Moord op Majorca
I
HELENA EN
DE HEILIGE
VISSEN
Engelsman oogst roem
als honden-advocaat
PANDA EN DE MEESTER-FLESSER
lii'
A/phenaar
o
Zware shag tè zwaar?
neem
dan
Ons vervolgverhaal
door Paul Tabori
Niemeyer garandeert de kwaliteit
DONDERDAG 10 OKTOBER 1963
19
mi: I' li'
I lii
Bob Tadema Sporry
lichter dan zwaar
pittiger dan halfzwaar.
KRUISWEG 47-49 HAARLEM
Ze hadden geluk: de sleutels zaten
in zijn rechter broekzak. Terwijl hij
ze er uit trok, bleef er een in het
goed vastzitten en hij moest hard ruk
ken voor hij de bos loshad.
„Stephen.. Ik kan., niet meer..",
hijgde Janet.
Een ontzettend ogenblik dacht hij
dat hij de sleutels zou laten vallen,
maar hij slaagde erin ze vast te hou
den.
„Je., kunt 'm loslaten.."
Garcia's bewusteloze lichaam viel
zwaar op de grond. Stephen kon nog
net het meisje, dat in elkaar zakte,
opvangen.
Nadat de zeeman veilig achter slot
en grendel was gezet, leefde Janet
weer wat op haar flauwte had
maar even geduurd, maar de lelijke
striemen op haar onderarmen ver
minderden niet. Stephen dacht even
na. Er waren twee mogelijkheden
de kolonel en de andere leden van
zijn bende overvallen en, nadat hij
met hen had afgerekend, Carpath be
vrijden; of eerst Carpath uit zijn ge
vangenis halen en dan vluchten. Hij
besloot tot het laatste; het zou te
moeilijk zijn om terug te keren want
Demarest of een ander zou kunnen
proberen hem ergens anders heen te
brengen. Hij vertelde Janet zijn be
slissing en zij knikte instemmend. Ze
was nu veel kalmer en Stephen wist
dat hij op haar steun kon rekenen
in geval van nood. Hij had haar het
kleine pistool gegeven en nam zelf
Garcia's zware Luger. Nadat hij de
sleutel in het slot van Carpaths deur
had omgedraaid, zagen ze de man met
uitgespreide armen en benen op de
bank liggen. Hij keek hen niet be
grijpend aan.
„Het is in orde", zei Barrett. „We
komen u bevrijden.
„Maar die vrouw.protesteerde
Carpath, terwijl hij strak naar Janet
keek. „Zij hoort bij hen.Ik ver
trouw het niet.
„Ze hoort bij mij", zei Stephen
kort af, terwijl hij de touwen begon
los te maken.
„We willen u allebei helpen".
Het kostte een paar minuten voor
Carpath bevrijd was. Hij zei niets
maar zijn ogen zwierven van Stephen
naar Janet en omgekeerd. Hij zag er
vreemd uit in een gescheurde en sme
rige smoking en een bloederige veeg
over zijn overhemd. Toen hij los was,
probeerde hij op te staan maar hij
viel grommend achterover. Janet
wreef zijn handen en masseerde zijn
armen terwijl Stephen hetzelfde deed
met zijn benen. Eindelijk kon hij het
nog eens proberen; zodra hij op zijn
benen stond, duwde hij bruusk Ste
phens helpende handen weg.
„Waarom doet u dit" vroeg hij.
„Luister nu eens". Stephen trachtte
redelijk te blijven. „Het is hier geen
plaats om geloofsbrieven uit te wisse
len. Demarest kan ieder ogenblik te
rug komen
Carpath kleine donkere ogen ver
nauwden zich:
„Wat weet u van Demarest af?"
„Niet veel behalve dat hij en
u blijkbaar niet zulke goede vrienden
zijn. Vooruit nu, mijnheer Carpath.
voor het te laat is".
De miljonair zwichtte voor Barretts
aandringen en liep naar de deur toe.
Maar weer stond hij stil.
„Dit is een truc", verklaarde hij.
