I A HET LOONPEIL IN HET GEDING Molens aan de Zaan De intellectuelen in gesprek ZATERDAG 19 OKTOBER 1963 Erbij Inxet van nieuwe film van Kees Brusse en Rudi Meyer: De jeugd van nu is niet beter of slechter dan die van vroeger S. M. PAGINA IJ K i li „Mensen van morgen" OP HET IMMENSE BUREAU van filmproducent Rudi Meyer ligt een grote stapel geluidsbanden, die de grondslag vormen voor een nieuwe Nederlandse speelfilm. Een zeer ongebruikelijke. Op die banden staan namelijk de ge sprekken, die twee jonge studenten in de psychologie gehad hebben met vieren dertig vertegenwoordigers van een nieuwe generatie. Op een openhartige ma nier zijn zij ondervraagd over hun leven, hun toekomstverwachtingen. Het idee van de film is afkomstig uit Frankrijk, waar de zoon van Bernard Blier, de jonge Bertrand Blier, in „Hitier, connais pas" een boeiend document schiep. DE GELUIDSBANDEN met ont boezemingen van Nederlandse jonge mensen zorgen voor een oriëntatie in de keuze, die men zal gaan doen. Een aantal van de meest geschikten zal naar de studio worden gehaald. Aan de hand van het daar gemaakte ma teriaal wordt een scenario geschreven, dat opnieuw een schifting zal inhou den. Rudi Meyer zegt daar zelf van: „Een „Hitier connais pas"-film is het niet die Kees Brusse nu maakt. Er bestaat wel een overeenkomst, maar Bliers film heeft met Hitier niets te maken. Die komt er niet in voor. Die titel is wel een beetje misleidend. Het grote publiek begrijpt het helemaal niet". HET SYSTEEM van de Fransen wordt door Brusse gevolgd, het idee niet helemaal: mensen over hun pro blemen, hun verleden of toekomst te laten spreken ja, maar het volgen van het grijsgrauw, dat in Frankrijk zo ge liefd is, neen. „Wij maken de film op zijn Hollands" zegt de Amsterdamse producent. „Het wordt in ieder geval opbouwend aangepakt". De film be oogt geen doorsnee van de Nederlandse jeugd te geven. Een zekere keuze wordt door de filmmakers natuurlijk wel gemaakt. Na het werk door de studenten is Kees Brusse zelf op pad gegaan om indrukken op te doen. Deze regisseur moet straks bereiken dat de jongeren zich onder de hete studio- lampen en bij een loerende camera op hun gemak voelen. „In Nederland is Kees Brusse ongeveer de enige die dat kan aldus Rudi Meyer. De mensen moeten vertrouwen in je hebben, dan spreken ze vrij uit. Daarvoor hebben we Brusse ook genomen. Ik ben over tuigd dat hij de mensen op hun ge mak zal stellen en zoveel vertrouwen in hem geven dat zij vrijuit spreken". Producent en regisseur zijn het vol maakt eens over de accentverandering, het mentaliteitsverschil vergeleken met de Franse film. RUDI MEYER is over het slagen van „Mensen van Morgen", zoals deze nieuwe Brusse-film gaat heten, zeer op timistisch. De beide studenten onder vonden immers ook geen moeilijkheden bij hun speurtocht. Het geluidsmate riaal geeft alleen maar reden tot te vredenheid. „De film is natuurlijk een zaak van vertrouwen. We mogen niet zover gaan dat we in privélevens bin nendringen. Ook zullen deze mensen ons dingen vertellen, die wij niet willen en die we moeten weglaten, omdat ze In het openbaar beter niet gezegd kunnen worden. We hebben gemaakt Hij bracht twaalf Fransen van omstreeks twintig jaar achtereenvolgens naar de studio, ondervroeg ze over huwelijk, geloof, ouders, beroep en toekomst verwachtingen. Die afzonderlijke gesprekken zijn later bij de montage door elkaar heen gebruikt zodat de indruk van een samenspraak over een bepaald onderwerp ontstaat, hoewel het dat beslist niet was. Een interessant procédé dat tot een imposant resusltaat leidde vooral omdat de maker er vaak in ge slaagd was zijn twaalf „slachtoffers" met grote onbevangenheid hun relaas te laten doen. centage valt natuurlijk af, maar de grote meerderheid komt er wel door en die is tenminste zo goed en zo slecht als zij vroeger was". Dat is dus wat de makers van de film als positief element naar voren willen brengen. RUDI MEYER heeft met zijn pro- duktie van Nederlandse films steeds veel succes en hij is dan ook een be nijdenswaardig