamse
beeldhouwer Termote, een Jeerling van
prof. Bronner. Termote is vooral bekend
als schepper van kerkelijke kunst, maar
heeft ook in wijder kring grote bekend
heid gekregen door zijn twee ruiterstand
beelden. Een daarvan is de genoemde
Willibrord, de ander een onlangs in Nij
megen opgesteld beeld van Karei de Grote.
*NU ZAL DE paardenvriend wellicht met
meer voldoening naar de rijpaarden der
Oranjevorsten kijken dan naar Termote's
scheppingen, het zware werkpaardachtige
hors van de Evangelieprediker en het
woeste, uit indrukwekkend-massale spier-
partijen opgebouwde strijdros van Carolus
Magnus. Men bedenke daarbij echter, dat
Willibrord moeilijk op een edele volbloed
afgebeeld had kunnen worden, alleen al
dahrom omdat er in zijn tijd de vroege
middeleeuwen nog geen volbloeds wa-
Het fraaie naturalistische ruiter
standbeeld van Prins Willem I aan
het Noordeinde in Den Haag.
ren. Ook het paard van Karei de Grote
moet men niet naar hippische maatstaven
gaan opmeten: Termote heeft geen „na
turalistisch" paard willen uitbeelden, maar
meer de symboliek van een machtig ros,
dat op zijn geweldige rug de nog gewel
diger heerser torst: de grote Franken-
koning die het christendom verbreidde
door de macht van zijn zwaard. In die zin
behoort dit standbeeld volgens de kenners
tot de imposantste kunstwerken van de
hedendaagse beeldhouwkunst.
.MEN MAG aannemen dat de meeste
beeldhouwers in vroeger tijden niet erg
'gebrand waren op opdrachten voor ruiter
standbeelden. Niet alleen kwamen die op
drachten meestal van vorstelijke (en dus
bijzonder veeleisende) personen, maar
bovendien moesten de uit te beelden fi
guren, dus zowel „man" als „paard", zo in
drukwekkend mogelijk op het kunstwerk
verschijnen: de ruiter trots, met edele trek
ken en prima ,,zit", het ros vurig en sier
lijk, in biologisch juiste proporties, het
geheel doortrokken van nobele strijdlust
en verheven rijkunst.
OOK VAN DE GIETERS (de meeste rui
terstandbeelden zijn van brons) werd groot
vakmanschap vereist, vooral wat betreft
de kennis der samengestelde metalen.
Brons is een legering en voor standbeelden
moet deze legering een roodachtig-gele
kleur hebben, fijnkorrelig op de „breuk"
zijn, zich moeiteloos laten vijlen en be
werken en bij het smelten zó dun vloeibaar
zijn, dat zij tot de kleinste holten van de
vorm doordringt. Na het afkoelen moet
het een gelijkmatige massa vormen, sterk
genoeg om tegen stoten en wrijving be
stand te zijn en tevens zodanig, dat het in
korte tijd vanzelf of door bijtmiddelen een
egale ftantiek"-groene oxydekleur (de „pa
tina") aanneemt. Om u een idee te geven
van de samenstelling van „standbeelden
brons" zij vermeld, dat het standbeeld van
Hendrik IV op de Pont Neuf te Parijs
89.62 percent koper bevatte, 4,2 percent
zink, 5,7 percent tin en 0.48 percent lood!
In moderne standbeelden komt meer zink
voor, maar ook nu nog is dat gieten een
bijzonder precair procédé.
36. Joris hoefde niet lang te wachten op de uitwerking
van zijn goedgeefse gedachten. Weldra klopte Panda
hem hartelijk op de schouder en sprak: „Ge zijt een
waar vriend, Joris, en een blijk van onze grote vriend
schap zou ik zeer op prijs stellen." „Hoe nu?" vroeg
Joris verwonderd, „wat spreekt ge vreemd, makkertje.
En wat bedoelt ge met een blijk van vrie Met
een verschrikte kreet brak hij zijn zin af. „Wat?!"
vervolgde hij schril, „hebt ge mijn horloge gestolen?