„Je speelt onder één hoedje met De
marest of.
Stephen verloor zijn geduld.
„Goed, mijnheer Carpath. Al u
hier wilt blijven en omkomen, moet
u dat zelf weten.
Hij deed zo zacht mogelijk de deur
open. Janet volgde hem. De uitdruk
king op Garpaths gezicht veranderde.
Hij zag eruit als een klein kind dat
op het punt stond te gaan huilen.
„Nee, alstublieft! Ik... Ik weet al
leen niet... er is niemand die ik kan
vertrouwen... ik ga met u mee..."
Met z'n drieën liepen ze de donke
re gang in. Barrett sloot de deur en
deed hem op slot Ze stonden dicht bij
elkaar; Carpaths hoorbare, vlugge
ademhaling was het enige teken van
zijn angst.
„Deze kant op," zei Janet zacht.
Haar vingers lagen op Stephens arm.
Hoofdstuk X
Ze leidde hen zonder zich te vergis
sen, met het instinct van een postduif,
sloeg zonder aarzelen hoeken om als
of ze in het donker kon zien. Car
path liep achteraan. Soms struikelde
hij, maar hij was te bang om te
schreeuwen als hij zijn schenen stoot
te of een elleboog schaafde. Eindelijk
werd het iets lichter en kwamen ze
in een van de vele gangen die naar
de grote ruimte leidden. Ze hielden
vlak voor de ingang stil, verborgen
achter een stenen pilaar. Barrett ging
vóór het meisje staan.
Demarest zat bij de radio; de sche
le man hing in een stoel en peuterde
tussen zijn tanden.
„Nee," zei Demarest op dat mo
ment door de microfoon. „Nog niet.
Je moet het aan mij overlaten. Ik zal
die handtekening vanavond hebben.
Afgesproken." Hij zette de radio af
en draaide zich om naar de lui zit
tende man achter hem:
„Ga eens kijken wat Garcia uit
voert. En breng het meisje hier, Pa-
blo."
Pablo knikte en stond op. Barrett
greep Carpath en Jane bij de arm en
trok hen in een donkere inham achter
de pilaar. Ze konden er net met z'n
drieën staan. Pablo ging hen op
slechts korte afstand fluitend voorbij,
in een wolk van knolflook gehuld. Bar
rett voelde Carpath beven. Ze wacht
ten tot de schele man om de volgende
hoek in de bochtige gang was verdwe
nen, en zelfs zijn voetstappen niet
meer te horen waren.
„Jullie blijven hier" fluisterde
Barrett. „Ik zal de kolonel wel eens
onder handen nemen."
„Nee," zei Janet. „Nee."
„U kunt me niet alleen laten", pro
testeerde Carpath.
Barrett keek hen aan. Er was juist
genoeg licht om Janets strakke mond
te zien en het transpirerende vbor-
hoofd van Carpath.
„Goed dan. Maar blijf achter me."
De kolonel stak juist een sigaar aan
toen Barrett sprak: „Draai je niet
om. Steek alleen je handen op". De
kleine man bleef even onbewegelijk
zitten, ging door met het aansteken
van zijn sigaar en gehoorzaamde toen
langzaam.
„Wat knap van je, Barrett", merk
te hij op. „Maar je zult niet ver ko
men. Carcia en Pablo
Het zou een waar genot zijn jou
in de rug te schieten", zei Stephen.
„En ieder woord dat je spreekt
maakt dat verlangen groter.
De kolonel draaide zich snel om.
Zijn handen bleven in de lucht, zijn
sigaar tussen zijn lippen geklemd.
„Ach, het hele gezelschap", zei hij,
Barretts dreigement negerend. „Wat
een vlug herstel, Ulysses".
Stephen stapte naar voren en knikte
naar Janet die bij de ingang van de
gang bleef staan. Carpath keek naar
Demarest; zijn smalle, goed gevorm
de lippen bewogen geluidloos.
„Sta op, Demarest", commandeerde
Barrett. „Draai je om". „Ik wil alles
doen om je gelukkig te maken, beste
jongen," zei de kleine man. Hij stond
met een vlugge lenige beweging op.