man: „Sterren stralen overal" liep niet onverdienstelijk, „Fan fare" deed het zeer goed en „De Over val" niet minder. „Ik heb het grote voordeel dat ik niet verplicht ben op een bepaalde dag in de studio te gaan, daar ligt mijn succes in. Ik behoef niet één film of vier films per jaar te maken. Tot nu toe ben ik steeds pas aan een film begonnen als ik er hele maal achter stond. Neemt u „De Over val". Daar hebben zeer veel mensen van gezegd dat zoiets geen mens inte resseert, vijftien jaar na de bevrijding. Ik was overtuigd dat een thriller met een nationale achtergrond de mensen wèl interesseert en daar heb ik gelijk in gehad". Is „Mensen van Morgen" commer cieel een gedurfd experiment omdat de stijl die van sommige televisie programma's raakt? „Het is een expe riment, daar zijn wij ons helemaal be wust van. Maar ik ben overtuigd dat als wij in deze film onderwerpen ter sprake brengen die de mensen interes seren, waarmee zij zich kunnen vereen zelvigen". Maurice Richardson en Philip Toynbee, THANATOS - uitg. Gollancz Arnold Toynbee en Philip Toynbee, COMPARING NOTES - uitg. Weidenfeld Nicholson Kees Brusse en echtgenote. dat de jongeren vertrouwen in ons heb ben. Als blijkt dat zij bijvoorbeeld uit het leven van hun ouders iets vertel len, dat niet voor openbaring bestemd is dan nemen wij dat niet". „De voor de camera gebrachte jongeren moeten het vertrouwen hebben dat hun reac ties op fatsoenlijke manier zullen wor den gebruikt. Zij blijven ook zoveel mo gelijk anoniem". ZIJN DE NEDERLANDSE Rimers niet bang voor een tekort aan film- dramatiek bij willekeurige jongeren zo van de straat? Rudi Meyer vindt dat de jonge Fransen in „Hitier, connais pas" niet zoveel plastische dramatiek meebrengen. Hij hoopt echter dat de Nederlanders zich op een emotioneler wijze zullen uiten. Rudi Meyer gelooft dat dat in ons land zeker niet moei lijker te bereiken is. „Ik ben een te genstander van het gebruik van gewo ne mensen in een speelfilm, omdat ik overtuigd ben dat de Nederlander niet wat de Italiaan wel kan in staat is om voorgeschreven teksten te spre ken en te spelen. Dat is een vak dat hier door toneelspelers wordt uitge oefend. Een Italiaan is emotioneler, is al een halve acteur in zijn gewone le ven. Maar in „Mensen van Morgen" valt niets te spelen, men moet zich zelf zijn. Het ligt aan de ondervrager om de ware persoonlijkheid er zo gaaf mogelijk uit te krijgen' „WIJ WILLEN EIGENLIJK zeggen: dit zijn wat jonge mensen, die hebben hun problemen, zoals eigenlijk de pro blemen van de vroegere jeugd ook' ge weest zijn. Maar er wordt tegenwoor dig teveel over in de kranten geschre ven. In mijn jeugd waren er ook be roerde kinderen. Die kregen op hun don der, min of meer hard, en daar werd verder geen notitie van genomen. De gehele nozemgeschiedenis in Amster dam is veel minder geworden sinds de kranten er niet meer zoveel over schre ven. De jeugd heeft haar problemen en worstelt zich daar doorheen. Een per- DE WIJSGERIGE dialoog, waarin een auteur zich over twee personen met bij voorkeur klassieke namen ver deelt en dan voortdurend zijn eigen ideeën weerlegt, is zelden een ver kwikkend en gelukkig ook niet een veel beoefend genre. Het vervelende ervan is dat de argumenten van de twee zijden gewoonlijk hun herkomst uit dezelfde koker duidelijk ver raden, zodat de dialoogvorm alleen een pedante conventie is, getemperd met grapjes die toch ook weer pedant zijn. Dat bezwaar is niet overwonnen in het „moderne symposium" van Maurice Richardson en Philip Toyn bee, de televisie-criticus en litteraire redacteur van het zondagsblad de Ob server. Wel zijn er nu twee senrijvers, maar het aantal personen is nog ster ker vermenigvuldigd tot negen. De toon is een beetje anders dan van filosofen: van intellectuelen, cn daar door één graad minder geneigd tot abstractie, maar toch ook pedant en conventioneel, zeker op de lange duur van tweehonderd pagina's. Dat de tekst wat meer leven heeft dan men had kunnen verwachten, is te danken aan de dood die er het onder werp