Dus dat was de bedoeling van die vriendelijke schou
derklopjes! Foei, Panda! Schaam u wat! En geef dat
horloge terug!" „Tut tut," sprak Panda, verwonderd de
wenkbrauwen optrekkend, „vanwaar die inhaligheid,
voortreffelijke vriend? Is het niet beter te geven dan te
ontvangen?" Zonder antwoord op deze vraag af te
wachten diende hij de ander een nieuwe serie klopjes
toe en hoewel Joris meteen argwanend terugdeinsde,
bleef ook dit geklop niet zonder gevolgen. „M.maar
dat is helemaal de bedoeling niet," stamelde Joris ont
daan,
Termote's Willibrord, dat in Utrecht
staat: een prachtige groep, die „even
wichtige rust, magistrale eenvoud
en heilige ernst ademt."
De helft van alle meisjes in Duitsland,
die gaan trouwen, brengt een uitzet mee.
Dit geldt echter niet overal. Meisjes in
Zuid-Duitsland en op het platteland bren
gen vaker een uitzet mee, dan de bewoon
sters van de grote steden in Noord-Duits-
land. Dit werd vastgesteld door het „Insti
tuut voor Demoskopie" in Allensbach, dat
hieromtrent 'n onderzoek bij echtparen in
stelde. Aan het gebruik, de dochters een
uitzet te geven hielden de vaders uit de
grootoudersgeneratie nog betrekkelijk
streng de hand. 76 percent van alle echtpa
ren boven de 60 verklaarden, dat zij een
uitzet hadden meegekregen. Van de gene
ratie van 45-49 jaar ■jvas dit nog maar bij
67 procent het geval, van de 30- tot 44-ja-
rigen kreeg ruim de helft een uitzet mef.
Van de jongste groep der echtgenoten tót
30 jaar heeft 49. procent een uitzet.
Bij landbouwers is het algemeen ge
bruikelijk de huwende dochters een uit
zet en een bruidsschat mee te geven. In
de grote steden daarentegen is dit niet
het geval,
TOEN KaTIIE KRUSE haar eerste
pop maakte dat was in 1907 was dat
alleen voor huiselijk gebruik. Haar vijf
kinderen, maar bovenal haar echtgenoot,
de in die dagen beroemde Berlijnse
beeldhouwer Max Kruse, vonden het
speelgoed, dat te koop was ronduit „af
schuwelijk". Terwijl haar man portret
bustes maakte van in die dagen beroem
de personen, zoals Max Liebermann en
Walter Leistikov, begon zijn vrouw die
toneelspeelster geweest was, te knut
selen. Als voorbeeld nam zij haar zoon
tjes „Maxel" en „Michael".
SINDSDIEN is de roem van (nu wijlen)
professor Max Kruse verbleekt. Zijn vrouw
echter, die op 17 september tachtig jaar
wordt, is wereldberoemd gebleven. Zij zal
haar verjaardag in München vieren met
haar twee zonen: Max, die directeur van
de Kruse-poppenfabriek in Donauwörth
is, en Michael, die daarvoor uit Afrika
overkomt. Twee andere zonen zijn tijdens
de oorlog gesneuveld.
MEER DAN een halve eeuw is het ge
leden, dat de Ka,the Kruse-poppenindustrie
geboren werd. In 1910 toonde de jonge
vrouw haar poppen met zachte, buigzame
lijven en beweeglijke ledematen voor het
eerst op een tentoonstelling van „zelfge
maakt speelgoed". Haar poppen waren zo
volmaakt anders dan de in die dagen ge
bruikelijke. dat zij nog geen jaar later
een bestelling uit Amerika kreeg. Kathe
Kruse bouwde daarom in Bad Kösingen in
Thüringen een werkplaats. Vandaar von
den haar poppen hun weg naar alle landen
ter wereld. „Alleen vrouwen", zegt Kathe
Kruse, „kunnen poppen maken. Men heeft
er de tederheid en de warmte voor nodig
die alleen de vrouw kan opbrengen".
TOT 1952 woonde Kathe Kruse in Bad
Kösingen, dat na 1945 bij de Sovjet-Unie
werd ingelijfd. Daarna verhuisde zij naar
West-Duitsland en begon opnieuw. De
firma in Donauwörth groeide uit tot een
groot bedrijf met een paar honderd man
personeel en veel thuiswerksters.