Zijn voet schoot naar voren en trapte
de lichte stoel door de lucht. Deze trof
Barrett. Hij wankelde en viel op zijn
knieën. Zijn revolver viel op de grond.
Ogenblikkelijk was Demarest bovenop
hem; en het was geen oude man die
daar vocht maar een schoppende en
krabbende duivel, die elk kunstje van
een straatvechter kent. Barrett lag
plat op zijn rug met de resten van de
stoel om zijn benen. Hij hoorde Car
paths opgewonden stem:
„Schiet Schiet toch vrouw! Schiet
hem dood!"
Maar het was niet meer nodig dat
Janet schoot. Stephen had zijn benen
bevrijd en Demarest viel met een
kreet achterover tóen zijn tegenstan
der zijn voet in zijn maag zette.
(Wordt vervolgd)
DE EERSTE KEER dat ik haar
zag stond ze acht meter boven me;
in de zon en'de wind leunde ze ver
over de lage lemen balustrade als een
jonge vogel die wil vliegen gaan. In
twee brede vleugels woei haar wit
gewaad aan weerskanten van haar
blote schouders naar omhoog; haar
roodzijden hoofddoek was een vlam
in de zon; haar grote donkere ogen
lachten schuw omlaag in de mijne.
Een brede zilveren diadeem schoot
vonken en witte vlammetjes dansten
om de braceletten, die zilverrinkelend
langs haar polsen gleden. Met stre
lende handen drukte de wind de
dunne witte stof van haar kleed tegen
haar wilgenranke lichaam. Achter
haar was de wijde blauwe hemel,
onder haar de afwerende rosgele mu
ren van de oeroude kasba. Zo moet
de jonge Helena gestaan hebben op
de muren van Troje: trots en vrij, uit
dagend en toch schuw, en wonder-,
wondermooi
WE STONDEN naar elkaar te kijken,
de jonge Berber-Helena en ik die naar
Marokko was gekomen. Zij was in het
voordeel want ze kon op me neerkijken.
Maar die schuwlachende ogen waren
heel vriendelijk. Toen verdween ze in
eens met een vogelsnelle beweging en
ik stond alleen beneden op het pad van
ronde, gladde keien langs de kasba,
waar in dit hete middaguur geen leven
te bespeuren was.
Toen klonk ineens een zachte lach en
toen ik me snel omwendde stond daar
de jonge Helena om de hoek van de
kasba naar me te glurem Ze was groter
dan ik gedacht had en van dichtbij nog
veel mooier. Haar huid leek mat, ver
geeld ivoor; de blauw omschaduwde
ogen waren diep donkerbruin onder de
Op weg naar de oase: een stukje
paradijs in een hel van zand en hitte.
yvvWWVwVWNA
volmaakt gewelfde wenkbrauwen; haar
smalle rode lippen lieten kleine, felle
tanden bloot. Ik reikte haar mijn hand
die ze naar de lippen bracht en ik her
haalde haar gebaar. Het ijs was ge
broken.
VRIJMOEDIG bekeken we elkaar
van top tot teen en we leken elkander
wederzijds te bevallen. We slenterden
het pad af tot we de kasba achter ons
lieten liggen en van toen af ging de
weg over lemen dammetjes tussen groe
ne maisvelden door. De dadels begon
nen te kleuren want de herfst naderde.
Toen bleven we staan bij het laatste
maisveld en Helena keek me vragend
aan. Ik wees in de hoogte naar een
weg die langs de bergkam kronkelde;
de bergkam die de vallei insloot waarin
Heiena's oase en kasba gelegen was.
Ze knikte en ik verwachtte dat ze nu
weg zou gaan, maar haar sterke hand
greep mijn vingers en hand in hand
klauterden we het pad op, tot we tèn-
slotte op de Stoffige weg stonden.