van is, en die zich niet makke lijk tot een abstractie laat herleiden. De aanleiding tot de bijeenkomst van de negen disputanten wordt geacht te zijn het voornemen van een van hen, de hertog, om een tijdschrift op te rich ten waaraan de bijdragen zich allemaal met de dood zullen bezig houden. Zijn acht gasten zijn mogelijke medewer kers, een Marxist, een romantische conservatief, een filosoof, een psycho loog, een angry young man (een oud radicaal, een grijzende playboy, en als bijzondere verrassing een Griekse mil jonair de enige die niet geoefend is in de discussie van intellectuelen. Hij onderscheidt zich door minder te zeg gen, en docr altijd beleefd te blijven. De anderen zijn geneigd om eikaars argumenten te behandelen met „ach. ach" en met „moet dat oude paard nu weer van stal gehaald worden." Er Rudi Meyer (Vervolg van pagina 1) Tenslotte zal de watermolen Öe Woudaap, ten noorden van Krommenie, in de toekomst of midden tussen fabrie- gen en bedrijven komen te staan of moeten worden afgebroken. De plek waar deze molen thans staat, frank en vrij in de polder, zal in de komende decennia onderdeel worden van een in dustrieterrein. HET VOORTBESTAAN van zeven molens, waarvan enkele met een unieke waarde omdat ze in hun soort de laatste ter wereld zijn, staat dus op het spel. Daarom mag men hopen, dat de Zaanse Schans er zal komen. De molens die de Zaanstreek nu nog telt, zullen daar veilig zijn, en inder daad samen met de ongeveer 40 hou ten huizen die men in het reservaat wil herbouwen en die normaal be woond zullen worden, een kostelijk nationaal bezit kunnen worden. Mèt of zonder wijde Zaanse horizon, doch het liefst mèt. En zelfs dat moeten Zaankanters onder elkaar, altijd zo trots op hun streek, toch kunnen be reiken als ze het werkelijk willen. Hans Kops ELK TIJDPERK heeft zijn sleutelwoorden. Die staan dan dagelijks in elke krant en worden avondlijk tot klinken gebracht door elke radiospreker. Het meest gebezigde woord bij de bespreking van sociale en economische aangelegenheden was voor de oorlog: werkloosheid. En: crisis. In de eerste jaren na de oorlog werd het: arbeidsvrede. Toen: welvaart. Tenslotte: over spanning. Die modewoordjes worden uitgesproken omdat ze in de mode zijn, maar het is de mode van een denkklimaat. Er is wel degelijk iets gaande dat, naar veler mening, in die woordjes het best wordt uitgedrukt. NU IS HET VOLSTREKT niet zeker dat alle strijd verwerpelijk is. De mo derne sociologie kent met name aan de strijd tussen belangengroepen een posi tieve functie toe. Het was dan ook eên socioloog (nl. Hoefnagels in 1961) die het eerst te kennen gaf dat het woordje arbeidsvrede zijn tijd gehad had en dat een paar relletjes of een staking zo ongezond niet zouden zijn. Het loonstel- sel dat wij sedert de oorlog hebben opgebouwd, schreef Hoefnagels, heeft primair als doel de handhaving van sociale rust, de bevordering van ar beidsvrede. Maar het loonpeil dat daar mee bereikt werd is, in vergelijking tot andere Europese landen, weinig in drukwekkend. Het aandeel van de ar beiders in het nationale inkomen is niet al te groot; als men het al verhoogt wordt er nauwlettend op toegezien dat de ondernemerswinsten niet worden aangetast. Want dat zou tot prijsverho ging kunnen leiden en het prijsniveau moet stabiel blijven. (Dat is niet ge lukt: de jaarlijkse geldontwaarding in Nederland bedroeg van 1952 tot 1962 2,4 percent en was daarmee hoger dan in België, West-Duitsland, Italië, Zwit serland en de Verenigde Staten). Niet temin: toen er in 1960 een staking uit brak in de bouwvakken heeft het Col lege van Rijksbemiddelaars een hele nacht zitten rekenen over een loonsver hoging van 0,05 pet., wat overeenkomt met twee gulden jaarloon meer De hoogontwikkelde knibbeltechniek van de Stichting van de Arbeid, de vreemdsoortige wiskunstige formules die men bij loonbesprekingen hanteert, dit alles kan worden herleid tot het verlangen naar de arbeidsvrede. TOT WELKE PRIJS? Dat heeft Mas- sizo uitgerekend in hetzelfde jaar waar in Hoefnagels