En ook toen verliet ze me niet. Haar
bruine voetjes gingen zonder aarzelen
over het scherpe steenslag dat ik dwars
door mijn dikke rubberzolen heenvóel-
de. Ze liet alleen zo nu en dan mijn
hand los om haar in de scherpe, droge
wind verwaaide kleed wat te ordenen.
r m*. Wj-m
ik-*''. 3?
DE HELE hondenwereld kwispel
staart ter ere van Henry Newman, een
53-jarige Londense jurist die naam ge
maakt heeft als „de hondenadvocaat" en
als zodanig al tientallen van deze vier
voeters het leven gered heeft.
Ongeveer vier jaar geleden las New
man over een geval, dat zijn hart trof
en zijn juridische geest belang inboe
zemde.
Een hond van het soort, dat gebruikt
wordt voor de vossenjacht, was aan het
COP. M*WtN TOONO»
56. Bij het verlaten van het bankgebouw werden Jo
ris en Panda aangehouden door de wakkere agent Ma
neschijn. „Halt!" riep deze. „Waar gaat dat heen?"
Naar het politiebureau, agent," legde Panda uit. „Ie
dereen is gevlucht, ziet u, en het geld was helemaal
onbeheerd achtergebleven. Daarom gaan we het even
in veiligheid brengen."
„Zo, hum," bromde de ander. „Is iedereen gevlucht.
En waarom dan wel?" „Omdat ze zo bang waren van
de verdichtsels," hernam Panda. „Die waren uit de
fles ontsnapt, want.„Stil, manneke," zei Joris haas
tig. „Ge spreekt wartaal. Hoe kan deze brave agent
nu rapport opmaken van zulk een dwaas gebabbel?"
Hij greep de politiebeambte bij de arm en voerde hem
mee naar een verdichtsel, dat in een rustig hoekje
rondwolkte. „Ziedaar, goede wetsdienaar," hernam hij,
„dit is een van de kwalijke wezens, die de lieden hier
zoveel vrees aangejaagd hebben. Meer hoef ik hier niet
aan toe te voegen, want ik zie dat deze zaak thans
in goede handen is." „Aha," sprak de agent Mane
schijn, en zijn opschrijfboekje tevoorschijn halend, stap
te hij grimmig op het aangeduide monstertje toe. Jo
ris wachtte echter niet af hoe de ontmoeting tussen
beiden zou verlopen en, Panda voor zich uitduwend, ver
liet hij in grote haast het bankbedrijf
zwerven geraakt en op een dag gaf de
plaatselijke jachtclub instructie om het
dier neer te schieten.
Aldus geschiedde.
Een hondenliefhebber diende een aan
klacht tegen de schutter in. De justitie
nam kennis van het bewijsmateriaal én
achtte de man onschuldig.
Toen verscheen Newman ten tonele.
Hij bracht de zaak voor het hoogge
rechtshof en de man die de hond had
doodgeschoten, werd tenslotte schuldig
verklaard.
NEWMAN had zijn verdediging geba
seerd op een paar regels van een verge
ten wetje, dat zich hoofdzakelijk bezig
houdt met de bestraffing van personen die
opzettelijk schade hebben toegebracht aan
kunstwerken- en schepen. Onder paragraaf
nr. 41 van deze wet vond Newman het
volgende: „Alwie onwettig en met boos op
zet een hond, vogel, viervoetig of ander
dier doodt, verminkt en verwondt.zal
naar de gevangenis worden verwezen".
De president van het Hooggerechtshof
wees erop, dat dit de eerste keer was in
meer dan honderd jaar, dat iemand een
beroep op deze wet had gedaan ten behoe
ve van een dier. Na dit succes liepen hon
deneigenaars bij Newman de deur plat.
In Engeland kunnen n.l. „kwaadaardige
honden" voor de rechter worden gebracht
en, indien schuldig bevonden, ter dood
worden veroordeeld, hetgeen ook gebeurt.
Newman heeft heel wat van die dieren ge
rede, maar hij verdedigt een hond alleen
als hij in diens onschuld gelooft.