zijn geruchtmakend arti kel publiceerde. Een ongeschoolde ar beider met vrouw en twee kinderen had volgens hem een jaarinkomen nodig van 4985,-1 In 1961 bleef 89 pet. van de ongeschoolde arbeiders beneden deze loonnorm. Aan de welvaart, waarover men toen juist zo druk begon te schrijven, had den blijkbaar niet alle groepen gelijke lijk deel. Aals de prijs van een goed of dienst te laag is, neemt de vraag toe tot er een tekort ontstaat. De prijs van de arbeid is het loon. Houdt men dat laag, dan wordt de winst der ondernemers overeenkomstig hoger. Zij houden geld over om te investeren. Daardoor stijgt de produktiecapaciteit, maar om die te Om nu aan de vooroorlogse modeverschijnselen voorbij te gaan en te be ginnen met de arbeidsvrede: daar hebben we na 1945 veel over gehoord. En inderdaad hebben wij die vrede ook lange tijd genoten. De waardering voor verschijnselen in de samenleving doorloopt een wentelgang: 'als er maar genoeg gevochten is, haakt men naar de vrede. Arbeidsvrede was goed voor het econo misch herstel. De Nederlandse arbeider, in tegenstelling tot het gespuis van ons omringende landen, wist zich te beheersen. Hij wist aan welke kant zijn boter ham beboterd was. Als hij nü zuinig aandeed, kreeg hij het later des te beter. Enzovoort, enzovoort. Arbeidsvrede. meer arbeidsplaatsen zijn geschapen dan er thans kunnen worden vervuld. Zoals prof. Schouten onlangs schreef in E.S.B.: onze centrale planners hebben te laag geraamd. Deze voorzichtigheid siert hen. En zij staan in hun vergis singen niet alleen. Naar een Japanse econoom mij onlangs vertelde heeft het planbureau van zijn land nu al een reeks van jaren de groei van de Japan se investeringen en het nationale inko men onderschat. Elk jaar voert het bu reau weer ingewikkelde berekeningen uit om dan weer met een aanzienlijk te lage raming te komen. Mijn zegs man, die zelf aan dat planbureau ver bonden was, leek er wel wat door ont moedigd. Hij hoopte nu maar dat het in 1964 wat slechter zou gaan met de Japanse economie; misschien dat zijn voorspelling dan eens uitkwam. Mijn voorstel om de raming met het gemiddelde percentage van de afwij king der vroegere voorspellingen te ver hogen, wees hij als onwetenschappelijk van de hand. HET IS WEL JAMMER dat onze eco nometristen zo weinig prognostisch be gaafd zijn. Want, zoals Schouten op merkt, een vergissing naar de andere kant is nog erger. De laatste weken beginnen zelfs de werkgevers met gro te percentages loonsverhogingen te gooien. Hun motieven zijn begrijpelijk: ze hebben nu eenmaal geïnvesteerd en willen hun opgevoerde capaciteiten graag bemannen om er de belegde kapitalen weer uit te haien. Voor zover een individuele ondernemer met een hoger loon komt kan hij daarin slagen: hij trekt dan namelijk arbeidskrachten weg bij zijn collega's. Vandaar de plot selinge generositeit van enkele Amster damse firma's; vandaar ook de verbol genheid van hun concurrenten. Maar bemannen is er weer meer arbeid no dig. Als iedereen al aan het werk is, blijkt die meerdere arbeid niet lever baar. Er is tekort. Deze ons thans ver trouwde situatie wordt met de term overspanning aangeduid. Economiseh-theoretisch kan men stel len dat in een zich ontwikkelende eco nomie een bepaalde loonhoogte voor stelbaar is, waarbij de gemiddelde winstquote juist voldoende groot is om de investeringen te kunnen financieren die uit hoofde van de bevolkingsgroei en de technische vooruitgang noodzake lijk zijn. Naar nu blijkt heeft men in de afgelopen jaren het loonpeil te laag gesteld. De winsten zijn daardoor zo hoog geweest dat er door investeringen komt geen overwicht van persoonlijkhe den in voor. Allen zijn aan elkaar ge waagd, als vertolkers van de verschil lende theoretische mogelijkheden die Richardson en Toynbee in hun eigen gedachten gevonden hebben. HET ZOU TOCH VERKEERD zijn om helemaal ondankbaar te blijven voor dit boek als naslagwerk. Alle ge voelens en ideeën en „houdingen" te genover de dood die de meeste le zers al gekend zullen hebben, en nog verscheidene