EEN VAN ZIJN meest opzienbarende
successen was het geval van een boxer,
die ervan werd bericht, schapen te heb
ben verscheurd. Drie boeren wezen de
hond, die Felix heette, als de schapen
moordenaar aan. Newman ging er in zijn
verdediging van uit, dat de boxer zich
ten tijde van de slachting onder de scha
pen helemaal niet in de buurt van de
weiden der boeren bevond. Hij bewees dit
niet alleen, maar ook dat de hond, waar
de boeren het over hadden, Caesar heet-
ZO KWAMEN WE, nóg steeds hand
in hand, bij een smalle zijweg en daar
was een oud en primitief wegwijzertje:
Source des Poissons sacrés bron der
heilige vissen Verderop liep de gro
te weg, maar langs een smal en heel
steil pad daalden we af in het ruisen
de groen van een enorme palmentuin
en een nieuwe wereld omving ons. Het
geurde er naar koud water; een palm
blad ritselde droog in de felle wind;
granaatappels vielen met een zachte,
doffe plof in het zand. Er was de zwa
re, zoete geur van bloeiende oleanders
en tegelijk met die geur kwam ook het
geluid van heel veel en heel hard lo
pende kleine jongetjes. Helena slaakte
een scherpe, hoge kreet en daar waren
ze al: een horde kleine saters die me
allemaal tegelijk naar de heilige bron
wilde gidsen.
Maar toen kwam Helena voor haar
rechten op! Met een paar driftige woor
den diende ze de jongetjes van repliek
en al pruttelden ze eerst brutaal tegen,
ze bonden toch in en vol trots voerde
Helena mij, haar persoonlijk eigendom,
aan de hand het pad af. De jongetjes
vormden ons dansend cortège.
ZO KWAMEN we aan de bron. Het is
geen wondèr dat voor woestijnbewoners
de oase het evenbeeld is van het para
dijs temidden van een hel aan stenen
en zand, stof en hitte. Hier stondén we
bij een zilveren vijver, waar de dadel
palmen tot ver in het water groeiden.
De oevers verdwenen haast onder de
zwaar overhangende Oleanders, die ge
tooid waren met eên roze schuim van
bloesems.
Zeven klokkende, zilverige, doorschij
nende koepeltjes borrelden boven de.
plaatsen waar het water opwelde uit
het blanke zand dat de bodem van de
vijver vormde. Tussen zwarte rotsblok
ken voerde een kleine, rumoerige beek
het overtollige water naar de dorsten
de veldjes.
We lieten ons neer aan de waterkant,
Helena en ik ieder op een rotsblok, de
jongetjes waar ze maar een plaatsje
konden vinden. Naast me zat er één
zo'n petje te haken als alle kleine Ma
rokkaanse jongetjes dragen; een rond
kalotje in twee kleuren wol met een
ongelooflijk ingewikkeld patroon. Zijn
naald was een beensplinter waaraan
een haakje geslepen was. De kluwens
wol droeg hij mee in het smerige hemd.
Met onnavolgbare snelheid goochelden
zijn dunne, bruine vingers en al gauw
naderde het kalotje zijn voltooiing. Ik
vroeg of ik het ook eens mocht probe
ren. Een van de jongetjes verstond wat
Frans en vertaalde mijn wens. Ik
kreeg haaknaald en petje in handen en
mocht mijn kunsten vertonen. Het
Frans-sprekendè jongetje was een ze
gen want nu kónden we tenminste pra
ten.
LANGZAMERHAND namen de jon
getjes de rol van gastheer over en dat
was ten slotte hun goed recht, want
het was hun vijver en hun óasé. Helena
erkende dat recht en trok zich gracie-
lijk terug.
Hoe ik hun oase vond? Mooi niet
waar? Had ik ooit ergens anders zo-
veel water uit de grond zien opborre- f
len? Met de hand op het hart kon ik
hen verzekeren, dat ik hun oase een
wonder vond. Maar waar zaten nu die
heilige vissen?