waar althans wij niet aan gedacht hadden, komen er in ter spra ke. Het plan van de hertog voor zijn tijd schrift, ontleend niet aan 'n macabere smaak of aan levensverloocheming maar aan de gedachte dat een beter begrip van de dood ons goed zou doen, is bovendien de overweging waard. Het is ook aardig dat een paar van de grapjes beter uitgevallen zijn dan ge woonlijk in dit genre. Daarnaast moet gezegd worden dat voor iemand die gevoelig is voor irri tatie over de intellectuele debatteertoon de dialogen volmaakt onverteerbaar zullen Zijn. Wie er plezier aan kunnen hebben, dat zijn alleen degenen die de toon als min of meer vanzelfsprekend beschouwen, en misschien degenen die er eerbied voor hebben, zelfs dan zal het plezier niet onvermengd blijven, want afgezien van het thema dat zich slecht met voortdurende opgewektheid laat verenigen is er ook de onmogelijk heid om tot enige redelijke conclusie te komen die ontmoedigend kan wer ken. Niettemin, het uitspellen van onze ideeën tegen een achtergrond van ab surditeit is in onze tijd weer de ware in tellectuele spelvorm geworden, en het is het beste om het met toewijding te doen. Al zullen wij in „Thanatos" geen nieuwe waarheden vinden, het is in ieder geval nuttig om ons van wat oude vergissingen af te helpen. HET GESPREK VAN PHILIP Toyn bee met zijn vader, de schrijver van de beroemde Study of History, lijdt niet op dezelfde manier aan kunstma tigheid, want hier zijn de twee perso nen inderdaad echt, en zij praten over hun eigen ondervinding. Tenminste, de vader praat over zijn ondervinding. De uitdrukking Comparing Notes is niet een helemaal gelukkige keuze voor de titel, want de zoon komt er nauwe lijks aan te pas, behalve als ondervra ger. De kunstmatigheid van dit boek is verwant met die van het televisie-in terview, gekarakteriseerd door vragen waarvan de kijker heel goed merkt dat de interviewer er het antwoord al op weet; en deze tekst is dan ook tot stand gekomen, niet bij een televisie camera weliswaar, maar bij een tape recorder. Er zijn een paar aardige passages, zoals wanneer de vader het heeft over de moeilijkheid voor de mensen van de exacte wetenschap om te commu niceren met leken, geïllustreerd met een herinnering aan lezingen van Op- penheimer: „Hij dacht dat hij op de meest vulgaire manier aan het popu lariseren was, maar in werkelijkheid was hij mijlen buiten ons bereik. Ik begreep er niets van". Verder is het wel eens interessant als iemand be langstelling heeft voor de auteur van „A Study of History" om hem zich on gedwongen te horen uitdrukken, zoals hij hier inderdaad doet. Vaak sukkelt het maar door. „Je leest niet vaak ro mans?" „Nee, met veel, nee". „Zou dat niet voor een deel een kwestie van leeftijd zijn?.Wat kan ons het sche len wat er met iemand gebeurt die niet bestaat?" „Ja, hoewel, daar gaat het natuurlijk niet om." „Nee, daar gaat het helemaal niet om". Na deze twee gesprekken gelezen te hebben, voelt men zich gesterkt in de overtuiging dat de beste manier van schrijven nog altijd is om alleen te zit ten en één kant van de zaken te be lichten. een algemene verhoging van het loon peil helpt niet veel om de overspanning te verminderen. Bijna iedereen die werken kan werkt nu al: veel uitbrei ding van het arbeidsaanbod valt niet te verwachten. WEL ZAL EEN algemene loonsverho ging boven het theoretische punt dat ik zoëven aangaf de structurele groei kun nen schaden. De vraag naar consump tiegoederen zal stijgen, maar de daar voor producerende capaciteiten zijn al volbezet. De gemiddelde winstquote daalt, de investeringen nemen af en daarmee de in de toekomst te scheppen werkgelegenheid. Een verkeerde stel ling van het loonpeil aan de hoge kant kan dus over een aantal jaren tot werk loosheid leiden, waarmee de mode van vóór de oorlog dan weer aan da orde is. Achteraf is het misschien jammer dat de nationale zelfbeheersing om wil le van de arbeidsvrede zo lang in de mode geweest is. Drs. Hans Duller

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1963 | | pagina 15