Ze wezen me een diep, donker hol in
de vijverbodem aan de voet van een
oude, scheef gegroeide palm. Inderdaad
bewoog daar iets. Op de bodem lagen
bleke dingen: kippebotjes, vruchten-
schillen, eierdoppen, pitten. Toen gooi
de een jongetje een onrijpe dadel in
het water. Ineens was er een wilde
werveling, een enorm rumoer en geplas
dat het water deed koken en kolken.
Enkele sekonden slechts, toen werd al
les weer stil.
„VOILa!" riep het jongetje. „Et la,
et la!" En toen zag ik ze overal, kleine
bleke visjes, die over de even bleke
zandbodem gleden. Het moesten er hon
derden zijn.
Ik vroeg waarom dit heilige vissen
waren en verwachtte toen een van die
aardige, oude legendes te zullen horen
zoals er hier zoveel zijn.
„Omdat we ze niet eten mogen," zei
het Frans-sprekende jongetje.
„En waarom mogen jullie ze niet
eten?"
„Maar ze zijn toch immers heilig!"
zei het jongetje, stomverbaasd over
een dergelijke onnozele vraag. Verder
kwamen we niet. Géén verhaal over
een ma ra boet die hier net als Mozes
water uit de rotsen had geslagen. Géén
heilige die hier zijn dagen sleet met
mediteren en veel goede daden doen.
Die vissen zijn heilig omdat je ze niet
eten mag. En je mag ze niet eten om
dat ze heilig zijn! Dat is toch dood
eenvoudig. Wat is het jammer dat wij-
uit-het-westen voor alles een reden wil
len hebben. Dat is ons noodlot, we kun
nen nu eenmaal niets meer zonder
meer aanvaarden.
PAS TOEN de ergste middaghitte
wat geluwd was verlieten Helena en ik
de Bron der Heilige Vissen. De jonge
tjes begeleidden ons tot boven aan de
weg en wuifden ons heel lang na. Over
de slechte weg gingen we terug naar
Heiena's kasba. We hadden de wind in
de rug. Haar witte kleed flapperde
van achter tegen haar en mijn blote
benen. En ineens begon ze te zingen
met een hoge, ijle stem; een lang aan
houdend liedje zonder begin, zonder
einde en zonder onderbreking. De wind
veegde het lied van haar rode lippen
en droeg het ver over de dode rode
vlakte van het barre bergland.
We namen afscheid bij het bekende
keienpad. We kusten elkaar de hand en
ik wees naar de verre vallei, waar
Tineghir lag en ik tijdelijk woonde.
Toen ik halverwege beneden was keek
ik nog eens omhoog. Daar stond een
klein wit figuurtje en ze leunde ver
voorover als een vogel die wil vliegen
gaan.
Helena van Marokko
Advertentie
NIEMEYER
te. Felix werd onschuldig bevonden en
vrijgesproken. De uitspraak luidde, dat
het een geval van „onjuiste identificatie"
was.
INGEVOLGE de strenge Engelse be
roepscode mogen advocaten geen publici
teit aan hun zaken gevên en geen inter
views toestaan. Een vriend van Newman
vertelde, dat de advocaat niet lang gele
den juridische geschiedenis heeft gemaakt
door een hond voorwaardelijk te doen ver
oordelen. Hij was de eerste, die dit ooit
heeft klaargespeeld. De vriend vertelde:
„Het leven redden van een ten onrechte
veroordeelde hond verschaft hem de groot
ste voldoening". Newman verdedigt na
tuurlijk ook mensen, en doorgaans met
evenveel succes.
Als huisdier houdt de hondenadvocaat
merkwaardigerwijze een kat. „Ik heb nooit
aan hondelucht kunnen wénnen", heeft hij
zijn vriend toevertrouwd.
Eerste vluchtenveloppen. Ter ge
legenheid van de eerste KLM-vlucht naar
Abidjan, de hoofdstad van Ivoorkust, op
2 november, zullen weer eerste-vlucht-
enveloppen worden uitgegeven. Deze enve
loppen zullen uitsluitend via de postzegel-
handel verkrijgbaar worden gesteld.
Advertentie
piano's
I